29 maart 2007

Het gebruik van landen

Ik herinner me nog hoe ik als jonge gast van een jaar of zeventien mee in de lokale 11.11.11-groep moest beslissen over de projectkeuze voor dat jaar. Je kreeg dan van tevoren zo’n brochure met alle mogelijke projecten waartussen je kon kiezen. En dat moest dan gebeuren tijdens de vergadering. Zo wisten we welk land dat jaar al onze aandacht zou krijgen.

Op zich vond ik dat altijd al een moeilijk en wat verscheurend gebeuren dat me wat onwennig maakte. Zo snuffelen in de catalogus. Op basis van wat we die avond beslisten zou dat ene project wel iets krijgen, en dat andere niet.

We zaten daar, in de raadszaal van het gemeentehuis, om te beslissen. Iedereen moest zijn of haar voorkeur bekend maken. En ik koos Mali. Mali? Ja, Mali. Eigenlijk een beetje uit dwarsigheid, maar wel gemeende dwarsigheid. Want uit de eerste reeks tussenkomsten bleek al meteen het kader waarbinnen een keuze moest gemaakt worden. Wat blijkbaar een belangrijk criterium was bij de selectie was dat het een “land in bevrijdingsstrijd” moest zijn. We moesten met andere woorden uitkomen bij Nicaragua, El Salvador of de Westelijke Sahara of zo.

Natuurlijk had ik niets tegen die genoemde landen, maar toch. Je zult toch maar per ongeluk niet in een land in bevrijdingsstrijd wonen en honger hebben… Er waren toen dingen aan die selectie die ik niet begreep en die ik ondertussen nog steeds niet begrijp. Enerzijds het begrip ‘land’ en anderzijds het opleggen van een kader waarmee naar de werkelijkheid moet gekeken worden.

Ik weet wel dat ik in een land woon, en ik weet ook dat dat land dus een deel van mijn identiteit mee uitmaakt. Ik zou zelfs zeggen dat ik graag in dit land woon. Meer zelfs, ik wil zelfs niet dat België verdwijnt. Er zijn dingen die me met de andere Belgen verbinden, en daar kan ik goed mee leven. Ook omdat het hele idee België zo’n morsig begrip is. Maar verder had ik altijd het gevoel dat België een hoop mensen is die toevallig hier op een hoopje is samengevallen. Met een beetje kosmische pech was ik trouwens net aan de andere kant van de grens gevallen, en was ik nu een Nederlander. Maar nooit had ik het gevoel dat dit land één ‘massa’ is, met één identiteit, één doel en één bestemming. Het is hoop mensen, met verschillende belangen, verschillende interesses, verschillende lichaamsgeuren en verschillende graden van aantrekkelijkheid. Met sommigen van hen drink ik graag een glas en wil ik praten over de liefde en het leven, met veel anderen wil ik liever niet eens samen op de trein zitten. Gewoon gedoe dus…

Maar als het over anderen gaat, dan zijn die anderen blijkbaar wel ineens één uniforme massa. En dan wel nog liefst in de richting die wij zo graag willen, maar die we hier niet kunnen realiseren, omdat wij hier namelijk gewone, saaie, en beperkte mensen zijn. Een land kiezen omdat dat land beantwoordt aan het ideologisch kader dat je zelf zo graag zou willen zien, is eigenlijk een vorm van misbruik. Hopelijk kan er aan de andere kant van de wereld een soort revolutie zijn, die er dan voor zorgt dat er tenminste ergens een revolutie is. We gaan ons leven hier natuurlijk niet veranderen, want we rijden allemaal te graag met de auto en willen allemaal comfort. Maar aan de andere kant van de wereld, daar moeten de massa’s, of ‘het’ volk, of ‘het’ land wel die dingen doen die we zo graag zouden willen.

Ik koos dus Mali, en kreeg meteen afkeurende gezichten. Zo van: wat moeten we nu met Mali? Over Mali was niets interessants te vertellen, dat land lag daar gewoon in Afrika te liggen, meer niet. Er waren blijkbaar geen grote volksbewegingen bezig die zich tegen het Amerikaans imperialisme of ander pervers onheil verzetten. Er was geen ‘nieuwe mens’ in opbouw. Gewoon mensen. In se dus even gewoon als elk ander land op de wereld.

Dat jaar werd het denk ik de Westelijke Sahara. Het was overigens een goede campagne, we haalden veel geld op en zo.

Dezelfde onrust die ik toen voelde is nooit overgegaan. Ik gun elke mens van de wereld uit het allerdiepste van mijn hart de meest warme en in alle opzichten van het woord rijke toekomst. Ik hoop dat elke regering van elk land ervoor kiest om een pad op te gaan van sociale en ecologische rechtvaardigheid, hoe eerder hoe liever. Maar ik krijg nog altijd lichte rillingen als ik mensen hoor praten over een dictatuur die niet zo genoemd mag worden om de grote leider ervan aan de ‘goede’ kant van het politieke spectrum staat. Ik voel verzet als elke zinnige opmerking over mensenrechten wordt afgedaan met ‘de’ verwezenlijkingen op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg. Ik kan en wil niet geloven dat een heel land of een heel volk ineens ‘links’ geworden is, omdat hun president dat is. Het zou maar erg zijn als het daarvan afhangt. De werkelijkheid is altijd iets rommeliger dan dat. Onrecht, onderdrukking en armoede zijn reëel, en een schande voor de mensheid. Maar het zijn allemaal individuele mensen, met individuele verhalen. Net als ik zijn alle andere mensen in het leven geworpen. Als wij hier niet willen herleid worden tot een land dat al dan niet in het juiste kader past, dan moeten we dat ook niet met anderen doen.

25 maart 2007

Het nest


Daarstraks was ik even aan het werk in de tuin. Het was weer even geleden. De tuin keek me licht verwijtend aan toen ik begon. Of ik kon zeggen waar de ik de hele tijd gebleven was? En nee, kijken is niet genoeg…

In de tuin werken doe ik meestal in stukjes. Zo lang mijn rug het toelaat. De omvang van mijn tuin is aangepast aan de breedtegraad van mijn rug. En dan nog.

Opruimwerk in de tuin. Een beetje extra leegte. Om binnenkort weer te vullen. De tuin wacht rustig. Ze heeft ook geleerd geduld met mij te hebben.

De meeste mensen weten wat ze doen in de tuin. Ik weet het meestal niet. Ik doe maar wat.

Rondkijken naar wat er is, en zal zijn. En zien hoe zowat alle dingen in de tuin van anderen komen. Dat kreeg ik van die, en dat van die. Die plant haalde ik toen daar en daar. Zodat ik erover kon vertellen.

Er rusten zoveel verhalen in de tuin. Het is een mooie plek voor verhalen. Ze verdwijnen in wat gaat en weer komt, en blijven dus altijd. Daarom moet ik ook blijven in de tuin, door er soms te zijn. De tuin weet hoeveel soms te weinig is en hoeveel genoeg. Er zijn ook mensen die te veel in hun tuin zijn. Ze willen elke centimeter bepaald hebben. Zo verliest de tuin haar plekken en misschien haar verhaal. Als je goed luistert, kun je dat aan haar adem horen.

Ik zie de knoppen aan de takken van wat straks weer de haag zal zijn. Er lijkt altijd zoveel kracht te schuilen in een knop. Het maakt me stil.

En de egelantier. Enkele maanden geleden heb ik hem fors gesnoeid. Soms durfde ik niet in de tuin kijken. Bang dat hij niet meer terug zou komen. Aarzelend ga ik kijken, en ik zie de nieuwe takken komen. Ik vraag me af waaraan ik zoveel vertrouwen verdien.

Soms vraag ik de planten en bloemen in mijn tuin me te vergeven, omdat ik hun namen niet ken. Ze troosten me dan al snel. Hun namen zijn versmolten met de verhalen, en dus geeft het niet. Ik probeer nog iets over hoeveel beter het zou zijn als ik alles wist, en alles deed zoals het zou moeten, met de juiste bewegingen. Jij zou het niet zijn, zeggen ze, en dan zou deze tuin er niet zijn.

De haag is nog in volle verwachting van zichzelf. Ze probeert zichzelf nog een beetje in te tomen. Tot ze het weer helemaal kan vertrouwen.

Ik zie de wervels van de haag, nu de huid nog even op zich laat wachten. En daar zie ik het nest. Ik zag het niet eerder. Tussen die takken is iets gebeurd. Er is een thuis geweest. En ik wist het niet. Het is onverteld gebleven. Maar niet onverhaald. De tuin wist het de hele tijd.

Waar leer je om een nest te bouwen? Krijg je als vogel een speciaal nestenbouwcertificaat? Bestaan er ook speciale thermosflesjes voor vogelbouwvakkers? Het voordeel van vogel zijn, is dat je tijdens het bouwen van je nest rustig naar alle vrouwen kunt fluiten. Het wordt je altijd vergeven.

Waar leer je om een nest te bouwen? Misschien moet ik meer in de tuin zitten. Daar boven op de trap is een leuk plekje. Daar kan ik alles zien. Dat denk ik toch.

Ik hoop dat ik volgend jaar opnieuw een nest ontdek dat onontdekt is gebleven.

23 maart 2007

Gelukkige verjaardag Verdrag van Rome

50 jaar Verdrag van Rome. Een mooie verjaardag, maar ook een gelukkige? Ja, natuurlijk. En zoals dat hoort, wens ik de jarige nog vele jaren. Maar of dat lukt, hangt misschien wel vooral af van de genodigden op het feest.

Voor mensen van de jongere generaties is Europa ‘gewoon’ geworden. Het is een grote ruimte, waar je door kunt reizen. De euro is handig. Het is boeiend voor veel jongeren dat ze op andere plekken in Europa kunnen studeren. Het Europees Parlement is een plek die je kunt gaan bezoeken, net als zoveel andere plekken.

Dat in het gewone Europa de Europese Unie al ‘saai’ geworden is, wijst in zekere zin op het enorme succes van het Europees integratieproces. Veel jonge mensen zijn niet alleen van na de oorlog, ze zijn ook van na de Muur. Dat Europa niet langer verdeeld was, was voor een hen een gewone realiteit. Is het nodig om telkens weer terug te willen gaan in de tijd om het Europees project te begrijpen? Ja, dat blijft nodig.

De voorbije jaren was het vaak gemakkelijker om van Europa te houden dan van de Europese Unie. En dat is geen goede zaak. Als we terug kijken op de periode van na de Tweede Wereldoorlog, dan mogen we heel erg blij zijn dat politici van een vorige generatie de keuze hebben gemaakt om te komen tot een nieuw soort politieke structuur. Het was een gewild project, dat er kwam door politieke keuzes. De Europese pioniers die zich lieten leiden door een model van een federaal Europa hadden het in hun analyse bij het rechte eind. Het belang van die ‘communautaire’ methode blijft volgens ons nog steeds de basis voor de toekomst van de EU.

Wanneer een politieke structuur ‘gewoon’ wordt, vergeten mensen wel eens de kwetsbaarheid ervan. Vrede en democratie zijn geen gegevenheid. Alleen al daarom is het goed dat we steeds opnieuw de verhalen beluisteren van de oudere generaties. De Europese politieke integratie is voor mij altijd een vredesproject geweest, waarvan het succes niet geminimaliseerd mag worden. Dat in een groot parlement verkozenen uit landen die nog niet zo lang geleden elkaar tot de dood hebben bestreden met chemische wapens nu samen discussiëren over details van gezamenlijke wetgeving over chemische producten is een historische overwinning.

De Europese politieke integratie was een politiek project dat aangestuwd werd door de ervaring van het verleden. De verscheurende grote Europese oorlogen hebben aangetoond tot welke catastrofes een ontspoord nationalisme kan leiden. Dat nooit meer was een terechte drijfveer voor Europese politiek. De naoorlogse tweedeling door de Muur was een historische schuld die moest ingelost worden. De uitbreiding van de EU is voor ons altijd een hereniging geweest van wat samen hoorde.

De EU als politieke unie is echter maar zo sterk als de lidstaten willen. De frustraties die ik voelde toen bij de opeenvolgende verdragsonderhandelingen de kans werd gemist om echt een stap vooruit te zetten naar een federaal Europa werden de voorbije jaren niet weggenomen, integendeel. In heel wat lidstaten werd de klok werd teruggedraaid. Nationale regeringen plooiden zich terug op een mythisch geloof in de natiestaat en de nationale identiteit. Het egoïstisch neoliberalisme dat in zoveel lidstaten aan belang won, werd door nationale regeringen tot in de EU verdedigd, waardoor vooruitgang onmogelijk werd. Nooit eerder was de Commissie zo gemodelleerd naar nationale belangen. Misschien was voor velen het verleden al te ver weg om goed naar de toekomst te kunnen gaan.

De gemeenschap van Europese burgers is een lotsgemeenschap. Het is een fantastisch en ongemeen rijk kluwen van culturen. ‘Europa’ bestaat, en het is niet te vatten door nationale grenzen, of afgrenzende veronderstelde ‘identiteiten’ die alleen maar kunnen bestaan door nieuwe muren. Dat tot een verrijkende uitdaging maken, en niet tot een probleem, is de werkelijke les van de Europese geschiedenis.

Mijn Europese droom is nu dat de Europese politici een hernieuwde kracht vinden, verankerd in de toekomst, om de politieke integratie weer op de sporen te zetten. De wereld van 2007 is de wereld van de globalisering. Dat is het toneel waar de EU sterk zou moeten staan. En wel als een mondiale speler voor een andere en meer rechtvaardige wereld. Een politieke actor die muren afbreekt. Om met meer kracht muren tussen rijk en arm in Zuid en Noord te kunnen afbreken, moet de Unie ook met meer overtuiging diezelfde muren binnen haar eigen grenzen slopen.

Politieke moed is het beste antwoord op hernieuwde vormen van nationalisme en populisme van rechts of links. De klimaatuitdaging maakt ons allen lid van een mondiale lotsgemeenschap. We zijn met elkaar verbonden, als we falen en als we slagen. Lerend uit het verleden zouden de Europese leiders hun kracht in de toekomst moeten vinden om tot een betere EU te komen. Hopelijk was de Lentetop een begin van een politieke lente. Het is nu aan de EU om een mondiale voortrekker te worden van een politiek van preventieve gerechtigheid, in plaats van preventieve oorlog. Die droom verdient een stevig verjaardagsfeestje.

21 maart 2007

Raken


Ze blijven in mijn hoofd hangen, de beelden van die Russische mijnwerkers. Een zoveelste ramp in een mijn. Ditmaal in Oeljanovskaja. De ogen. Die blijf ik zien. Hoe ze daar staan. Klaar om naar beneden te gaan, of net terug uit de hel. Mannen die weten dat zoveel van hun makkers daar onder de grond dood liggen. Weten dat er niets meer is dat nog kan gedaan worden.

Ik ben nog nooit in een mijn geweest. Ik ben zelfs nog nooit in Siberië geweest. Misschien moet je het landschap ervaren om te voelen wat er op die plek te voelen is. Hoe voelt het, als de mijn gewoon open is? Hoe voelt het om niet alleen zoveel aarde boven je hoofd te voelen, maar evenzeer als een noodlot te weten hoe onveilig de mijn is? Hoe voelt het te weten dat er al zoveel mijnongelukken geweest zijn? Voelt afdalen dan als een soort Russische roulette? Hoe voelt het als je geen andere keuze hebt dan daar te werken, omdat anders je kinderen geen eten hebben? Hoe voelt het om met elkaar verbonden te zijn, in leven en dood, daar diep onder de aardkorst?

Over al die dingen kun je verhalen lezen. Je kunt proberen iets te begrijpen, en dan alleen maar schroomvol zwijgen. De mannen die ik vandaag op de foto in de krant zie staan, ken ik niet persoonlijk. Ik weet niet hoe hun stemmen klinken. Ik weet niet hoe hun kinderen kijken als hun vader naar de mijn vertrekt. Al die dingen zou ik even willen zien en horen.

Maar de ogen van de mijnwerker die met een zwart gezicht treurt om de doden. “The horror!” Dat zie ik in die ogen. Ze hebben een waarheid gezien die ik als toeschouwer nooit zal kunnen bevatten.

Hoe kijk je naar het nieuws? Het houdt me vaak bezig. Enkele dagen geleden las ik een interessant artikel over de redenen waarom het ene nieuws ons raakt en het andere niet. Over aantallen, over beelden, over dichtbij en veraf, en al dat soort dingen. Darfoer zit in de categorie ‘jammer maar helaas’. Knut de kleine ijsbeer in de Berlijnse zoo is dan weer volledig binnen hand- en emotiebereik.

Als ik mensen hoor zeggen dat ze niet naar het nieuws kijken omdat ze er niet tegen kunnen om al die ellende te zien, word ik vaak kwaad. Het leven is ellende. Het leven was er het eerst, het nieuws kwam pas later. Het is tegenwoordig natuurlijk zo dat de nieuws-industrie ook nieuws ‘maakt’. Het is zo dat we zien wat die media willen dat we zien. Maar aan het einde van de rit is de wereld wat hij is. De gruwelijke werkelijkheid in Darfoer is er, of die op het nieuws komt of niet. De mijnwerkers in de Russische mijn zijn echt dood. Het zijn echte vaders, echte echtgenoten, echte kameraden.

Soms denk ik dat je laten raken door wat anderen overkomt misschien wel een van de eerlijkste dingen is die je kunt doen. Al is het niet altijd gemakkelijk. Doorheen de nieuwsformats kijken, doorheen je eigen beschermingsmechanismen, doorheen alle gemakkelijke vluchtroutes, om gewoon de pijn en het verdriet te voelen van wie je ziet.

Op een bepaalde manier gelijken het cynisch en het ‘activistisch’ kijken op elkaar. Het cynisch kijken is waarschijnlijk het ergste. Dingen als ‘niets raakt mij’, ‘ik kan er toch niets aan doen’, ‘pech voor hen, gelukkig hebben wij het goed’ zijn eigenlijk moreel verwerpelijk. Maar wie kijkt als een activist, laat soms ook de emotie niet toe. Elk beeld wordt onmiddellijk omgezet in ‘we moeten iets doen’ of ‘het is de schuld van die of die’ of ‘zie je wel dat het kapitalisme niet deugt’ of weet ik wat. Betrokken mensen hebben vaak een groot schuldgevoel, dat op hun schouders weegt. Dat is in wezen mooi en oprecht. Maar het kan ook verhinderen dat je je doorwaadbaar opstelt voor het menselijk lijden. En voor het verdriet dat je zelf voelt om een wereld die niet goed in elkaar zit. Het is een simpel woord, verdriet, maar het is zo moeilijk in een cynische of ‘efficiënte’ omgeving. Verdriet verdriet laten zijn. Gewoon dat, zonder meer. Niet willen dempen of sussen, niet willen ontwijken. Het gewoon door je lichaam laten vloeien als een rivier. Het water voelen, aan de binnenkant van je huid, maar het niet vast willen houden. Je durven laten raken.

In de stilte van het kwetsbare raken zit iets van mededogen. Mededogen staat tegenover onteigenen. Snelle of ontwijkende reacties laten de ander niet in haar of zijn waarde.

Zou die mijnwerker op de foto iets gemerkt hebben van mijn tranen? Misschien weet de aarde het wel, en misschien is dat genoeg. Wist ik het maar.

18 maart 2007

De herinnering

Soms denk ik dat een lichaam iets is als een landschap. Het kan zichzelf niet zien, maar wel herinneren. Het kan zichzelf dromen, of vermoeden, en zo ook weten.

Loop je op, in, of tussen het landschap? Het voorziene pad, tussen de velden. Wie omringt wie, en wie eindigt waar? De wind maakt geen onderscheid.

Het landschap herinnert zich wie daar ooit was. Welke woorden waar zijn gesproken. Wie wie waar en waar heeft aangeraakt. Het pad is een rimpel. Je ziet hem wel, maar je weet nooit waar hij echt begint. Je kunt hem niet ontrimpelen. De rimpel was voorbestemd. Liet op zich wachten. Liet zich ontvangen. De rimpel is niet toegevoegd aan een landschap dat zonder die rimpel meer echt, meer zichzelf zou zijn.

Wakker worden van de pijn in je rug. Niet weten hoe je je lichaam moet draaien zonder pijn. Er is iets kwijt dat hier zou moeten zijn. Verloren is te weg. Kwijt is op dit moment even afwezig, maar je weet dat het ergens is. Maar waar. Ook al ben je in het landschap, je bent het kwijt. En het verlangen naar terugkeer is niet genoeg. Je vertrouwt op wachten. Maar dit keer zitten je hersenen enkel in je hoofd. En je droomt over huid.

Zijn er randen aan een landschap? Misschien doen we alsof ze er zijn. Voor de goede orde. Zodat we een kaart kunnen maken. Waarop staat wat waar is. Daar, maar niet daar. Zodat we namen kunnen geven. Van plekken. En wie bij wie hoort.

Zelfs niet kunnen denken aan de zee. Er is te veel ruis. Ruis is opgelegd geheugenverlies. Dan maar bewegen. De trage beweging die je ooit leerde. Het op- en ondergaan van de zon. Misschien wel aan zee, dat weet je niet. Je begint eraan, en je wacht op de beweging. Als ze komt, heeft ze aan zichzelf genoeg. Je armen en je adem, ze volgen haar. Ze kunnen niet anders dan in hetzelfde ritme vallen. Een lijn die geen begin meer heeft, nergens aarzelt.

Het landschap wil bekeken worden, dat wist ik vroeger niet. Maar niet met ogen die willen transformeren. Niet met ogen die de veronderstelde ‘waarde’ zien, maar niet de waarheid. Dat is een andere waarde. Je moet er langer voor kijken. Aan de andere kant van waar geven en krijgen verschillende woorden zijn. Het landschap hoort dat kijken als was het een spiegel.

Het lichaam herinnert zich de zon en de zee. Soms vergeet je de rituelen om wat was weer nabij te halen. Soms kun je ze niet aanraken, ook al weet je waar ze zijn. Bewegingen, woorden en stilte. Ze openen je ontkoppelde lichaam naar de bron van wat herinnerd moest worden.

Het landschap dat zichzelf zou willen beschrijven in coördinaten of natuurwetten ontglipt zichzelf, ontvlucht zichzelf. Wat te weten is, is wat verdwijnt als je het zou willen grijpen. En net daarom moet je het blijven aanraken.

Het lichaam herinnert zichzelf. Het was er al voor het er was, maar kan er alleen maar zijn omdat het er is. Zoals eeuwigheid niet zonder tijd kan. Misschien zegt dat iets over pijn.

Het duurt altijd even voor de zee spreekt, voor de zee zich laat luisteren. De zee hoeft niets te zeggen. Er is geen rand van het water van de zee, als je goed kijkt naar wat er te horen valt.

Hoe je kunt verlangen naar herinnering. Zonder de verhalen kun je nooit hier zijn.

14 maart 2007

Terugkeer

Vanmorgen zat ik in de kliniek. Voor de jaarlijkse controle. Het heeft iets van terugkeren, hoewel ik zelf niet helemaal begrijp in welke zin.

Elk jaar, als ik weer op weg ben naar Gasthuisberg, slaan onderweg even de zenuwen toe. Hoewel het sinds enkele jaren een ‘routine’ is, blijft het altijd een beetje bijzonder. Die ene plek aan het verkeerslicht net voor waar de berg van Gasthuisberg begint. Daar sta ik altijd met de fiets voor het rood. En ik denk terug aan zoveel jaar geleden toen ik daar stond, en in een totale chemo-paniek terechtkwam. Opgespaarde twijfels, weggeduwd door vechtlust, kwamen naar buiten. Ik kon letterlijk de berg niet meer op.

Je komt toch even een andere wereld binnen. Wachten aan het onthaal. Ik kijk naar de vrouwen die aan de inschrijvingsbalie zitten en hoe efficiënt ze al die mensen op weg helpen door het doolhof.

Het is de blauwe pijl meneer. Vandaag is er een omleiding. Maar de blauwe pijl verdwijnt niet.

DIO, wachtzaal D meneer. Ik kijk naar de mensen die ook in die gang zitten. Sommige gezichten herken ik van vorige jaren. Iedereen is hier toch een beetje gespannen. Ik vraag me af wat ik zometeen weer moet gaan zeggen als alle vragen komen.

Ik zeg meestal dat ik een buik met karakter heb, sinds de kanker zoveel jaar geleden toesloeg. Ik heb er letterlijk en figuurlijk mee leren leven. Die buik heeft een eigen logica. Het is merkwaardig hoe je een deel van je eigen lichaam kunt observeren. Toen ik ziek was, en zeker toen ik in kliniek lag, was die buik me ontvreemd. De buik werd geobjectiveerd, en daarmee ook de rest van mijn lichaam.

Maar de buik kwam terug. Meer dan tevoren. Toen was er niet echt een plek, daar waar mijn buik is. Het is een mooie paradox: door een stuk uit die buik weg te nemen, kreeg ik meer buik terug. We zijn vrienden geworden, voor het leven. En ondertussen begrijp ik de grillen en kronkelwegen.

De assistente, zo stelt ze zich voor, stelt me zoals verwacht weer allerlei vragen. En weer ben ik even in de war. Vragen over ‘klachten’ passen niet op hoe wij, mijn buik en ik, functioneren. We hebben manieren gevonden om met elkaar te communiceren. En dat in een symbiotisch verband. Als ik mijn buik niet elke dag even streel, dan hoor ik het meteen.

Ze gaat weg om de professor te halen. Terwijl blijf ik in het kamertje zitten. Ik kijk stiekem even op het computerscherm. Waarom moet ik eigenlijk stiekem zijn? Mooi onder elkaar staan alle onderzoeken opgesomd die in deze kliniek op mij zijn uitgevoerd. Ik kijk naar de datums, en moet even een traan wegpinken.

De professor komt binnen. Ze lacht me tegemoet. Ze zegt dat ze tot voor kort aan die kant van de tafel zat, dus assistente was. Ik zeg haar dat ze vanaf nu dus naast de tafel mag zitten. Ze vertelt over de al dan niet erfelijke oorsprong van mijn kanker. (Later zal ik lezen dat darmkanker maar erg weinig voorkomt bij mensen onder de veertig: vijftig per jaar in Vlaanderen. Ongeveer evenveel als lottowinnaars.)

De verpleegster die mijn bloed trekt en de afspraken voor volgend jaar vastlegt, is zoals steeds erg lief en rustig.

Ik loop de gang weer door. Ik herinner me dat ik in die gang zat, nadat een andere professor mij had laten verstaan dat ik eigenlijk “statistisch gezien” als genezen kon worden beschouwd. Ik zat te wenen in de gang, omdat hij het zo raar had gezegd. Ik wist niet of ik nu blij mocht zijn, en was helemaal verward. Pas toen ik later die dag op de trein met een vriendin belde, drong het tot me door.

Ik voel hoe de tranen terugkomen. Dat is ook een vorm van terugkeer. Ik kijk langzaam naar alle mensen die ik hier zie. Een ander van mezelf ben ik hier weer tegengekomen. En we zijn weer samen.

De mevrouw van de radiografie heeft zoals steeds een heel eigen ‘diep inademen’-kreet. Daarna naar de echografie. Alles is in orde. Ik vraag ook altijd even of ik zwanger ben, maar ook nu weer wordt het bevestigd: als de dokter die me moet onderzoeken bij de echo een man is, dan kan hij niet lachen met de grap. Als het een vrouw is, dan speelt ze mee. En wat je ook doet, de klieders van die gel hangen overal als je weer buiten gaat.

Nadien fiets ik door de stad. Op zoek naar een soort ritueel om deze dag langzaam te laten duren.

13 maart 2007

Gelukkige verjaardag Julia


Gisteren was het haar verjaardag. Ze zou nu 104 geworden zijn als ze nog leefde. Ik ga gewoon door met het vieren van haar verjaardag. 104 worden zal er ook voor mij niet in zitten, maar dat geeft niet.

Ik miste haar de voorbije weken. Ik wilde haar af en toe op deze plek, waar ik nu woon. Niet alleen daar, waar ik haar kende toen ik nog klein was. Ik wilde haar graag even meenemen door de stad. Voor een trage wandeling. Met alle tijd. Heel voorzichtig uitkijken naar elke steen die verkeerd ligt op het voetpad hier of daar. En dan traag de stap zetten, terug op veilige en vaste grond.

Vandaag zag ik de zon, die me begeleidde met de trein die me naar huis bracht. De zon lachte naar mij. Alsof ze naast de trein mee liep met mij, en in mijn buurt bleef.

En ik dacht aan Julia. Dat was trouwens niet haar echte naam, maar ook dat geeft niet. Even leek het alsof ik een huis had zoals je ziet in Amerikaanse films, met zo’n ‘porch’ voor de deur, een soort voor-veranda. Waar je op een bank kunt zitten en kijken naar het leven. Het was heel lekker weer, maar nog geen zomer vandaag. Te veel zon, en zeker te veel warmte, was zeker niet aan haar besteed. En toch zag ik ons daar zitten, op die bank. Misschien stond de bank wel gewoon in mijn straat, voor mijn huis, maar daar zaten we.

Alle tijd van de wereld zouden we hebben. En daar zitten, alsof het zo moest zijn. We hadden een tafeltje met een schaal met koekjes. Zij kon koekjes steeds met zorg opeten. Er eerst even naar kijken, en dan behoedzaam in haar mond laten schuiven. Met licht onschuldige ogen.

Heel lang zwijgen. Mijn arm tegen de hare. Al die tijd zouden de dingen zijn zoals ze moeten zijn. Al die tijd zou er iets in balans zijn. En je zou je niet hoeven af te vragen of en wanneer dit moment weer voorbij zou zijn.

En traag praten tussen de volle stiltes. Ik zou haar helemaal bijpraten. Alle verhalen van de voorbije jaren. Ze zou me aankijken, een beetje bezorgd, een beetje vragend. En ik zou weten dat ze alle verhalen die ik zou vertellen al kende. Maar dat zou niet geven. Het vertellen zou genoeg zijn, en het zou altijd genoeg blijven.

En ik zou haar vragen om te vertellen. Misschien zou het over vroeger zijn. Ze zou me zeggen dat ze aan het einde van haar leven leven genoeg had. Dat er geen verhalen meer moesten bij komen. De mijne wilde ze altijd nog wel.

Ze zou me niets vragen over de kinderen. Ik zou het zien, en zij zou het zien. Dat was voldoende antwoord. Misschien zou ik iets zeggen over de naam.

En ze zou naar mijn buik kijken. Zoals elke keer daarvoor. En ik zou zeggen: voel maar, het is allemaal in orde.

Door haar wat dunne haar zou ik naar haar kalende hoofd kijken. En we zouden glimlachen over onze gradaties van kaalheid. Ik zou vertellen over haar haren achteraan haar hoofd, die nog steeds niet wit waren.

En misschien zou het tijd zijn om aan de tafel te gaan zitten om te eten. Misschien zou ze kiezen voor iets met kip. Met beentjes die ze zou kunnen aflikken. Haar dikke duimen zouden glimmen. Maar de concentratie zou alleszins hoog zijn.

Wie had nu eigenlijk aan wie een cadeau gegeven voor een verjaardag? We zouden het antwoord nooit willen weten. Tot in de eeuwigheid.

11 maart 2007

Geen commentaar

Soms heb ik het er moeilijk mee. Commentaar. Niet zozeer omwille van de inhoud. Ook niet omdat ik niet tegen kritiek zou kunnen. Integendeel eigenlijk. Maar soms wel omwille van de neiging bij velen om steeds opnieuw, in elke omstandigheid commentaar te willen geven. Meningen, altijd maar meningen.

Ik vraag me al lang af waarom me dat soms zo stoort. Misschien is het het ouder worden. Het zou kunnen. Vroeger had ik er minder last van. Het heeft iets te maken met zoeken naar dingen die echt goed zijn. En dan is het goed soms te zwijgen, ofwel heel voorzichtig te spreken. Soms ligt het aan wie het zegt, op welke manier, en in welke context. Vaak ligt het aan luisteren.

Om goed te kunnen spreken, moet je vooral goed kunnen luisteren, denk ik wel eens. Luisteren is een kwaliteit die af en toe steeds minder vanzelfsprekend lijkt te worden. Net als goed lezen.

Helemaal zenuwachtig word ik van mensen die – ongeacht wat de ander ook zei – gewoon hun ding zeggen. Dan hoor ik soms al helemaal niet meer wat ze dan wel zeggen. Het getuigt van weinig aandacht, en ook van weinig respect. Als je een tekst maakt, of een verhaal vertelt, is het aantal mensen dat echt leest of luistert en dan vanuit jouw woorden antwoordt of reageert, zeer klein. Wie dat wel doet, mag mij alles zeggen, zelfs de meest fundamentele kritiek. Maar ik snak er altijd zo naar dat dat gebeurt vanuit een luisteren of begrijpen. En alle situaties waarin dat niet gebeurt, beginnen me meer te raken dan vroeger.

Ik sprak er wel eens over met een goede vriend. En hij verwoordde exact wat ik ook dacht. Met het ouder worden, word je aan de ene kant veel milder. Alle kleine dingen van het leven, alle gebieden waar vooral het falen huist, en het streven hapert, al die dingen kun je vertederd bekijken. Maar aan de andere kant kun je steeds minder goed tegen onzin. Mensen die maar wat lullen wanneer ze iets anders zouden moeten doen. Mensen die niet integer zijn, maar zich wel groot voordoen. Mensen die een ander, of haar of zijn verhaal, niet serieus nemen, en zomaar wat zeggen. En ook blijkbaar mensen die denken dat je altijd commentaar moet kunnen geven, omdat je nu eenmaal altijd commentaar moet kunnen geven.

Soms kan een mens bijna wanhopig snakken naar een echt goed gesprek. Een discussie op niveau. Waarin echt geluisterd wordt, en waarin echt, door woord en tegenwoord, en weer opnieuw, wordt gezocht naar iets dat een klein beetje dichter bij de waarheid ligt. Waarin als je een inhoudelijke opmerking maakt, de ander niet op een strategische manier antwoordt. Waarin je allemaal de kans krijgt om het gesprek tot het einde te laten duren. Waarna je het mooi en voldaan kunt afsluiten.

Met het ouder worden is er ook iets gegroeid dat in de buurt van mijn spiritueel gevoel ligt. Ik probeer me er sinds een aantal jaren in te oefenen: niet oordelen. Volgens mij betekent dat niet: geen mening hebben, of onverschillig zijn tegenover posities van anderen. Integendeel. Maar de kunst van het luisteren naar een ander, zonder onmiddellijk te willen reageren, dat is iets anders. Het is eigenlijk vreselijk moeilijk.

Je krijgt een tekst van een ander. En die vraagt je te reageren. Proberen dan om volstrekt niet te denken aan de tekst die jij zou geschreven hebben over hetzelfde onderwerp, dat is niet zo gemakkelijk. Gewoon de tekst zichzelf laten zijn. Proberen te denken vanuit de eigen logica en het ritme van die tekst, en daarna pas reageren.

Of iemand naar wiens verhaal je luistert. En alles wat het bij je oproept. Het is te vergelijken met iemand die ziek is, of pijn of verdriet heeft. Hoe moeilijk is het blijkbaar voor een ander om gewoon te luisteren, en daarna geen ‘raad’ te geven of niet onmiddellijk over de eigen pijn of ziekte te beginnen. Gewoon luisteren. Het verhaal van de ander helemaal laten inwerken. Je laten raken, of zo nodig kwetsen (in de positieve zin van het woord). Je hoeft dat niet vast te houden. Gewoon laten stromen, als de rivier in jezelf.

En dan gewoon zwijgen, hoe mooi kan dat zijn. Dat is een zwijgen dat niets te maken heeft met toestemmen of negeren of je schikken naar, integendeel. Het is meer iets van: nu ga ik eerst een blokje om wandelen, laat de wind waaien, en dan zeg ik misschien nog iets, of misschien ook niet. Het laat de ander helemaal in haar of zijn waarde, wil die niet aangrijpen om zelf iets te zeggen als het niet hoeft.

Het heeft ook te maken met concentratie. Je overleveren aan een ander vraagt concentratie. En jezelf daarvoor leeg maken. Dat kun je vergelijken met een concert, of film, of theaterstuk. Ik kan er gewoon niet tegen – en ook dat wordt erger met de jaren – dat mensen in een concert al tijdens de pauze volop commentaar beginnen te geven. Of buiten komen, en meteen al een hele mening klaar hebben. Of het nu goed of slecht was, die mens op dat podium heeft zichzelf blootgegeven, en dat verdient een beetje zwijgen. Niet oordelen, en wachten tot de dag nadien. Als er niets overblijft, dan was het niet belangrijk, ook niet belangrijk genoeg om negatief te zijn. Als er wel iets blijft, dan was het de moeite om te wachten, en dan kun je het langzaam in je huid laten sijpelen. Een deel van het water zal eraf vloeien, een deel zal in de eeuwige beweging van jezelf verdwijnen. En zo is het goed.

09 maart 2007

Fair Future


Een beetje zenuwachtig ben ik wel, dat moet ik toegeven. Morgen organiseren we een internationaal seminarie over politieke ecologie. Weken al ben ik bezig met de voorbereiding van deze ontmoeting. Alles raast door mijn hoofd. Zullen de gasten wel op tijd aankomen? Zullen alle ingeschrevenen wel komen? Zal alles technisch goed verlopen? Zal ik wel uit mijn woorden komen morgen in het Engels? En zou ik toch maar niet nog wat extra zinnen Duits instuderen?

We hebben twee gasten uit Duitsland uitgenodigd. Een ervan is Wolfgang Sachs. Je zou me oneerbiedig als een ‘fan’ kunnen omschrijven. Mooier gezegd: Sachs heeft mij heel erg diep beïnvloed. Ik vind het een hele eer dat hij op onze uitnodiging wilde ingaan. Een aantal jaar geleden was hij ook al eens te gast. En nu zal ik hem morgen weer zien.

Sachs werkt al jaren voor het Wuppertal Institut. Een van de dingen die me enorm aantrekken in zijn werk, is dat je altijd een mondiale blik voelt. Je voelt steeds de hele wereld, en zo wil ik het ook. En hij kan ook van perspectief wisselen: van noord naar zuid kijken, en van zuid naar noord. En alles er tussenin. Zo beschouwt hij Noord en Zuid als een soort fantoombegrippen. Het zijn misschien categorieën in ons hoofd, maar het zijn gevaarlijke simplificaties. Ze komen vaak van pas in politieke discussies. Maar goed menende progressieve mensen die steeds praten over ‘het’ Zuiden, kunnen soms in hetzelfde schuldcomplex gevangen zitten als politici in landen in het zuidelijk halfrond die hun eigen verantwoordelijkheid in sommige zaken kunnen maskeren door steeds te praten over ‘het’ Noorden.

Sachs maakte jaren geleden al een uitdagende analyse van het begrip ‘ontwikkeling’. Het is zo’n woord dat in onze manier van leven als een soort gegeven wordt beschouwd, of alleszins als een concept dat niet in vraag kan of mag gesteld worden. Maar het woord is een culturele constructie, die niet alleen aan de wereld is opgelegd, maar ook in veel opzichten een fictie is, in een eindige wereld. Het idee dat alle landen ‘op weg’ zijn op een weg die ontwikkeling heet, met een kopgroep en een rode lantaarn, heeft onbewust in het hoofd van zowat iedereen een plaats gevonden. Onderliggend aan dat beeld is het idee dat er maar één weg is, een weg die iedereen moet volgen. Zo is er maar één norm. Maar het idee is fout. Wie vooraan op de weg loopt, kon dat omdat hij zich een oneigenlijk groot stuk van de mondiale welvaart kon toe-eigenen ten koste van anderen. Wie achteraan loopt, moet het proberen te rooien met minder middelen, en kan de anderen dan ook nooit inhalen als er geen rechtvaardiger verdeling van mogelijkheden komt.

Het hele idee van ‘ecologische rechtvaardigheid’ staat centraal in het werk van Sachs. Samengevat: in een eindige wereld leidt het teveel van de een tot het te weinig van de ander. Of anders: het besef van de ecologische grenzen verscherpt het verdelingsvraagstuk. Nog steeds beseffen velen de ware zin van dat inzicht niet. Waarschijnlijk niet zozeer omdat het te moeilijk is, maar wel omdat het te bedreigend is.

Het idee dat oneindige groei mogelijk zou zijn in een begrensde wereld, zou heel aantrekkelijk zijn. Het zou willen zeggen dat je de armen meer zou kunnen geven, zonder de rijken minder rijk te maken. In het beeld van de weg van de ontwikkeling: een land als België is er al ongeveer, een land als Burkina Fasso moet geholpen worden om ook op hetzelfde niveau te komen. De spijtige werkelijkheid is echter dat dat volstrekt onmogelijk is. Om ons welvaartsniveau te handhaven eigenen we ons hele delen van continenten aan de andere kant van de wereld toe. B.v. om graan te laten groeien waarmee we onze veestapel hier voeden (waarna we de vleesoverschotten op de markten daar gaan dumpen). Pas als we ruimte maken voor anderen, zullen zij ook verder kunnen ontwikkelen.

Ecologie heeft dan ook alles met rechtvaardigheid te maken. Zelfs in progressieve middens vind je nog steeds de opvatting dat ecologie ‘soft’ zou zijn, een soort afgeleid probleem. Zo van: eerst moeten we de armoede helemaal aanpakken, en dan kunnen we ons met het milieu bezighouden. Dat milieu wordt zo een ‘afgeleid’ probleem. Niets is minder waar. In een ‘veilig’ links denken zijn de rijken de grote kapitalisten, en zijn de armen de massa’s uitgebuitenen. (Woorden als ‘massa’ en ‘Noord en Zuid’ zitten deels in dezelfde categorie.) Maar op wereldschaal gezien zijn in de ecologische arena de gemiddelde mensen in een land als het onze de ‘rijken’. En dat maakt het natuurlijk heel wat vervelender.

Sachs heeft er terecht op gewezen dat je beter zou spreken over de wereldwijde consumentenklasse. De rijkere upper class in b.v. Brazilië of India leeft op dezelfde manier, en in dezelfde geglobaliseerde economie als de gemiddelde consument/burger in een land als het onze. Die mondiaal gezien kleine minderheid is volledig ingeplugd in de globalisering. De mondiaal gezien grote meerderheid plukt geen vruchten van de globalisering maar ondergaat wel de gevolgen ervan. Dat de klimaatverandering wereldwijd vooral de armsten treft, bewijst hoezeer ecologie over mensenrechten gaat, en op geen enkele manier soft is, maar integendeel heel hard.

Als we dus echt willen dat miljoenen Afrikanen betere levenskansen krijgen, dan moeten wij hier in Europa onze ecologische voetafdruk drastisch verkleinen. Denken dat we gewoon door kunnen gaan zoals we nu bezig zijn, en dan maar gewoon meer ontwikkelingshulp geven, is in wezen contraproductief. Dat is de werkelijke uitdaging waar we voor staan.

In een recent boek van het Wuppertal Institut met als titel Fair Future werkt Sachs de vernieuwende ideeën van deze denktank rond een ecologisch rechtvaardige globalisering verder uit. Het boek (dat dit jaar ook in het Engels verschijnt) is een krachtig pleidooi voor een mondiale politiek van ‘preventieve gerechtigheid’, als alternatief voor preventieve oorlog. Het bewijst het enorme belang van de ecologische kijk op de dingen. Omdat het gaat over rechtvaardigheid. Omdat er geen enkel zinnig moreel argument te bedenken is dat zou verantwoorden dat een inwoner van België meer recht heeft op een waardig leven dan een inwoner van Burkina Fasso.

Als alles goed gaat, zit ik morgen naast Wolfgang Sachs aan een tafel in een zaal vol mensen die luisteren. Misschien zullen ze zien dat ik een beetje zal zitten glimmen daar. Maar vertel het niet verder…

07 maart 2007

Een eiland zoeken

Even een eiland zoeken tussen alle gedoe. Soms zijn er dagen dat je zoveel te veel te doen hebt dat je alleen de dingen kunt laten gebeuren. Het ene na het andere. In de hoop dat er ergens aan het einde van de virtuele stapels in je te-doen-lijstje een gevoel van ‘klaar’ zal komen. Zelfs voluit verlangen naar een moment waarop je het stil kunt maken in je hoofd, om in de leegte op de woorden te wachten, past blijkbaar niet in het ritme van je lichaam.

Enkele dagen geleden kreeg ik een bericht van een dierbare vriendin. Ze verwees me naar een interview dat ze had afgenomen van twee vrouwen met borstkanker die ook een eigen blog hebben. Enkele jaren geleden interviewde ze mij ook over mijn kankerverhaal. Ik herinner me dat gesprek nog goed, en was blij toen ik het stuk ook gedrukt zag.

De voorbije dagen voelde ik dat ik even tijd wilde hebben, niet alleen om haar rustig te antwoorden, maar ook om even te gaan kijken op de blogs van de vrouwen die ze interviewde. Verhalen in het algemeen, maar misschien zeker ook verhalen over kanker, verdienen minstens een klein eilandje in mijn hoofd. Het is een plek waarvan ik nooit afscheid wil nemen.

Ik zie dat de interviews gepubliceerd zijn in het tijdschrift dat ik steeds zie liggen als ik naar de kliniek ga voor een controle. Vertrouwd dus. Het hoort bij daar zijn, daar wachten en rondkijken. Het hoort bij volgende week, want dan ga ik weer.

De voorbije dagen was er veel te doen in het nieuws over borstkanker. Ik ben blij dat er zoveel aandacht voor is. Ik voel hoe ik wil dat alle vrouwen in mijn omgeving ‘veilig’ zijn. Misschien kijk ik anders naar hen, zo af en toe, maar dat geeft niet. Anders zou er alleen maar onrust zijn. En dat zouden zij ook wel merken waarschijnlijk.

Ik lees de verhalen op de blogs van de vrouwen in het interview. En het ontroert me allemaal diep. Chemo, bestraling, stoma, al die dingen liggen ondertussen al lang achter mij. Soms is het gewoon iets dat toen ooit gebeurd is. Soms is het er veel meer. Je kunt je er nooit helemaal tegen wapenen. En het geeft ook niet. Soms ben ik bang dat het te ver zou weggaan.

Regelmatig kom ik nog mensen tegen die me lang en diep aankijken, en dan zeggen: “Je ziet er echt goed uit nu. Is het nu allemaal in orde?” Heel soms moet ik even nadenken waar ze het over hebben, dan ben ik blij met hun vraag. Onlangs zag ik een vrouw waarvan ik het kankerverhaal op verschillende manieren al had gehoord, maar ik had haar zelf nog niet kunnen spreken. En het enige wat ik haar wilde zeggen, was: “Ik ben zo blij dat je er nog bent.” En dat heb ik haar ook gezegd.

Soms is het verwarrend om tegelijk blij te zijn omdat die ene persoon door haar kankerbehandeling spartelt, terwijl die andere ten dode is opgeschreven. Allebei zijn ze met mij verbonden op een of andere manier. En allebei de gevoelens zijn echt, en verdienen het gevoeld te worden. Dat ik zelf ooit kanker had, duw ik dan ver weg naar achter.

Het eilandgevoel. De vrouw die me interviewde leerde me ooit iets. Ik herinner me nog het moment waarop ze naast mijn bureau stond om iets te zeggen. En ik zag hoe iemand anders verdrietig kon zijn omwille van mijn ziekte. Ik voelde me schuldig. En besefte ook hoe mijn leven nooit van mij alleen kan zijn. Het was soms nog moeilijker tegenover de mensen die het dichtst bij me stonden in de hele periode van mijn ziekte. Hoe ik iets had willen kunnen doen om mijn ziekte voor hen weg te kunnen laten gaan.

De vrouwen op de blogs blijven vandaag in mijn hart. Misschien zal ik hun een berichtje sturen, misschien nog niet. Ik ken hen niet persoonlijk. Door hun verhalen, toch een heel klein beetje misschien. Hoe je door een eiland een ander beter kunt zien, het blijft mooi.

Ik hoop alleen dat er iemand naar hen zal komen, nu, en morgen, en overmorgen, en alle dagen en jaren die nog komen, die zal zeggen: “Ik ben blij dat je er nog bent.”

03 maart 2007

Verbonden


Gisterenavond hadden we met enkele vrienden een boeiend gesprek over geloof. Wat betekent het in je leven? Welke plaats geef je het? Welk soort verbondenheid voel je erdoor?

Het thema fascineert me erg. Al blijven er dimensies die me waarschijnlijk helemaal ontsnappen. Misschien is het gemakkelijker te begrijpen hoe iemand die gelooft daar in haar of zijn leven een bepaalde rust door vindt dan te begrijpen wat dat geloof nu net is. Vaak voel ik me meer op mijn gemak bij mensen die door hun spirituele of religieuze overtuiging op een ‘brede’ manier in het leven staan dan bij mensen die de hele tijd verkondigen dat ze niet geloven. Maar geloven is voor mij dan weer een stap te ver, als het tenminste over een god gaat.

Een aantal maanden geleden volgde ik met veel interesse en ontroering een BBC-reeks op Canvas waarin enkele ‘gewone’ mensen een hele tijd mochten verblijven in een slotklooster. Met het idee van zo’n klooster heb ik het altijd moeilijk gehad. Aan de ene kant lijkt het me een mooi idee. Dat er een plaats bestaat die niet meegaat met de waan van de dag, die niet economisch ‘nuttig’ moet zijn, is op zich al geruststellend. Dat je ervoor kunt kiezen om de innerlijke weg te gaan, en jezelf daarin te verdiepen, dat is mooi. Aan de andere kant is er vaak ook een gevoel als “What a waste…”. Hoe jammer het is dat zo’n boeiende en diepzinnige mensen verloren zijn voor de rest van de wereld. Vanuit hun kant gezien is hun keuze tot terugtrekking op een bepaalde manier wel verbonden met die wereld. Maar van de andere kant gezien hoef je nooit iets te merken van die mensen die achter die muur bezig zijn met een bepaald soort integriteit waaraan de wereld wel eens veel behoefte zou kunnen hebben.

De zusters die ik zag, waren evenwel erg indrukwekkende vrouwen. Je kon niet anders dan ontroerd zijn door hun authenticiteit en warmte. Ze brachten me aan het twijfelen. Misschien is de harde keuze die zij maakten de enige manier om zo’n plek te bereiken. Ik weet het niet. Het blijft mijn overtuiging dat een ‘klooster’ midden in het gewoel van de stad moet liggen. De tedere stilte die zo nodig is, zou huiddicht bij het lawaai en het ritme van het gewone, of is het ‘andere’ leven moeten zijn. Misschien zou iedereen in haar of zijn hoofd een slotklooster moeten hebben, maar dan wel met een deur die altijd open staat.

In mijn spiritueel gevoel voel ik me ten diepste verbonden met iets als de energie die er is in alles wat leeft. Veel meer kan ik er eigenlijk niet over zeggen, en ik denk dat ik dat ook niet wil. Ik kijk en luister met veel aandacht naar wie wel voelt of zeker weet dat er een god is, waarmee je een persoonlijke relatie kunt hebben. Hoe zou het zijn om dat vertrouwen te voelen? Het moet mooi zijn, als het ook zo voelt.

Soms heb ik het gevoel dat je over de dingen die echt belangrijk zijn best niet te veel zegt. Je verbonden voelen met iets wat groter of sterker is dan jezelf, kan alles anders maken. Proberen te beschrijven wat dat is, kan al een stap te ver zijn. Het kan al bijna beschadigen of ‘ontheiligen’ wat ongezegd moest blijven. Het ‘verwoorden’ lijkt soms als een vlucht in het niets. Terwijl het zoeken naar wat ontsnapt of trilt tussen de woorden, die zichzelf ontvluchten, net wel een toegang kan zijn tot die andere werkelijkheid. Het is een heel moeilijk evenwicht tussen twee plekken.

Wat betekent het als ik me het na dit leven voorstel als terugkeren naar de zee en verdwijnen in wie mij lief is? Geloven is het niet, denk ik. Vertrouwen soms wel. En vrede af en toe. Het falen is troostend als het niets meer te maken heeft met een op weg zijn naar. En voorlopig is dat meer dan genoeg.