27 april 2014

Haarscheurtjes

‘Wat fijn dat ik je hier zomaar tegenkwam vandaag.’
‘Ik had gehoopt dat ik je hier zou zien, en ja.’
‘Het is hier gelukkig wat stiller dan daar. Je ogen zien er een beetje moe uit, kan dat?’
‘Ja, dat kan zeker. Het zullen ook wel niet alleen mijn ogen zijn, vrees ik.’
‘Het is goed dat we nog eens kunnen praten. Als ik je te lang niet zie, word ik zenuwachtig, en doet het een beetje pijn ergens.’
‘Dat is wel mooi. Wat je vanmiddag vertelde, raakt me toch wel erg. Ik herken het ook wel een beetje.’
‘Ja, dat kan ik me voorstellen. Ik dacht nog aan je enkele dagen geleden.’
‘En wat denk je nu dan?’
‘Goh, ik weet het niet zo goed. Soms ben ik bang. De tijd die door je heen gaat. Met het ouder worden worden sommige dingen gemakkelijker. En tegelijk is het soms moeilijker om jezelf tegen te komen. Ik voel mezelf soms zo’n sukkel. Voor even maar natuurlijk, het gaat altijd wel weer over, maar toch.’
‘Dat ben je niet, wees maar gerust. En ik kan het weten.’
‘Dat is lief.’
‘Vanochtend was ik vroeg op. Ik zat aan de tafel, keek naar het licht buiten. Het was stil in huis. Ik wou nog geen muziek. En het was alsof er een sluier over me heen hing. Een soort nevelverdriet of zo. Hoort misschien wel bij een zondag.’
‘En wist je waar je naartoe wou?’
‘Nee. Ik dacht alleen: een plek waar ik niets moet uitleggen, waar de dingen zijn wat ze zijn.’
‘Iets onnozel tussendoor, sorry, maar anders vergeet ik het. Vorige nacht droomde ik dat ik de ruimte in moest. In die droom zou ik een dag later met een vriendin in een soort ruimtecapsule de lucht in gestuurd worden. Ik wist wel dat ik daar eigenlijk niet naartoe wilde. Maar ik durfde het niet goed zeggen.’
‘Haha. Jij de ruimte in? Ik wist niet dat je zo dapper was?’
‘Ik ook niet. Niet dus.’
‘Op zo’n stille ochtend, als er niemand in de buurt is, hoor je jezelf dingen zeggen als: de liefde is ingewikkeld.’
‘Ja, zo stiekem even hardop zeggen, en dan om je heen kijken, of er toch niet toevallig iemand het zou gehoord hebben.’
‘Daarna ben ik iets gaan doen met de plantjes. Ik had pas gezaaid, en daar waren al kleine plantjes uit gekomen. Ik heb er enkele uitgehaald en in aparte potjes gezet. Zodat ze goed kunnen groeien. Op een of andere manier maakte dat me rustig en vredig.’
‘Herkenbaar.’
‘Wat denk je nu?’
‘Vorige week, midden in de nacht, nadat ik weer had liggen woelen, dacht ik dat ik jou een brief moest schrijven. Ik weet niet waarom, maar het voelde zo.’
‘Waarom heb je het dan niet gedaan?’
‘Ik weet het niet. Ik schaamde me een beetje, vond dat ik het allemaal maar weer over moest laten gaan, denk ik. Maar het was alsof ik je dringend iets moest zeggen, voor het te laat was of zo. Er kan altijd een komeet op mijn kop vallen natuurlijk.’
‘Ja, ongetwijfeld.’
‘Nu ja, het zal voor een andere keer zijn dan. Ben jij soms ook bang?’
‘Ja. Gewoon. Af en toe wel.’
‘Ik vind het ondertussen al wel een stuk gemakkelijker om zoiets te zeggen. Het is gewoon iets dat komt. En meestal ook wel weer gaat.’
‘Ik heb eigenlijk altijd gevonden dat jij daar beter in was, in dat soort dingen. Ik weet niet of ik je dat ooit al gezegd heb. Misschien ben jij uiteindelijk wel minder bang dan ik.’
‘Denk je dat?’
‘Ja, toch wel.’
‘Ik moet er nog eens over nadenken. Weet je, het maakt me gelukkig dat wij hier nu zo gewoon zitten praten.’
‘Ja. En zie je wel, je zegt het wel. Je denkt alleen maar dat je weinig zegt, maar het is niet zo.’
‘Zal ik voor jou nog een koffie halen?’
‘Ja. Met een stuk taart erbij. Dat moeten we toch doen nu, of niet?’
‘O ja. Een stuk taart. Mmm.’

26 april 2014

Wegsijpelende identiteit

Een beetje in de war door wat er in de krant stond. Een politicus van een (volgens de peilingen) behoorlijk grote Vlaamsgezinde partij zegt dat taal niets met identiteit te maken heeft. Je denkt: ik heb helemaal niets met die politicus te maken, en ik heb al helemaal even niets met die partij te maken, maar volgens mij heeft taal wel iets met een identiteit te maken. De vraag is alleen wat, en hoe je identiteit ziet. (En je denkt tegelijk: hoe kan ik nu zeggen dat het wel zo is, zonder dat het lijkt alsof ik wel iets met die partij zou te maken kunnen hebben, of zo?)

Er zijn heel veel dingen die jouw identiteit mee vormgeven. En taal is er een deel van, talen zijn er een deel van. Die identiteit is meervoudig, alle aspecten bepalen mee wie je bent, en wie je bent ontsnapt ook steeds weer aan al die aspecten. Je bent ‘geworpen’ in sommige delen van je identiteit, je hebt gekozen voor andere, en nog andere overkomen je. Het Nederlands als moedertaal is een huis waarin je bent terechtgekomen. Het is een wonderlijk mooi huis. (Als je geworpen was in het Duits zou het geen beter of slechter huis geweest zijn, gewoon een ander.) Een huis waarin je opgroeit, bepaalt mee hoe je naar de dingen kijkt. Daar is niets mis mee, denk je. Het gaat alleen fout als je je in dat huis opsluit, als je jezelf ontzegt om de onmetelijke rijkdom van andere huizen te leren kennen. Het gaat helemaal fout als iemand anders zegt dat jouw identiteit alleen die taal is, of mag zijn, of als iemand voor jou bepaalt dat die ene taal jouw ‘echte’ of belangrijkste identiteit is. (En opgelucht denk je: het risico dat iemand zou kunnen denken dat ik iets met die partij te maken heb, is op die manier gelukkig erg klein.)

Soms zie je foto’s van een soort tentconstructie waar heel mooie gekleurde en bijna transparante doeken aanhangen. Die wapperen in de wind. Je kunt ze een beetje samenbinden, aan de ene of de andere kant. Je kunt ze los laten hangen. Even doorwaaibaar en veranderlijk is waarschijnlijk je identiteit. Het is een plek waar je naartoe kunt gaan, en het is een plek die je tegelijk ontsnapt. Je kunt nooit helemaal zeggen waar ze begint en waar ze eindigt, je kunt nooit zeggen wanneer ze ‘af’ is, en nog minder wanneer ze ‘echt’ is. Misschien is jouw moedertaal een van die mooie doeken. Maar de andere talen die je hebt verworven hangen er ook, en die zou je niet willen missen. En al die tientallen andere aspecten van wie je bent of geworden bent hangen daar ook de wind te strelen.

Je houdt van een ander omdat die ander een ander is. Maar als men je zou vragen om die ander zo te beschrijven dat iedereen glashelder begrijpt wie die ander is, faal je. En gelukkig maar. Hoe minder je een ander kent, hoe gemakkelijker het is om die identiteit die die ander is min of meer eenduidig te beschrijven. Die ander is, net als jij, een hoop breuklijnen en barsten en verlangens en angsten en twijfels en nog veel meer dingen die elkaar een beetje zoeken, als in een magnetisch veld. Steeds in beweging. Zonder ultiem centrum. Je lichaam lijkt al die dingen een beetje bij elkaar te houden, maar ook dat is maar in beperkte mate het geval. Soms val je samen met je lichaam, soms niet. Soms kun je de ander bereiken in haar of zijn lichaam, soms helemaal niet. Soms is je identiteit aanwezigheid, soms afwezigheid.

In jouw geval zou je je niet kunnen indenken dat je zou kunnen bestaan zonder (woorden)taal in het algemeen, zonder woorden (uit verschillende concrete talen). Je ademt in woorden, je worstelt met woorden, je  vecht met woorden, je bent machteloos tegenover woorden, je verleidt en bemint met woorden, je verlangt naar woorden, je droomt van hoe de woorden zullen zijn als je ze gevonden hebt, je beweegt in woorden, je voelt de woorden onder je huid, je faalt met woorden, je zegt woorden die je niet wou zeggen, je oriënteert je in je eigen onkenbare landschap met woorden, … Al die dingen kun je ook met andere dingen dan woorden doen, maar je doet ze ook met woorden. In jouw geval leer je door het worstelen met woorden dat je in veel opzichten eveneens iemand bent die ook op andere manieren dan met woorden leeft, zou kunnen leven, zou willen leven, en nog veel meer.

Je bent aanwezig in de volle leegte van jezelf. Misschien leer je, of zou je moeten leren, met het ouder worden om die mooie doeken losser te laten. Misschien leer je, of zou je moeten leren, om minder bang te zijn van de wind. Misschien hebben die mooie palen waar die doeken aan hangen meer kans om te overleven als de wind soms vrijer kan  bewegen. Maar ze zijn er wel. Misschien is je identiteit iets als de mogelijkheid van een plek.

Hoe het juist allemaal zit, weet je niet. Gelukkig maar.

25 april 2014

Momenten van verstoring

Misschien zijn er evenwichten. Misschien niet. Misschien zijn ze verstoord. Misschien zijn ze enkel te dromen.

Soms wil je zijn als een glad wateroppervlak. Een beetje koeltjes. Met de geur van een lenteavond. Net voor het slapengaan. Soms lijkt dat niet helemaal te lukken.

Soms is het alsof je lichaam in vertraging reageert. Eerst vraag je je af waarom het zo lang duurt eer. Later stel je vast dat je hoofd al naar een volgende halte zou willen gaan. Maar iets onder de huid nog niet.

De afwas die een keer blijft staan. Overmacht.

(En tegelijk denken: o shit, ik moet dringend een machine was gaan draaien. Nu dus.)

De jonge meid zit op de sofa. Ze vertelt honderduit over wat ze doet, wat haar dromen zijn, hoe ze de toekomst ziet. Verbluffend. En je denkt aan het verlegen jongetje van 18 dat je zou geweest zijn als jij op die sofa had gezeten.

Iets met een droom met een goudvis.

In een vergadering zitten waar je geweldig tegenop zag. Je denkt dat je op alles bent voorbereid. Je zit er – goed bestudeerd – erg ontspannen bij. Maar geen enkel detail ontgaat je. En nadien zal het besef komen dat toch weer dat gebeurde waar je zo’n hekel aan hebt.

Dat besef komt pas na het tijd-om-te-gaan-slapen-ritueel. Eerst in de zetel nauwelijks wakker kunnen blijven. Rustig alle lichten doven. Buigen voor het einde van de dag. En in bed in een kramp en wervelwind in je hoofd schieten. Dat is ’s morgens, in een of andere staat van wakkerheid, nog niet helemaal voorbij. Je moet wachten tot dat alles je lichaam zal verlaten.

Je hoofd zien in de spiegel in de lift. En denken: er zijn kosten aan, vandaag.

Je staat vooraan. De les die je moet geven, is net begonnen. De studenten kijken je aan, ze weten nog niet wat het zal worden. Even voel je iets wankelen in je hoofd. Misschien ben je te snel gestart. Je probeert anders te ademen. Het zal wel in een bedding vallen, onderweg, denk je. Wat ook gebeurt.

Terug naar huis, met de trein. Een heel interessant gesprek. En tegelijk denk je: ik was ook graag alleen geweest. Even afdalen in een leegte, in het niemandsland van de beweging door het landschap. Het zou iets kunnen herstellen, iets zacht kunnen maken. Het is niet.

Dat een enigszins omhoog gevallen Franse mevrouw de minister in haar kabinet een decolletéverbod zou hebben ingevoerd (zo staat er in de krant), het is een misdaad tegen de menselijkheid.

Enkele te korte nachten. Het doet iets met je hoofd. Sommige deuren blijven niet dicht.

Je begint lichtjes te trillen terwijl je het leest in de krant. Je denkt: gelukkig moest ik niet te veel overgeven door mijn chemo. Stel je voor dat de buren een klacht zouden indienen. (In het huis waar je toen woonde, waren de tussenmuren zo dun dat je de ruzies – aan de ene kant – en de vrijpartijen – aan de andere kant – woordelijk kon volgen. Voor zover er woorden mee gemoeid waren. Misschien is het een proactieve bescherming tegen de overlast die je zelf zou kunnen veroorzaken: ervoor zorgen dat je buren hebt die zelf voor meer overlast instaan.)

Door de straat naar huis lopen, en denken: ik zou het niet erg vinden als het nu heel hard zou regenen, even toch. Het gebeurt niet.

Een warme dag. In de winkelstraat een explosie van mensen die blijkbaar niet gehoord hebben van het decolletéverbod. Het komt misschien nog wel goed met de wereld.

Herinneringen die door elkaar schuiven. Ze vermengen zich met dingen die in je hoofd lijken te gebeuren. Je spreekt jezelf met enige ernst toe. Dat een en ander niet zo was afgesproken. In het universum van je lijf lijken zich zones te bevinden waar de wet weinig autoriteit heeft. Je observeert. En gaat verder met het zetten van de koffie.

Misschien moet je jezelf overgeven aan de algehele ledigheid.

In de trein, op weg naar huis, de rand van het weekend. Tintels dalen af. Eindelijk. Je leest sonnetten van Shakespeare. Iemand zou maar dát moeten doen om je bij een traan te brengen. Je glimlacht waarschijnlijk.

21 april 2014

Margaretha

Ik kwam haar tegen in het station. Ik zat op een bankje te wachten om in te stappen. Op het aankondigingsbord stond ‘niet instappen’. Ik twijfel altijd een beetje. Die trein staat daar toch al en lijkt geheel in de wachtstand. Maar misschien is er toch een diepere reden waarom er staat dat je niet mag instappen. En die was dit keer misschien wel dat ik zo Margaretha kon tegenkomen.

‘Mag ik hier bij u komen zitten? Dan kunnen we samen niet instappen. Nog niet instappen.’

Ik vond het prima. De bank is van iedereen.

‘Ik ben niet zo’n immense fan van Pasen, eerlijk gezegd. Ik heb die paashaas nooit helemaal begrepen. En deed jij dat vroeger ook als kind, klokken tekenen met vleugels aan?’

Ik kon alleen maar bevestigen dat ik dat ook deed vroeger.

Ondertussen konden we instappen. Ik had gehoopt dat er op het bord zou komen: ‘ja, we zouden het fijn vinden als u nu in zou stappen, we zijn er helemaal klaar voor’. Maar er stond gewoon de naam op van de bestemming. Stel dat er zou staan ‘daar’ of ‘ergens’, dat zou ook wel spannend zijn. Maar volgens sommigen, en ze zouden wel eens gelijk kunnen hebben, ben ik niet gemaakt voor dat soort avonturen. (Of durf ik me er niet voor openstellen, of zoiets.)

‘Ik had nog een geweldige discussie met mijn man. Hij is wel ok, maar soms ook een beetje vermoeiend. Hij heeft een beetje last van seizoensgeloof, zeg ik altijd. Dan is hij weer een tijdje helemaal overtuigd van iets, en stort hij zich daar helemaal op. Tot het weer overgaat. Nu is dat het transhumanisme.’

Ik knikte begrijpend. (En dacht terwijl: o jee.)

‘Hij gelooft dus dat we de mensheid moeten updaten of zo, met allerlei technologie. Iets als de man van zes miljoen vroeger. Kent u die nog?’

Natuurlijk, zei ik, hoe zou je de man van zes miljoen kunnen vergeten, die bewegingen in slow motion, en dat geluidje als hij zijn ogen scherp stelde, dat dededededededede…

‘Nu ja, een beetje vermoeiend allemaal. Het probleem is dat hij dan altijd weer apparaten gaat kopen. Mannen willen apparaten, blijkbaar. U wilt niet weten wat voor een hoop zooi er al in huis staat bij ons.’

Ik vroeg welk apparaat hij gekocht had in het kader van het transhumanisme.

‘Een 3D-printer. Zucht. Dat klinkt allemaal spannend, maar in feite is dat een klein onnozel ding, dat geweldig veel lawaai maakt, en er heel erg lang over doet om een of ander klein lullig dingetje te maken. En eigenlijk is dat ook allemaal veel te ingewikkeld voor mijn man. Hij snapt die handleiding niet, en wil ze ook niet echt lezen, alsof dat voor watjes zou zijn.’

Ik zei dat ik altijd een geweldige voorstander van handleidingen geweest ben. Ik heb er zelf namelijk ook een.

‘En nu is hij dus geobsedeerd bezig met die 3D-printer. En weet u wat hij nu probeert te maken? Een paasei. Een paasei godbetert. Zucht.’

Ik vroeg haar wat daar de diepere zin van was. Paaseieren vallen toch uit de lucht, uit die gevleugelde klokken. Of je kunt ze nog altijd in de winkel kopen. Of je kunt naar een of ander paasfeest in de familie gaan.

‘Inderdaad. Dat heb ik hem dus ook gezegd. Waarom zou je zo’n ingewikkeld apparaat nodig hebben voor iets dat als het ware zomaar uit zichzelf naar je toe komt? Maar als ik dat zeg, zegt hij dat ik ouderwets ben. Toen ik hem, bij zijn vorige geloof, probeerde uit te leggen dat de vloer zichzelf niet dweilt, ook niet door boeken te lezen over de Rozenoorlogen, vond hij dat ook ouderwets.’

Ik knikte nog eens. (Terwijl dacht ik dat het soms toch wel nuttig is om nog even na te lezen hoe het echt gegaan is met die Rozenoorlogen, om The White Queen nog beter te kunnen volgen. Ik maakte me ook de bedenking dat het anderzijds toch gemakkelijker is The White Queen te volgen dan Game of Thrones, maar dat zal aan mijn beperkte intellectuele capaciteiten liggen.)

‘Is er niet zo’n uitdrukking in de aard van als je het ei nog niet ziet dat voor je neus ligt, wat ga je dan zoeken in de hemel?’

Die uitdrukking kende ik niet, zei ik. Er was wel iets met een balk in je oog of zo, maar of dat hier iets mee te maken had, wist ik niet. Ik dacht dat je in dit geval het woord hemel ook kon vervangen door nanotechnologie, maar dat was misschien hemelschennis.

‘Nu ja, ik zal hem wel niet kunnen veranderen, vrees ik. Niet echt. Met mannen moet je soms wel veel geduld hebben natuurlijk, ze kunnen er ook niets aan doen.’

Ik knikte. Ik dacht nog even aan die auto vol met opgefokte jongens toen ik stond te wachten enkele dagen geleden aan een kruispunt. Ze stopten voor mijn neus, en een van hen draaide het raampje open om me iets toe te roepen over ‘die wijven, ze zijn altijd…’ en toen reden ze gelukkig door.

‘Ik wens u nog een mooie dag, het was fijn met u te mogen instappen. Ik ben hier nu, waar ik moet zijn.’

Ik wenste haar ook nog al het goede toe, voor altijd. En iets met een gewoon lekker paasei.

20 april 2014

De Johannes

Vandaag nog eens de Johannes. Het is er een goede dag voor. Tussen terug en vooruit.

Er groeien allerlei dingen. Groene dingetjes zoeken het licht. Het blijft een wonder, je zult er wel nooit echt aan wennen.

Onderweg. Twee babybezoekjes op een dag. Het maakt je preventief al verlegen.

Twee kleine nieuwe mensjes van deze wereld. En je zou alleen maar willen kijken. Je probeert het telkens goed te zeggen: ik ben zo blij voor jullie. Je weet nooit goed of je het wel goed doet. De dingen. In het algemeen. Zelfs.

Het lichaam antwoordt in etappes.

Die avond zit je te vergaderen. Je hoofd is er niet helemaal bij, denk je. Je buik nog minder.

Die nacht. Iets met brieven die zouden moeten geschreven worden.

Gedeukt wakker worden.

Woorden wachten in je hoofd.

Je fietst zorgzaam door de stad. Het is niet geheel duidelijk of dat woord kan gebruikt worden voor die bezigheid. Misschien is het iets dat je zou willen nu, zorgzaam fietsen. Alles zien, alles zacht benaderen, het zelf worden, het voelen stromen.

Pijn neemt zijn tijd. Om traag door te sijpelen.

Jezelf horen spreken. Zoekender dan het lijkt. En dankbaar dat het kan.

Je staat aan te schuiven aan het loket van de Lijnwinkel. Zul je dapper zijn, en de juiste kaart kopen?

Je moet nog weg, later die dag. En eigenlijk wil je alleen maar alleen zijn. Met woorden.

Die avond. Je bent alleen met woorden. Je probeert iets te schrijven over dat boek dat je las. Het is een worstelen. Het is goed.

Die nacht. Iets met een grote zaal waar je iets zou willen doen. Iets met een merkwaardige stof. In het blauw.

Hetzelfde.

Het kleine jongetje in de trein vraagt honderduit aan zijn peter. Hij zit in zijn waaromfase. En is zich daar duidelijk ook van bewust.

Je had lang staan twijfelen die ochtend: dit boek of dat boek? Je hebt ze allebei meegenomen. Misschien kun je het ene zelfs wel helemaal uitlezen vandaag, en nog aan het andere beginnen tijdens de terugrit.

De dochter van een dierbare vriendin. Je komt haar tegen op de bus. Je bent een beetje verlegen. Je ziet ineens weer in je hoofd hoe je toen op babybezoek ging, voor het eerst, en wat het met je deed. Ze laat haar telefoon op de bus liggen. Je zorgt ervoor dat die weer terechtkomt.

Je wordt ingewijd in de geheimen van het Nederlandse studentenleven. Er zijn diverse subcategorieën van de menselijk soort student, zo blijkt. Sommige wezens noemt men koorballen, zo klinkt het toch. Het zijn geen koorballen, maar corpsballen. Je kunt de wereld weer een beetje beter aan.

Een mevrouw probeert in de trein haar kindje te kalmeren dat het op een onbedaarlijk huilen heeft gezet. Er is tijd nodig.

Het ene boek is uit. Het andere boek laat zich nog net openen.

Terwijl je naar huis loopt, vraag je je af welke woorden er naar je toe zullen komen, terwijl je naar huis loopt.

En tussendoor hoop je dat die en die en die weer veilig thuis zullen komen.

Morgen nog eens de Mattheus.

19 april 2014

Een hart zo blank

Wat een overweldigend mooi boek… Na het lezen van de laatste bladzijde van Een hart zo blank, van de Spaanse auteur Javier Marías, blijf je een beetje beduusd achter. Het is een boek dat je ademt. Het is een boek waarvan je hoopt dat niemand je zal vragen waar het over gaat. Omdat je dan het gevoel zult krijgen het boek onrecht te doen, het boek te versmallen, terwijl je iets zou willen zeggen over de meanderende breedte. In het boek spelen geheimen een sleutelrol. Maar het boek is zelf een geheim. Tijdens het lezen zie je iets. Je ziet iets over een huwelijk, over huwelijken. Je ziet iets over kijken, luisteren en interpreteren. Je ziet iets over woorden, en je ziet de woorden. En eigenlijk zou je aan een ander over dit boek willen zeggen: hier is een geheim, lees het, en adem het.

De verteller van het boek is Juan. Hij is vertaler en tolk. Hij reist van plek naar plek om te tolken bij internationale conferenties. Zo leerde hij ook zijn vrouw Luisa kennen. Ze trouwen, en het is alsof die overgang van de ene naar de andere staat iets onherroepelijks in gang zet. Wat de bevestiging van de liefde zou moeten zijn, lijkt op een aankondiging van onheil en verlies.

Een keten van verhalen wordt in gang gezet. De verhalen weerspiegelen elkaar, dicht bij elkaar gehouden door motieven, en dat in een brede stijl, als een rivier. Zo is er het centrale verhaal van Ranz, de vader van Juan. Dat verhaal moet ontfutseld worden aan het geheim. Zijn vader is – zo zal blijken – driemaal getrouwd. De moeder van Juan, ook overleden ondertussen, is de zus van de tweede vrouw van Ranz. Die maakte zelf een einde aan haar leven. En zij werd voorafgegaan door nog een andere vrouw. Het is Luisa die ervoor zal zorgen dat het duistere geheim naar het licht komt. Juan gaat daardoor anders kijken naar zijn vader, maar ook naar Luisa, en naar zijn eigen huwelijk.

Tijdens hun huwelijksreis zijn Juan en Luisa ongewild getuige van een ander verhaal. Zal de Spaanse man voor zijn Cubaanse minnares zijn vrouw die ziek in Spanje is sneller naar de dood helpen? Bestaat die vrouw trouwens wel, daar in het verre Spanje? Wie zal winnen en wie zal verliezen?

Er is het verhaal van een vroegere geliefde van Juan die hopeloos op zoek is naar een minnaar en daartoe filmpjes van zichzelf post op een datingsite. Ze wordt aangetrokken tot een foute man. Onafwendbaar.

Mensen trekken elkaar, gewild of ongewild, in een geheim. Is het de liefde die dat doet? Of is de liefde enkel een instrument? Een citaat van Shakespeare, uit Macbeth, geeft een inkijk in al die verhalen.

Als tolk weet Juan dat luisteren gevaarlijk is. Wat je hoort, kan niet meer ‘onhoord’ worden. In je interpretatie van de woorden, in het omzetten van wat je hoorde van de ene naar de andere taal kun je nog wel boetseren met de waarheid. En dat is wat Juan doet, wanneer hij een gesprek tussen een Spaanse en een Britse politiek leider moet tolken. Op dat moment is Luisa zijn ‘backup’, zij moet controleren of zijn vertaling van het gesprek wel klopt. Hij geeft het gesprek subtiel een wat andere richting, zij laat het toe. Ze trekken elkaar in een geheim. Stilzwijgend. Het zorgt wel voor een interessant gesprek, waarin beide bewindslieden van een beschouwing over de democratie overstappen naar inzichten over de liefde, zoals de vraag of het in de liefde toch niet zo is dat vaak de ene de andere dwingt tot die liefde.

In het duister hoor je de verhalen van een ander. Misschien vertellen geliefden elkaar op het echtelijk kussen ’s nachts alle verhalen over anderen, om niet over zichzelf te praten. Wat verzwijg je, wat vertel je? Juan weet dat hij maar een deel vertelt aan Luisa van wat er voorafging aan het verhaal van de Spaanse man en zijn Cubaanse minnares. En Luisa heeft meer gehoord dan Juan dacht. Het komt uit, en het is alsof Juan geen stap terug meer kan zetten, alleen nog vooruit. The deed is done… Is het een spiegel, of een voorafschaduwing?

In een donkere kamer hoort Juan hoe Luisa de geheimen van Ranz uit het ongezegde haalt. Maar waarom kwam hij zelf eerder terug uit het buitenland? Vertrouwt hij zijn vrouw niet? Weet zij dat hij in de andere kamer is? Wie speelt welk spel? Wil hij wel weten wat hij te horen krijgt?

Eens je hoort wat je hoort, kun je niet meer terug naar het niet-weten. En wat je hoort in de  verhalen van anderen kan jou vanaf dan dus ook overkomen, daar in die huwelijkse staat. Die zogenaamde rust die het huwelijk met zich mee brengt, lijkt je eerst een bedreiging, het is als het einde van iets. Maar na een tijd ga je je misschien wel vastklampen aan die rust, ga je je nestelen in wat eerst zo versmachtend leek.

En nog veel meer.

De auteur heeft dat alles in een taal gegoten die als een weldadige trage rivier in omtrekkende bewegingen het verhaal vertelt, en tegelijk het verhaal is. Het ritme van de woorden doet je mee in- en uitademen met elke bladzijde. Sommige zinnen lopen over vele regels, als in een ingehouden roes. De prachtige vertaling neemt je mee op sleeptouw. Wanneer je sneller zou willen lezen, manen de zinnen je tot een trager tempo aan. En zo kom je bij de laatste bladzijden, nog veel te vroeg. Dagen later beweegt het boek nog altijd in je lichaam.

Met Een hart zo blank maakt Javier Marías je deelgenoot van een geheim. Eigenlijk mag je er niets over vertellen, eigenlijk mag je het alleen maar lezen.

13 april 2014

Wat je nooit zeker weet

Of je lang genoeg hebt gewacht op je lichaam. Tot het weer soepel en zacht wordt. En of het dat wel kan worden.

Waarom sommige mensen in je dromen opduiken. En wie ze zijn, soms.

Of je ooit moedig bent geweest. En vooral: of je ooit, op het juiste moment, het juiste zult doen.

Of je dicht genoeg bent gekomen bij de woorden.

Wat je zou vragen aan Bach, als je hem tegen zou komen. Of je wel iets zou vragen.

Of je de bewegingen van je grootvader overneemt of dat het omgekeerd is.

Of je toch niet zou moeten beginnen met de edele kunst van het hout. En of het wel genoeg is als je zegt dat de woorden jouw hout zijn.

Wat er van je geworden zou zijn als je iets meer moeite had gedaan voor de pianoles, zoveel jaar geleden.

Of je die foto’s zou kunnen maken die in je hoofd rondzwerven.

Of de mensen van wie je houdt en hebt gehouden dat ook wel weten.

Waarom je niet meer frangipanetaarten bakt.

Of je trouw genoeg bent gebleven tegenover je dierbaren die er niet meer zijn.

Of dat boek er ooit nog gaat komen.

Wie anderen zien als ze je blijkbaar herkennen.

Of het mogelijk is het eten niet op het exacte uur waarop je je vrienden uitnodigde klaar te hebben.

Of je jezelf uit handen kunt geven. Misschien wel, misschien niet.

Waarom het woord misschien zo vaak opduikt in je teksten.

Of je in staat bent tot de liefde. En of het anders is als die de er niet staat.

Waar hier ophoudt en daar begint.

Of je een plek bent.

Tot waar de wind waait.

Wat je zou vragen aan Bob Dylan, als je hem tegen zou komen. Of je wel iets zou vragen.

Of er manieren zijn die je nog niet kent om soepel, in één vloeiende beweging, die draad in dat oog van die naald te krijgen.

Of je ooit zonder schrik, en zonder totale afgang, een vlot gesprek zult kunnen voeren in het Duits. (En in het Spaans in je volgende leven dan.)

Hoe diep de scheuren zijn die de tijd in je maakte.

Wat je moet doen als iemand zegt: geniet ervan.

Of je alles doet om in je hoofd soepel oud te worden. Niet krampachtig jonger dan je bent, niet angstig ouder dan je bent.

Of je je geliefden genoeg aan het lachen hebt gebracht.

Of het besef van die duizenden boeken die je niet hebt gelezen en niet meer zult lezen draaglijk zal blijven.

Of je wel genoeg hebt geluisterd naar anderen.

Of je er genoeg was voor je vrienden.

Hoe warm je je moet kleden in het tussenseizoen. En of het nu wel of niet zal regenen die dag als je ’s morgens toch maar je regenjas meeneemt. En wat je met die jas moet doen als je ’s avonds weer naar huis loopt en het dus niet regent, en veel te warm is om die jas aan te hebben.

12 april 2014

Waar het bos begint

‘Je zou bijna mijn dochter kunnen zijn, weet je dat?’
‘Bijna. Zou je dat dan gewild hebben, mij als dochter?’
‘Dat is een te moeilijke vraag. Nu zou ik zeggen: ik kan moeilijk geloven dat ik de vader had kunnen zijn die goed was geweest voor jou.’
‘Wat een onzin. Misschien kan ik het me zelfs bijna voorstellen.’
‘Als ik me zoiets probeer voor te stellen, blokkeert er iets in mijn hoofd. Maar dat is niet zo erg, er is genoeg nu om mee verder te gaan.’
‘Soms weet ik eigenlijk niet goed hoe oud je bent. Het ene moment ben je oud, bijna oud als een vader. Het andere moment ben je niets. Ik bedoel: ben je zonder leeftijd, ben je alleen maar jij.’
‘Dat is een mooie gedachte. Alsof ik ergens verloren loop in de tijd.’
‘Dat geldt voor mij dan toch nog meer dan voor jou, dat ik verloren loop in de tijd. Soms weet ik het helemaal niet, waar ik ergens thuishoor.’
‘Het is goed dat ik af en toe je verhalen mag horen. Dan weet ik weer hoe het met je gaat, welke dingen je doet. En dan probeer ik me voor te stellen hoe je door het leven gaat. Soms denk ik dat je een beetje worstelt met de dingen.’
‘Een beetje?’
‘Soms.’
‘Soms.’
‘Worstelen is ook wel mooi. Ik ben uiteindelijk ook toch nog ergens terechtgekomen. Na een hoop geworstel.’
‘Maar duurt dat dan altijd zo lang?’
‘Het duurt altijd langer dan je zou willen. Maar het verandert ook wel.’
‘Ik wil zoveel. En tegelijk weet ik niet wat ik wil. En of ik wel iets wil. Soms zou ik heel erg niets willen willen. Of zo. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik.’
‘Dat hoort dan waarschijnlijk bij deze tijd. Dat je veel moet willen. Soms is de druk zo groot. Je moet jezelf ontwikkelen, keuzes maken, steeds vooruit gaan. En dan zie ik mensen van mijn leeftijd. Sommigen van hen doen of ze het voor zichzelf allemaal weten. En soms denk ik: wat een onzin, jullie doen maar alsof. En soms denk ik: ho, ik blijf achter. Ken je dat?’
‘O ja. Dat vind ik een van de moeilijke dingen van het ouder worden. Bij mij dan toch, misschien is het anders voor anderen, al geloof ik dat niet helemaal. Na een hele tijd, en na veel gedoe, is het alsof je denkt dat je wel stilaan klaar bent om te beginnen. En je wilt niet terug naar vroeger, helemaal niet. Maar tegelijk besef je dat er al wel veel tijd op is, dat de tijd niet mee opschuift met jouw inzichten.’
‘Maar als ik jou zie, denk ik toch vaak dat je al veel hebt gevonden. Ik weet niet of ik dat ooit zal kunnen, en nog minder waar ik het dan zou moeten gaan zoeken.’
‘Sommige dingen heb ik inderdaad gevonden. Er is meer vrede gekomen, na een lang gevecht. Maar tegelijk bots je ook tegen de dingen in jezelf die je niet kunt veranderen. Ook al zou je het willen. Het is tegelijk iets van verzoening, en toch ook een besef van eenzaamheid die niet over zal gaan.’
‘Ik heb dat nu al zo erg soms.’
‘Maar jij hebt iets ouds. En dat zal nog jonger worden. En dan komt er een andere ouderdom in de plaats, of zo. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Als jij zoiets zegt, maakt het me niet bang. Jij hebt iets over je dat mensen gerust kan stellen. Soms denk ik daaraan, en dan word ik rustiger.’
‘Ja, is dat zo?’
‘Ja, natuurlijk. Geloof het nu maar.’
‘Ik zal proberen.’
‘Het is wel een mooie plek hier trouwens.’
‘Ja, vind ik ook. Een plek voor trage woorden. Dat dacht ik toen ik het hier voor het eerst zag.’
‘Ik hou van trage woorden. En nog van andere trage dingen. Steeds meer eigenlijk.’
‘Ik weet het. En ik wist het. Dat je zo zou worden.’
‘Jij hebt geen schrik van woorden. Wel van het uitspreken ervan, en wel van mensen soms. Dat denk ik toch, voor zover ik je ken. Maar niet van de woorden zelf, van wat ze in zich hebben.’
‘Ik wou dat het zo was.’
‘Het is zo.’
‘Ik denk dat ik steeds meer verlang naar trage gesprekken. Gesprekken alsof er geen tijd over is. Alleen tijd.’
‘Ja.’
‘Ik vind wel dat jij heel oud moet worden eigenlijk.’
‘Maar jij ook, toch nog een hele tijd. We moeten nog veel praten.’

11 april 2014

Een zaadje

Je zult het wel niet afleren. Een lichte zenuwachtigheid voor de vergadering. Die vindt bij jou thuis plaats. En het huis is niet aan kant. Hoeveel tijd heb je nog? In die tijd kun je net nog een beetje poetsen en opruimen, meer niet. En terwijl je dat doet – het was weer tijd, denk je – voel je vooral alle dingen die je niet kunt doen. Falen.

En na de vergadering sta je nog na te praten met een vriendin in je keuken. Terwijl begint ze met een doekje hier en daar nog wat schoon te maken. Zo subtiel als vrouwen dat kunnen. En je voelt je alleen nog maar schuldiger. Falen voor gevorderden.

De pre-vakantieonrust. Je was al lang aan het uitkijken naar enkele dagen vrij. Het was weer tijd, wist je. Die eerste drempel is altijd de moeilijkste. Weten dat je even door de verwarring moet.

Verwarring komt ook in je droom die nacht. Iets met heel veel matrassen die op elkaar gestapeld zijn. En jij klimt daarover, bijna tegen het plafond, samen met een vroegere collega. Hoe moet je weer naar beneden?

Je lichaam volgt een eigen tijd, tijdens de nacht. En nog daarna.

Daarna is het al ochtend, en nog vroeg. Zoals elke week gaat die mevrouw eerst nog allerlei dingen met jouw spieren en gewrichten doen. Erop duwen maakt dat nadien alles een beetje pijn doet, en dat is goed.

De meneer in de bus worstelt met zijn apparaat. Het apparaat waar je kaartjes in moet steken. Allerlei dingen falen, blijkbaar. Hij is geen volbloed expert in multitasken.

In de bus vertelt het meisje over het heelal. Jullie bespreken in alle ernst alle dingen die zomaar op de bus zouden kunnen vallen. Zoals de maan. Een flesje niet, want dat blijft in de lucht zweven. En vliegtuigen kunnen toch niet tegen dat flesje vliegen. (Ze vliegen er waarschijnlijk omheen.)
Zouden er op de maan ook pinguïns zitten?

Er staan wel twee opgeblazen pinguïns daar waar de bus stopt. Wat zouden ze tegen elkaar zeggen? Ongetwijfeld iets over de categorische imperatief.

De echte pinguïns op hun rotsje hebben het ook over de crisis in Oekraïne. Ze houden van woorden met zo van die puntjes op de i.

Er lopen waarschijnlijk wel vier triljoen mensen door het dierenpark. Sommigen doen mee aan de wedstrijd voor de breedste kinderwagen. Je kunt trouwens allerlei nuttige dingen in zo’n kinderwagen proppen. Zelfs kinderen. Woorden op muren zijn er ook. En plannen, zodat je kunt zien waar HIER is.

Hier, alleen maar hier zijn. Soms sta je even stil, om hier te kijken, naar al die kinderen die door elkaar zwermen. Het maakt je stiller dan je al stond.

(Iets over mededogen met olifanten.) Hier beweegt de hele tijd. Traag genoeg om te volgen. Te snel voor woorden.

De bus terug lijkt sneller te gaan, zoals steeds.

Terug. Je huid zou doorwaadbaarder moeten zijn, denk je. En niet meer wachtend op tranen.

Je rijdt iets trager dan anders naar de markt, en je was al iets later vertrokken dan anders. Toch wel vijf minuten. Je wacht even voor je de aardappelen uit de bak neemt.

Later, weer thuis, wil je alleen maar tijd verliezen. Voor even toch.

Later ben je nog steeds zenuwachtig voor een foto die gaat komen. Jij en je maatje. Ze is gemaakt bijna een week geleden. En als ze komt, durf je nauwelijks kijken. De foto weet iets. Jij weet iets.

Ook een beetje zenuwachtig voor het terrasgebeuren. Het is de dag van de plantjes en de zaadjes, zo had je je voorgenomen.

Voor de plantjes en de zaadjes enkele keren heen en weer rijden. Langzaam word je wat rustiger.

Alsof het niet mag, alsof het niet kan. Soms twijfel je even. Of de plantjes en de zaadjes wel thuis mogen komen in jouw huis, op jouw terras. Zouden ze niet denken: o nee, niet bij zo’n falende sufferd.

Je tart de krachten van het heelal. Dus ook de maan. De maan zou zomaar kunnen neerstorten op jouw terras, en daarmee bewijzen dat het geen thuis mag zijn voor plantjes en zaadjes. En toch doe je door, plantje na plantje, zaadje na zaadje.

Er is iets mis met jouw eigen zaadjes, dat wist je al. Maar misschien niet met die kerstomaatjes die zouden kunnen komen. En je daarmee iets uitleggen over het heelal, en jouw onbetekenende plaats daarin.

De troost van het falen.

06 april 2014

Plekloos

Een lange rit. Heen en weer. Je boek blijft de hele tijd bij je.

Beelden gaan door je hoofd. Woorden ook. Blijkbaar hebben ze hun tijd nodig. Tijd om te komen, om in je rond te dolen. Dingen die je niet weet, nog niet weet. Als het tijd is, zullen ze wel vertrekken. Het is nog geen tijd.

De trein trekt zich verder op gang. Je bent moe. Je lijf zou een hele dag niets thuis ook hebben kunnen verdragen. Maar hier wil je ook wel zijn. Als een herinnering aan huidverlangen. Je zou willen dat dit ritme, dat deze trillingen bezit nemen van je huid. Waardoor je zou verdwijnen.

Je zag een artikel in de krant dat je niet durft lezen. Ooit zag je de randen. Je wilt er nooit meer naartoe.

Je gaat ergens naartoe. Dat is het plan. En even denk je dat je bereikt zou willen worden, zoals de trein je de illusie geeft dat je je bestemming kunt bereiken.

De beweging creëert een leegte die je omhult. En in dit veilige niemandsland zou je alles kunnen zeggen, zou alles onthuld kunnen worden.

Zou die malse regen daarbuiten je stramme vermoeidheid van jou weg kunnen spoelen?

De tijd die nodig is.

Soms kun je verlangen naar woorden die zomaar naar je toe zouden komen. Ze zouden je zacht maken. Ze zouden je vergezellen. Ergens in je rug, zoals de auteur in het boek uitlegt.

Een tussenstop. Je zit te wachten. Je zoekt een bank zonder wind. Het is een tussengebied. Die woorden, ze zouden iets veranderen aan de plekloosheid van deze plek.

De trein vertrekt weer. Je kijkt naar je boek, naar de foto. En je denkt: dat het er is, dat ik ernaar kan kijken, dat ik het aan kan raken, het is als troost.

Soms ben je alleen de beweging van de trein, het verschuiven van het landschap. En soms is het alsof je leeftijd zich in je nestelt, in die beweging.

Het landschap leert je iets over alleen zijn, in een landschap.

De terugreis is al begonnen. Daarnet dacht je nog toen je jezelf zag bewegen: ik lijk op hem.

Beelden komen terug. Soms denk je dat je altijd een toeschouwer zult zijn, dat de anderen wel weten hoe ze dat goed moeten doen, in het midden staan, en zo.

Beelden komen terug. Soms ben je bang, diep in de nacht. Soms niet.

Een volgende tussenstop. Een lange vertraging wordt aangekondigd. Je zou hier rechtstaand in slaap kunnen vallen, denk je even. Je onrust zit tussen jou en waar je naartoe gaat.

Normaal kan het je niets schelen, maar nu denk je dat je aan die andere kant van de grens wilt zijn. Alsof het gemakkelijker is om daar moe te zijn.

De trein neemt je mee. Je schuift zachtjes weg in het vertrokken zijn.

Zou je ooit kunnen slapen onderweg? Zou iemand je dat ooit kunnen leren?

De trein raast door het landschap, probeert minuten in te halen. En het is alsof ze het weten, de bomen daarbuiten, alsof ze je toeknikken.

Er is een liedje met daarin iets als ‘breng me naar huis’.

Misschien mag het wel regenen, denk je, dat laatste stuk op weg naar huis. Je zou niet weten waarom, maar het lijkt te kloppen.

Je denkt nog aan het woord achterland. Waar kwam het vandaan?

Je bent bijna thuis. Misschien is dat al veel.

05 april 2014

Verdwaalde woorden

Soms verdwalen ze, de woorden. Achtergelaten. Losgelaten.

Je ziet het vanuit de trein. Daar ergens. Iemand heeft woorden op een muurtje geschilderd. Die iemand is kwaad, denk je. Die iemand zou misschien nog wat moeten werken aan de kennis van het Engels. Er staat: fuck the long arm of the law. Daar is misschien nog werk aan.

Je ziet het vanuit het raam, hoog boven de wereld. Heel veel mensen in een betoging. Een grote spandoek. Ooit komt het goed. Het verzacht je hoofd.

Je zit in de trein. Op weg terug na een les die je moest geven. Je had je voorgenomen om nog wat te lezen. Straks moet je weer aan de slag. Maar nu ben je even alleen maar onderweg. (Thuis had je lang staan aarzelen. Welk boek zou je nemen uit de stapel.) Je begint. Je begint opnieuw. En nog eens. De woorden verdwalen. Ergens onderweg in je hoofd. Ze komen niet aan. Geen woorden voor even, voor zo lang de reis duurt. Alleen kijken naar het landschap.

Even denk je: ik zou haar dit willen vragen. Maar het gaat even niet. En de vraag verdwijnt weer. Of verdwaalt, dat zou ook kunnen.

Iemand duikt op in je droom. Nadien zie je dat beeld nog. De woorden die erbij hoorden, zijn er niet meer.

Op weg naar huis, na een vergadering. Aan de andere kant van de straat lopen twee behoorlijk aangeschoten jongens. Ze roepen allerlei dingen naar jou. Gargamel. Uit het gebral maak je op dat dat iets te maken heeft met je kale kop.

Samen met je dokter lees je het verslag uit het ziekenhuis. Er is iets met die woorden. Normale woorden, dichtbij, bewegen daar samen met nogal moeilijke, veraf. Misschien verdwaal jij in de woorden. Misschien verdwalen zij in zichzelf. Misschien wilde de dokter die ze schreef wel verdwalen in woorden die veraf zijn, om niet te dicht te komen, bij iets. Nadien blijven de woorden door je hoofd spoken. (Ze verdwalen niet, blijven onder je huid.)

Soms lees je woorden die je lichaam soepel en warm maken. Soms lees je woorden die je lichaam uren later nog in een kramp trekken.

De zangeres staat op het podium. Je zit op de eerste rij. Een beetje verlegen. Je voelt je zo groot. Haar fado neemt de ruimte in. Soms versta je een van de woorden. Soms vraag je je af hoe het zou zijn als je ze allemaal zou verstaan. Soms denk je dat je het liever zo hebt. Zodat je kunt verdwalen in woorden die je niet verstaat. Nadien sta je aan te schuiven om bij haar een CD te kopen. Ze schrijft er enkele woorden op. Haar naam. Je weet niet wat je moet zeggen. Je bedankt haar voor het mooie concert.

Je komt die ochtend aan in de vergadering. Je voelt een dip opkomen. Er wordt een rondje gemaakt. Iedereen moet zichzelf voorstellen als een dier. En je moet ook een dier geven voor je linkerbuur. (Je houdt niet van zo’n methodiekjes, denk je. Je gedachten strompelen door je hoofd.) Je bent aan de beurt. De woorden komen ergens uit je lichaam. Ze klinken als elders. Je buur verwacht dat je hem als hond zult omschrijven. Je omschrijft hem als twee hondjes. (Je denkt: ik woon graag in verhalen, daar kan ik ook verdwalen.) Iemand, vier plaatsen verder, begint te glimlachen. Hij kent het gedichtje.

En met een lange treinreis in het verschiet moet je weer, mag je weer kiezen uit de stapel boeken. Je zou zo graag verdwalen. Alleen het idee al.

De stapel weekendkranten ligt op je tafel. De woorden wachten op je.

Je duwt op toetsen. Apparaten zitten tussen jou en de woorden. Soms is het alsof je niet dicht genoeg bij de woorden kunt komen. Dat, wat je ook doet, ze je zullen ontglippen. Ze zullen op de dool gaan, misschien. Terwijl je alleen maar dichterbij wilt komen. Alleen je huid zou er mogen zijn, tussen jou en de woorden, soms.

Dat het pijn doet, als je te lang van de woorden weg bent. Je zou kunnen verdwalen. Zomaar. In dat lege universum.