09 mei 2013

Hoeveel octaven

Misschien kun je niet anders. Dan sommige beelden heel langzaam te laten insijpelen. Door je huid. Misschien zouden ze zich wel verzetten tegen sneller dan traag.

Dat je bang bent. Dat ze niet zal komen. Alsof je gedoemd was om iets verkeerd te doen. En dat alles alleen maar onvergeeflijk kan zijn. Wie of wat heeft je ooit dat gevoel gegeven?

Een bank. Aan de rand van het water. Je rilt. Het zou van de kou kunnen zijn. Maar zeker ben je niet. Je bent verlegen. Het geluk dreigt zomaar naar je toe te komen.

Het zou het gedicht kunnen zijn. Dat het er zomaar mag zijn. Dat je het kunt schrijven. Dat je het kunt geven. Dat je kunt zien hoe het gelezen wordt. En dat je mag blijven.

Ook. Dingen doen met haar. Dat doe je graag. Kijken hoe ze de dingen doet. En dan gewoon de dingen doen. Samen. Hoe kun je uitleggen waarom je dat zoveel rust geeft?

Hoe bang je bent. In het huis. Voor ingesleten gewoontes. Voor alles al eeuwen doen zoals je alles al eeuwen deed. En dat je misschien geen plaats zult maken. Zoals je zo vaak deed, tot nu.

Ze schuift in en uit de foto’s die je van haar maakte. Je kunt er nauwelijks naar kijken, je blijft kijken. Iets in die foto’s zegt: we blijven hier.

Misschien zul je wel nog meer schrik krijgen van de woorden. Misschien zul je alles wat hier is niet over de grens van de woorden willen brengen.

Midden in een nacht. Bijna zou je een heel klein liedje willen beginnen zingen. Bijna. Bijna zou je de bevestiging willen vragen aan de maan. Bijna.

Een ochtend. Bach vult de ruimte. De geluiden en geuren van een late ochtend komen naar binnen. Je kijkt, en kijkt, en slaat de ogen neer. Het gefluister van handen.

Je zit en kijkt naar beitels die iets bevrijden uit het hout. Iemand zegt je dat je er zo vredig bij zit. Je zegt dat de verklaring daarvoor daar naast je zit. De zon spreekt je niet tegen.

Dat het tijd was. Voor dit. Dat het pas nu tijd kon zijn. Voor dit. Soms is het alsof je nu vooral geen tijd te verliezen hebt, nu je zo ver in het leven bent. Soms geeft het niet.

Hoe bang je bent. Voor wat je niet kunt benoemen. Voor wat zo aarzelend een plaats vindt in je brieven. En hoe je tegelijk weet dat je niet bang moet zijn. Misschien maakt dat je bang.

Dat ze dus wel gekomen is. Elke keer. En dat je elke keer weer schrikt. Hoe veel het is. Het moment waarop ze jouw ogen aanraakt. Hoe blij je bent. Elke keer.

Je houdt van dat insijpelen. Alsof iets de binnenkant van je huid traag betast. Alsof het voor het eerst is. Iets is voor het eerst, dat weet je nu wel zeker.

Er zijn zoveel beelden. Omdat je keek met elke porie. Het is goed dat ze hun tijd moesten nemen om zich samen te voegen. Tot je zag wat je nu ziet in je hoofd.

Dat ze dit is. Zeg je tegen hem. Je kunt hem nauwelijks aankijken, en voor hem is het niet anders. Dat je zelfs niet meer wist hoe graag je dit altijd al had willen doen. En de tranen.

In de loop van de vakantie is het alsof je handen rustiger worden. Alsof ze hun bedding gevonden hebben. Alsof ze hun adem niet meer moeten ontvluchten.

Geen opmerkingen: