26 februari 2023

Warm


‘Waar denk je aan?’
‘Warm water.’
‘Hoezo?’
‘Gewoon. Dat het me helemaal zou omhullen. En dat het lang zou duren.’
‘Mmm. En mag ik er dan ook bij komen zitten?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Vanmiddag was ik in huis. Het was niet bijzonder koud of zo, maar het was alsof het koud was in mij. Zelfs dat dekentje hielp niet.’
‘Was er iets gebeurd?’
‘Ik weet het niet. Misschien was het het moment van de week. Het gebeurt me wel eens dat ik net dan een beetje in mezelf plooi. In een soort bewegingsloosheid. En dan is het alsof mijn lichaam volgt, en koud wordt.’
‘Kun je dan niets doen?’
‘Ja, bewegen. Dat wat net niet zo dichtbij lijkt, dat is dan het beste waarschijnlijk. Op zich is het ook niet zo erg, denk ik, om dat gevoel gewoon een beetje te laten zijn, en het te observeren. Als een plek waar ik terechtkom en waar ik ook weer kan vertrekken.’
‘Zo klinkt het wel gemakkelijk.’
‘Ja, het klinkt iets gemakkelijker dan het is. Je hebt het natuurlijk vroeger wel vaker met me meegemaakt, dat ik leek te bevriezen op bepaalde momenten. Waardoor er alleen maar afstand leek. Nu begrijp ik beter wat er gebeurde toen. Dat is al iets.’
‘Ja, ik herinner me zo veel momenten. Maar jij was natuurlijk niet alleen daar. Ik was er ook. Misschien had ik iets kunnen doen. Maar ik deed het niet.’
‘Nu zouden we het misschien anders doen, maar dat maakt nu niets meer uit natuurlijk.’
‘Los daarvan is het idee van warm water natuurlijk wel erg aantrekkelijk. Het was al zo koud vandaag. Soms heb je dan geen zin om jezelf warm te maken, zou je jezelf uit handen willen kunnen geven. Warm water lijkt dan heel erg overzichtelijk.’
‘Het blijft me wel fascineren hoe dat werkt allemaal. Soms heb je het gevoel dat iemand iets zegt of dat er iets is in de situatie waardoor je het ineens koud kunt krijgen. En ook omgekeerd. Soms kan een bepaalde gedachte ervoor zorgen dat je het ineens weer warm krijgt in je buik.’
‘Ik denk dat het goed werkt bij jou, misschien is dat wel een mooie gedachte.’
‘Ja, misschien wel. En waar denk jij nog aan?’
‘Ik dacht aan weinig. De voorbije dagen en weken was er altijd zoveel in mijn hoofd. Te veel dingen die iets van me vragen, die me soms een beetje onzeker of moe maken. En onderweg naar hier dacht ik: weinig, dat is wat ik zou willen. Ik hoopte dat je geen grote plannen zou hebben, dat we alleen maar samen weinig zouden doen. Zoals nu.’
‘Dat is wel een mooie gedachte, waar ik me ook helemaal in kan vinden.’
‘Zo even voelen dat de dingen aan zichzelf genoeg hebben, dat de gedachten gewoon het water mogen volgen, om even in dat beeld te blijven.’
‘Ja. Hoe mooi het is trouwens, dat het licht al zo lang bij ons blijft deze dagen.’
‘Het voelt als een geschenk.’
‘Zullen we gewoon even naar het licht kijken?’
‘En denken aan warm water?’
‘Ja.’

25 februari 2023

Iemand vertrekt


Je kijkt vooruit naar de week en je ziet de teksten die moeten geschreven worden. Voorlopig nog in hun leegte, maar ze zijn daar. Het is alsof je over een kleine berg heen moet.

Je begint de eerste tekst neer te leggen. Je schrijft het beginstuk. Eens het er staat, is er al een plek. Alle volgende stukken kun je er verder achteraan kneden. (Je voelt de tekst in je handen.)

De vergadering. Het is fijn even bij hen te kunnen zijn. Lijnen zoeken elkaar in het gesprek.

Even koffie drinken en bijpraten met een vriend. Hij ontroert je, je bent zo trots op hem.

Je had je voorgenomen die avond nog wat te poetsen, maar de tekst roept je.

Een andere dag. Je wacht op de bus. Mensen fietsen de helling op. Je kijkt naar het licht.

Het bezoek begint. Je probeert alles te vatten wat je hoort en ziet. Je hebt 101 vragen, minstens. Maar je kijkt vooral. Hoe ze bewegen tussen die kunstwerken, hoe ze ernaar kijken.

Je probeert de dingen te zeggen. Iets over de bedding die je voelt op die plek. Je ziet hoe ze kijkt, hoe ze beweegt. Je kijkt.

De tekst wacht op je.

Die avond. Een mooi gesprek. Iets over de liefde. De woorden die je wel en niet gebruikt. (Iets stottert een beetje.)

Een andere dag. Je maakt de vertaling van de eerste tekst.

Er zijn verhalen over kanker op de radio, over lichtpuntjes. De mevrouw die het presenteert glijdt ineens in haar tranen, komt er traag weer uit. Je stuurt ook een mail. Over hoe je bij de familie wilt blijven waar je toen deel van werd, zoveel jaar geleden. Over hoe ze over je schouder meekijken, zij die er niet meer zijn. En dat ene lied. Je luisterde er zo vaak naar in het ziekenhuis, op die Walkman die je van een vriend te leen kreeg.

In de namiddag stuurt de mevrouw van de radio je nog een mail terug. Het ontroert je.

Je bent begonnen aan de tweede tekst. Je moet hem eerst een beetje zien in je hoofd, dan kun je beginnen. Door het schrijven onthult zich iets als een geraamte. Dat zal niet meer weggaan.

Die avond. Een bijzondere uitnodiging. Een mooi gesprek. Het eten is zo lekker. (Ineens heb je alleen maar last van het lawaai rondom je. Het galmt in je hoofd. Het legt zich daarna een klein beetje neer.) Je leert veel over woorden die ertoe doen.

Een andere dag. Iets had je kwaad gemaakt, je stuurt een lang antwoord.

Je ziet het bericht dat iemand er niet meer is. Je oom. Het is zo droef, het is zo alles, denk je. Het verdriet weegt op je huid. (En iets in je is zo kwaad, op dat wat zich maar blijft herhalen, op dat wat is meegedragen in de tijd, op die kloteziekte.) Je probeert je te concentreren tijdens de vergadering.

De poetsmevrouw laat trots foto’s van haar kinderen zien.

Je werkt verder aan de tekst, die zich langzaam verder onthult. (En er al leek te staan.) Die avond werk je door, tot de tekst klaar is. Klaar genoeg om al even los te laten.

Een ingewikkelde droom.

En elke ochtend weer dat licht dat naar je toe komt, steeds een klein beetje gretiger. Je ademt het in.

Eerst dat ene ding afwerken. (De vrijdagrush, zoals steeds.)

Daarna eerst even wegdrijven naar aanwezigheid. Pas daarna kun je terugkeren naar de tekst. Je beweegt er doorheen, past dingen aan, legt de stukken juist. Je bent tevreden.

Normaal moet je ook nog de vertaling helemaal rond krijgen. Het was de bedoeling dat je alles die dag zou verzenden. Je merkt dat het niet meer zal lukken. Je moet het rustig en zorgvuldig kunnen doen, die tekst van de ene in de andere taal leggen. Je bent te moe, er is te weinig tijd, het wordt te laat voor je collega die het resultaat nog zou moeten nalezen. Je verstuurt drie van de vier teksten. Het afwerken van die vierde is voor de volgende dag.

Een mooie avond. Zij is ook moe, maar het geeft niet. Belangwekkende gedachten over planten. Ze vertelt iets over wie jij was.

Een diepe nacht.

Alle boodschappen, netjes op een rijtje. Het aanrecht ligt vol. Je gaat terug zitten voor het afwerken van de tekst. Stukje per stukje knutsel je alles netjes in elkaar. Tot de tekst daar helemaal staat. Het blijft je raken, hoe zo’n tekst ineens in een andere taal ademt, en zelf beweegt.

Ergens is er een traag verdriet.

Je maakt het terras schoon, of toch een beetje. Je leest het boekje uit. Je gaat liggen, je rug heeft nog enkele uren nodig. Je ruimt de spullen op het aanrecht op. Iets legt zich neer. Je bent waar je wilde zijn.

19 februari 2023

Welke vader


Soms zou je willen weten welke vader je zou geweest zijn. Soms niet.

Soms zie je hem. Soms niet.

Iemand zei je dat je het goed zou doen, zou hebben gedaan. Iemand wenst je elk jaar een mooie vaderdag. (Je wenst haar ook een mooie moederdag.)

Soms weet je niet wie je vader was, als je het al ooit wist. Je kijkt in de kamer waar hij is, je ziet hem niet. Je ziet wel de spullen die van hem waren.

Soms zie je wie je nu zou zijn, wie je niet had kunnen zijn toen. Het is. (Er is liefde in die gedachte, die alleen de jouwe mag zijn.)

Iets is voorbij, denk je soms. (Je vertelde het nog aan haar, ze begreep het.) Soms hoef je het niet te denken. Iets is altijd gebleven, denk je. En dat mag.

(En je denkt aan die vader in die film. Wat hij probeerde te doen, ondanks zichzelf.)

(En je ziet wat er is, tussen jou, en daar waar je dan zou zijn, moeten zijn. Soms is het er even niet.)

Soms kom je hem tegen, in de kamer. Als een huid waar je even in kunt bewegen. Soms niet. En ook dat is goed.

Je weet nooit wie je bent, in het leven van een ander, wie je had kunnen zijn.

Soms ben je aan het oefenen. Het is iets met ergens gaan staan, in de ruimte, denk je. Het is iets met zinnen, die je toe mag laten. Alleen maar om te voelen.

Soms zie je hoe je dochter naar je kijkt, zij die enkel in jouw lichaam leeft. Of de kinderen die er hadden kunnen zijn. Soms kijken ze naar je. Soms niet.

Soms is de leegte een afwezigheid. Soms is het een plek waar je te zijn hebt, waar het goed is. Het is.

Misschien ben je iemand die blijft, voor anderen.

Soms zie je welke grootvader je zou zijn geweest. Soms niet. Soms hoeft het niet. Soms wel.

Soms is er een plek waar je geen recht op hebt. Soms zie je hoe een onzin dat is.

(Soms zie je wat anderen niet mogen zeggen, alleen jij.)

Misschien ben je aan de andere kant van een lijn, denk je. (Je vertelde het haar, ze begreep het. Al zou zij het nooit zeggen. Ze kan je zien.)

Het is iets met de tijd, en hoe die beweegt in de ruimte, je zei het eerder al.

Soms ben je bang. Soms niet meer.

Je bent een plek die blijft, zei iemand je, maak je geen zorgen.

Misschien is het helemaal niet anders voor anderen, is er minder verschil.

(En die dochter in die film. Ze zag hem. Ze zag waar hij uit het scherm viel. Ze  gaf hem iets waardoor hij terug kon komen. En hij zag waar hij tekortschoot. En zij, later, hoe ze naar het tapijt keek. En hij, aan de andere kant van afstand.)

(Je moet alleen dat doen, hoorde je jezelf tegen hem zeggen. Ga daar nu staan, dacht je, het is niet meer dan dat, maar het is veel. Misschien is het alles.)

Soms weet je niet of je op de juiste momenten de juiste dingen zou zeggen. Sommige woorden dragen een leven. Je oefent.

Soms is de zee genoeg.

17 februari 2023

Een stukje


Je begint de week een beetje aarzelend. (Je hebt op zondag die tekst doorgestuurd, als reactie op dat artikel in de krant. Het maakte je zo kwaad. Het zindert na, misschien is dat de omschrijving.) Je tekst is rustiger dan jij.

Je zit te werken, de krant belt. Of je nog een paar dingen wilt bijwerken in je tekst. Ze zullen hem plaatsen.

(Iets van de onderhuidse onrust vat je niet helemaal. Je ziet het wel. Je wilt iets beschermen, denk je, iets dat je heel dierbaar is, iets dat geraakt is. En als je daar staat, is er alleen wind, of zo. Je kijkt.)

Je zit in de vergadering. Je bent blij dat ze naast je zit, alsof jullie weer herenigd zijn. (Alsof ze weg was, wat niet is.) De dingen die je wilde zeggen. (En verhalen over de kinderen.)

Die avond. Het gesprek zoekt zichzelf, organisch als het ware. (Wat wel goed klinkt, eigenlijk.) 

De nacht is niet helemaal rustig. (Iets wacht, iets blijft de hele tijd praten.)

De volgende dag. (Nee, nog niet vandaag, denk je.)

Het is de dag van de liefde. (Misschien moet je iets denken nu.)

Je vertelt aan de tandarts dat je denkt dat er een klein stukje vulling losgekomen is, en dat je niet wilde wachten tot er nog meer los zou komen. Ze kijkt. Het is beter om de hele vulling te vervangen, ze begon al los te komen, zegt ze. (Nee, geen verdoving.) Je dacht dat je kaak iets had gedaan, ergens in de nacht. Ze kijkt op haar scherm en zegt je dat die vulling er al zat sinds 1991. (Je bent een heel klein beetje trots.)

De volgende dag. Ja, je tekst staat in de krant. (Iemand zegt je altijd dat je je teksten niet mag omschrijven als een stukje.) Je schrikt even, en dan legt het zich neer. (Je moet het straks aan je maatje zeggen, denk je meteen. Je wilt dat hij het ziet.) Je glimlacht. De tekst staat daar, heel rustig, is zichzelf.

(Iets met trots, denk je, wilde je geven.)

Terwijl je bij de kinesiste op de tafel ligt, hoor je berichtjes binnenkomen.

Iemand komt je interviewen. Hij vertelt dat hij zelf ook zoveel planten heeft. Hij stelt vragen waar je hard over moet nadenken. Je hoort jezelf antwoorden. De dingen passen in elkaar. (Misschien is dat mijn rol, denk je. Verhalen vertellen.)

De vergadering. Je hoort iets dat je eigenlijk kwaad maakt. (Je probeert snel te schakelen in je hoofd, om alles in de plooi te leggen.)

Een andere dag. Je probeert zoveel mogelijk af te hebben voor de vergadering zal beginnen. (Je bent eigenlijk nog altijd een beetje kwaad, merk je. Of teleurgesteld. Je bent het al aan het oplossen, merk je. Zoals altijd, waarschijnlijk.)

Jullie gaan samen iets eten. Het is een fijne plek. Het eten is lekker. Je moet vroeger vertrekken, voor de volgende vergadering.

(Er is een onderliggende laag. Je ziet ze nog niet helemaal, al wel een beetje.)

Die avond, op weg naar de schouwburg. Ze was graag met je mee gegaan, maar had al een andere afspraak. Ze fietst je voorbij, op weg daar naartoe. Je roept maar niet.

De schrijvers op het podium. Een programma over de liefde. (Misschien wilde je graag helemaal meegenomen worden. Misschien lukt dat niet de hele tijd. Niet elke tekst heeft zichzelf al gevonden. Niet elk lezen is onrustverdrijvend.)

Op weg naar huis weet je niet meer wat de liefde is, als je al een vermoeden had.

De dromen worden zachter, denk je.

Een andere dag. 

(Hoe zou het met het jongetje zijn? Hij zit daar op de bank, zie je. Rustig, maar een beetje breekbaar. Je gaat even naast hem zitten, legt je arm om hem heen. Zijn ogen veranderen, ze beginnen te glimmen. Hij gaat wat dichter tegen je aan zitten en kijkt even naar je. Het is tijd om te vertrekken, zeg je. Je vraagt of hij op je rug wil zitten tot aan de school. O ja, zegt hij. Je voelt hoe fijn hij het vindt.) Je buik wordt warm.

Het vrijdaghollen, om telkens weer die ene tekst klaar te krijgen.

Die ochtend dacht je er nog aan, hoe goed het je kan doen, om gewoon al woorden te zien verschijnen. (Dat boek zal er wel nooit komen, had je eerder nog gedacht. Al zouden de zinnen wel zacht worden, dat wist je wel.)

Je loopt heen en weer door de zaal, om foto’s te maken tijdens de vergadering. Je kijkt naar lijnen, hoopt dat de zachte kleuren die je ziet zullen blijven.

Op weg naar huis zie je al ergens de twee teksten die je volgende week zult schrijven. Alsof ze al bijna aanraakbaar zijn, in hun nog niet zijn.

Je denkt dat je zacht zult binnenkomen in je huis.

12 februari 2023

Huidgeluiden


De diepe trillingen van de lage cellosnaren maken iets vrij in je huid. Misschien is het een herinnering. Misschien is het een verlangen.

Hoe je iets kunt laten brommen, diep in je keel, zo laag mogelijk. En wat dat doet met je schouders en je kaken.

Hoe je stem langzaam in kan dalen, terwijl er een baby op je buik ligt. Hoe je kunt kijken, alsof het geluid iets als warmte is.

Je weet niet of er een deel van je lichaam is waar de stem van je grootmoeder nog bewaard is. Soms zoek je, is het alsof je niets kunt vinden. Soms denk je iets te horen.

Ergens midden in de nacht lig je rustig even wakker. Het huis voelt veilig. Je hoort mensen die buiten voorbij lopen. Hun stemmen zijn zacht, het maakt je warm.

Iemand in je droom spreekt je aan. Je loopt over de lege speelplaats van een grote school. Aan de rand staat een man die je niet kent en je ineens aanspreekt. Je droomhuid krijgt een rilling.

Je ziet de vrouw in het filmpje allerlei sierlijke bewegingen maken. Ergens is er een geluid. Misschien is het dat. Misschien zijn het de bewegingen.

Je hoort een stem in het journaal. Je huid verkrampt. Het fluitende geluid in je oren. Je moet wachten tot het zich weer neerlegt in zichzelf.

Je herinnert je een stem uit die nacht. Misschien is je huid als een landschap dat zich alle sporen herinnert. Misschien gaat niets verloren.

Je hoort een stem op de radio. Ze is net iets te gepolijst, iets te gestileerd, waardoor wat dichtbij komt ook tegelijk afstand creƫert, of zoiets.

De treinmevrouw roept een lange boodschap om. Je herkent haar stem van een vorige rit. Ze wil heel veel vertellen, lijkt een beetje rond haar eigen stem te cirkelen.

Zachtjes met je vinger over de huid net onder je oor heen en weer gaan. De zondaghaartjes ruisen een beetje. Het geluid lijkt tegelijk van binnen te komen.

Het dekentje maakt een zachte gloeiruimte rondom je lichaam. Je hoort je adem. Iets verandert in je buik. Je ziet je adem.

Het kleine meisje fietst heen en weer op het plein aan je huis. Ze roept naar haar mama. Ze ziet je komen en zegt dat je voorbij mag.

Die vrouw in je droom, die haar arm om je middel legde, en iets zei over literatuurgeschiedenis (en die zich die moeilijke naam nog herinnerde). Je hoort haar stem niet meer.

De man aan het tafeltje achter je in het eethuisje waar je met je zus zit. Hij lacht net iets te scherp. Je kijkt niet om, weet niet hoe hij eruit ziet.

Die ene actrice waar je naar kunt blijven kijken. Iets lijkt te ontsnappen in haar gelaat, je weet niet wat het is. Misschien zijn het haar ogen die geluid maken.

De fadozangeres doolt door je heen. Je herinnert je haar nog, toen die keer in de schouwburg, toen ze werd overgenomen door emoties, even niet meer kon zingen.

Soms hoor je woorden die iemand tegen je zou kunnen zeggen, dan net op het juiste moment. Misschien zijn die woorden er dus wel ergens.

De woorden die niet in je huid geschreven zijn. Ze lopen verloren, vinden geen vaste voet. Ze cirkelen om je heen, weten wel dat ze bij je willen zijn. Je kijkt, je ziet, je hoort ze niet.

11 februari 2023

Tintels


Je maakt je klaar voor de week. Je hebt de stukjes over die boeken nog geschreven. (Raar hoe dat werkt. Dat iets pas rustig wordt wanneer je dat hebt gedaan. Alsof de boeken op je wachten.)

Tussen de dingen door werk je nog even (in je hoofd) aan de lezing die je die avond zult geven. Iets over verdriet. Je ziet alles (daar) nog beter, stukjes die in elkaar vallen.

Je krijgt de vraag of je later die week mee naar een concert wilt gaan. Iets met cello’s. Ja, zeg je, natuurlijk.

Je gaat nog even naar huis, voor je weer zult vertrekken. (Het is misschien raar hoe dat werk. Dat je toch nog even daar moet zijn. Snel even eten maken nog, en dan weer vertrekken, terug de trein in de richting van waar je al was eerder die dag.)

Je doet je best om rustig te praten, je zinnen netjes af te maken, geen tussenzinnen te starten. Zodat de tolk die naast je staat haar werk goed kan doen. (Later zal je zeggen dat je het goed deed.)

Je vertelt over de rivier. Je krijgt een vraag over de rivier. Wat een mooie vraag, zeg je. Ze ontroert je.

(Hoe je zo’n lezing een beetje moet voelen in je handen. Hoe je die elke keer een beetje beter voelt, hoe je die kunt kneden, een beetje, tot alles goed genoeg zit, hoe je moet wachten op een ritme.)

Een andere dag. De vergadering. (Je bent vaak bang dat je je niet goed genoeg hebt voorbereid. Je merkt soms dat je de enige was die zich had voorbereid.) Je luistert naar de verhalen.

Je vertelt aan je collega over dat station dat je de vorige dag zag, en over dat liedje over dat station.

Een andere dag. Je zit in de zaal te luisteren. De spreker doet zijn best om zijn verhaal te brengen. Hij wordt de hele tijd onderbroken. (Sommige mensen stellen vragen, niet om iets te vragen, maar om iets te zeggen, of om iets te laten zien, denk je.) (Iets met mannen.)

Na het werk loop je nog even langs het winkeltje. (Iets met een traditie. Iets met truffels voor je verjaardag.) Of er ook witte bij mogen, vraagt hij. Waarna hij over het weer begint. 

Je wordt wakker in je verjaardag. Berichtjes beginnen binnen te komen. Er ligt een pakje in de brievenbus. Je opent de brief waarop stond dat je die pas open mocht maken op je verjaardag. Je schuift in de dag.

Het ochtendlicht is zo wonderlijk mooi terwijl je op weg bent naar het station. Alsof het licht naar jou lacht. Jouw glimlach gaat niet over.

(Iets met een rivier denk je. Je weet niet zo goed hoe dat moet, met al die liefde. Je bent daar niet voor gemaakt. Het zal dus wel heel gezond zijn voor jou.) Je laat het gebeuren, zo goed als dat kan. (Je voelt je gezegend.)

Je denkt nog aan die dromen van de vorige nacht. Je kunt alles nog zo goed zien in je hoofd. Over die ene beweging, en hoe je die vanop een afstand zag. En hoe je ergens ging aankloppen. Hoe er iemand de deur open deed, ondertussen al groot, na al die jaren. Hoe je vroeg of ze nog wist wie je was. Natuurlijk, zei ze.

Een andere dag. Je probeert alle dingen zo snel mogelijk af te werken. (Raar hoe dat werkt, dat het zo goed kan voelen, telkens weer, wanneer iets af is.)

Je werkt nog wat aan de lezing die je de volgende dag zult geven. (Het ritme zit al in je hoofd, denk je.)

Thuis vind je een kaartje in de bus. Het maakt je zo gelukkig dat je even staat te springen.

Weer thuis doe je eerst snel de weekendboodschappen. (Iemand zal zich de volgende ochtend misschien een beetje zorgen maken omdat je er niet bent, zoals elke week, als eerste klant.)

Je zit in de schouwburg met een dierbare vriendin. De eerste celliste begint, in haar eentje midden op het podium, met zo’n ding aan haar voeten waarmee ze zichzelf eindeloos kan ontdubbelen. Vanaf de eerste tonen, die lage, kruipen er tintels over je rug en je nek naar boven. (Je hebt iets met bastonen.) Hier wil je zijn, denk je. (Je leunt in iets.) De tweede celliste beweegt samen met haar muzikanten in een wonderlijke wereld. Etherisch. Het is alsof ze elkaar strelen met hun instrumenten.

Je wacht samen met haar op het perron tot haar trein komt. Wanneer ze instapt, vraagt ze of je het nog steeds doet, dat met die truffels. Ja natuurlijk, zeg je. De trein vertrekt de nacht in.

De ochtendkrant maakt je kwaad. (Nog maar eens. Je vraagt je, zoals bijna elke dag, af waarom je die krant eigenlijk nog leest.)

Onderweg haal je brood, bij die speciale bakker. Je neemt er eentje extra mee voor je zus.

Op weg naar die andere stad. (In je hoofd ben je al het hele antwoord aan het uitspreken op wat je las.)

Je bent er goed op tijd. De anderen arriveren ook. Maar de deur is nog niet open, er is nog niemand. (Iets met de nasleep van een cyberaanval, zal later het antwoord zijn.) Jullie beginnen al buiten. (Het ritme zat zo mooi in je hoofd, denk je, je kon in die adem rustig je verhaal opbouwen, je weet nog niet hoe het zal gaan.) Eens binnen, blijkt je in de vuurzaal te zitten. (Wat wel een mooie gedachte is.) Er blijkt nog heel wat niet in orde te zijn. Je begint al maar, wilt de aanwezigen niet langer laten wachten op je lezing. (Je moet jezelf terug in je adem en je aandacht praten, langzaam lukt het.) Het komt nog goed. (Er is nog een mooi gesprek, dat voelt als een opluchting, of zoiets.)

Je vertrekt. Je zus wacht een beetje verder op je. (Langzaam kom je weer in een andere adem.) Verhalen.

De trein brengt je terug naar huis. (In je hoofd is een tekst zich verder aan het schrijven, merk je. Je kijkt.)

05 februari 2023

Lucy by the Sea


En daar is Lucy Barton weer. Dat denk je als je het nieuwe boek van Elizabeth Strout in de boekhandel ziet liggen. Je hebt al meteen zin om er onmiddellijk in te beginnen. Dat proza dat zo schaars en tegelijk zo vol van emotie is. Voor wie de vorige boeken over Lucy Barton las, is ze iemand geworden die als een vertrouwde plek is, waar je terug naartoe wilt gaan. En dat kan, in Lucy by the Sea (vertaald als Lucy aan zee). 

Dit boek begint even na waar het vorige, Oh William, eindigde. In dat boek zagen we hoe Lucy treurde over de dood van haar tweede echtgenoot. Haar vroegere man, William, de vader van haar kinderen, was net weer alleen, nadat zijn derde vrouw vertrokken was. William vraagt Lucy om met hem mee een tocht te maken, nadat hij heeft vernomen dat hij nog een zus heeft. Zij zijn ongeveer even lang gescheiden als ze ooit samen waren, en nu zijn ze enkele dagen weer op elkaar aangewezen. Het wordt een wondermooie bespiegeling over wat was, wat er niet meer is, en wat altijd zal blijven.

Bij het begin van Lucy by the Sea is Lucy bezig met een tour om haar nieuwe roman te promoten. Het goede contact tussen Lucy en William is gebleven. Hij vraagt aan hun twee dochters om New York te verlaten en vraagt aan Lucy om met hem mee te gaan naar een huisje in Maine, nabij de zee. Het is voorjaar 2020, de pandemie begint om zich heen te slaan. Een beetje tegen haar zin gaat ze mee met William. Ze denkt dat ze misschien in het slechtste geval twee weken weg zal zijn, maar weken worden maanden.

Met allerlei kleine details worden die chaotische maanden weer opgeroepen. Bij het lezen besef je soms hoe ver weg veel dingen al zijn, al zijn ze eigenlijk nog zo recent. William en Lucy worden in eerste instantie in het dorpje waar ze terechtkomen vies bekeken als New Yorkers, indringers die ook nog eens het virus meebrengen. Ver weg van de vreselijke dingen die gebeuren in de grote stad waar ze niet meer zijn, leven ze in lockdown. Lucy, ondertussen toch een succesvolle schrijfster, lijkt nauwelijks te begrijpen wat er gebeurt. William, die altijd als wetenschapper werkte, ziet de dingen meteen in hun ware omvang.

Maar de dood op afstand sijpelt binnen. Bekenden sterven. Mensen gedragen zich onverantwoordelijk en komen in de problemen. William en Lucy voelen zich vreselijk ver weg van hun kinderen. Als een van hun dochters in een huwelijkscrisis komt, is het zoeken naar manieren om toch iets te kunnen doen.
Ondertussen zoeken Lucy en William een evenwicht in hun samenzijn. Veel dingen die ze vroeger altijd moeilijk vond aan hem zijn er nog steeds. Maar tegelijk is er zoveel dat vertrouwd is. Het is een veilige plek, met de chaos van de pandemie op de achtergrond. Wat al heel voorzichtig begon in Oh William, groeit hier verder. Deze twee mensen, gedeukt door het leven, zijn samen op de voor hen best mogelijke plek en ontwikkelen langzaam maar zeker hun ritme. Met een mildheid waar ze hun hele voorafgaande leven voor nodig hebben gehad.

Ze hebben nu de tijd om terug te kijken op wat hun leven was. Dingen kunnen worden uitgesproken, wat soms gebeurt, en soms niet. Voor Lucy is die hele periode een ongewilde bezinning over wie ze geworden is, wie ze was. Ze komt uit een heel moeilijke jeugd, met veel armoede, en een onveilige thuis. Ze heeft haar weg gevonden, maar een deel van haar fundament blijft kwetsbaar, nu ze weg is uit de rol die ze kende en uit de routines van New York. Ze beseft dat ze veel dingen niet begrijpt. Ze heeft het moeilijk met de veranderde relatie met haar dochters. Ze ziet de privileges van het leven waaraan ze gewend was geworden. De Lucy die we in dit boek horen, lijkt meer breekbaar en in de war te zijn dan in de vorige. Ze beseft dat ze als kind in een permanente lockdown leefde en zoekt steun bij de imaginaire moeder die ze nooit gehad heeft. Nu William de hele tijd dichtbij is, moet ze ook meer kanten van hem zien. Hij luistert nog altijd niet goed wanneer zij dat zou willen. Lucy bouwt een mooie vriendschap op met een buurman, die wel heel aandachtig is. Maar ze ziet ook hoe William op zijn manier een sterke band heeft met de kinderen en heel wat heeft ondernomen om het leven van Lucy veilig te stellen.

De kracht van dit boek zit andermaal in de taal van Elizabeth Strout. In vaak korte stukjes vertelt het verhaal zich. We kijken door de ogen van Lucy. Ze is gevoelig en empathisch. Soms is ze in de war en kwaad op zichzelf. Het is alsof je erbij zit terwijl ze je alles vertelt. De manier hoe Strout schrijft, maakt het warm en troostend. In weinig woorden, met weinig beelden, maar met veel kleine details die de dingen ineens raken, in zachtheid. Het is een verhaal over liefde, met een soort nuchtere warmte. Het voelt een beetje losser dan de vorige boeken, maar dat is misschien wel een mooie weergave van de onvatbare dingen die op de achtergrond gebeuren. Het is ook een boek dat gaat over sociale of klassenverschillen. In hun leven zijn Lucy en William vanuit een zeer arme context kunnen opklimmen naar een welgesteld leven. Lucy is altijd een beetje ontheemd gebleven. De breuklijnen lopen door haar eigen leven. Weg zijn uit de grote stad is weg zijn van de privileges van de levensstijl die ze daar hadden, en dat wordt ook subtiel aangebracht in het boek. In Maine zitten ze tussen verschillende werelden, wat onder meer blijkt wanneer Lucy contact heeft met haar familie. Ze zitten veilig in hun huisje, ver weg van de chaos. Al die dingen bewegen in dit boek in een soort louterende en tedere bezinning over wat is en wat blijft. Een heel mooi boek.


04 februari 2023

De paradijstuin


Je wilt je vader nog een laatste keer terugbrengen naar de plek van zijn jeugd. Je wilt met hem zijn, op de plek van alle verhalen. Misschien wil je een leven langer maken, wil je de dood bezweren. Want sterven, dat doe je niet in de zomer. Maar de dingen lopen niet zoals je zou willen. De dood trekt je geliefde vader onverbiddelijk weg uit je handen. En daarna heb je nog een jaar te overleven. En dan nog een, en nog een, waarschijnlijk. Als je er in dat jaar over schrijft, in fluisterende, meanderende woorden, lukt het misschien wel om die vader langer dicht bij je te houden. Zsuzsa BƔnk doet het in De paradijstuin. Het boek is vertaald uit het Duits, en in die taal heeft het als titel: Sterben im Sommer. De oorspronkelijke titel is beter, denk je als lezer. Het lijkt een klein beetje alsof de Nederlandse titel het boek wat minder droevig wil maken. De bloemen die je op de kaft ziet, bevestigen die indruk. Het is eigenlijk jammer, want de taal van BƔnk is de plek die de dood in evenwicht houdt.

Het boek vertelt het echte verhaal van de periode voor en na de dood van de vader van Zsuzsa BƔnk. Hij is voor haar een heel bijzondere man. Zijn aanwezigheid maakt dat zij zich veilig voelt in de wereld. Hij lijkt de spil waarrond het hele leven draait. Hij is in 1956 zoals vele anderen gevlucht uit Hongarije. Ergens net over de grens is hij zijn vrouw tegengekomen, waarna ze zich vestigden in de buurt van Frankfurt. Hij zal uiteindelijk sterven in hetzelfde ziekenhuis waar zij geboren is. Wanneer hij al ziek is, wil ze hem nog een laatste keer meenemen naar de plek in Hongarije waar ze vaak de zomers doorbrachten. Het is een paradijselijke plek, nabij een meer. Maar onderweg begint het fout te gaan. Hij moet opgenomen worden in een ziekenhuis. Het gaat niet goed met hem en hij wordt vervoerd terug naar Frankfurt. En de dingen voltrekken zich.

BƔnk vertelt dit alles in korte hoofdstukken. Het is het verhaal van haar vader, maar het is ook haar verhaal. Haar vader was altijd een beweger. Hij groeide op in een treinstation, was op een bepaalde manier altijd in beweging. Een deel van wie zij is met hem, ligt ook in bewegingen. Het ritme van de seizoenen. De zomers in Hongarije. Zo kunnen proeven en deel worden van de verhalen van haar vader, van de taal. Ze kan met hem meebewegen zo lang er de zekerheid is dat hij er is. En dan wordt die zekerheid verstoord. En ze verzet zich tegen alle dingen die gebeuren. De afstanden zijn ineens een immense hinderpaal die haar machteloos maken. Er zijn alle procedures, gewoontes en communicatiestoornissen in de ziekenhuizen. Als een soort onvermijdelijke bureaucratisch ritueel waar ze tegenaan loopt. Ze vecht met het controleverlies. Ziek worden en dan in een lange beweging sterven, het is een universeel ritueel deel van het leven. Dat besef lijkt echter geen troost te geven, integendeel. Het is een individuele weg waar ze doorheen moet. De gedachte dat haar vader er niet meer zal zijn, is ondraaglijk.

In die korte stukken springt ze heen en weer in de tijd, in omtrekkende bewegingen omheen het verhaal van het ziek worden en sterven van haar vader, en de maanden die erop volgen. Je blijft als lezer dicht bij haar. Het duurt heel lang eer je iets te weten komt over haar eigen gezin, en dan nog lijken die elementen beperkt tot het strikt noodzakelijke. Het is haar reis. Na zijn dood gaat ze uiteindelijk toch zelf nog eens terug naar daar. Het voelt goed daar te zijn, maar hij is er niet meer. Langzaam maar zeker vindt ze zichzelf, zonder die veilige spil die er altijd leek te zijn.

De paradijstuin is een droevig boek. En toch voelt het niet echt zwaar aan. Er is wel het gewicht van de tijd. De voorafgaande pijn voor het aangekondigde afscheid, de rouw die zich niet laat sturen. De tijd die dat alles vraagt, die voel je als lezer heel goed. Soms denk je dat het wat lang begint te duren, maar je beseft tegelijk dat dat erbij hoort. Het heeft te maken met de taal van BƔnk. Je voelt dat het haar daarom te doen is. Het is niet donker tussen de woorden. Ze volgen rustig hun eigen ritme, met een licht melancholische sluier. Ze fluisteren. Je kunt je gemakkelijk voorstellen dat ze voorgelezen worden. Als lezer wil je wat je leest soms een beetje versnellen, maar dat gaat niet. Zo lang zij schrijft, zo lang jij leest, zo lang het verhaal verder gaat, zo lang is die vader nog hier. Wanneer de woorden stoppen, is hij daar.

Sterven in de zomer zou een betere titel geweest zijn voor dit boek. Het heeft geen zin de dood uit de weg te gaan, ook al komt die in de zomer. “Ik dacht altijd dat de mensen tussen november en januari stierven, nadat de zon afscheid heeft genomen, de temperaturen dalen en het donker wordt. Winter betekent dood, zomer niet. Zomer betekent leven. Maar ze sterven vreemd genoeg ook in de zomer, zelfs op warme, heldere, onschuldige, smetteloze dagen sterven ze.”

03 februari 2023

De muts


De week dient zich aan. Zo zou het in je hoofd kunnen zijn. Misschien heeft de week daar wel helemaal geen zin in, beweegt ze gewoon.

Het was een diepe nacht, denk je, terwijl je naar het station loopt. Zoveel dromen zijn blijven hangen.

Een gesprek met een collega die je al een tijd niet meer zag. Het is alsof ze pretoogjes heeft. Je vergeet te vragen hoe het met haar kinderen gaat.

Je maakt nota’s. Een rijtje. (Het wordt een literair genre op zich, denk je soms.)

In het weekend is je muts verdwenen. (Volgens sommigen een iconisch onderdeel van jou.) Je voelt je nog altijd een beetje schuldig. De muts is wees geworden. Voor je naar huis gaat, loop je nog langs de winkel, voor een nieuwe muts. Ze moet groen zijn, vanzelfsprekend. Bij het buitengaan zet je ze nog niet meteen op. Het moet nog even wachten, het moment. Het mag zich voorbereiden.

Die avond werk je nog wat verder aan het uitschrijven van het interview, tot de hele opname is omgezet in woorden op je scherm. (Waarna iets zich neerlegt. Zo ver ben je al.)

De volgende ochtend. Je werkt nog even thuis, probeert zoveel mogelijk af te werken.

Je vertrekt voor de vergadering. Je aarzelt even. Een mutsaarzeling. Ze voelt nog nieuw op je hoofd. Je verwelkomt de muts. Ze is lekker warm. Misschien wil ze wel bij je blijven.

De meneer voor je in de krantenwinkel. Doet blijkbaar mee met allerlei loterijvarianten. De mevrouw van de winkel wordt er een beetje zenuwachtig van, net als het leesapparaat.

Je bent nog op tijd voor de vergadering, waarmee het voordeel van te vroeg vertrekken toch weer bewezen is, zeg je tegen jezelf. Ze komt je ophalen aan het onthaal, je bent blij haar weer te zien.

Je bent nog niet helemaal gewend aan de kleuren van die nieuwe treinen. Te veel bruin, denk je.

Tussendoor werk je de tekst van het interview af. Je kneedt de tekst, tot die goed zit.

Die avond sta je na de vergadering nog even na te praten buiten. De muts beschermt je. Ze voelt zich al een beetje thuis bij jou.

De volgende ochtend. Je voelt iets. Zou het kunnen dat er een klein stukje vulling van je tand is losgekomen? Je durft nog geen gericht tongonderzoek te doen. Misschien heb je je wel vergist. Misschien gaat het wel vanzelf weg. (In het kader van de zelfopvoeding maak je al een pedagogische opmerking aan jezelf, waarbij je verwijst naar wat je eerder met jezelf had afgesproken.)

Tijdens de vergadering. Je ziet dat de glazen van de bril van de man naast je al lang niet meer schoongemaakt zijn.

Het is de maand van het licht. Het licht van februari. Je zag het al een beetje die ochtend, denk je, wil je denken.

Die avond. Eerst nog even een verjaardagscadeautje afgeven en daarna door naar de bijeenkomst. Het is vooral eindeloos lang rechtstaan, luisterend naar de speeches. Je staat ergens achteraan, kunt nog een beetje wiebelen met je stramme lijf.

Je loopt rond. Kleine gesprekjes met mensen die je al een tijd niet meer zag. Drie mensen vragen hoe het met je gezondheid gaat. Je hoort jezelf het kankerverhaal vertellen, ook nog aan de mevrouw van het inloophuis die de speciale prijs heeft gekregen. (Het verwart je een beetje, alsof je iets van ver moet terughalen, iets dat toch ineens dichtbij is.) De mevrouw vraagt wie de chirurg was die je opereerde. Je weet het niet meer. Ze noemt enkele namen. (Een dag later weet je weer wie het was.)

Een andere dag. Je hebt aan jezelf uitgelegd dat de afspraak met jezelf was dat je steeds onmiddellijk de tandarts zou mailen zodra je weet dat er iets mis is. Je luistert naar jezelf. (En je vraagt niet of ze nog een gaatje heeft in haar agenda.) Je hebt al snel een afspraak.

Je gaat zo meteen beginnen met de opleiding die je geeft. Het is een grote groep. Het lokaal is niet extreem conviviaal. (Je gaat alles inzetten, denk je.) Je probeert uit te leggen dat je gaat voor dolle pret. (Het is nog steeds niet duidelijk hoe dat best vertaald wordt in het Frans.) De mevrouw naast je zegt dat ze de hele tijd in slaap valt tijdens de opleidingsmodules. Je zegt haar dat dat bij jou zeker niet zal gebeuren. Bij het einde van de les – ze is de hele tijd heel actief geweest – zegt ze trots dat ze nog steeds wakker is. Je bent blij.

De volgende ochtend. Je zegt goedemorgen aan de straatschoonmaakmeneer die al vroeg bezig is. Het licht van februari aarzelt nog een beetje.

Bijna aan het station kom je haar tegen. (Je dacht net daarvoor nog aan haar.) Je zult haar later in de vooravond op net dezelfde plek weer tegenkomen. (Iets met de kosmos.)

In de wagon van de trein is het donker. Af en toe gaat het licht heel even aan, het flikkert, en gaat weer uit. Onderweg helpt het beginnende licht van februari al net genoeg om je krant te kunnen lezen. Er is hoop.

De poetsmevrouw op het werk gaat aan de slag in jouw bureau met de stofzuiger. Het ding maakt veel lawaai. Maar ze heeft een koptelefoon met muziek, waarmee ze al zingend toch nog over de stofzuiger raakt.

Je leest iets. Je handen trillen. Het weegt.

Op weg naar huis zoek je in de winkel een lekker sapje uit. De Toernee is begonnen.