02 februari 2019

Dingen die stuk gaan

Rondkijken in de vergadering. Kijken naar de woorden voor je. Woorden op een briefje schrijven. Ze worden er nog tussen geplakt. De woorden zullen iets doen.

Dingen die stuk gaan. Een tand die afbreekt. (Je bent niet zo goed in dingen die stuk gaan.)

Het lijstje korter proberen te krijgen. Een laat antwoord. Een late afwas. (Misschien is er een woord voor het verlangen om ’s morgens telkens een leeg aanrecht te hebben in de keuken.)

De conferentie begint al vroeg. Je mag de hele dag door de ruimte lopen om foto’s te maken. Je probeert ongemerkt te bewegen. Je zoekt beelden. Je wacht op lijnen en ogen in een gelaat. Soms lukt het beter dan je had gehoopt. Verdwijnen in dat kijken, en hoe je niet anders zou willen.

Je gaat aan iemand zeggen dat ze je zeer gelukkig heeft gemaakt. (Misschien is het ook aan de foto’s te zien.)

Soms, ergens in een nacht, een eilandverdriet.

Een andere dag. Uren werk. Je brengt alles netjes in orde. Naar dat gevoel keek je al lang uit. (Later zal blijken dat al dat werk verloren is gegaan. Je best doen om onthecht te reageren, wat iets beter lukt dan je had verwacht.)

Klaar voor het concert. De mensen om je heen praten nog. De ogen in het publiek, net voor het concert begint.

De vier mannen op het podium. De muziek klinkt vloeiender dan zij bewegen. Het geluid van die Portugese gitaar doet je lichaam trillen, in elke uithoek. Het opent zich. Even ben je alleen maar die klanken. Even hoef je je de zwaartekracht niet te herinneren. De stem van de zanger. (Je kijkt naar jouw stem.)

(Waarom wordt die plek aan je keel aangeraakt, telkens weer? Wat is de geschiedenis van die plek?)

Verlangen naar thuiskomen.

Die serie met die mooie mensen, in alle vormen. Varianten van liefde. Ze bewegen zachtjes.

Een mooie nacht. Wakker worden, als om te kunnen beseffen hoe het voelt om weer te verdwijnen.

Een andere dag. Je gaat naar beneden. De grote groep jonge mensen komt steeds dichterbij. Je hoort hun energie, als een kleurgolf die de grijze dag herschikt. De lucht gaat anders trillen. Je huid ook. Je kijkt toe terwijl ze voorbij stappen. Grote tranen over je wangen. Je klapt voor hen, samen met de anderen die naast je staan. (Het zijn grootouders, staat er op hun spandoek. Zou je ook bij hen mogen staan als je geen kinderen hebt?) Je bent trots op hen, en ook verlegen. Iets raakt een verdriet.

Het is de dag van de gedichten. Je moet je een beetje naar de plek van de woorden worstelen. Daarna komen ze. Het gedicht dat je maakt verwart je.

Je probeert iets te redden van al dat verloren werk. Het is niet in jouw handen.

Een mooie avond. Je komt het café binnen en het lawaai doet je even wankelen. Het suist in je hoofd. Er zijn nog net die twee plaatsen. (Je bent niet heel erg goed in soepel in je eentje in een café wachten op iemand.) Het gesprek zuigt zich los van het lawaai.

De moeilijke vraag over de roman die je denkt nooit te zullen schrijven. Je probeert het wankelen toe te laten.

(Waarschijnlijk kun je niets verbergen.)

Een andere dag. Je veegt de sneeuw weg om het huis.

De tandarts stelt vast dat de tand inderdaad min of meer verdwenen is. Ze werkt de afwezigheid netjes af. Je bent in de oplapfase aangekomen, denk je.

Je hebt nog een stukje te schrijven. Het begint je langzaam te dagen waarover het zal gaan. Beelden en woorden komen naar je toe, in golven.

Je staat vorming te geven. Het antwoord op een van je vragen verrast je. Soms komt de poëzie zomaar naar je toe.

Later, een plek in de tijd. Voor je weer moet vertrekken heb je net de tijd om het stukje te schrijven. Het moet in een keer gebeuren, denk je. De woorden verschijnen op het scherm, in een lange stroom.

Je ziet jezelf in de vergadering. Waar heb je dit geleerd? Alsof je het kunt.

De boodschappenronde.

Dingen die stuk gaan. Terwijl je in de winkel de schroevendraaiers uit het rek onderaan haalt, scheurt je broek open, kruisgewijs. Is een beetje onnozel, eigenlijk. Niemand merkt er iets van. (Er wordt geen speciale boodschap omgeroepen.)

Die avond, voor een afspraak, is het weer even druk in het café. Een goed gesprek. Maar je verlangt ook naar huis.

Die avond wil je blijven plakken in de dag, ook al vallen je ogen dicht. Nachtdrempel. Je zou wiegbaar kunnen zijn.

Vroeg weer op. Naar die andere stad. Om kasten in elkaar te gaan zetten. Wat op zich een mooie reisbestemming is.

In de trein terug, een verhaal over hoe de tijd je lichaam kan indeuken, hoe het kan bevriezen. Terwijl je vertelt, verandert je stem. (Iets met de keelplek.)

Blij wanneer je weer thuis bent. Waar stille woorden mogen komen.

Geen opmerkingen: