23 februari 2014

Kijk mama, kijk

De mama en het jongetje gaan op de bank voor jou in de trein zitten.

De mama is in gedachten verzonken. Ze kijkt voor zich uit. Wat zou er door haar hoofd gaan? Het jongetje kijkt alle richtingen uit. Soms komt hij even naast de bank piepen en kijkt je aan. De twee jongetjes van een bank verder hebben hem ook opgemerkt. Ze wuiven naar elkaar.

En dan. Kijk mama, kijk! Kijk mama, kijk! Met steeds meer nadruk. Kijk mama, kijk! Hij ziet allerlei dingen aan de andere kant van het raam. Wat hij ziet, is niet zo duidelijk. De ene keer een boom, de andere keer een elektriciteitspaal, en dan een stuk gras of zo.

Misschien roept hij wel: kijk mama, de wereld!

Kijk mama, de wereld is daar. Zomaar. En alles is spannend.

En je denkt dat je ogen oud zijn geworden ondertussen. Zou je in je hoofd terug kunnen naar toen, naar toen de grote wereld nog zo spannend was?

Wat zijn je eerste herinneringen? Er is een herinnering van in een wieg of een bedje, maar misschien is dat iets van een foto die je zag en die in je hoofd tot een herinnering is geworden. Er is een herinnering, meer helder, van hoe de metselaars aan het huis bezig waren. Een herinnering over de bouwkraan. Zou dat de oudste zijn?

En hoe je keek naar je grootvader. Wat je zo mooi vond aan hem, toen hij ouder was, en wat je ook op zijn doodsprentje hebt laten zetten: zijn verwondering. Hoe hij naar de dingen kon kijken. Je droomde er altijd van, dat jij die verwondering zou overerven. En vooral dat ze zou blijven, minstens de eerste honderd jaar van je leven.

Misschien zijn het de ogen van je grootvader wel waarmee je samen met dat jongetje naar buiten kijkt?

Kijk mama, kijk! Het jongetje is nog steeds bezig. De mama ziet niet wat hij ziet, denk je. Misschien is zoveel verwondering af en toe ook wel een beetje vermoeiend voor mama’s.

En je hoopt dat die jongen altijd zijn jongetjesogen zal mogen behouden.

Hij giert het uit.

De mama zegt hem even later iets over iets wat hij niet mag doen.

In het station gaan zij en jij een verschillende richting uit. Jij verder naar beneden, zij naar boven. Waar zouden ze naartoe gaan? Zou hij zoveel wereld in die grote stad wel aankunnen?

Je gaat op de bank zitten naast het spoor. Je trein is er nog niet. De trein uit Nederland is net aangekomen. Je kijkt naar de mensen. Er is altijd iets te zien.

De treinmevrouw met haar mooie bril lacht je toe als je instapt.

Langzaam begin je in je verse boek te komen.

Het ritme van de woorden en dat van het landschap beginnen samen te vallen.

Waar is het jongetje nu, denk je terwijl je uitstapt.

22 februari 2014

Waar je zou willen verdwijnen

Het was weer tijd. Voor de Goldbergvariaties. Ze lijken nu als een plek, waar je naartoe zou kunnen gaan. Om er te verdwijnen. Het is alsof de noten een plek creëren, een ruimte waar niets anders kan zijn. Waar de zwaartekracht wegglijdt uit je huid. Waar je alles af kunt leggen. Een betekenisvolle leegte.

Een aarzelend verlangen naar woorden. Dat is er ook. Je kunt ze zien, de woorden die zouden zijn. Je zou ze traag laten komen, tot ze je omringen, als in een rustig handschrift. En toch aarzel je. Je bent te moe voor de woorden, misschien ook wel  bang voor het omgeven zijn door. Het maakt je onrustig. In vlagen.

En je ziet beelden van de zee. Hoe zou de wind daar zijn? De wind die je vanmorgen op de proef stelde. Een beetje maar. Maar aanwezig genoeg. Om iets te zeggen.

Het is zo lang geleden. Het kleine jongetje met zijn hand in de zak van de loden jas van zijn grootvader. Daar was het veilig.

Even ga je liggen. Een soort slaap komt snel. Iets van de wind lijkt binnen te zijn.

Stel dat je leven zou geschreven zijn in schriftjes. Je voelt ze. Ergens in je rug. Je kunt ze bijna zien.

Er is iets met die muziek. Ze draagt tegelijk zoveel tijd, en is ook telkens een nieuwe overwinning erop. Die plek waar ze zijn, de variaties, je zou je kunnen indenken dat er uit het niets en in het niets een soort sculptuur is uitgehouwen. Onzichtbaar, maar betastbaar. Niet te vermoeden, maar ook niet te vermijden. Je ogen voelen oud. Ze schamen zich een beetje tegenover die muziek.

Je zou iets willen voelen in je handen dat je verbindt met de tijd. Iets met een oorsprong en een bestemming.

In de kamer zie je verhalen. Je durft ze niet naderen. Ze zijn daar. Je blijft op een afstand.

Je voelt de littekens op je buik. Ze hebben zich genesteld in je landschap. Ze geven er iets als een diepte aan.

Je kijkt naar je handen, en naar hun falen. Maar ze gaan niet weg, ze blijven.

De grootvader was toen nog een stuk groter dan het kleine jongetje. Hij hield de wind tegen.

Je ziet de tijd die nog voor je ligt. Als een zwak verlichte weg in de schemering. Je hoeft niet te zien hoe ver hij nog gaat.

Het licht van de ochtend leek als een geschenk.

Je denkt aan iemand. En aan een vraag die je zou voorleggen. En je zou weten wat de reactie zou zijn. Alleen dat al stelt je gerust.

De muziek is bescheiden en trots aanwezig tegelijk. Je kunt het niet uitleggen. Je voelt je klein.

Het jongetje ziet de bewegingen van zijn grootvader. Die is met een blokschaaf bezig. De versie houtkrullen komen eruit. Het jongetje wil ze voelen. De grootvader kijkt met één oog langs de lat. Het jongetje neemt alles in zich op. Zoals de geur van het gammele houtkacheltje.

Je voelt de adem nog niet van de avond die zich neerlegt. Dat komt nog wel.

16 februari 2014

Rituelen

Misschien is dat jaarlijkse feest een ritueel. Iets over het leven. Denk je.

Hoe je dagen van tevoren bezig bent met recepten, en met wat je wanneer zult halen.

Hoe je zo goed als verzopen door de regen fietst met de laatste boodschappen. En toch nog langs die ene winkel gaan. Voor een potje zure room. Omdat je daarvan een lepel nodig hebt in je dressing.

Dat je, als het bijna zo ver is, in je hoofd niet kunt zien hoe het zal worden. Als je er dichterbij komt, lijkt het een zwart gat in je hoofd. Je weet alleen dat het iets is als een bestemming die je zou willen halen. Alsof dat op zich iets zegt over het leven. Over in leven zijn. Over nog in leven zijn. Denk je.

Je bent niet van jezelf alleen, denk je.

Eigenlijk mag er ook net voor de dag van het feest niet te veel gebeuren. Zodat je in je hoofd ook rustig de timing kunt opbouwen. Niet alleen over wanneer welke boodschappen, maar ook over wanneer met welk gerecht beginnen om alles netjes op tijd af te krijgen, met ook nog tijd voor tussentijdse afwassen en snelle poetsbeurten. Dit jaar is het anders, en het is alsof je niet goed genoeg voorbereid bent.

Het is vroeg die ochtend. Je begint de dag met het voor de elfendertigste keer nalezen van de recepten. En nu kun je wel in je hoofd het tijdschema maken. De laatste grote beweging is ingezet.

Op de dag van het feest mag er alleen maar het feest in je hoofd zijn. Daarom heb je dat ene persbericht nog geschreven de avond daarvoor, al laat, en al uitgeput. Omdat het van de baan moest zijn. Het mocht niet tussen jou en het feest komen.

Dat zo ongeveer alles nog kan mislukken. Denk je.

Je moet wachten op het deeg tussen je handen, tot het zichzelf wordt, deeg dus. De broden moeten uit jouw handen komen, vandaag.

Het genot om alles rustig na elkaar te kunnen doen. Niet aan drie dingen tegelijk moeten denken, niet worden gevraagd voor iets. Alleen dit hier is er, niets meer.

Hoe dankbaar je nog steeds bent. Voor het leven. (Gelukkig is er niemand die je dit nu hoort denken.) Eigenlijk is het wel zo. Dat het je zomaar gegeven is.

Je moet erop vertrouwen dat die pan goed komt. Bij de eerste pannenkoek weet je dat het fout zal gaan. Bij de tweede aarzel je toch al, of de pan wel in het juiste ritme zal komen. En na een tijdje voel je dat het goed zit. Misschien kun je met dat vertrouwen nog meer doen.

Het uur van aankomst komt dichterbij. De zenuwen staan iets scherper. Puzzelstukken moeten in elkaar vallen, zo zou je het toch willen.

Misschien heb je je vergist, en komen ze wel helemaal niet. Misschien is het enkel in je hoofd dat er mensen zijn die naar jouw feest komen. Misschien is het leven enkel jouw droom.

Als het goed gaat, als alles goed komt, is er iets. Iets over het leven. Niet dat je er recht op hebt. Misschien wel dat het er gewoon mag zijn. Dat je het kunt delen. Misschien.

Het eten staat op tafel. De gasten schuiven aan. Eigenlijk ben jij de gast, denk je.

Je sijpelt in de verhalen. Ze omhullen je. Als een warme jas.

Soms kijk je tussendoor gewoon even naar de mensen aan de tafel. Je zou alleen willen glimlachen. Zouden ze weten hoe gelukkig je nu bent?

Het voelt (weer) als een overwinning. Op iets. Misschien wel op het leven. Misschien is het leven zelf de overwinning op het leven.

Hoe je langzaam ouder wordt. De rituelen nestelen zich in je. Als open armen.

En na het feest wil je alleen zijn om op te ruimen en af te wassen. (Bij de afwas zou het iets met schaamte kunnen te maken hebben, maar dat weet je niet helemaal zeker.) Heel rustig, stukje per stukje, het huis zichzelf laten terugvinden. Als een trage adem, een na-adem. Je voert alle bewegingen zorgvuldig uit.

Nadien is het huis je dankbaar. En je denkt: hier wil ik zijn, hier en nu.

Iets met het leven vieren.

Pas na de laatste bewegingen van het ritueel mag je moe worden.

13 februari 2014

Wil ik dit wel weten

Dat je nu wel soepel als een gazelle uit bed zou moeten springen, zeg je tegen jezelf. Iets minder soepel mag ook, als je er maar uit komt. De slaap was als een diep gat, of zo.

Je herinnert je een van je dromen van de voorbije nachten. Het was weer iets met een schoen die je kwijt was. Wat is dat toch met die schoenen in je dromen?

Je ligt op de tafel van de kinesiste. Iets in jou zegt dat je zou kunnen blijven liggen. Dat iets zou je rug kunnen zijn. Je doet het maar niet.

Om het gebouw binnen te kunnen, moet je allerlei dingen uit doen en door een magische tunnel laten schuiven. De man en de vrouw naast de tunnel kijken aandachtig naar het scherm. Zouden jouw sleutels er opwindend uit zien?

Stilaan tijd om echt zenuwachtig te worden voor het verjaardagsetentje binnen enkele dagen. Je kunt de kookstress nu al een beetje voelen.

De meneer in de lift heeft een karretje, om documenten mee rond te brengen. Er stapt een vrouw in die hem blijkbaar goed kent. Tussen verdieping 1 en 5 wordt er op beschaafde doch doortastende wijze geflirt. Wat zijn ze schattig.

Sommige mensen zijn beter in koffiepauzes dan jij. Ze kunnen dat, zo soepel en zelfverzekerd door de ruimte gaan, en hier en daar gesprekjes beginnen. Sommige mensen zijn ook onbeleefd. Ze nemen iets te opvallend twee of drie van die kleine koffiekoekjes mee, die ze dan in hun mond proppen.

Je doet je best om vlotjes een babbel te doen met die mevrouw. In het Frans. Je hebt nog steeds het gevoel dat ergens onder je huid een gevechtje bezig is tegen een of ander virusje. Je staat wat wankel op je benen. Sommige delen van je lichaam lijken nogal moe. Je geeft een kort verslagje van wat de sprekers tot nu toe gezegd hebben. Niet alle woorden komen even vlot naar jouw mond gewandeld, zo lijkt het wel. Maar ze glimlacht wel. Het ging toch niet helemaal fout.

Je loopt buiten, in de regen. Naast het voetpad is een werf. Een immense grijpkraan haalt allerlei dingen weg. En ook nu denk je dat die kraan wel erg dicht bij de put komt die hij zelf aan het graven is. Het kleine jongetje in jou zou eigenlijk graag willen blijven staan kijken, net als vroeger. Je durft niet.

Je maakt een nieuw lijstje. Af en toe denk je dat je zo toch een klein beetje controle krijgt over de werkelijkheid. Stel dat je een kalligrafisch schrift zou hebben, dan zou dat zeker het geval zijn.

De twee vrouwen in de trein praten uitgebreid over alle mogelijkheden en formules voor het fenomeen zwemles voor de kinderen. Eens te meer besef je dat er hele melkwegstelsels zijn waarvan je niet eens wist dat ze bestonden.

De mevrouw op die andere bank. Je kent haar ergens van, maar je zou niet weten van waar. Ze glimlacht heel even voor ze opstaat. Je zou zoiets moeten kunnen opzoeken in je hoofd. Met een of andere zoekrobot. Zodat je je niet zo dom zou voelen.

In de winkel. Spullen kopen om koekjes te bakken, en later ook ijs te maken. De koekjes moeten in het ijs, uiteindelijk. Je bent nu al bang dat het – ongetwijfeld – helemaal zal mislukken. De kookstress dus.

Dat de grote leider ziek is, en weer in het ziekenhuis ligt, wist je ondertussen al. Dat het ook nog eens zo uitgebreid moet behandeld worden in het avondjournaal, dat lijkt er toch een heel klein beetje over. Wil ik dit echt wel allemaal weten, denk je.

Tijd om koekjes te gaan bakken.

Ergens is een soort regenboog te zien. Een kunstwerk.

09 februari 2014

Heel

Blijkbaar ben jij een echte culturo. De cultuurliefhebbers van Radio 1 moeten nu op zondagochtend tussen zeven en negen paraat zijn. En zelfs zonder wekker word je netjes een half uur voor het programma zal beginnen wakker. (Zo duurt je verjaardag natuurlijk ook wel iets langer…)

In het programma zit een prof archeologie. Ooit zat hij samen met jou in de klas in de middelbare school. Waarom zijn mensen ooit begonnen met kunst maken? Waarom heeft iemand ooit als eerste zo’n bizon op de muur van een grot geschilderd? Een kunstenaar, die aan bod komt in een kunstfestival in jouw stad, heeft een theorie. Over een camera obscura. En de professor reageert op die theorie. Met een mooi verhaal. Dat we ons als mens bezinnen over onszelf, en onze plaats in de wereld. Dat kan leiden tot een vorm van dissociatie, tot niet meer echt in de wereld thuis zijn. En daar verschijnt de kunst. Kunst maakt ons weer heel. Wat een mooie gedachte.

En terwijl je de dag in schuift, denk je aan je grootvader. Je ziet iets wat hij kon doen in je hoofd. En je ziet jezelf. Hoe je het op dezelfde manier deed. Er gaat een grote rust uit van die gedachte.

(Van verjaren word je altijd zo verlegen, denk je.)

Je hangt buiten een tweede ding op met van die zakjes met vogelvoer. Zouden er nu meer vogels komen? Hoe weten ze trouwens dat er bij jou eten te scoren is? Wordt dat verder verteld? Gebruiken die vogels daarvoor een eigen twittersysteem?

En je dacht: op deze dag moet ik een nummer van een vinylplaat van Bob Dylan draaien, een nummer dat ik al heel lang niet meer gehoord heb. En zo geschiedt.

Een trage vermoeidheid in je lijf. Ze zal nog even blijven, denk je.

Een mooie verrassing. Een kamerconcert. De mevrouw zingt, vooral Gershwin. En ook andere liedjes. Ze zingt Autumn Leaves. Je lijf lijkt weer te groot voor die stoel. De geur van etherische oliën zou iets met je immuunsysteem moeten doen, heeft die man gezegd. Je kijkt naar het leven.

Fietsen met forse tegenwind. Een laag hangende zon. Als je over de smalle fietsstrook rijdt, zie je een immense fietsende schaduw van jezelf in het veld daarnaast. Zo lijk je wel een echte fietser.

Wat zou het geheim zijn van amaretto?

Als je naar beneden fietst op die stevige helling wordt het ineens duister. Dat is het goede woord. Duister. En regen. En allerlei rare geluiden. Je remt af, zoals steeds. Liefst ga je hier traag naar beneden. Nu nog meer.

Ook het schillen van de aardappelen doe je iets trager.

Je bent blij dat het binnen warm is. Vandaag blijf je alleen nog maar binnen. Waar het warm is.

Er is ook oud verdriet.

Je ziet een site met dialectwoorden uit je geboortedorp. Sommige ervan kende je niet eens. Andere duiken ineens weer op. Hoe lang is het geleden dat je het woord fepen nog gehoord hebt? Je schiet in de lach.

Dankbaar en verward, voor zoveel reacties.

De avond zal zich heel zachtjes neerleggen. Daar zul je voor zorgen.

06 februari 2014

Man, man, man

Soms kun je zo verontwaardigd zijn dat je staat te trillen op je benen.

De hele dag al in het nieuws. Beelden in het journaal. Over de verwerpelijke praktijk van de vrouwenbesnijdenis. Je kunt nauwelijks kijken, je loopt heen en weer door de kamer tijdens de beelden. Je gaat zitten, staat weer op. Je wordt net niet misselijk. Tranen lopen over je wangen. Je trilt.

Zo goed dat die vrouwen die reportage gemaakt hebben, dat boek gemaakt hebben. Zo indrukwekkend dat die vrouwen die camera hebben verstopt om te kunnen filmen wat niet mag gezien worden. Daar is echte moed voor nodig.

Uit de beelden blijkt de enorme druk van de traditie. Hoe die samenhangt met sociaal-economische elementen over een inkomen hebben, niet kunnen trouwen. Je beseft dus dat je niet kunt beseffen hoe het echt is, en dat je het nooit helemaal zult kunnen vatten. En het zal wel allemaal gemakkelijk zijn om van ver te oordelen en zo, het zal wel, en toch denk je iets als: traditie, my ass!

En tegelijk zijn er die mooie beelden van een klein meisje dat zegt: nee, niet met mij. Beelden van een lokale gemeenschap die zegt: nee, niet met ons, wij vieren dit anders. (Je blijft wenen, terwijl je het schrijft.) Enkele heel dappere vrouwen hebben gezegd: NEE, en ze zijn ingegaan tegen een traditie.

En je hoopt, je zou bijna bidden, dat ooit de kleuren op die kaart er anders uit zien. Dat er geen landen meer zullen zijn waar meer dan driekwart van de meisjes besneden worden, nooit meer.

En, hoe je het ook draait of keert, het heeft uiteindelijk toch weer met mannen te maken. Vrouwen hebben blijkbaar geen recht op seksueel genot, en door ervoor te zorgen dat ze dat niet meer kunnen hebben, zouden ze langer bij hun man blijven. Meisjes die niet besneden zijn, kunnen niet trouwen. Mannen willen blijkbaar een soort garantiebewijs. Zodat zij zelf wel uitgebreid hun genot kunnen beleven.

Je kunt je niet van de indruk ontdoen, dat in die door traditie of religie of welke onzin dan ook bevestigde gruwelijke praktijk, iets van angst zit. Mannen zijn diep vanbinnen, blijkbaar, bange wezens. Het genot van een vrouw is als een afgrond voor hun o zo kwetsbaar mannelijk ego. En de mannelijke lust is oncontroleerbaar, blijkbaar, in de zin dat anderen verantwoordelijk zijn voor hun ontsporingen. Je hebt het altijd merkwaardig gevonden hoe dat werkt. Het projecteren van de eigen onzekerheid op een ander – het is de vrouw die te uitdagend is of die geniet, die bedreigend is, en daarom wankelt de man – en dat dan vertalen in agressie of onderdrukkende patronen, zegt vooral hoe zwak je bent. Wat een triestig manbeeld is het, dat mannen, die toch zo graag stoer en sterk zijn, niet eens in staat zouden zijn om zichzelf te veranderen, hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. En zelf tradities breken. Mannen zouden op straat moeten komen tegen vrouwenbesnijdenis, in die landen waar het gebeurt, zouden zelf een beweging moeten starten die duidelijk maakt dat trouwen gebeurt op basis van gelijkwaardigheid, in rechten en plichten, in verantwoordelijkheid, en in genot. Dat zou sterk en stoer zijn. (En het zal natuurlijk allemaal veel ingewikkelder zijn dan dat, en blablabla, maar het zijn concrete mensen die een verandering in gang kunnen zetten. En het zou mooi zijn als de verantwoordelijkheid voor het op gang brengen van de verandering niet zomaar wordt overgelaten aan wie slachtoffer is van een onaanvaardbare praktijk.)

En ergens aan de andere kant van de wereld, in Rusland, rijdt een zichzelf geweldig stoer vindende man in blote bast op zijn paard. Zo laat hij zich graag zien aan de wereld. (En elke keer denk je: hij heeft botox gebruikt, dat zie je toch zo…) Wat een zielige mannelijkheid, denk je. Was het alleen maar dat onnozele gedoe, dan zou het nog lachwekkend zijn, en ongevaarlijk. Maar dat is het niet.

Je ziet vreselijke beelden van groepen opgefokte mannen die homo’s vernederen en in elkaar slaan. En achter het uiterlijk vertoon van die rechts-radicale jongetjes zit andermaal zoveel mannelijke angst, denk je. Het kan zijn dat je iets raar vindt wat je niet goed kent. Het kan zijn dat dat je verwart. Daar is allemaal niets mis mee. Maar dat het simpele bestaan van een man die van een andere man houdt, zoals een andere man van een vrouw kan houden, een bedreiging kan zijn voor je eigen mannelijkheid, dat blijft zo’n onbegrijpelijke gedachte. Wat is dat dan voor mannelijkheid, als ze niet eens in staat is om met een zekere rust naar de eigen verwarring te kijken? Wat is het voor een zielige zwakheid als je anderen die niet beantwoorden aan ‘de’ norm van wat ‘echte’ mannen zouden moeten zijn, moet uitschakelen of uitsluiten om maar niet in de spiegel van je eigen angsten te moeten kijken? Als mannelijkheid staat voor kracht, in welke vorm dan ook, en voor streven, dan moet die mannelijke kracht toch kunnen gebruikt worden voor een grootmoedigheid die geen uitsluiting nodig heeft voor een rustige innerlijke vrede? Als mannelijkheid staat voor moed, waarom kan dat dan niet de moed zijn om kwetsbaar te durven zijn, om twijfel te koesteren, om je falen te erkennen, en op basis van dat alles telkens opnieuw te beginnen om de wereld een beetje beter te maken?

Er zijn zoveel geweldige mannen. Dat wat men mannelijke energie noemt, kan tot zoveel mooie dingen leiden. Het is zo jammer en onaanvaardbaar dat onder het mom van wat sommigen ‘mannelijkheid’ noemen nog steeds zoveel ellende wordt aangericht. Het zou zo anders kunnen en moeten zijn. (En je zit nog steeds te trillen…)

02 februari 2014

Ergens voorbij de bocht

Een dag als uitgestrektheid. Een grote ruimte. Je zou alle kanten uit kunnen gaan. Je zou kunnen blijven staan. Je zou een hoekje kunnen kiezen en je daar afschermen.

Restanten van iets hebben zich verbonden met je adem. Ze komen mee. Gaan op en neer. Ze blijven bij je.

En je huid is niet anders.

Je zou naar buiten kunnen gaan. Weg van hier. Maar je zou ook daar.

Het is. Laat het maar.

Het kleine vogeltje heeft het wintervoedsel ontdekt dat daar in zakjes aan de muur hangt. Het vogeltje maakt je gelukkig, je zou het op een of andere manier moeten kunnen zeggen.

Als een trage trilling in je rug.

Misschien zou je even moeten dansen. Of minstens dromen van een wals. Een statige wals.

Het zou ook kunnen dat het oud verdriet is. Door de kieren van wie je geworden bent.

De getijden in je hoofd. Het lukt bijna je eraan over te geven.

Mensen wandelen voorbij. Arm in arm. Net traag genoeg.

Halverwege ga je even liggen. Het zou symbolisch kunnen zijn. Om je uit handen te geven aan een verhaal.

De bollen beginnen te schieten. Daarbuiten in de bak. Een tuin in een bak. Iets als een belofte.

Of muziek, die jou mee zou kunnen nemen.

Iets kantelt in je hoofd. Als een riviertje, in het zand gemaakt, op het strand. Er is een klein dammetje gemaakt om het water tegen te houden. Het dammetje spoelt zachtjes weg.

En dat zand, in je handen. Hoe het voorzichtig zijn bestemming terugvindt.

Misschien is het met zand als met het water. Je weet niet waar de golf eindigt of begint. Misschien is een golf niet meer dan verlangend water.

En iets over de liefde.

En als ze er was, de oude vrouw met de mooie naam, dan zou je haar bij de arm nemen. Voor een blokje om. En veelbetekenend zwijgen.

Ergens onderweg heb je iets verloren, en begrepen tegelijkertijd.

Dat het vogeltje ongetwijfeld nog terug zal komen, als jij er niet bent om het te zien, dat is een meer dan mooie gedachte.

Het is niet de dag om in de spiegel te gaan kijken. Dat kan later nog altijd.

Het licht blijft al langer. Het legt zich behoedzaam neer. Je kunt het bijna aanraken.

En omgekeerd. Misschien zou je barstjes zien, misschien ook niet.

De avond nodigt zichzelf uit.