22 maart 2009

Deconstructie


‘Er is iets met die muziek, hoor je dat niet?’
‘Het lijkt maar zo. Toen ik die plaat de eerste keer hoorde, dacht ik ook dat er iets mis was. Maar nu hoor ik het anders.’
‘Wat is er dan?’
‘Het lijkt of hij iets deconstrueert. Je verwacht telkens dat hij ergens naartoe zal gaan, en dan komt hij toch op een andere plek terecht, of neemt hij een andere weg.’
‘En heeft dat iets met jou te maken?’
‘Misschien wel. Als je doorgaat met te doen wat je nu aan het doen bent, daar en daar, dan kun je mij misschien ook wel deconstrueren.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Ja, soms wel. Soms lijkt dit lichaam samengeperst of zo. Als je van op een afstand kijkt, lijkt het misschien of alles in elkaar past en zo. Als een logisch nummer, waar de strofen en de refreinen netjes op elkaar volgen. En als ik er niet aan denk, dan lukt het soms zelfs om te geloven dat ik zo beweeg.’
‘Tot je stil staat waarschijnlijk.’
‘Inderdaad. Dan voel ik dat alles voorzichtig uit elkaar zou moeten gehaald worden. Een beetje zoals die houten kubussen die je vroeger had. Je kon die zo helemaal uit elkaar halen, en dan had je een hoop stukken, die je weer in elkaar kon zetten. Als je dat kon.’
‘Ja, dat deed ik graag, ik was er erg goed in.’
‘Ik niet. Ik kon me er niet op concentreren, denk ik. Zelf ben ik een beetje de kubus die in mijn handen terechtgekomen was. Als ik alles uit elkaar zou halen, zou er hier een hoop onderdelen liggen.’
‘Daar weet ik wel raad mee.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Als ik nu naar die muziek luister, dan is het alsof je de disharmonie moet leren kennen, om te begrijpen wat harmonie is. Ik kan niet goed uitleggen wat ik bedoel.’
‘Ik begrijp het helemaal. Zo is het denk ik.’
‘Disharmonie is niets voor jou denk ik.’
‘Dat is zo. In mijn hoofd kan ik wel wat verwarring toestaan, en kan ik wel denken aan rare akkoorden, maar ze echt gebruiken, dat durf ik niet, denk ik.’
‘Nee, dat durf je niet. Misschien is dat een van de redenen waarom je lichaam zo hard kan worden.’
‘En nu ga je iets zeggen over loslaten, veronderstel ik?’
‘Nee, dat zou te voor de hand liggend zijn.’
‘Maar wat er nu gebeurt, wat jij nu doet, daar heb ik geen schrik van. Het is alsof ik zo zachtjes uit elkaar kan vallen, netjes uitgespreid. En ooit zal alles wel weer in elkaar vloeien.’
‘Het is raar dat jij zo goed kunt verwoorden, en bij een ander kunt overbrengen en laten voelen, wat je zelf soms nauwelijks kunt.’
‘Misschien is dat mijn lot.’
‘Onzin, dat zeg je altijd, maar ik geloof er niets van.’
‘Weet je, als ik zelf muziek maak, of als ik een tekst schrijf, dan kom ik eigenlijk altijd opnieuw bij dezelfde structuren uit. Soms lees ik een boek of zo, en dan voel ik meteen: hij of zij kan zomaar bewegen op het hele veld. Volledig vrij. Geen schrik om zichzelf te verliezen. Geen nood aan handgrepen. Ofwel heb ik ze niet, ofwel durf ik ze niet aan, die vrijheid.’
‘Je vertelt dat vaak, in een of andere variant, en ik denk dat je dat niet met je hoofd kunt oplossen.’
‘En wel met mijn huid?’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Misschien moet je dan durven wachten, heel erg lang.’
‘Of durven springen, dat gaat sneller.’
‘Maar ik ben meer van het wachtende type.’
‘Je kunt niet altijd wachten.’
‘En ik mag er niet over nadenken zeker?’
‘Nee, je mag er niet over nadenken.’
‘Ruik je de lente ook? Ze komt naar binnen.’
‘Ja, de lente is er weer.’
‘Zullen we straks even wisselen?’
‘Dat is goed, maar nu nog niet. Probeer gewoon nog even niet te wachten.’
‘En dan?’
‘Zodra je niet meer wacht, is het tijd.’

Geen opmerkingen: