28 februari 2019

Waar het helen begint

Soms dool je door de kamer.

Soms sta je daar even stil. Je zag die houding in het boek. Waar je je handen moet leggen. En hoe je daarna terugkeert.

Het is die maand. Het is twintig jaar geleden. Die maand was er al iets. Zo bleek maanden later. Je had geluk. Je zou niet meer te lang wachten.

Iets herschikt zich in je.

Je kijkt naar je huid.

Iets van gewicht begint te verdwijnen.

Je bent al op andere plekken.

Je maakt toch maar die afspraak. Je zou niet meer te lang wachten.

Soms verlang je naar stil en alleen.

Je lichaam aarzelt.

Je krijgt mooie woorden, zomaar als een geschenk. Toevallige ontmoetingen, en de woorden die even later volgen.

De pijn aarzelt nog.

Je buik is een autonoom gebied. Al dan niet overzees.

En de partita’s van Bach.

Je ziet je beeltenis in het raam. Je beweegt anders.

Je droom aarzelt, net voor je in de dag valt. Je droom blijft hangen, als een plaat. Je ziet iemand die niet weg wil gaan.

En dat je niet meer voor de dingen uit zou lopen, maar dat je zou blijven, hier. En de littekens.

Je lichaam lijkt zich langzaam uit te plooien.

De dingen die je geleerd hebt. Ze zijn zichtbaar, in je huid. Maar je weet nog niet wat je ermee aan moet.

De pijn zoekt je. En het is goed.

Soms denk je dat je troostbaar zou kunnen zijn. Ergens in een nacht, of zo. Tussen de rimpels van het water dat het strand betast, telkens weer.

Hoe zou het zijn?

Misschien komen de dingen wel naar je toe.

Misschien is je huid in de war.

Alsof de dingen zich herschikken, je ziet het beter nu. Misschien is het dat.

De pijn.

En dat iemand zou zeggen dat alles goed komt.

Je denkt aan twee meisjes. Ergens in de verte.

Dingen kraken, dingen zinderen. Je zegt iets tegen de rivier.

Waarom daar? Welke herinnering is er daar?

Je beweegt anders.

Sommige dingen wil je op afstand houden.

Dingen die je ziet. Je lijkt ontvankelijker, ze nemen je over.

Misschien is iets aan je voorbij gegaan.

Tranen kunnen zout zijn.

Misschien moet je alleen volgen.

Het is goed.

24 februari 2019

Terugwandeling

‘Lang geleden hebben we dat ook nog gedaan, hier gewandeld. Weet je dat nog?’
‘Ja hoor. Misschien denk je dat ik zo’n dingen vergeet, maar dat is niet zo.’
‘Dat ontroert me.’
‘Het lijkt zo bijzonder, uitzonderlijk, dat we hier nu gewoon door het bos lopen. Alsof het niet mag of zo.’
‘Ja, ik heb ook een beetje dat gevoel. Onnozel eigenlijk.’
‘Je ziet er anders uit dan vorige keer. Rustiger.’
‘Ja? Zo voel ik me ook wel eigenlijk.’
‘Het is beter zo. Ik maakte me soms een beetje zorgen.’
‘Ik weet het. En ik miste jou. Maar ik wou je daar niet mee lastigvallen.’
‘Ik miste jou ook, altijd eigenlijk wel. En ik weet dat het voor jou ook zo was. Maar het ging niet anders. En ik weet dat jij dat weet, en het is mooi hoe je dan rustig op de achtergrond blijft.’
‘Ik ga nooit weg, dat weet je.’
‘Ja, dat weet ik, heel goed. En dat betekent veel voor mij, meer dan je beseft, denk ik.’
‘Het is goed allemaal. Op een of andere manier kan ik rustig ouder worden.’
‘Soms denk ik dat het, ondanks alles, voor jou gemakkelijker is. Ik ben niet zo goed in dat rustig ouder worden.’
‘Ik heb me al lang geleden voorgenomen dat we hier nog eens gaan wandelen, als we ooit oud zijn.’
‘En ga jij dan met een rollator lopen, of ik?’
‘Jij met een elektrische denk ik. Er achteraan huppelend. Weliswaar op sierlijke wijze.’
‘Ik? Sierlijk?’
‘Tegen dan wel.’
‘En jij met van die wandelstokken waarschijnlijk. En een petje.’
‘Ongetwijfeld. Ik herinner me nog van vroeger dat ik me altijd veilig voelde, met jou onderweg. Alsof er dan geen monsters zouden komen.’
‘Die kwamen inderdaad nooit.’
‘Heb ik jou altijd wel genoeg doen lachen? Dat vroeg ik me onlangs nog af.’
‘O ja. En jij keek altijd naar mij. Dat klinkt onnozel als ik het zo zeg. Maar het was intens, en rustig. Tegelijk. En dat was ook veilig.’
‘Dat is een mooie gedachte. Het is soms een verwarrende gedachte, dat ik een veilige plek kan zijn voor iemand anders, maar misschien moet ik dat maar gewoon aanvaarden.’
‘Ja, doe dat maar.’
‘Soms voel ik me zo onhandig.’
‘En ik dan?’
‘Jij kunt alles. Zoals de namen kennen van die bloemen die we net gezien hebben.’
‘Kun je dat nog altijd niet?’
‘Nee. Ik laat het me altijd graag uitleggen, en dan vergeet ik het weer.’
‘Om het je daarna opnieuw te laten uitleggen.’
‘Inderdaad.’
‘Wel een beetje doorzichtige strategie. Maar slim.’
‘Jij ziet er trouwens ook anders uit dan vorige keer. Ook rustiger. En je ogen lijken minder droef, als ik dat mag zeggen.’
‘Jij ziet zo’n dingen altijd.’
‘Ik hoop altijd dat je dat niet merkt, terwijl ik kijk.’
‘Ik merk dat wel. Jij bent zo doorzichtig, voor wie jou kent.’
‘Dat heb ik al meer gehoord.’
‘En het is wel fijn.’
‘Heb jij ook zo’n zin in koffie?’
‘O ja.’
‘En chocolade?’
‘Mmmm.’

22 februari 2019

Iets legt zich neer

Langzaam bewegen naar een dag die al maanden in je hoofd zit. Merken dat het niet enkel je hoofd is.

In de laatste rechte lijn soms het verdriet tegenkomen. Het wacht rustig op je.

En je denkt aan je dierbare vriendinnen, en aan je maatje. Zij hebben gekeken, en waakten over je. En voor hem heb je het gedaan. (Hij weet dat wel, denk je.)

Er is een groot verlangen om alles netjes af te werken. (Zodat niemand kan zeggen dat je je plicht niet goed zou gedaan hebben, zegt een stemmetje. Doe niet onnozel, zegt een ander stemmetje.)

En van elke stap weet je waarom je hem hebt gezet, denk je. Maar dat is verder niet zo belangrijk.

Iemand zei je dat het je kindje was. Je weet niet goed wat je daarvan moet denken. Misschien was het dat wel een beetje. Het had iets met familie te maken, alleszins.

Iemand vroeg of je het wel zou kunnen, loslaten. Iemand zei dat je dat goed kan, zodra je weet dat wat je uit handen geeft in goede handen komt.

Je gaat door de dagen. En soms, ineens, ergens onderweg, komen er tranen. Daarna gaan ze weer weg. Het is goed zo.

De rivier. De rivier liet zich horen. Je zult dichter bij de rivier zijn.

Je ziet fragmenten van je lichaam. Ze gaan alle kanten uit. Je weet dat het goed is. Dat is genoeg.

Tegelijk is iets heel rustig. De dingen komen, dag na dag, en je kijkt ernaar, naar jezelf, naar de beweging.

Wat je jezelf had voorgenomen, het is gelukt, eigenlijk, denk je.

(Je vraagt je af wat Julia zou denken. Zou ze trots zijn op jou?)

Iemand vraagt je wat je verlangt, voor erna. De vraag is nog een beetje te moeilijk. Misschien is de rivier antwoord genoeg.

(De journalist maakt een interview met jou, terwijl beneden de jongeren voorbij trekken. Hoop in beweging. Je hoort hun stemmen. Je gaat even door het raam kijken.)

(Het is moeilijk, woorden te vinden.)

Iets was al bezig, al een hele tijd. Je lichaam wist het al. Je moest alleen kijken.

Je maakt lijstjes, van de dingen die moeten gebeuren voor die avond. Alles netjes afwerken, denk je. Het is heel dichtbij, en het is los, tegelijk, denk je.

(Hoe zal je stem klinken?)

De dingen zullen gewoon gebeuren, en je zult kijken.

(Die avond voor de andere avond. Je had ook graag in dat concert gezeten, dat had je je voorgenomen, maanden geleden. Je wilt daar zijn, daar waar je wel bent, en het weegt op je borst. Je fietst het er wel weer uit.)

Misschien wil je dat voor hen alles netjes in orde is, dat alles er is, klaar om te beginnen.
(Stemmetjes.)

Een verlangen naar zachtheid, ook.

Je hebt alle spullen bij je. Je rijdt er naartoe. De tijd.

Je hoort je stem. Even herken je die niet. Ze komt terug.

(Iets in jou is heel dichtbij, iets in jou is ver. Iets van jou is hier, iets van jou moet daar blijven.)

De dingen lopen netjes in elkaar.

Bij het einde zeg je nog een zinnetje. (De mensen klappen, je bent verlegen.)

Terwijl je aan het opruimen bent, komt ze even naar je toe om je vast te nemen. Ze zegt de juiste dingen, zoals steeds.

En zij die er niet bij waren, die uit te verte meekeken, ze waren dicht bij je. Het is een geschenk.

De vermoeidheid zal komen, in etappes. Alles is goed.

Je rijdt nog even mee. Je ziet mensen die je graag ziet. Je bent dankbaar. (Er zijn mensen die jouw gebruiksaanwijzing kennen.)

Je komt thuis. Het is al laat. Je wilt nog even die ene laatste aflevering van de reeks zien. Het heeft iets met de liefde te maken.

In de nacht neemt je lichaam de tijd om zich neer te leggen. Het is bijna aanraakbaar.

De tijd kantelt verder. Je lichaam verandert. Het is goed.

16 februari 2019

Victoria weent

Soms heb ik een voorgevoel, of beter een tijdensgevoel. Soms is het alsof ik weet dat iemand me gaat bellen of aan me denkt of zo. Misschien is dat gewoon ik die aan die ander denkt, dat kan ook natuurlijk. Maar ik wist dat Victoria zou komen. Ik had ook het gevoel dat het niet helemaal goed ging met Victoria. (De trouwe lezers kennen Victoria ongetwijfeld nog wel.) En Victoria kwam.
Het is te zeggen: eerst kwam de brief van Victoria.

Soms ga ik kijken in de brievenbus, en wacht op iets dat niet komt. Soms komt iets zomaar, zoals de brief van Victoria. Ik weet niet of ik haar handschrift eerder al had gezien. Waarschijnlijk wel. Als ik iemand pas ken, zijn er enkele dingen die ik wil weten of zien, stiekem. De handen, daar kijk ik graag naar. Die zeggen alles. En het handschrift zegt me ook altijd iets.

Ze had de brief met de hand geschreven. De geschreven woorden leken iets statiger dan ik had verwacht. Mooi, met zwarte inkt geschreven, zoals het hoort.

Ze vertelde me in die brief dat het nog altijd goed gaat met de B&B. Het is een plek die steeds trager geworden is, zo zei ze. Mensen komen er voor trage gesprekken, trage aanrakingen, traag verdriet, traag verlangen en trage twijfel. Hoe ga je om met de kwetsuren van het leven, je weet het niet altijd. En ook dat niet weten mag traag zijn, of zoiets.

Ze vertelde dat ze me miste. Ze wist zelf niet goed wat dat betekende. Ze leest altijd de stukjes die ik maak, zo zei ze. Soms doen ze haar huid trillen, zei ze. (Ik weet zelf niet zo goed wat ik me daarbij moet voorstellen, maar dat is misschien niet zo belangrijk.)

Ze heeft haar eigen plek nu, en ze voelt zich veilig. Ze wil graag alleen zijn, vaak, heeft dat ook nodig. Het lukt niet altijd met die gasten in de buurt, maar het moet elke dag wel even. Soms is het ook een beetje eenzaam. Met het ouder worden zie je beter waar de dingen je beschadigd hebben. Het maakt je enerzijds milder, en anderzijds zie je het verlangen naar geheeld worden in een meer pure vorm. Sommige mensen zien de pijn van een ander wel, velen niet. En misschien lag het aan de winter, maar ze vond het soms te koud. Onder haar huid. Die dingen zei ze me in haar brief.

Ze zei dat ze me die dingen vaak vertelt, via een of ander kosmisch kanaal. Maar het was goed ze ook nog eens op te schrijven. Veel mensen doen dat niet meer, een brief schrijven. Het doet iets met het ritme van je adem. Het is alsof de woorden meegaan met je adem, zoals eb en vloed.

De aanleiding voor de brief was onverwacht en verrassend. Ze zat in een café koffie te drinken. Ze had haar boek op de tafel gelegd. Het boek wachtte wel even, het was alsof ze moest kijken naar de mensen. Een jonge vrouw, met sprankelende ogen, vroeg of ze bij haar aan de tafel mocht komen zitten. Haar baby had dezelfde ogen. Ogen die vol verwondering naar de wereld kijken. (Het is een oefening die ik elke dag probeer te doen, me afvragen of ik nog verwonderd ben. Dat had ik beloofd aan mijn grootvader.) “Ze glimlachte naar me en begon haar kind de borst te geven. Het was zo mooi. Het was alsof ze zei dat ik mocht kijken, alsof ik een veilige plek was. En ineens moest ik aan je denken, ik weet niet waarom. Ik voelde mijn tranen. De vrouw vroeg of er iets was. En ik zei dat het goed was, dat het op een of andere manier een geschenk was. Een warm verdriet. Ik weet eigenlijk niet zeker of het nu het jouwe of het mijne was, of van allebei. Het geeft niet. De moeder en haar kind bleven rustig zitten. Na de voeding keek het kind me intens aan, met die grote ogen. Het was alsof het iets zag in mij. En dat wou ik je eigenlijk vertellen. Het was alsof het ook bij jou hoorde, ook voor jou bestemd was.”

In de brief vroeg Victoria of we elkaar nog eens konden zien, voor een trage wandeling.

Ik ben naar haar toe gegaan. Het was een beetje fris nog op de fiets, maar dat gaf niet. De kleuren van februari maken alles goed.

Toen we elkaar zagen, was er een lange en stille knuffel. Soms aarzelt mijn lichaam een beetje bij een knuffel, alsof het niet helemaal weet hoe dat werkt. Bij haar klopte het helemaal, wist ik hoe het moest zijn.

Ze liet me de tuin zien en vertelde de verhalen over de tuin. Ik heb een zwak voor zo’n tuinverhalen. Die hebben een bepaald soort intimiteit. Ik kan het niet helemaal uitleggen, en het heeft verder ook niet zoveel belang, voor anderen.

En toen maakten we een wandeling. Ze haakte haar arm in de mijne. Ze vertelde me dat ze dat beeld had, al een hele tijd, dat ze zo met mij zou wandelen. Als een trage aanraking.

We zeiden weinig of niets. De kleuren van februari waren genoeg. Het was alsof we allebei iets wilden dat alleen zichzelf zou zijn. Niet iets waar iemand iets zou willen van een ander, niet iets waarin iemand iets kan willen, waardoor die plek zichzelf zou verliezen, waardoor we weer (of nog altijd) nergens zouden zijn.

Het was goed zo. We kunnen dit, zeiden we tegen elkaar bij het afscheid. Het is raar, zo erg vaak hebben we elkaar niet gezien in de loop van de voorbije jaren. Maar er is altijd een weten geweest. Dat weten had bang kunnen zijn, maar het is rustig, vol vertrouwen.

Het voelt goed dat Victoria altijd wel een beetje in de buurt is. Als ik buiten ga staan, kan ik in de richting kijken waar ze woont. (Dat doe ik vaak, met alle mensen die ik ken.) En door al die plekken, daar, weet ik waar mijn plek is, hier.

14 februari 2019

Toevalswegen

Wat een mooi woord, denk je. De mevrouw vooraan laat het zomaar vallen. Ze bedoelde waarschijnlijk toegangswegen. Maar dat hoef je niet te weten.

Soms komt de poëzie zomaar naar je toe, op een onbewaakt moment.

Je kunt de poëzie zien, in jongeren die de straat innemen. (Ze zien de tranen niet in je ogen.)

Soms kun je verlangen naar de woorden van een gedicht. Hoe ze je huid zouden betasten.

Misschien kun je de liefdes die waren dicht bij je halen op de dag van de liefde. Plekken van verblijf en verlies, tussen vervulling en onvermogen. De verhalen zijn gebleven. En de weg herinnert zich de sporen.

En de verhalen die blijven.

Soms weet je niet wie er in een gedicht opduikt. Het geeft niet.

Je hoort de schrijvers op het podium. Je hoort en je ziet de woorden. Hoe woord zou je kunnen zijn? Zoals die vrouw in het fragment van die Franse schrijver. Hoe aanwezig je kunt zijn.

Hoe je kunt verlangen naar sommige woorden, naar de zinnen waarin ze zich vinden, naar hun ritme, naar hun alleen maar zichzelf zijn. Hoe je kunt verkrampen van andere woorden, die zomaar jouw plek binnenkomen, en niet met zichzelf samenvallen.

Je hoorde het weer. Hoe je bent als je daar staat, je verhaal te doen. Hoe je beweegt, hoe je stem klinkt, hoe je ogen zijn. Hoe je kunt veranderen, blijkbaar, naar breekbaar. Je denkt na over dat verhaal.

Een droom. Hoe je daar stond in die droom. Het was hevig. Maar het was of de dingen je niet konden raken, of je na dat alles nog steeds gewoon jezelf zou zijn, overeind. (Waarom komt die droom nu, denk je.)

Soms wil je niet dat de dingen aan je trekken.

Soms wil je alleen maar een boek lezen.

Je staat te kijken naar die mooie jonge mensen. Een vrouw komt naar je toe. Je kent haar niet. Ze komt je bedanken voor de teksten die je schrijft. Verlegen. Ontroerd.

(Dat woorden die je bij elkaar harkt iets kunnen betekenen voor iemand, daar ergens, het maakt je klein.)

Soms stromen de woorden zomaar in je hoofd. Soms zijn ze als stramme spieren.

De herinnering van je handen.

Als je in de nacht kantelt, blijven de woorden soms nog even. Ze nemen hun tijd, en trekken zich dan terug. Waar zouden ze wachten?

Je ziet de gezichten op het scherm. Soms zie je ineens alleen maar huid.

De jonge vrouw op het podium. Ze staat zo rustig recht, zo lijkt het. Zou ze heel anders zijn op een andere plek?

Je staat te praten op straat. De schrijfster wandelt voorbij. Ze is inderdaad niet zo groot.

(Je bereidt je voor op een volgende lezing. Zul je dan anders staan? Anders bewegen? Anders kijken? Verschuif je van de ene huidplek in de andere? Of zijn het enkel je handen?)

Soms denk je aan de dagen na.

Je staat te praten. Hoe het gaat. Goed. En er is natuurlijk ook de pijn van het zijn, zegt ze. Inderdaad. (Sommige dingen zijn in weinig woorden samen te vatten.)

Misschien is het tijd om binnenkort nog eens. Dat met die handen.

In fragmenten zijn.

Welk mooi woord zal morgen zomaar naar je toe komen?

10 februari 2019

Stemmenverdwijnpunt

Stemmen kunnen je thuis doen komen, stemmen kunnen je doen verdwalen.

Hoe je eigen stem beweegt. Tussen lagen. Hoe ze soms dicht bij je is en samenvalt met waar je doorwaadbaar bent. Hoe ze je soms beschermt. Hoe ze soms een eigen weg kiest.

Soms moet je je stem in het veld trekken, soms loopt je stem voorop.

Soms kun je je stem zien. Soms kun je de stem zien die je zou willen zijn.

Er zijn stemmen die je mist. Je weet hoe het was toen je ze hoorde, ergens dicht bij je. Soms nog dichterbij door een afstand. Misschien kun je de stem niet meer horen in je hoofd. Maar je weet dat je die stem zult zien, wanneer ze weer naar je toe komt. Zoals een hand die uit de mist komt.

Je weet nog hoe het was, als je die ene stem hoorde. Maar de stem zelf lijkt ver weg. Misschien was zij een stem bij wie je thuis kon komen. In je herinnering ligt de stem niet vooraan, maar ze is wel ergens in de buurt.

Sommige stemmen maken je week.

Sommige stemmen maken je bang.

Hoe je iets beter begrijpt en ziet. Soms weet je van iemand niet welke stem de echte is, welke stem de thuisplek is. Misschien is die plek er wel. Misschien is er een zwart gat.

Soms kun je je stem bewegen en zie je wat er gebeurt.

Soms ga je naar een stem kijken. Je wilt in de zaal zitten voor die stem daar op het podium.

Mensen die iets zeggen over jouw stem. Variant: mensen die iets zeggen over jouw stem op de radio.

Een kind dat op je buik ligt te slapen, en wat dat met je stem doet.

Sommige stemmen willen je de radio doen afzetten. Je kunt het niet goed uitleggen, maar het lijkt alsof er iets mis is met die stemmen. Ze zijn niet gewoon lelijk of zo. Ze ontvluchten zichzelf.

Soms is een stem zo aanwezig. Die andere wil bij je zijn, op dat moment. Er is geen vlucht in voorbereiding. De stem is de plek.

Een herinnering. Hoe de ene stem in de andere kantelde. Van bewegend naar metaal, en terug.

Je zit te wachten in dat kamertje. Straks kom je op de radio. Je durft niet te denken aan hoe jouw stem zal zijn. Maar de stem van die mevrouw in die studio – je ziet haar op het scherm in vertraging – die mag eeuwig duren, of zoiets.

Er is iets met de herinnering van je stem.

Soms wil je in een gesprek alleen maar luisteren naar de stemmen.

De stem van die ene mevrouw in de winkel. Soms hoopte je dat ze iets tegen je zou zeggen. Je stelde een vraag, opdat haar stem langer zou duren.

Soms kun je je voorstellen hoe een stem zou klinken in de nacht.

De stem waarmee je zingt. Ze bewoont je.

De stem van die ene zangeres die dat ene liedje zingt. Iets over thuis. Als je haar hoort, weet je waar het zou kunnen zijn.

Dromen van stemmen, hoe ze zullen zijn.

En het verdwijnen.

09 februari 2019

Overrompeld

Onderweg, in flarden.

(Tussendoor: zoveel berichtjes. Ze lijken het ritme van de trein te veranderen.)

De vorige vergaderavond heeft nog een hapering in je huid nagelaten, denk je. (Of misschien haperde je huid al.)

Beelden. Dat mooie concert, eerder van de week.

De kranten. (In sommige verhalen heb je niet zoveel zin. Je houdt de krant dus iets verder van je af en kijkt door spleetjes. Zo hoef je het niet echt helemaal te lezen.)

Verhalen. Een verhaal over verdriet, en wat het je leerde.

Dingen die je zou willen vertellen aan je zus. Ze verdringen zich, in een hoopje.

(Het mooie bericht waar je dag mee begon, het blijft dicht bij je.)

(Later lijkt het alsof je niet bij de woorden kunt komen. Een ander haperen.)

Wachten op een perron, ergens halverwege. De wind is aanwezig. (De man die probeert te weten te komen wie haar of zijn ticket heeft verloren op de trap. Hij loopt heen en weer.)

(Later is hij ook bij je. Not Dark Yet.)

Terug in het boek. De woorden zijn mooier dan de woorden in de krant. Even doen ze je huid tintelen, zomaar.

De buschauffeur mompelt iets.

Welk adjectief zou er bij het landschap horen?

Beetje overrompeld bij aankomst.

Zoveel verhalen, zoveel tijd, gecondenseerd in die stapels boeken. Je weet niet helemaal zeker hoe je ze moet stapelen.

(Het cadeau is zo mooi, alsof ze je gedachten gelezen had. Het zal je beschermen tegen de wind.)

Verhalen wachten, verwarren.

(Je lichaam zal in vertraging antwoorden.)

Het afscheid ontroert je. Je zou wankelbaar kunnen zijn.

Het boek heeft tijd nodig om zich in je neer te leggen. Aan de woorden ligt het niet.

(Beelden. Alsof je iets van je weg zou willen duwen.)

(Beelden. Die verwarrende droom.)

(Beelden. Je ziet je nieuwe leeftijd.)

(Berichtjes, als warme handen.)

De trein rijdt verder. Het landschap laat zich niet doorgronden. Het wacht wel.

Nog die laatste boodschappen, voor de winkel sluit. De peren liggen netjes op je te wachten. Ze hebben je iets te zeggen.

Thuis, stukjes opruimen, een beetje.

(Huidreactietijd.)

Nog even naar de woorden.

(Overrompeld door die vloedgolf aan berichtjes die je nu pas ziet. Verlegen, klein, dankbaar.)

Als eindeloos veel kleine draadjes, naar ergens in het landschap. Ze zijn allemaal een beetje bij je. (In het boek gaat het over het tasten. De dingen kloppen.)

Een avond om jezelf een beetje uit te plooien.

Dankbaar.

03 februari 2019

Lichtrest

Bijna thuis, na die lezing die je ging geven, daar in de verte. Bijna hier ben je. En er is nog een lichtrest. Alsof het licht op je heeft gewacht, nog even, voor het verdwijnen. Misschien willen de dingen je iets zeggen.

Het ritme van je stappen in de straat. Soms verleg je even je zwaartepunt.

Je denkt aan wat je vertelde aan die man, na de lezing. Over je grootvader. En zijn verwondering. Hoe je die dicht bij je wilde houden. En over zijn jaren, die je aan de jouwe toevoegde in je hoofd. Waardoor je bedding veranderde, en het gemakkelijker was om naar de wind te kijken.

Je denkt aan een breekbaar verhaal dat je die ochtend hoorde. Iets over verdriet. Het lichaam draagt de dingen. Soms wacht het op iets dat terugkeert. Het verhaal bleef de hele dag bij je.

Mensen die je na je verhaal komen bedanken. Het maakt je verlegen, en dankbaar. Dat je woorden iets mogen zijn voor een ander, je buigt het hoofd.

Je denkt nog aan die schouders. Daar en hier. Hoe je hier kunt voelen wat er daar is.

Het landschap onderweg. De veilige plek in de trein.

Hoe je stem veranderde, tijdens het spreken. Hoe je je adem zag.

Onderweg. In je hoofd zie je de teksten die je nog zou willen schrijven. En de boeken die wachten.

Wat ze je zei. Dat het bijzonder is dat je het zo lang hebt gedaan, in dat veld. Het is een raadsel, zeg je. Het is een moeilijke vraag. Soms durf je ze niet stellen. Soms zie je het jongetje.

Haar vragen verwarren je, omdat ze de juiste zijn.

Je loopt door de stad. Het is stil in de straat.

Soms ben je er al aan gewend. Het idee dat je in de juiste richting loopt. Dat het huis daar op je wacht, dat het je zal herkennen, dat het er zomaar is.

Je ziet je weerspiegeling in de ruiten van het bankkantoor.

Straks is er nog tijd voor de rituelen van de zondag, denk je.

Wat je haar uitlegde. Dat iets van jou al een tijdje ergens anders is.

En verdriet.

Over de kasseien. Als een voorzichtige uitdaging.

De handen van je grootvader. Hoe ze ineens niet meer warm waren.

Jouw handen. Daar.

Het licht is er nog altijd een beetje. Het zal je begeleiden tot aan je deur.

Inkijkramen. Verhalen die zich laten vermoeden.

Je denkt aan je schouders. En aan verhalen die ergens onderweg niet tot aan hun einde kwamen. Misschien kun je ruimte maken.

Je denkt aan de dingen die je las in die twee boeken. Ze bewegen in je. Misschien is dat al genoeg.

Je denkt aan een stem.

Misschien stel je jezelf elke dag opnieuw samen, kneden de dingen zich in elkaar. Misschien kunnen woorden lucht maken, zodat je huid kan bewegen.

Die handen hebben je veranderd, denk je. Misschien was dat nog een deel van het antwoord dat je zocht.

Je bent bijna aan de deur. Het mag straks warm zijn, daar waar je thuis zult zijn.

Het is goed dat je voor de rest van de dag geen stem meer zult horen. De dingen mogen zich uitspreiden, naast elkaar.

En wat nog komt.

Weer thuis.

02 februari 2019

Dingen die stuk gaan

Rondkijken in de vergadering. Kijken naar de woorden voor je. Woorden op een briefje schrijven. Ze worden er nog tussen geplakt. De woorden zullen iets doen.

Dingen die stuk gaan. Een tand die afbreekt. (Je bent niet zo goed in dingen die stuk gaan.)

Het lijstje korter proberen te krijgen. Een laat antwoord. Een late afwas. (Misschien is er een woord voor het verlangen om ’s morgens telkens een leeg aanrecht te hebben in de keuken.)

De conferentie begint al vroeg. Je mag de hele dag door de ruimte lopen om foto’s te maken. Je probeert ongemerkt te bewegen. Je zoekt beelden. Je wacht op lijnen en ogen in een gelaat. Soms lukt het beter dan je had gehoopt. Verdwijnen in dat kijken, en hoe je niet anders zou willen.

Je gaat aan iemand zeggen dat ze je zeer gelukkig heeft gemaakt. (Misschien is het ook aan de foto’s te zien.)

Soms, ergens in een nacht, een eilandverdriet.

Een andere dag. Uren werk. Je brengt alles netjes in orde. Naar dat gevoel keek je al lang uit. (Later zal blijken dat al dat werk verloren is gegaan. Je best doen om onthecht te reageren, wat iets beter lukt dan je had verwacht.)

Klaar voor het concert. De mensen om je heen praten nog. De ogen in het publiek, net voor het concert begint.

De vier mannen op het podium. De muziek klinkt vloeiender dan zij bewegen. Het geluid van die Portugese gitaar doet je lichaam trillen, in elke uithoek. Het opent zich. Even ben je alleen maar die klanken. Even hoef je je de zwaartekracht niet te herinneren. De stem van de zanger. (Je kijkt naar jouw stem.)

(Waarom wordt die plek aan je keel aangeraakt, telkens weer? Wat is de geschiedenis van die plek?)

Verlangen naar thuiskomen.

Die serie met die mooie mensen, in alle vormen. Varianten van liefde. Ze bewegen zachtjes.

Een mooie nacht. Wakker worden, als om te kunnen beseffen hoe het voelt om weer te verdwijnen.

Een andere dag. Je gaat naar beneden. De grote groep jonge mensen komt steeds dichterbij. Je hoort hun energie, als een kleurgolf die de grijze dag herschikt. De lucht gaat anders trillen. Je huid ook. Je kijkt toe terwijl ze voorbij stappen. Grote tranen over je wangen. Je klapt voor hen, samen met de anderen die naast je staan. (Het zijn grootouders, staat er op hun spandoek. Zou je ook bij hen mogen staan als je geen kinderen hebt?) Je bent trots op hen, en ook verlegen. Iets raakt een verdriet.

Het is de dag van de gedichten. Je moet je een beetje naar de plek van de woorden worstelen. Daarna komen ze. Het gedicht dat je maakt verwart je.

Je probeert iets te redden van al dat verloren werk. Het is niet in jouw handen.

Een mooie avond. Je komt het café binnen en het lawaai doet je even wankelen. Het suist in je hoofd. Er zijn nog net die twee plaatsen. (Je bent niet heel erg goed in soepel in je eentje in een café wachten op iemand.) Het gesprek zuigt zich los van het lawaai.

De moeilijke vraag over de roman die je denkt nooit te zullen schrijven. Je probeert het wankelen toe te laten.

(Waarschijnlijk kun je niets verbergen.)

Een andere dag. Je veegt de sneeuw weg om het huis.

De tandarts stelt vast dat de tand inderdaad min of meer verdwenen is. Ze werkt de afwezigheid netjes af. Je bent in de oplapfase aangekomen, denk je.

Je hebt nog een stukje te schrijven. Het begint je langzaam te dagen waarover het zal gaan. Beelden en woorden komen naar je toe, in golven.

Je staat vorming te geven. Het antwoord op een van je vragen verrast je. Soms komt de poëzie zomaar naar je toe.

Later, een plek in de tijd. Voor je weer moet vertrekken heb je net de tijd om het stukje te schrijven. Het moet in een keer gebeuren, denk je. De woorden verschijnen op het scherm, in een lange stroom.

Je ziet jezelf in de vergadering. Waar heb je dit geleerd? Alsof je het kunt.

De boodschappenronde.

Dingen die stuk gaan. Terwijl je in de winkel de schroevendraaiers uit het rek onderaan haalt, scheurt je broek open, kruisgewijs. Is een beetje onnozel, eigenlijk. Niemand merkt er iets van. (Er wordt geen speciale boodschap omgeroepen.)

Die avond, voor een afspraak, is het weer even druk in het café. Een goed gesprek. Maar je verlangt ook naar huis.

Die avond wil je blijven plakken in de dag, ook al vallen je ogen dicht. Nachtdrempel. Je zou wiegbaar kunnen zijn.

Vroeg weer op. Naar die andere stad. Om kasten in elkaar te gaan zetten. Wat op zich een mooie reisbestemming is.

In de trein terug, een verhaal over hoe de tijd je lichaam kan indeuken, hoe het kan bevriezen. Terwijl je vertelt, verandert je stem. (Iets met de keelplek.)

Blij wanneer je weer thuis bent. Waar stille woorden mogen komen.