25 maart 2009

Het Verdrag van Malta

De trein staat stil. Half versuft wachten de mensen tot hij vertrekt. Het is tijd om naar huis te gaan. De trein vertrekt niet. Er wordt omgeroepen dat de trein niet kan vertrekken omdat er geen treinbegeleider is. Het duurt nog even, een klein niemandsland. Tot iedereen opstaat en zich spoedt naar het andere perron waar een trein aangekondigd wordt. Klaar om met mogelijkheid tot veel lichamelijk contact op elkaar gepakt alsnog naar huis te gaan. Stel je voor, dat je niet was opgestaan. Dat je was blijven zitten. Wachten op een treinbegeleider die misschien wel nooit meer komt. Hoe zou het zijn, daar dagen later nog steeds in die trein zitten. Wachten, op wat nooit meer zal komen. En iedereen die er gewoon aan voorbij gaat. Niemand die het nog merkt. Het zou een nieuw veroverd stuk ruimte zijn. Er zou oneindige rust zijn. Er zouden misschien al nieuwe verhalen, nieuwe banden voor het leven zijn ontstaan. Tussen mensen die even niet naar huis wilden, even nergens naartoe. En hoe de trein zich daartoe dankbaar presenteerde. Tot ineens, na wat een eeuwigheid leek, het verlossende signaal. Dat de trein nu zal vertrekken, omdat de treinbegeleider gearriveerd is. Alles zou weer zijn zoals het daarvoor was. Niemand zou ooit nog iets merken.

Het blijkt te bestaan, het Verdrag van Malta. Het was daar al die tijd al, en we wisten het niet. Tot het zich ineens aan ons voorstelde. Rustig verankerd in een tekst. Als we het niet hadden gelezen, als we die zin even hadden gemist, dan was het Verdrag van Malta nooit tot ons gekomen. Hoewel het er de hele tijd al was. Er zijn nog eindeloos veel verdragen. Dat kun je met zekerheid stellen. Het zijn kleine vulkanen. Slapende vulkanen. Ze laten zich niet zomaar vermoeden, hoewel je zou kunnen weten dat ze er zijn. Als je ze zou lezen, zou de werkelijkheid veranderen. Zou je de dingen anders kunnen lezen. Zou je een samenhang zien die je daarvoor niet eens kon dromen. Hoe zou het voelen, om zelf een verdrag te zijn?

Net te vroeg wakker worden. Nog voor het licht begint te worden. Nog voor de krant op de gangvloer ploft. In een droom hevig kwaad staan roepen. Hoe het dan zal gaan, weet je nog niet. Ofwel is wat kon zijn, verloren voor jou. Je kunt niet meer terugkeren. Ofwel ben je even op deze pechstrook en komt er, in vlagen, nog een andere slaap. Die anders, en schijnbaar dieper is. Je weet nooit wat het zal worden.

Het apparaat in die ene winkel. De kaart om te betalen schuift overal gewillig in de gleuf. Laat zich zonder schroom lezen. Geeft boodschappen door naar een universum waar cijfertjes in beweging zijn. Maar niet in die ene winkel. Misschien moet het apparaat eerst uitgebreid gestreeld worden. Misschien moet een onvoorwaardelijke belofte geuit worden. Misschien moet je zo open zijn dat geen leugendetector enige trilling kan noteren. Het apparaat bepaalt of je die dag binnen mag komen. Soms mag het, soms mag het niet.

Het blijft verwarrend. Mannen die in een vergadering regelmatig knipogen. Het zijn geen vrienden. Die hebben dat niet nodig. Die moeten gewoon even kijken, en hebben genoeg aan een micro-expressie. (Zo blijkt dat te heten.) Nee, de knipogen, dat is wat anders. Er wordt een geheime verwantschap gesuggereerd. Een wij weten iets. Een dat heb je goed gedaan en ik weet het. Een dat is in orde hier. En steeds niet goed weten wat er werkelijk gesuggereerd wordt. Niet helemaal zeker zijn welk verdrag hier gehonoreerd wordt. Ik ben niet zo goed in knipogen. Alleen al de gedachte eraan zou tot algehele knipperverwarring leiden, een afwijking die nog erger is dan de fluitchaos. Het wenkbrauwenwerk kan soms nog wel. (Hoewel ik nooit zeker zal weten of ik nu de wenkbrauw of de wimper bedoel.) En soms ook het armen- of schoudersaanraakpatroon. Er zijn diverse disciplines. Misschien moet je die beheersen, volgens het verdrag van. Ja, welk verdrag zou dat zijn.

Geen opmerkingen: