29 maart 2009

Erbarme dich

Hoe het zal zijn. Vooraf weet je het niet. Je weet het natuurlijk een beetje wel. Het stuk zit in je lichaam. Rustig opgeslagen. Zodra de muziek zal komen, wordt iets gevonden, iets bereikt. Je wordt deel van de zee. Het was er altijd al, maar de verbinding moet weer worden gemaakt. Dat dat zou kunnen gebeuren weet je. Maar of het zo zal zijn, dat niet.

Het is koud in de kerk. Heel koud. En slechter zittende stoelen waren waarschijnlijk in deze kosmos niet te vinden. Straks zal het beginnen. De partituur ligt klaar op de knieën. Alles kan gevolgd worden.

Reeds tranen van bij de eerste noten. Meegezogen worden naar daar waar ik moest zijn. Straks zal het erbarmen komen. Het is een woord dat nu al in de lucht hangt. En alles waar het voor staat.

Misschien is het de thuiskomst, misschien is het een oeroud verdriet. Zodra het openingskoor voorbij is, is er geen ontkomen meer aan. De dingen zullen zich voltrekken. Als een noodlot.

Ergens is er een landvlakte in dit lichaam die nu betreden wordt. Je kunt alleen luisteren door die plek open te maken.

Heel even tussendoor. Een beeld van een grootvader en zijn kleinzoon. Als de jongen een koude neus had, maakte de grootvader van zijn vingers een klein kommetje, dat netjes over die neus paste. Zijn zoon zit hier naast me.

Langzaam verdwijnen de beelden. Er is alleen dit verhaal, dat met deze muziek naar een onvermijdelijke climax zal leiden. Als in een film worden alle retorische middelen ingezet om lichamen te doen trillen.

Hier roerloos blijven zitten, en vallen, dat is wat ik wil. Teder en verwarrend overrompeld worden, dat is wat ik wil.

De mooie alt is er weer bij. Er is een ruimte rondom haar wanneer ze zingt. Het is dit stuk natuurlijk, dat een eigen podium maakt. Je kunt het zien. En als zij daar staat, dan wil ik even, onzichtbaar, in die ruimte staan. Om haar de muziek te horen ademen.

Soms vult de hobo de ruimte. Soms zijn het twee violen die tegen elkaar opklimmen. Als een korte windstilte. De stilte is enkel te begrijpen door de wind.

Wat is dit toch een gruwelijk verhaal. Het is al eeuwen doorverteld. Er is eindeloos veel aangericht, in naam van dit verhaal. Als je dat alles wegdenkt, en alleen het verhaal overhoudt, en hoe het verteld wordt, dan kun je niet anders dan een gelovige zijn, zo lang deze muziek duurt. Je kunt niet anders dan de god geloven die deze muziek is. Misschien was deze muziek bedoeld om een geloof te versterken. Voor wie het geluk heeft in dat geloof te kunnen wonen, zal het misschien nog steeds zo werken. Misschien kan ik begrijpen hoe dat moet zijn. Voor mij rest enkel de hartverscheurende tragiek in het verhaal van een man aan een kruis. Hij zal zijn eenzaamheid uitschreeuwen. Hij zal nog een laatste keer roepen voor hij de geest geeft. Er zijn vrouwen die hem bewenen, er is een man die hem zou willen begraven. En op de achtergrond is er een opgehitste angstige massa, en een apparaat. Ze willen een offer. De grotere symboolwaarde van dat offer is niet voor mij, maar blijkbaar wel voor de mens die deze muziek maakte. Ik gun het hem. Het verhaal is niet minder aangrijpend.

Misschien is het inderdaad verdriet. Het maakt niet zo uit, maar oeroud is het wel. Het neemt me over. En maakt me warm, ondanks de koude. Een lichaam klaar voor troost, dat moet het zijn.

Het valt me ineens op. Zo vaak is het terug te vinden in oude bluesnummers: have mercy. En nu wordt het hier voor mij uitgespreid in alle naaktheid. Erbarme dich. De muziek is de enige troost in dit kille, van god verlaten landschap, waar mensen wezenloos rond lijken te dolen. Waar de dood loodzwaar over de dingen hangt. Waar je alleen in die muziek zou willen wonen, om daar te versmelten met alles wat warm en liefde is. Als dat zou kunnen.

Naarmate het einde zich stap voor stap aankondigt, lijkt de barst die doorheen je ziel gaat groter te worden. En neemt het verlangen toe. Het verlangen naar de muziek, die je zou kunnen redden.

Het is een melodie die telkens terugkomt, als een ritueel. O hoofd vol bloed en wonden. Schrijnender dan wanneer het ook met die woorden weerklinkt kan bijna niet. Het ingehouden, bijna machteloze verdriet om een hele wereld die stuk is, is hier. Als het daarna nog een keer komt, is het bijna gelaten. Als ik moet sterven, laat me dan niet alleen.

En in dit troosteloze universum is er dan een wonderlijk moment van mededogen. Maak mijn hart zuiver, ik wil hem zelf begraven, en in mij zal hij zijn rust vinden. De tranen lopen over mijn wangen. Iets in je zou willen dat deze aria eeuwig zou kunnen duren, iets zou willen dat je zelf die aria zou kunnen zijn. De melodie doet je dieper ademen, je zuigt de lucht in volle teugen naar binnen, hopend dat die je schouder en je rug zal verlichten. Heel even is er hoop.

Je maakt je klaar voor de catharsis. De zangers komen een voor een nog een laatste keer aan bod om aan te kondigen wat zal komen. En dan is er dat ene moment, net voor het zal beginnen. Er is een hunkering in je lichaam. Je weet wat er zal komen. Wir setzen uns met Tränen nieder. Het is tijd voor een buiging, vol deemoed. Een verpletterende bevrijding die je vol en leeg achterlaat. Uit elkaar gehaald en uitgespreid. Het helen zal pas later komen. Als het ooit komt.

28 maart 2009

Traag thuis


In een recensie lees ik: “Migranten hebben de neiging om zichzelf te beschrijven aan de hand van plekken die ze achterlieten. (…) Ik geloof echt dat een plek onder je huid kan kruipen. Daar is tijd voor nodig. Wil je over een stad schrijven, dan schrijf je eigenlijk over tijd. Daarom moet je er lang gewoond hebben voor je er iets zinnigs over kunt vertellen.” En verder: “Vroeger vond ik het lastig als schrijver dat ik overal en nergens vandaan kwam, dat ik geen echte thuishaven had. Nu zie ik het als een voordeel. Ik heb op zoveel plekken gewoond dat ik me niet moet houden aan één stad, waarover ik keer op keer moet schrijven.”

Die zinnen brengen me erg in de war. Misschien is het een vorm van jaloezie, of gewoon besef van iets wat je niet kunt. Er zijn mensen die het kunnen, steeds onderweg zijn, steeds niet willen blijven staan. Ze zijn thuis daar waar ze hun hoofd neerleggen. En lang blijven ze nooit liggen. Ze zijn misschien vooral thuis in de beweging. Je zou het kunnen beschouwen als een vorm van onthechting. Of verwarring, als het door mijn hoofd beweegt.

Mensen die zich reiziger voelen, en wel ergens kunnen blijven, maar niet al te lang, zoeken misschien iets van de buitenstaander. En de vrijheid die daarbij hoort. Buitenstaander zijn en daarnaast een min of meer vaste plek hebben, dat kan ook. Buitenstaander zijn, en ook geen vaste plek hoeven te hebben, daar is waarschijnlijk een soort moed voor nodig die buiten het bereik van mijn handen is.

Er zijn mensen die snel ergens thuis zijn. Het is een gave, en een groot geluk. De schrik om de verkeerde weg te nemen als ze de nacht ingaan, zal hun vreemd zijn waarschijnlijk. De angst dat hun huis gewoon verdwenen zou zijn in de tussentijd zal onbekend zijn. Misschien kunnen zij het wel, ergens lang genoeg blijven om er iets van te begrijpen, en vertrekken voor ze zich door een plek kunnen laten vastzuigen. Vertrekken zal dan niet tot vervreemding leiden, ergens aankomen op een nieuwe plek zal spannend zijn.

Je kunt ergens al heel lang wonen, elke vierkante centimeter in de loop der jaren naar je hand gezet hebben, en toch soms ineens wakker worden ’s nachts, en niet weten waar je bent. Het gaat altijd wel weer over, maar je bent er niet echt op voorbereid. Misschien is het een normaal ritme, en is het met mensen niet anders dan met plekken. Ook bij hen kan een zelfde vervreemding je ineens overvallen.

Huizen zijn rare wezens. Het ene moment voelen ze als een vanzelfsprekend warme hoes, waarin je je kunt nestelen. Ze zijn een deel van jouw geheugen, en omgekeerd. Ze hebben plaats ingenomen in de verhalen in je lichaam, en zijn bijna een deel van je lichaam. Ze verwelkomen je, en zeggen je dat je veilig zult zijn. Het andere moment lijken ze te zwijgen, en zijn ze anoniem, verwisselbaar.

Misschien ben ik het trage thuistype. Er is veel tijd nodig eer de landkaart in mijn hoofd ingesteld is op die plek als referentiepunt. Als plek die anders is dan alle andere. Als plek waar je naartoe kunt gaan en waar de dingen stoppen. Als plek die op me wacht.

In mijn genetische code ontbreekt waarschijnlijk een schakel die van mij een echte reiziger zou maken. Steeds onderweg zijn zonder te bewegen, dat is nog wel te vatten. In het hoofd veel bewegen, maar met het lichaam op dezelfde plek blijven, is gemakkelijker. Onderweg zijn voelt goed, en laat nog meer ruimte toe, maar steeds terug kunnen keren lijkt wel verondersteld.

Misschien is het gewoon een vorm van angst of pleinvrees. Misschien is alles aanwezig om het anders te doen, maar wordt het gewoon niet gebruikt. Misschien huist de reiziger ergens, rustig afwachtend. Of misschien is hij er gewoonweg niet. Vanwaar dan dat verlangen om steeds de hele wereld in het hoofd te hebben? Vanwaar de nood aan werelden van woorden en talen? Vanwaar de rusteloosheid?

De grens tussen bewegen en blijven is niet zomaar te begrijpen. Misschien wel niet te kennen. Misschien is die onkenbaarheid aanvaarden ook een vorm van reizen? Een vorm die wel binnen mijn handen ligt.

25 maart 2009

Het Verdrag van Malta

De trein staat stil. Half versuft wachten de mensen tot hij vertrekt. Het is tijd om naar huis te gaan. De trein vertrekt niet. Er wordt omgeroepen dat de trein niet kan vertrekken omdat er geen treinbegeleider is. Het duurt nog even, een klein niemandsland. Tot iedereen opstaat en zich spoedt naar het andere perron waar een trein aangekondigd wordt. Klaar om met mogelijkheid tot veel lichamelijk contact op elkaar gepakt alsnog naar huis te gaan. Stel je voor, dat je niet was opgestaan. Dat je was blijven zitten. Wachten op een treinbegeleider die misschien wel nooit meer komt. Hoe zou het zijn, daar dagen later nog steeds in die trein zitten. Wachten, op wat nooit meer zal komen. En iedereen die er gewoon aan voorbij gaat. Niemand die het nog merkt. Het zou een nieuw veroverd stuk ruimte zijn. Er zou oneindige rust zijn. Er zouden misschien al nieuwe verhalen, nieuwe banden voor het leven zijn ontstaan. Tussen mensen die even niet naar huis wilden, even nergens naartoe. En hoe de trein zich daartoe dankbaar presenteerde. Tot ineens, na wat een eeuwigheid leek, het verlossende signaal. Dat de trein nu zal vertrekken, omdat de treinbegeleider gearriveerd is. Alles zou weer zijn zoals het daarvoor was. Niemand zou ooit nog iets merken.

Het blijkt te bestaan, het Verdrag van Malta. Het was daar al die tijd al, en we wisten het niet. Tot het zich ineens aan ons voorstelde. Rustig verankerd in een tekst. Als we het niet hadden gelezen, als we die zin even hadden gemist, dan was het Verdrag van Malta nooit tot ons gekomen. Hoewel het er de hele tijd al was. Er zijn nog eindeloos veel verdragen. Dat kun je met zekerheid stellen. Het zijn kleine vulkanen. Slapende vulkanen. Ze laten zich niet zomaar vermoeden, hoewel je zou kunnen weten dat ze er zijn. Als je ze zou lezen, zou de werkelijkheid veranderen. Zou je de dingen anders kunnen lezen. Zou je een samenhang zien die je daarvoor niet eens kon dromen. Hoe zou het voelen, om zelf een verdrag te zijn?

Net te vroeg wakker worden. Nog voor het licht begint te worden. Nog voor de krant op de gangvloer ploft. In een droom hevig kwaad staan roepen. Hoe het dan zal gaan, weet je nog niet. Ofwel is wat kon zijn, verloren voor jou. Je kunt niet meer terugkeren. Ofwel ben je even op deze pechstrook en komt er, in vlagen, nog een andere slaap. Die anders, en schijnbaar dieper is. Je weet nooit wat het zal worden.

Het apparaat in die ene winkel. De kaart om te betalen schuift overal gewillig in de gleuf. Laat zich zonder schroom lezen. Geeft boodschappen door naar een universum waar cijfertjes in beweging zijn. Maar niet in die ene winkel. Misschien moet het apparaat eerst uitgebreid gestreeld worden. Misschien moet een onvoorwaardelijke belofte geuit worden. Misschien moet je zo open zijn dat geen leugendetector enige trilling kan noteren. Het apparaat bepaalt of je die dag binnen mag komen. Soms mag het, soms mag het niet.

Het blijft verwarrend. Mannen die in een vergadering regelmatig knipogen. Het zijn geen vrienden. Die hebben dat niet nodig. Die moeten gewoon even kijken, en hebben genoeg aan een micro-expressie. (Zo blijkt dat te heten.) Nee, de knipogen, dat is wat anders. Er wordt een geheime verwantschap gesuggereerd. Een wij weten iets. Een dat heb je goed gedaan en ik weet het. Een dat is in orde hier. En steeds niet goed weten wat er werkelijk gesuggereerd wordt. Niet helemaal zeker zijn welk verdrag hier gehonoreerd wordt. Ik ben niet zo goed in knipogen. Alleen al de gedachte eraan zou tot algehele knipperverwarring leiden, een afwijking die nog erger is dan de fluitchaos. Het wenkbrauwenwerk kan soms nog wel. (Hoewel ik nooit zeker zal weten of ik nu de wenkbrauw of de wimper bedoel.) En soms ook het armen- of schoudersaanraakpatroon. Er zijn diverse disciplines. Misschien moet je die beheersen, volgens het verdrag van. Ja, welk verdrag zou dat zijn.

22 maart 2009

Deconstructie


‘Er is iets met die muziek, hoor je dat niet?’
‘Het lijkt maar zo. Toen ik die plaat de eerste keer hoorde, dacht ik ook dat er iets mis was. Maar nu hoor ik het anders.’
‘Wat is er dan?’
‘Het lijkt of hij iets deconstrueert. Je verwacht telkens dat hij ergens naartoe zal gaan, en dan komt hij toch op een andere plek terecht, of neemt hij een andere weg.’
‘En heeft dat iets met jou te maken?’
‘Misschien wel. Als je doorgaat met te doen wat je nu aan het doen bent, daar en daar, dan kun je mij misschien ook wel deconstrueren.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Ja, soms wel. Soms lijkt dit lichaam samengeperst of zo. Als je van op een afstand kijkt, lijkt het misschien of alles in elkaar past en zo. Als een logisch nummer, waar de strofen en de refreinen netjes op elkaar volgen. En als ik er niet aan denk, dan lukt het soms zelfs om te geloven dat ik zo beweeg.’
‘Tot je stil staat waarschijnlijk.’
‘Inderdaad. Dan voel ik dat alles voorzichtig uit elkaar zou moeten gehaald worden. Een beetje zoals die houten kubussen die je vroeger had. Je kon die zo helemaal uit elkaar halen, en dan had je een hoop stukken, die je weer in elkaar kon zetten. Als je dat kon.’
‘Ja, dat deed ik graag, ik was er erg goed in.’
‘Ik niet. Ik kon me er niet op concentreren, denk ik. Zelf ben ik een beetje de kubus die in mijn handen terechtgekomen was. Als ik alles uit elkaar zou halen, zou er hier een hoop onderdelen liggen.’
‘Daar weet ik wel raad mee.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Als ik nu naar die muziek luister, dan is het alsof je de disharmonie moet leren kennen, om te begrijpen wat harmonie is. Ik kan niet goed uitleggen wat ik bedoel.’
‘Ik begrijp het helemaal. Zo is het denk ik.’
‘Disharmonie is niets voor jou denk ik.’
‘Dat is zo. In mijn hoofd kan ik wel wat verwarring toestaan, en kan ik wel denken aan rare akkoorden, maar ze echt gebruiken, dat durf ik niet, denk ik.’
‘Nee, dat durf je niet. Misschien is dat een van de redenen waarom je lichaam zo hard kan worden.’
‘En nu ga je iets zeggen over loslaten, veronderstel ik?’
‘Nee, dat zou te voor de hand liggend zijn.’
‘Maar wat er nu gebeurt, wat jij nu doet, daar heb ik geen schrik van. Het is alsof ik zo zachtjes uit elkaar kan vallen, netjes uitgespreid. En ooit zal alles wel weer in elkaar vloeien.’
‘Het is raar dat jij zo goed kunt verwoorden, en bij een ander kunt overbrengen en laten voelen, wat je zelf soms nauwelijks kunt.’
‘Misschien is dat mijn lot.’
‘Onzin, dat zeg je altijd, maar ik geloof er niets van.’
‘Weet je, als ik zelf muziek maak, of als ik een tekst schrijf, dan kom ik eigenlijk altijd opnieuw bij dezelfde structuren uit. Soms lees ik een boek of zo, en dan voel ik meteen: hij of zij kan zomaar bewegen op het hele veld. Volledig vrij. Geen schrik om zichzelf te verliezen. Geen nood aan handgrepen. Ofwel heb ik ze niet, ofwel durf ik ze niet aan, die vrijheid.’
‘Je vertelt dat vaak, in een of andere variant, en ik denk dat je dat niet met je hoofd kunt oplossen.’
‘En wel met mijn huid?’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Misschien moet je dan durven wachten, heel erg lang.’
‘Of durven springen, dat gaat sneller.’
‘Maar ik ben meer van het wachtende type.’
‘Je kunt niet altijd wachten.’
‘En ik mag er niet over nadenken zeker?’
‘Nee, je mag er niet over nadenken.’
‘Ruik je de lente ook? Ze komt naar binnen.’
‘Ja, de lente is er weer.’
‘Zullen we straks even wisselen?’
‘Dat is goed, maar nu nog niet. Probeer gewoon nog even niet te wachten.’
‘En dan?’
‘Zodra je niet meer wacht, is het tijd.’

21 maart 2009

Toch maar niet


Zou je je leven over willen doen, als je dat zou kunnen? En zo ja, zou je het dan anders doen? Boeiende vraag, die me de voorbije week nog gesteld werd. Het spontane antwoord was: nee. Dat is misschien al een goed teken.

Misschien is het spontane antwoord ingegeven door een soort vrede met. Het gevoel dat het goed geweest is tot nu toe, dat er veel goede dingen geweest zijn, en dat de moeilijke dingen naderhand bekeken ook tot iets goeds of interessants hebben geleid. Of gewoon dat de weg die gekozen is, een weg was die bij je paste. Het begrip ‘keuze’ is soms een beetje overroepen. Heel veel dingen kies je niet, ze overkomen je, zij kiezen jou. Misschien is het in het beste geval zo dat een bepaalde ingesteldheid, een bepaalde manier van zijn ertoe leidt dat sommige dingen je overkomen. Misschien stel je je open voor iets, waardoor het ook kan gebeuren. Het zou kunnen, en als het zo is, dan is dat goed.

Misschien is het veeleer zo dat je iets zoekt in jezelf, een bepaald evenwicht of een bepaalde toestand. En wie je uiteindelijk wordt, bepaalt mee wat je ziet en hoe je reageert op de dingen. Je kunt ervoor kiezen om in volle aandacht te leven, waardoor je andere dingen hoort en ziet. Maar dat je ertoe kwam om zo te gaan leven, was waarschijnlijk ook weer beïnvloed door dingen die gebeurden. Het loopt dus allemaal een beetje in elkaar over waarschijnlijk.

Als je er nadien op terugkijkt, dan zie je soms lijnen of patronen terugkeren. Als je er middenin zit, dan doe je vaak maar wat. Het leven is vaak veel drassiger of rommeliger dan we zouden willen. Mensen worden erin geworpen, en maken er het beste van. Je doet niet altijd de beste dingen, zo blijkt nadien, hoewel ze op het moment wel vaak de juiste leken. Misschien kun je jezelf wel een klein beetje aanleren om bewust te leven, om met heel veel gestrompel te proberen om in waarheid te leven. Misschien is er iets waar van de hoop die daarin schuilt, namelijk dat je nadien bij het terugkijken minder dingen zult vinden waarvan je beseft dat je ze beter niet had gedaan. Misschien is het wel zo dat eerlijk proberen te luisteren naar je innerlijke stem kan helpen om goed te bewegen in de stroom van het leven. Je zou het willen weten.

De vraag over het leven overdoen, kan ook een vraag over de dood zijn. Stel dat je zou weten dat je nog drie maanden te leven hebt, zou je dan je leven drastisch omgooien? Als het antwoord op die vraag ja is, dan moet je dat nu vooral doen, ook al leef je nog jaren en jaren. Als het antwoord nee is, dan is dat misschien wel goed nieuws. Het wil op een bepaalde manier zeggen dat je nog heel lang zou kunnen leven. De onbepaaldheid over wanneer de dood zal komen, maakt dan dat het leven dat rest eindeloos wordt, of het nu nog een dag of veertig jaar duurt.

En wat met de dingen die je mist? Opnieuw moeilijke vraag. Het is niet omdat je inziet dat de dingen gegaan zijn zoals ze mochten gaan, dat alle dingen die je mist ineens verdwijnen. Misschien denk je: als ik toen en toen die andere keuze had gemaakt, dan … Of misschien denk je: ook als ik de keuze had gehad, zou waarschijnlijk hetzelfde gekozen zijn. Het leven gaat aan je voorbij, terwijl je erbij staat, en je beseft het pas als het al een tijdje bezig is.

In het antwoord ‘nee, toch maar niet’ kan ook een soort positieve vermoeidheid zitten. Het leven kan je moe maken, maar niet meer al te jong zijn kan je ook een grote rust geven. Als je terug kijkt naar al het vallen en opstaan, al het tegen de muur lopen dat hoort bij opgroeien, dan denk je soms: jong zijn is geweldig, maar wat ben ik blij dat ik het niet over hoef te doen. Soms kijk je naar kinderen en jonge mensen, en dan zie je de ingewikkelde wereld waarin zij moeten opgroeien. Het vervult je met angst en bewondering tegelijk. En het doet je beseffen hoe met het ouder worden sommige dingen ook echt gemakkelijker worden. En dat met alle verwarring en twijfel die er ook blijven.

Natuurlijk zou je soms wel even, heel stiekem, een soort selectie van de ‘best of’ willen kunnen maken. Die tien mooiste momenten die zich in je hoofd genesteld hebben. Die zou je misschien nog wel eens opnieuw willen beleven. Zonder de ellende die eraan voorafging, of die daarna misschien kwam. Gewoon losgeknipt uit de tijd. Misschien zijn uit de onmacht tegenover die onmogelijkheid ooit de verhalen ontstaan.

Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt iedereen met zijn levensloop. Zo zei de Hongaarse auteur György Konrád het ooit. Zijn besef van tijd is sterk doordrenkt van het besef dat het elk moment gedaan kan zijn. En het levert wonderlijk mooie verhalen op, en een verhalende manier van naar het leven kijken.

In zo’n eindeloos verhaal wil ik graag leven. Elke dag komen alle brokstukken voorbij drijven. Ze zijn er allemaal, altijd. Ze wachten op verhalen. Als iemand je vraagt wie je bent, begin je meteen een verhaal te vertellen. Als je het aan jezelf vraagt in de spiegel, doe je hetzelfde. Verhalen bewegen tussen verlangen, gemis, inzicht en aanvaarding. Je kunt ze telkens opnieuw vertellen. Telkens hetzelfde, of telkens anders. Een mooie plek om te blijven.

18 maart 2009

Onverstandig

In een interview in een bekend weekblad laat de Vlaamse minister-president zijn licht schijnen over de dingen. Hij houdt ervan zich te presenteren als de ‘manager’ van de NV Vlaanderen. Met de nodige dosis testosteron affirmeert hij zich graag als een doener, die uiting geeft aan wat men dan ‘leiderschap’ noemt, maar wat in de feiten vaak een brutale verdediging van het status quo is. En dat ondanks alle retoriek over het ‘excelleren’, innovatie en het ‘out of the box’ denken (een zoveelste term uit het akelige managersjargon die dringend zou moeten verbannen worden naar een onbewoond eiland).

In het interview heeft hij het over het ‘verstandig groen’. Hij bedoelt natuurlijk: ik ben het, de anderen zijn het niet. Nu ja, iedereen in de politiek mag natuurlijk de retorische mogelijkheden die de taal levert gebruiken, maar soms is het ook nuttig na te denken over wat er gezegd wordt. De CEO van Vlaanderen gaat verder: “En bij ons staat de mens centraal. Het klimaat is er voor de mens, de mens is er niet voor het klimaat.” En daarna komt dan de zin: “Al moeten we er wel maximaal zorg voor dragen dat de komende generaties nog kunnen genieten, dat spreekt ook vanzelf.” Merkwaardig, het woordje ‘al’ lijkt te suggereren dat de stelligheid van de zin daarvoor eigenlijk niet klopt. En ook het woord ‘maximaal’ is fascinerend. Het lijkt impliciet te onderkennen dat het dus niet meer helemaal in orde zal komen. We zouden alsnog een ‘maximaal’ genot moeten proberen toe te staan aan wie na ons komt, maar wat maximaal is, dat bepalen wij nu. En dat zal dan waarschijnlijk ‘verstandig’ zijn, waaronder kan verstaan worden: wat haalbaar is binnen de huidige machtsverhoudingen en zonder mensen te zeer te verontrusten. De morele implicaties van die redenering zijn op zijn zachtst gezegd verwerpelijk.

Wat hier over het klimaat wordt gezegd, is eigenlijk bijzonder schokkend. Hier wordt iets gesuggereerd als: aan de ene kant staat de mens, soeverein, de ultieme waarde en zin van de werkelijkheid, en aan de andere kant staat de natuur/de aarde/het klimaat. Als we te veel aandacht of een verkeerd soort aandacht zouden besteden aan dat klimaat, dan zou dat wel eens als een spelbederver de noodzakelijke loop der dingen kunnen ondermijnen. De superioriteit van de mens is dus blijkbaar een gegeven, waar de natuurlijke werkelijkheid zich maar naar moet schikken. De mensen op het Paaseiland dachten ook dat ze rustig alle bomen konden kappen, om zo hun menselijk project verder te kunnen zetten. Het tegendeel was waar, en hun cultuur stortte als een kaartenhuisje in elkaar. Het ontkennen van het feit dat de mens een deel van ‘het’ klimaat is, zal vooral tot minder vooruitgang, minder ontwikkeling, minder rechtvaardigheid, minder vrijheid, en dus vooral minder menselijkheid leiden.

De stelling van de minister-president mist de essentie van de klimaatuitdaging. Door menselijk toedoen zijn de natuurlijke klimaatprocessen ernstig verstoord. Als we daar niets aan doen, wordt de kans reëel dat we in een oncontroleerbare klimaatchaos terechtkomen, die voor de menselijke samenleving op deze aarde een rechtstreekse bedreiging wordt. En als ‘de’ mens echt centraal staat, dan moet elke mens van deze planeet in die afweging even gelijk zijn. Het is nu al zonneklaar dat het overal ter wereld de armsten – de meerderheid – zijn die het zwaarst worden getroffen door de klimaatverandering die is veroorzaakt door de rijksten. De klimaatcrisis is in de eerste plaats een rechtvaardigheidscrisis. Het is fundamenteel onrechtvaardig dat de inwoners van Bangladesh nog minder land zullen overhouden dan ze nu al hebben, terwijl de Nederlanders die ook deels onder de zeespiegel wonen wel meer dijken zullen kunnen betalen. Het is onrechtvaardig dat we de kansen van onze kleinkinderen op een waardig en veilig leven inperken omdat we vinden dat we recht zouden hebben op een verspillende levensstijl, waardoor wat er overblijft het ‘maximale’ is dat haalbaar was.

De ervaring van de financieel-economische crisis is hopelijk leerrijk voor de omgang met de klimaatcrisis. Jarenlang hebben de ‘verstandige’ politieke leiders hun troeven gezet op het drijfzand van een fundamenteel instabiel en onrechtvaardig financieel systeem. Het is helemaal in elkaar gestuikt. Eindeloos veel mensen verliezen hun geld en hun werk. Voor de armsten, hier en in het Zuiden, zijn de vooruitzichten nog slechter dan ze al waren. Er was volstrekt niets verstandigs aan dat beleid, en dat weten we ondertussen.

Op dezelfde wijze was er niets verstandigs aan jarenlang proberen de ernst van de klimaatuitdaging voor ons uit te schuiven. Die autofabrieken die zich het hardst verzetten tegen ecologische regels, zijn er nu het slechtst aan toe. Dat is nefast voor de vele mensen die hun job verliezen, en voor het milieu. Nu moet er massaal overheidsgeld gebruikt worden om de fabrieken te redden, en om de verder opgelopen milieuschade te herstellen. Veel eerder kiezen voor een ondubbelzinnige ecologische omslag was altijd al de meest verstandige en ‘realistische’ keuze, ook dat blijkt nu. Er is niets verstandigs aan het afkopen van de eigen klimaatinspanningen via ‘flexibele mechanismen’ om vooral zelf de emissies niet te veel te moeten doen zakken. Wie de grootste verantwoordelijkheid draagt voor het probleem, moet ook de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de oplossing. Alleen wat rechtvaardig is, kan verstandig zijn. Er is ten slotte niets verstandigs aan het jarenlang niet drastisch investeren in energiebesparing, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Het is vooral dom. Die landen die het wel deden, hebben nu een serieuze voorsprong, en zullen zo later heel wat kosten uitsparen.

Vorige week was er een klimaatconferentie van wetenschappers in Kopenhagen. De belangrijkste conclusie die uit zowat alle presentaties kwam, is: het is erger dan we tot nu toe dachten. De meest verregaande scenario’s lijken nu waarschijnlijk te worden. De gevolgen daarvan kunnen dramatisch zijn, als we denken dat we onder het mom van ‘verstandig groen’ nog wat tijd kunnen winnen. Ook de auteur van het beroemde Stern-rapport moest vorige week toegeven dat de situatie erger was dan hij tot nu toe dacht. De kost van de niet-aanpassing van onze economie zal veel groter zijn dan wanneer we het wel doen. En zelfs verregaande ecologische normen hoeven geen hinderpaal te zijn voor de economische ontwikkeling, integendeel, ook dat werd vorige week in alle duidelijkheid gesteld.

Er is niets verstandigs aan een bewuste, en daarom cynische onderschatting van de klimaatcrisis. Wie zegt dat de mens centraal staat, heeft er alle belang bij die mens niet te zien in oppositie tegen het klimaat, maar wel als een onderdeel ervan. Als we de klimaatprocessen terug in hun natuurlijke bedding kunnen brengen, redden we daarmee ook het fantastische menselijke project. Om dat te bereiken hebben we geen ‘manager’ nodig, maar veeleer een visionair die mensen kan voorbereiden op een manier van maatschappelijke verandering die we tot nu toe niet kenden. Kiezen voor een meer ecologische weg is dan ook de enige realistische keuze. Niet het gangbare verdedigen, maar het tot nu toe ondenkbare doen, dat is het enige verstandige.

15 maart 2009

Het trage deel


‘Het is goed om hier te kunnen zitten, op deze bank. De tuin heeft lang gewacht op dit weer, en nu is het niet meer te stoppen.’
‘Met jou zit ik hier graag. Het is altijd alsof jij de tijd hebt om naar de woorden te luisteren.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Soms hou ik ervan dat er gewoon oppervlakkig of algemeen gepraat wordt. Gewoon, over alle dingen. Nergens te diep op ingaan, redelijk voorspelbaar. Er gaat soms een grote troost van uit. Mensen die ondertussen samen oud geworden zijn, en weten wat alle gevoelige plekken zijn. Maar soms wil ik meer. Dan hoor ik iets, en dan wil ik doorpraten. En jij bent een van de weinige mensen met wie ik dat kan.’
‘Dank je, dat is lief. Het ontroert me dat je zo over me denkt. Ik herken heel goed wat je zegt. Ik heb het soms ook. Dan hoor je iemand iets zeggen, en je voelt iets onder het wateroppervlak bewegen, en je zou door willen vragen. Gewoon om te begrijpen. Niet uit een soort verkeerde nieuwsgierigheid, maar omdat je zou willen dat je af en toe even zou kunnen leven op het niveau van die verhalen. Er is zo weinig tijd in dit leven, en er zijn zoveel dingen die ongezegd voorbij gaan.’
‘Alles wat niet gezegd is, het is zoveel, denk ik soms. Je stelt je dan soms voor dat je alles zult zeggen op een of ander ultiem moment. Maar de kans is groot dat dat nooit zal komen.’
‘En wat je deelt met anderen, dat is ook zoveel, maar het kan ook zo verschillend zijn. Misschien gaat iedereen op een andere manier om met het verleden, en lijkt het daardoor soms zo pijnlijk, ik weet het niet. Bij mij lopen alle beelden van alle herinneringen de hele tijd door, elke dag opnieuw, over in het heden. Als je een film zou maken in mijn hoofd, dan zou je versteld staan.’
‘Ik denk dat ik me na al die jaren stilaan iets voor kan stellen bij dat hoofd van jou, ik begrijp het denk ik wel een beetje.’
‘Het is zo dat je in een stuk van je leven met die of die optrekt. Zij of hij is dan het belangrijkst. Er gebeuren dingen die een diepe indruk nalaten. Bij mij is het zo dat al die dingen bewaard blijven. Ik wil ze niet de hele tijd herhalen, maar ik wil wel dat ze blijven, als een soort bewijs dat wat er toen was, ook echt was, en zo kan blijven. Maar voor die ander is dat niet noodzakelijk zo. Soms wil je dat de ander af en toe een teken geeft dat de herinnering gedeeld is, en vooral dat de betekenis ervan gedeeld is. En toch is dat vaak niet zo.’
‘Ik begrijp goed wat je zegt. Ik denk dat ik dat een beetje heb losgelaten. Ik koester mijn eigen herinneringen, op een luchtige manier, niet stoffig. En dat het voor anderen anders is, daar trek ik me niets van aan.’
‘Twijfel je dan nooit aan je eigen herinneringen? Dat het misschien alleen voor jou zo was, en dan nog door een of andere verstandsverbijstering of zo?’
‘Nee, alles wat er in mijn hoofd zit, is echt. Ook al verandert het waarschijnlijk steeds.’
‘Ik wou dat ik het kon, maar het lukt me nog niet altijd. Misschien wil ik dat een ander soms even een soort knipoog naar me geeft, een klein moment waarop je tegen elkaar zegt: ik weet het nog, het was niet zonder betekenis.’
‘Ben je dan bang?’
‘Misschien wel. Misschien ben ik bang dat anderen aan het eind van hun of mijn leven zullen zeggen dat ze zich niets meer herinneren, en dat ze je zo je eigen herinneringen afnemen, of zoiets.’
‘Maar dat kunnen ze toch nooit, ze zijn van jou, en toch niet afhankelijk van wat anderen ervan zeggen.’
‘Wat doe je nu?’
‘Ik ga even een plaat opzetten, ik wil dat je dat hoort.’
‘Ik ben benieuwd.’
‘Het is het trage deel dat ik je wil laten horen. Het middelste van drie, uit het concerto voor twee violen. Nog elke keer als ik het hoor, krijg ik tranen in mijn ogen. Laten we even gewoon luisteren, en niets zeggen.’

‘Ja...’
‘Weet je, soms denk ik dat alles wat er over de liefde te zeggen is, vervat zit in die paar minuten dat dat stuk duurt. Hoe die twee stemmen elkaar opzoeken, en rond elkaar heen cirkelen. Hoe ze weggaan van elkaar, en weer versmelten. Onherroepelijk met elkaar verbonden.’
‘En wat zegt dat over die herinneringen?’
‘Het kan verschillende dingen zeggen. Misschien wil het gewoon zeggen dat het hele stuk helemaal in je hoofd kan zitten. Wat de rest van de wereld ook doet of zegt, het zal daar altijd blijven, en niemand kan het van je afnemen. Dat kun je vertrouwen. Of misschien ben jij een van die twee violen. Ze spelen schijnbaar altijd andere noten, in een andere lijn. Maar samen zitten ze in hetzelfde stuk, dat alleen maar zo kon zijn.’
‘Dat heb je mooi gezegd.’
‘En toen zaten ze een hele tijd stil voor zich uit te kijken...’
‘Inderdaad.’

14 maart 2009

Gist

Je handen gaan door het deeg. Het bijna-deeg. Tussen je handen wordt het deeg. Het verbindt zich en wordt ineens een lichaam. Het gaat leven. Het breidt zich subtiel uit in de ruimte. En wacht geduldig op de warmte.

Aanwezigheid gewenst. Je moet hier zijn. Er zijn al veel mensen. De regen dampt langzaam weg uit je broek. En even lijkt het alsof alles ergens stropt. Ergens tussen rug en schouder en nek. En in je oogkassen. En het moet nog beginnen. Je hoort de woorden bewegen, maar ze bereiken je niet. Gewoon wachten. Tot ze straks zullen komen. Gewoon kijken. En langzaam verdampt ook de rest weer weg.

Lijstjes. Alle spullen die je nodig hebt voor het feest. Hoeveel keer moet je ze nalezen voor je vertrekt? Drie is genoeg. Hiermee zou het moeten lukken.

Het deeg moet gevlochten worden. Zou het gemakkelijker zijn om deeg te vlechten als je dat ooit ook met haar hebt gedaan? In dat geval ziet het er slecht uit…

Het fenomeen rokjes doet zijn intrede in mijn hoofd. Ze zijn er weer, of ze laten zich nu weer opmerken. En straks komen er nog meer. Je kunt praten over rokjes, en daarna blijken er ineens veel meer te zijn als je rondkijkt. Zouden er zo nog veel dingen zijn die er zijn maar die eerst moeten geactiveerd worden?

Er zijn verschillende vormen van nijverheid. In de stad zie ik een bordje van iemand die allerlei dingen repareert blijkbaar. Op het bord staat ‘herstillingen’. Misschien moet je daar je luidruchtige kinderen naartoe sturen. Of je snurkende bedpartner. Of misschien jezelf, als het weer eens waait in je hoofd.

Wachten tot het deeg weer is gerezen. Als er in het recept staat dat de oven voorverwarmd moet zijn, hoe lang van tevoren moet je die dan opzetten? Het moet natuurlijk warm genoeg zijn, maar zomaar al die warmte produceren die nergens naartoe gaat, alleen naar zichzelf? Het steeds weerkerend ovenschuldgevoel.

Lijstjes. Op de markt blijken zich ineens veel meer soorten groenten te bevinden in de bakken, nu je gewapend met een lijstje kijkt. Dus al die andere keren waren al die dingen daar ook al? In de winkel is het overigens ook zo. Misschien moet je wel beter kijken naar alle dingen die je niet nodig hebt, enkel om te beseffen dat ze er zijn. Misschien voelen ze zich anders wel te onbekeken. Wat je dacht niet te zullen vinden, staat daar gewoon trouwens. Zongedroogde tomaten. Als zongerijpte tomaten ook nog eens gedroogd worden door de zon, hoeveel tomaat blijft er dan over? Het leven is ingewikkeld.

Gelukkig maar.

De geur van brood begint het huis in te nemen. Het is nu nog steeds bijna-brood. Brood in wording. Een groeiend lichaam dat uiting geeft aan het verlangen brood te worden. Zouden we ook allemaal zoiets in ons hebben? Ergens diep vanbinnen. Iets dat wacht op de gist. Als de bloemen die ineens kunnen groeien in de woestijn.

Er zijn tekenen van leven in de tuin. Ze aarzelen nog, maar zijn onmiskenbaar. Wat straks de hele tuin zal worden, ziet er nog een beetje uitgeput uit. Lichtjes uitgeteld na een veel te lange nacht. Maar de schijn bedriegt. Zeggen de vogels. Ze hebben gelijk.

11 maart 2009

Geen krant


Raar hoe je er op een bepaalde manier zelfs naar uitkijkt elk jaar. Het is weer daar. Doen we wel even. De dingen gaan door.

’s Ochtends vroeg de fiets op, de berg op, en dan het grote gebouw binnenwandelen. Het nummertje aan de inschrijfbalie. En elke keer weer denken dat je niet snel genoeg aan het loket zult zijn. En hoe je zo snel mogelijk “uw SIS-kaartje” kunt vinden. Vooral de andere mensen niet ophouden. Goed onthouden welke kleur pijlen ik straks moet nemen. Voor het eerst in al die jaren had ik spontaan de juiste kleur in mijn hoofd. Zelfs zonder kleur zou ik het vinden, maar je weet maar nooit.

Wachten in de zaal. Straks zal iemand mijn naam roepen. En hoe je dan altijd snel alles bij elkaar moet rapen. Rugzak, jas, en dan ook nog die krant opvouwen en wegsteken. Altijd voldoende leesvoer bij hebben. Het is belangrijk. De mevrouw naast mij, met haar dochter, heeft twee tijdschriften en twee boekjes met sudoku’s bij. Zo komt ze de dag zeker door. En toch. Misschien dit keer beter op tijd de krant netjes wegsteken, zodat er sneller vertrokken kan worden. Eigenlijk is het wel goed. Gewoon kijken naar wie hier nog zit. Zoveel verhalen, die samenkomen op deze breedtegraad. “Mijnheer Mertens!?” In een flits sta ik er.

Het bovenlichaam ontbloten. Het zijn woorden die ik enkel op deze plek hoor. Wachten in het kleine hokje, en dan in de zaal waar het grote fototoestel staat. Of ik met mijn borst tegen dat apparaat daar wil gaan staan. En dan gebeurt er iets niet blijkbaar. Computers mijnheer, altijd problemen mee. Weet ik nog wel in welk hokje mijn kleren liggen? En waar moet ik straks naartoe, in dit merkwaardig netwerk van wachtzalen, met telkens een eigen letter. De foto’s zijn gemaakt. De gang door naar de volgende plek. Weer het bovenlichaam ontbloten. Nee, schoenen hoeven niet uit. Wel eerst in het midden van de tafel gaan zitten, en daarna pas gaan liggen, anders scheuren de papieren lakens op de tafel. Het is half verduisterd hier. De mevrouw komt binnen. De gel wordt over het schuifding geschoven, en daarmee schuift ze in alle richtingen over mijn buik. Weer niet zwanger blijkbaar. Wat zou er allemaal wel te zien zijn? In het ene geval moet ik diep inademen, in het andere een dikke buik maken. Is er dan een verschil, qua buik tussen de twee? Ik vraag het toch maar niet. Het is in orde mijnheer. En wat je ook doet, er hangen altijd nog klieders gel ergens achter een hoek of in een of andere vorm van lichaamshaar.

De gang voor de gesprekken. Wachtzaal D mijnheer. Het is me nooit helemaal duidelijk waar in deze lange gang C eindigt en D begint. Vooral niet omdat je wanneer je duidelijk in D zit naar een deur wordt geroepen die toch wel in C lijkt. Er is alleen nog een plaats in C. Uiteindelijk toch maar opschuiven naar D, zodra het kan.

Op deze plek komt telkens alles weer terug. En het is nu niet anders. De andere mensen bekijken. En langzaam komen de jaren weer terug over mij. Het is tien jaar nu. “Mijnheer Mertens!?” Mijn stem is ergens diep weggekropen. Ze leest de feiten zoals die op haar blad staan. En dat op een manier alsof ik nu ineens verbaasd tot de vaststelling zal gaan komen dat ik inderdaad ziek was tien jaar geleden. De vragen die me steeds zo in de war brengen. Of het goed gaat met mij. Wat moet ik daar in godsnaam op zeggen? Of er klachten zijn? Nog zo’n moeilijke. Steeds minder zin om uit te leggen hoe die buik ondertussen werkt. Als ik het probeer, krijg ik steeds een onbegrijpende blik. De stelling dat ik nu een ‘buik met karakter’ heb, past blijkbaar niet in de voorgedrukte vakjes op haar blad. Of ik soms pijn in de buik heb? Euh, ja, maar dat hoort er bij. Ik probeer het, maar geef het al snel op. Dat ik weet hoe het komt, en dat ik weet wat ik beter wel en niet eet en doe, en zo. O ja, dat lijkt voldoende. En dan nog onderzoeken. Er is toch wel elk jaar weer een onverwachte vraag bij. Of ik soms dikke voeten heb. Nee dus. Misschien zeggen dat ik vooral lange voeten heb, maar ze lijkt me niet echt in voor grapjes. Dan maar zeggen dat ze moet oppassen voor de klieders gel die er waarschijnlijk nog hangen. En dat is het dan weer. Zelfs dat weinige moet nu eerst besproken worden. Een andere mevrouw komt binnen, ze heeft opvallend warme handen.

Daarna nog even wachten in de gang. Wat al was begonnen, daalt verder over mij. Het is tien jaar. Misschien had het wel leuk geweest als de mevrouw met de warme handen me lang en diep had aangekeken om me te feliciteren voor tien jaar extra nog niet dood zijn of zo. Niet hoe het gaat, maar hoe het geweest is, die tien jaar. Zodat ik iets zou kunnen zeggen over die anderen die geen tien jaar gekregen hebben, en die hier meer aanwezig zijn dan de klachten die ik zou moeten hebben.

“Mijnheer Mertens!?” Wat ik ook doe, het verrast me steeds. Bloed nog, en de afspraak voor volgend jaar. Dank u wel mevrouw, tot volgend jaar.

Nog voor ik de gang uit ben om te vertrekken komen de tranen al. Ik draag mijn lichaam als een te grote jas. Nooit eerder dat gevoel gehad. Iemand zou het langzaam terug op zijn plaats moeten duwen. Het is tien jaar. Allemaal gekregen tijd. Elke dag een geschenk. Waarom voel ik me dan zo oud nu? Terwijl ik terugfiets, zie ik ze allemaal lopen, daar op het voetpad, zij die geen geschenk kregen. Ze zeggen me dat ik blij moet zijn. Ze hebben gelijk.

Het is tijd om weer naar de zee te gaan. En nu vandaag nog eerst iets zoeken dat mooi is, dat ik vast kan houden, en dat vanaf nu het ding is dat ik kocht op die dag die vandaag was. De muziek is mooi, zo blijkt later.

08 maart 2009

Verwachting


Je zou thuis kunnen komen. Zo lijkt het even. En als je het zou kunnen geloven, zou alles goed zijn. Je zou je kunnen neerleggen, vol overgave. Alles uit handen geven. Je zou een deel worden van.

Ertöt uns durch dein Güte/ Erweck uns durch dein Gnad/ Den alten Menschen kränke/ Daß der neu’leben mag/ Wohl hie auf dieser Erden,/ Den Sinn und all Begehren/ Und Gdanken habn zu dir.

Misschien is de muziek wel genoeg. Misschien kun je nooit dichter komen.

Zou je zelf even vederlicht kunnen worden als deze stemmen? Stel je voor dat het jouw stem zou zijn. Onaards, onttrokken aan je lichaam. Niet meer zwaartekracht dan de noten nodig hebben. Zou je mee bewegen in deze stroom?

Zou daar alle pijn van je af vallen? Je kunt bijna dromen hoe het zou kunnen zijn. Maar weten nooit. Het is niet te weten, het mag nooit geweten zijn.

Wat zou je kunnen verwachten, waarop zou je kunnen wachten, als dat andere leven er niet is? Niet verwachten, niet verlangen, alles loslaten, zou je kunnen zeggen. Dat is de beste weg, je weet het wel. En toch is het zo verleidelijk, wanneer je dit hoort.

Misschien is de stroom waarnaar je verlangt binnen handbereik, versmolten met je adem.

Wenn einstens die Posaunen schallen/ Und wenn der Bau der Welt/ Nebst denen Himmelsfesten/ Zerschmettert wird zerfallen,/ So denke mein, mein Gott, im besten;

Misschien is de bestemming van deze muziek, dat je je nooit alleen voelt. Zolang ze duurt. En dat je weet dat je er naartoe zou kunnen gaan. Je kunt wachten, een lange tijd zelfs. Doen alsof je zonder muziek bent. Wat natuurlijk niet zo is. Ze heeft zich in je gegrift, misschien nog voor je ze de eerste keer hoorde. Je kunt teruggaan. En je zult daar weer zijn.

Soms kun je de plek voelen waar de ontroering zal overgaan in tranen. Je kunt ze zien in je huid. Je kunt die grens bijna aanraken, maar je doet het niet.

Dat dit kan bestaan, is een vorm van troost. De diepste troost die mogelijk is, misschien wel. En toch klinkt dit alsof je verder kunt gaan dan troost.

Het kan zijn dat je niet goed bent in overgave. Misschien in je hoofd, maar niet in je huid. En dan nog. Er is ook een andere weg. Je kunt je laten overnemen. Dit kan bij je binnendringen en je ongemerkt bezetten. Zolang het duurt. En later even ongemerkt weer weggaan. Een terugtocht die sporen nalaat.

Het lichaam biedt nog weerstand, ongewild. Daar waar de koude eerder verbleef. Misschien moet ook de warmte dit onderdeel aanraken.

Es ist vollbracht/ Das Leid ist alle,/ Wir sind von unserm Sündenfalle/ In Gott gerecht gemacht./ Es ist vollbracht,/ Nun will ich eilen/ Und meinem Jesu Dank erteilen,/Welt, gute Nacht!/ Es ist vollbracht!

Meer dan de muziek kun je niet verlangen.

Het is goed elke avond even het hoofd te buigen, voor je je lichaam aan de nacht overlevert. Het is goed elke morgen even het hoofd te buigen, uit dank dat je dat lichaam van de nacht terugkreeg. Het is enkel de stroom van het leven, en die is al genoeg.

Laat het verlangen maar bewegen. Zo lang het duurt. In deze muziek is er ruimte genoeg om te verdwijnen.

07 maart 2009

Even bellen

Belangwekkend nieuws: God heeft nu ook een gsm. Het is inderdaad wel handig. Tot nu belde ik hem altijd op de vaste lijn, maar vaak is hij er niet, druk bezig als hij is alomtegenwoordig te zijn. Zo’n mobiel nummer is dus wel meegenomen. Ik heb hem dus even gebeld om wat bij te praten over de zorgwekkende koersdalingen op de aflatenmarkt. Hij wou ook weten hoe het zat met zijn Fortis-aandelen, en dacht dat iemand op aarde wél begreep wat nu eigenlijk de finesses zijn van het nieuwe akkoord met BNP Paribas. En verder vertelde hij me over het grote succes van zijn mobiel nummer. Er werd zoveel gebeld dat hij al een gsm-vrije dag had ingesteld, op donderdag. Op zijn voice mail bleken verscheidene berichten te staan uit dezelfde gemeente Zweefsteke.

“Yo God! Het is de Maurice hier, u kent mij wel waarschijnlijk, Maurice. Dat zeggen ze toch, dat u iedereen kent. Ze zeggen ook dat u alles kunt. En dus ook alles kunt regelen. En daarom heb ik een speciale vraag voor u. Het zit zo: ik ben van het artistieke type. Ik kijk dus graag naar artistieke dingen. Op tv en zo, en ook op tv. En ik zou al lang graag zo’n extra groot plat scherm in huis hebben. Om nog beter te kunnen kijken dus. Maar die schermen zijn zo duur. En van die van ons mag ik er geen kopen. Dus nu was mijn vraag of u niks aan die prijzen zou kunnen doen. Dat moet toch te regelen zijn? Zo tegen volgend weekend of zo? Hoe sneller hoe beter eigenlijk. Denk er maar eens over na, en laat het maar weten op een of andere manier. Aan de Maurice dus. Merci!”

“Beste God. Is dat eigenlijk uw voornaam of uw achternaam? Als ik nu zeg ‘beste mijnheer God’, klopt dat dan nog wel? Nu ja, we zien wel. Ik zag dat we u nu kunnen bellen. Dat is wel een goede actie vind ik. Ik heb een vraag voor u. Het is wat ingewikkeld eigenlijk, en ik weet niet goed hoe ik het moet uitleggen. Het gaat eigenlijk over mijn man, Maurice, u kent hem misschien wel. In se is het eigenlijk wel een goede man, zeg ik altijd maar tegen mezelf. Ooit heb ik iets in hem gezien, vermoed ik toch, maar wat dat was, weet ik niet meer helemaal zeker. Maar goed, hij is nooit agressief of zo, en ook proper op zijn eigen. Maar om eerlijk te zijn, hij doet eigenlijk niets. Hij zit daar de hele dag in zijn zetel tv te kijken. Het is al een oud toestel, en ik hoop al lang dat het ooit eens kapot zal gaan, en dat we dan samen naar de film zullen gaan, of op restaurant, of eens gaan dansen. Maar dat ding gaat maar niet kapot. Dus van de week, hij zat daar weer, en ik dacht: Dorothea, doe eens gezellig, ga eens mee kijken naar dat programma. Ik ga dus in de andere zetel zitten. Hij zat te kijken naar Temptation Island. Man, man, man, wat een miserie allemaal… In dat programma vragen ze altijd of ze ‘den temptation’ al voelen. Meestal wel blijkbaar, gezien het gewriemel in dat zwembad en zo. Maar ineens, ik keek naar onze Maurice, en ik zei tegen mezelf, stilletjes in mijn hoofd: Dorothea, voel jij nog altijd den temptation voor de Maurice? En, ik moet bekennen dat het antwoord nee was. Maar als ik dan naar die jonge mannen keek die daar in dat programma paradeerden, dan kreeg ik toch wat lichte vapeurs. En nu zit ik dus met een vraag. Onze pastoor, Omer, zegt altijd tegen mij dat ik mijn aards lot godvruchtig moet dragen, en dat ik dan in het hiernamaals zal beloond worden. Om een of andere reden heb ik onze pastoor nooit helemaal vertrouwd, en daarom bel ik even. Wat ik zou willen weten, is of er in de hemel ook zo’n Temptation Island is, waar ik dan naartoe zou kunnen gaan, zonder onze Maurice natuurlijk. Als dat zo is, dan kan ik het nog wel wat rekken hier. Maar anders moet ik misschien toch aan een plan B beginnen te denken. Kunt u mij wat meer inlichtingen geven? Heel erg bedankt al.”

“Eerwaarde Vader, het is uw nederige herder hier, Omer, pastoor in Zweefsteke. Ik bid wel eens tot u, zo af en toe, misschien heeft u dat al gemerkt. Ik heb nog een praktisch probleempje eigenlijk. U kent ongetwijfeld ook Angelique en Imelda, de nonnen van in het klooster hier een dorp verder. Dat zijn toch twee pronte vrouwen, of niet soms? Sinds een tijdje spreken we regelmatig af. Dat is begonnen na een interessante lezing over de Drievuldigheid. Ik moet u trouwens eerlijk bekennen dat ik nog altijd niet helemaal begrijp hoe dat nu werkt met die drie, maar dat is voor een andere keer. Na die lezing had ik ze bij mij thuis uitgenodigd. Ik heb snel wat eten gemaakt, flesje wijn erbij, en dat was een schone avond. En de week daarop hebben we weer afgesproken, en sindsdien elke week. En ja, u weet hoe dat gaat, al snel zijn ze ook blijven slapen. Ik heb een groot bed, dus we konden daar gemakkelijk met drieën in. En ik kan u verzekeren, dat was in orde! Amai, preuts zijn ze niet, en snel vermoeid nog minder. Af en toe heb ik er wat last van om ’s morgens vroeg al de mis te moeten gaan doen als ik die nacht weer niet geslapen heb, maar goed, dat is nog te doen. En de andere dagen van de week houden we contact, vooral via sms, dat is toch het spannendste. Soms is dat lastig als ik net de hosties aan het uitdelen ben en dan aan de mensen moet vragen of ze even willen wachten tot mijn bericht klaar is. Maar meestal valt het wel mee. Maar wat ik nu wilde weten, het gaat over die paus van u. Ik las in de gazet dat die gezegd heeft dat men tijdens de vasten niet mag sms’en. Kunt u daar niets aan laten veranderen? Als ik mij de hele week moet inhouden tot Angelique en Imelda komen, dat gaat niet, dat begrijpt u ook wel. Ik zou toch minstens dispensatie willen vragen of zo. Valt er niet iets te regelen misschien? Anders gaan de parochianen zich misschien vragen stellen als ze me zien sms’en tijdens de vasten.”

“God, mijn dierbare God. Het is Angelique hier. Uw wegen zijn ondoorgrondelijk, zeggen ze altijd. Ik heb eigenlijk een vraag over iets wat met de wegen hier in Zweefsteke te maken heeft, min of meer dan. U weet ongetwijfeld via uw alziend oog dat ik elke week, samen met Imelda langs ga bij Omer. Dat zijn prettige avonden. Zo komt een mens nog eens buiten voor wat lichaamsbeweging. Alles wat God geschapen heeft, moet ten volle gebruikt worden in dit aardse leven, zegt Imelda altijd. En ze heeft groot gelijk natuurlijk. We maken ons soms wel eens zorgen over Omer, dat hij ons niet altijd kan volgen en zo. Maar we laten hem dat niet merken natuurlijk. We begrijpen wel niet altijd alle Latijnse woorden die hij begint te roepen als hij op dreef komt, maar daar trekken we ons niets van aan. Het enige punt is, dat Omer het soms niet de hele nacht vol kan houden. En dan valt hij als een blok in slaap. Op zich niet zo erg, wij zijn er ook nog. Maar, hij snurkt zo hard… En dat leidt geweldig af. Dus nu wilden we u vragen of u er niet voor zou kunnen zorgen dat er een nachtbus komt in Zweefsteke. Misschien best zelfs een nachtbelbus, zodat we ze optimaal kunnen richten op het gewenste uur van de nacht. Het zou ons geweldig goed uitkomen. We vernemen het wel, via een of andere verschijning of zo. Alvast al bedankt namens ons.”

04 maart 2009

Voorbij het imperium denken


Het essay ‘Een New Age of Empires’ dat Guy Verhofstadt onlangs publiceerde, kwam op het juiste moment. Het siert hem dat hij nog steeds met evenveel bezieling blijft pleiten voor een sterk Europa. Hij maakt een goede analyse van de staat van de wereld. Maar tegelijk blijf je als lezer een beetje op je honger als je wilt weten welk beleid die versterkte EU dan moet gaan voeren en hoe we uit de huidige institutionele impasse moeten komen.
In zijn essay geeft Verhofstadt een heldere samenvatting van de politieke ontwikkelingen in Europa vanaf de 19de eeuw. Die zet hij tegenover de grote uitdagingen van de wereld van de 21ste eeuw. Zijn tekst is een sterk en overtuigend pleidooi voor de noodzaak van een Europese Unie, als unieke ‘post-nationale’ structuur die op een hoger niveau en in een andere vorm dan de klassieke natiestaat wel een antwoord kan geven op de grote uitdagingen. Op die manier neemt hij duidelijk stelling tegen de verlokkingen van de ‘renationalisering’ en het populisme waar te veel politici in de EU niet aan kunnen weerstaan.

Een van de kernpunten van het betoog van Verhofstadt is dat we naar een multipolaire wereld gaan. Van de bipolaire wereld met twee supermachten tijdens de Koude Oorlog, zijn we na de val van de Muur overgegaan in een unipolaire wereld (de ‘Pax Americana’). Op dit moment evolueren we naar een wereld waarin er verschillende grootmachten zullen zijn. De macht van de Verenigde Staten is tanend, en landen als China en India nemen hun plaats in. Die situatie vergelijkt hij met begin van de 20ste eeuw toen er verschillende grote ‘imperia’ waren. Terecht stelt Verhofstadt dat ook de EU in zo’n veranderende wereld haar plaats moet innemen, wat alleen maar zal kunnen als de lidstaten eindelijk de moed hebben om een stap vooruit te zetten in het integratieproces, en niet langer ter plaatse te blijven trappelen. Maar of de EU om de rol te spelen die haar toekomt zichzelf als een ‘imperium’ moet denken, wat de auteur lijkt te suggereren, is niet zo duidelijk.

Ten eerste zou nog duidelijker het onderscheid moeten gemaakt worden tussen de politieke structuur die de EU is en het beleid dat in haar naam gevoerd wordt. Hopelijk hebben nog meer mensen de voorbije maanden begrepen dat we echt wel iets nodig hebben als een EU om de complexe problemen zoals de financiële en economische crisis aan te kunnen pakken. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de EU ook het juiste beleid voert. Door een mix van desinformatie, politieke verwaarlozing van het Europese beleidsniveau, instrumentalisering (we ‘gebruiken’ de EU in ons nationaal politiek verhaal wanneer het ons uitkomt) en een ontoereikend institutioneel apparaat (bv. de mate waarin één lidstaat de vooruitgang van allen kan tegenhouden) is de Europese politiek in de ogen van velen ‘gedepolitiseerd’. Veel mensen denken aan regelneverij en zien niet bv. de hevige politieke debatten die in het Europees Parlement gevoerd worden. De mate waarin de lidstaten de Commissie als communautaire instelling meer dan ooit schatplichtig hebben gemaakt aan de nationale belangen van de lidstaten versterkt dat proces. Wanneer veel burgers ontevreden zijn over het beleid dat de lidstaten via de EU voeren, richten ze hun wrevel op de EU zelf (via bv. een verdragsonderhandeling) en niet op het beleid. Als we het vertrouwen in de EU terug willen versterken, zullen we hard moeten werken om de politieke strijd tussen verschillende maatschappelijke visies duidelijk te maken. Alleen al om die laatste reden is een sterke groene fractie in het EP meer dan ooit nodig. Toegepast op een van de grote uitdagingen volgens Verhofstadt, met name de klimaatuitdaging. Als we niet willen dat de huidige klimaatcrisis omslaat in een klimaatchaos (wat bij het financiële systeem al is gebeurd), dan hebben we niet alleen Europees beleid nodig, maar ook het juiste Europees beleid. Dat er een Europees klimaatpakket kwam, is niet het probleem, en ook niet de oplossing. Dat de EU in dat klimaatpakket de historische kans miste om echt een mondiale voortrekker te worden voor een ander klimaatbeleid, daar moet het politieke debat over gaan. Een gelijkaardige redenering geldt voor het internationaal terrorisme, ook een van de uitdagingen die Verhofstadt vermeldt. Het is goed dat er op een dergelijk internationaal probleem ook een internationaal antwoord volgt. Maar dat wil niet zeggen dat eender welk antwoord goed is. De EU heeft nu al heel wat middelen in handen om het anders te doen dan de ‘war on terror’ en dus een ‘Europees’ antwoord te geven, dat breder is, niet eenzijdig militair, en meer oog heeft voor mensenrechten en de wortels van het terrorisme. Maar om dat te kunnen, moet de EU haar eigen weg durven gaan, en zo hopelijk ook een koerswijziging in het Amerikaanse beleid ondersteunen.

Ten tweede is er een probleem met de term ‘imperium’. De term lijkt handig om het debat over wat de EU nu eigenlijk is te omzeilen, maar geeft geen houvast voor de richting die de EU uit moet. Terecht ondersteunt Verhofstadt de EU als een constructie die zich qua vorm ‘voorbij de natiestaat’ situeert. Maar om goed te werken in de multipolaire wereld van morgen zou die EU wel moeten breken met de ‘imperiale logica’ van de oude natiestaten die zich tot een imperium ontwikkelden. Wie de wereld veiliger en rechtvaardiger wil maken, moet niet in de eerste plaats machtsverwerving en mondiale uitbreiding van de invloedsfeer nastreven. Wil de EU haar noodzakelijke rol in een andere wereld opnemen, dan moet ze zich volgens een andere logica denken. De EU moet een mondiale speler voor sociaal-ecologische rechtvaardigheid worden, die beseft dat het verminderen van de armoede en het onrecht elders op de planeet ook de eigen veiligheid dient, die haar historische verantwoordelijkheid voor de klimaatcrisis volledig zelf opneemt en niet doorschuift naar anderen, en die niet kiest voor preventieve oorlog maar wel voor preventieve gerechtigheid. Aan zo’n EU, die zichzelf ook echt voorbij het imperium durft denken, hebben we heel erg nood.

01 maart 2009

Het komt weer



‘Het is goed dat je gekomen bent, en het is goed dat we hier nu zijn.’
‘Wat maakt het nog uit, dacht ik.’
‘Veel, denk ik. Het is alsof de verhalen toch steeds terugkomen op enkele plekken, en dit is er een van. Je kunt weggaan van hier, maar de verhalen blijven hier. Alsof het een soort knooppunt is.’
‘Dat is zo. Het is raar, maar als je hier, midden in dat punt bent, is het alsof ze minder aan je trekken. Iets als het oog van de storm of zo, daar voel je de wind ook niet.’
‘Ik vraag me af of de seizoenen ook je herinneringen beïnvloeden. Gisteren was het zo’n mooie dag. Alsof de lente er al een beetje was. En ik had het gevoel dat mijn lichaam daar op reageerde, en zo ook de herinneringen terug opriep. Zou dat kunnen?’
‘Misschien wel. Ik weet niet of het bij mij ook zo is. Het lijkt bij mij wel of ik meer zie, op een of andere manier.’
‘Vannacht en vanmorgen ging het door. Alle beelden kwamen terug, een voor een. Soms zijn ze ver weg, maar nu dienden ze zichzelf aan. En ik zag alles weer, hoe het volgens mij was. Maar ik wou ook graag jouw herinnering horen. Soms ben je dicht bij elkaar, in hetzelfde gebeuren, maar in een verschillend verhaal.’
‘Misschien hebben we dan straks eerst nood aan water, warm water, zoals toen.’
‘Misschien wel.’
‘Ik denk dat het water je kan verbinden, ook als de verhalen anders zouden zijn. Als een ritueel waar je eerst door moet, om daarna beter te kunnen blijven.’
‘Soms begin ik te twijfelen aan mijn herinneringen. Ik denk dat ik ze goed bewaar in mijn hoofd. Ik zorg ervoor dat er geen stof op komt, en neem ze af en toe even op, en verplaats ze even. Gewoon om ze goed te houden. En toch. Soms praat je met iemand die je al lang kent, en dan lijkt het ineens alsof die ander jou helemaal niet kent, niet meer weet hoe iets was voor jou. Vroeger was ik dan altijd teleurgesteld en verdrietig. Nu vraag ik me soms af of het verhaal niet gewoon verschillend is.’
‘Ik begrijp goed wat je zegt. Misschien is het normaal, en worden de herinneringen in je hoofd keer op keer opnieuw verpakt als het ware, en gaan ze zo hun eigen gang, en passen ze zich aan aan de rest van je hoofd, in plaats van omgekeerd. Ik heb altijd het gevoel gehad dat het voor jou heel erg belangrijk was om alles in je hoofd vast te houden. Niet zozeer om het te bevriezen, maar wel om het altijd binnen handbereik te houden.’
‘Ja, dat is zo, vermoed ik. Ik denk altijd dat andere mensen in hun hoofd een betere gevel en betere zijmuren hebben, bij mij zijn het die beelden en die herinneringen. Ik moet ze kunnen zien, of minstens weten dat ik ze zou kunnen zien.’
‘In je huis is het ook zo. De manier waarop je met je spullen omgaat, is niet anders.’
‘Soms is het alsof al die herinneringen via mijn verhaal aan mij toevertrouwd zijn. Ik moet ze bewaren, verwerken in nieuwe verhalen, en zo ongeschonden doorgeven. Maar soms zijn er te veel. Soms is de verantwoordelijkheid te groot, en dan voel ik me verward en schuldig.’
‘Ik heb het vroeger ook al vaak gezegd, maar ik denk echt dat je je te veel zorgen maakt. Je bent zo voorzichtig en zorgzaam. Je kunt niet alles doen. Ik denk dat de herinneringen het minder erg vinden dan jij. Ze willen niet verstenen, ze vinden het niet erg om te vervloeien.’
‘Soms lukt het me al een beetje, maar zo vaak nog niet. Misschien wil ik daarom zo graag jouw verhaal horen. Zoals het nu is. Ook bij jou zal de tijd ingedikt zijn. Alleen wat belangrijk is, is overgebleven.’
‘En wat ga je doen als het anders is, heel anders?’
‘Dat weet ik niet, dat zal ik wel merken.’
‘Niet weglopen, je mag niet weglopen.’
‘Nee, dat zal ik niet doen, maak je maar geen zorgen.’
‘Heb je buiten de lucht geroken? Het is zo wonderlijk. Je voelt dat er iets staat te gebeuren. Dat er iets gaat kantelen. Dit is het goede moment.’
‘Het is raar, hoe je zo’n geur herinnert. De geur zelf kun je niet helemaal terughalen, maar je weet dat je hem zult herkennen.’
‘Ik denk dat het tijd is voor het water, denk je niet?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Ben je bang?’
‘Ja, ik ben bang, maar dat is niet erg.’
‘Ik ook.’
‘Laten we dan samen doen alsof we niet bang zijn.’
‘Ja, laten we dat doen.’