29 november 2009

Op tijd


De bus komt netjes op tijd. Er is nog veel plaats. Na twee keer weer opstaan een plekje gevonden waar mijn benen helemaal in kunnen.

Er wordt ten afscheid gekust aan de haltes. Verlegen meisjes, nog een beetje week in de benen, blijven buiten staan terwijl hun mooie jongens op de bus stappen. Ze zwaaien nog even na, met waterige ogen. En je mag al dat moois zomaar zien.

Ze komen door het hoofd, allerlei beelden. Terwijl het landschap voorbij schuift. Dochters die gaan studeren. De kleine meisjes van toen zijn groot geworden. Ze zitten daar nu ergens in de les te luisteren en te noteren. En alles ligt aan hun voeten, het hele leven. Hoe week het me maakt.

Ik vraag me af wat er zou gebeuren als er ineens een auto achteraan in zou rijden op de bus. Zou ik ver vooruit vliegen? Op deze plaats zou ik tegen die glazen plaat terechtkomen waar ik nu achter zit.

De jongeren op de bus wisselen sms-berichten uit. Zou die andere persoon, aan de andere kant van de niet-zichtbare lijn weten dat haar berichten luidop worden voorgelezen?

Ze hebben zo flexibel hun weg gevonden in alle communicatiemiddelen, die jonge mensen. Het is een fijnmazig netwerk van dingen die ze kunnen gebruiken, en ze kennen de codes. En ze praten er ook over. Het medium is nog meer een deel van de boodschap geworden.

Verschillende varianten van herfst daarbuiten. En toch, het zijn varianten binnen een klein bereik. De herfst is de rustige constante. De dingen trekken zich in zichzelf terug. Waardoor het nog meer opvalt, de hoeveelheid lelijkheid die te vinden is in de huizen die naast deze weg staan. In mijn hoofd is deze weg altijd verbonden geweest met de bus, en met lelijkheid. Het is in een heel leven niet anders geworden, zo blijkt.

We naderen de grote stad dichter. Daar waar de trein op me wacht. We zijn nog steeds netjes op tijd, zo lijkt het wel.

Plots kondigt het zich aan in de bus, door bewegingen en uiteindelijk ook geluiden. De bus rijdt tegen een auto die blijkbaar een onverwachte beweging maakte. De bus rijdt een stukje door. De aangereden auto komt naast ons gereden, ziet er behoorlijk gehavend uit. De bus zet zich een beetje verder aan de kant. We stappen uit. Achter ons bleek een lege bus te rijden, die iedereen meteen meeneemt. De lieve zwarte chauffeur van die bus loodst iedereen snel binnen. Amper enkele minuten na de botsing zijn we weer onderweg. De chauffeur moet even aan de reizigers vragen hoe bus 600 normaal rijdt, want hij rijdt altijd met de 640. Even wordt er nog veel gepraat op de trein, terwijl links en rechts hopen sms’jes vertrekken. “Ik zaaag um kooome van rechts. Ik doecht nog: da komt nie goed. Ik zaag het gebeure. Dadis toch verschiete. Mor gelukkig had um niks. En we raaie weeral.” De bus komt uiteindelijk zowat perfect op tijd aan op het eindpunt. Iedereen stapt zwijgend uit, alsof er niets gebeurd is. Ik roep nog even naar de chauffeur om hem te bedanken voor deze rit. Blijkbaar ben ik de enige die daaraan dacht. Buiten gaat het gewone leven weer gewoon verder. Auto’s toeteren omdat de auto voor hen niet binnen de drie seconden optrekt. In een hoekcafé wordt zoals steeds op zondag volop gedanst. Mijn trein staat netjes te wachten, en vertrekt ook perfect op tijd.

Het is moeilijk kiezen tussen de tweede weekendkrant en ook twee boeken. Terwijl het buiten donker wordt, roept het genot me. Van het lezen. Er is blijkbaar toch een zekere nuttigheidsafweging. Dus eerst de krant helemaal uit lezen, tot ze op is. En daarna het ene boek, waarin een verhaal nog moest uitgelezen worden. Om daarna toch even over te schakelen op het andere boek, dat me al die tijd verleidelijk had aangekeken.

We naderen de kleine stad waar ik naar op weg ben. In de verte, aan het einde van zoveel donkerte, zijn er kleine lichtjes. Allemaal mensen. En evenveel verhalen.

Ik oefen mijn licht sierlijke tred op de trap en in de tunnel. Zorgvuldig thuiskomen, in volle aandacht. Dat lijkt me wel aangewezen nu.

28 november 2009

Uit de regen

‘Gewoon even schuilen, dat wilde ik, en dit is nog beter dan dat.’
‘Je lijkt zo rusteloos. Kun je het niet gewoon loslaten?’
‘Het zal misschien wel vanzelf komen, ik zie wel wat er gebeurt. Maar het zal even nodig hebben.’
‘Ik zag het aan je ogen, het is dan alsof ze zich dieper in je hoofd terugtrekken. Dat kan natuurlijk niet, maar zo lijkt het wel een beetje.’
‘Een beetje verdwaald, zo voel ik me dan.’
‘En je hebt ook koud. Normaal als ik je zie, is het alsof je nooit koud hebt. Warm jezelf maar een beetje op hier.’
‘Soms denk je dat je alles goed doet, of toch zo goed als binnen je bereikt ligt. Zodat je toch een klein beetje het goede doet. Je probeert naar alle evenwichten te kijken. Je probeert jezelf een beetje ongebonden te maken, los van de dingen, zodat je gewoon een beetje kunt stromen of zo. Ik kan het niet zo goed uitleggen. En dan ineens gebeurt er iets, of wordt er iets gezegd, en het lijkt opeens alsof je weer helemaal faalt. Dat klinkt allemaal veel zwaarder dan het is waarschijnlijk, maar zo voelt het soms wel.’
‘Ik denk toch dat je soms te streng bent voor jezelf.’
‘Heb jij dat nooit? Dat je heel erg je best doet om op een bepaalde manier te zijn, in zekere zin ongefilterd, dicht bij jezelf blijvend, en dat er dan iets gebeurt waardoor je iemand anders lijkt te worden?’
‘Ja, natuurlijk. Zou niet iedereen dat hebben? Maar misschien let ik er niet zo op als jij, en vind ik het niet zo erg, of niet zo bedreigend als het gebeurt. De anderen zijn er ook nog, zij kennen me toch ook, en ze zullen wel goed kunnen inschatten wat er gebeurt.’
‘Misschien wel, maar dat vind ik toch een moeilijke gedachte, eerlijk gezegd.’
‘Ik denk soms dat je te vaak denkt dat je altijd de goede versie van jezelf moet zijn. En eigenlijk hoeft dat niet.’
‘Ja, waarschijnlijk is dat wel zo.’
‘Kijk eens naar mij, je zit zo te piekeren, en dan ben je zo ver weg.’
‘Zo beter?’
‘Ja, zo is het al beter. Je moet wel blijven kijken, anders ben je soms zo onbereikbaar.’
‘Geef me gewoon wat tijd, ik kom wel terug. En jij? Wat heb je nog gedacht vandaag?’
‘Het is een beetje onnozel, want ik wil normaal niet praten of denken over zoiets, maar eerlijk gezegd heb ik last van de regen. Soms kan het deugd doen, om te kunnen verdwijnen in zo’n fikse regenbui. Dan heeft het iets reinigends. Maar nu is het alsof de regen te veel binnen in mij is gedrongen.’
‘Heb je ook koud dan?’
‘Ja, koud vanbinnen soms. Voel maar hier.’
‘Het is toch raar hoe een lichaam werkt soms. Soms heb ik een koude buik, en dat lijkt zo raar, want die is toch altijd goed ingepakt. En dan kan het zijn dat die gewoon weer warm wordt als mijn hoofd rustiger wordt.’
‘Dat vind ik niet zo raar. Je handen zijn wel warm trouwens.’
‘Het is een gave natuurlijk.’
‘Het is al goed, onnozelaar.’
‘Heb jij dat soms ook niet, dat je zo verlangt dat je naar iemand zou kunnen gaan die je gewoon vastpakt en zegt dat alles goed is. En dat dan gewoon alles lekker warm wordt en dat je je niet moet afvragen of het nog regent of stormt?’
‘Ja. Natuurlijk heb ik dat.’
‘Soms denk ik dat we als mens veel meer gedreven worden door dat soort primaire gevoelens dan we willen toegeven. We hebben allemaal ingewikkelde rituelen en trucjes geleerd om netjes overeind te blijven in de grote wereld.’
‘En daar moet je altijd sterk zijn, en jezelf, vooral jezelf. Je moet altijd kiezen, en je moet ook altijd dan nog de juiste keuzes maken, zodat je nog meer jezelf zou kunnen worden. Helemaal maakbaar, helemaal losgekoppeld.’
‘Soms wil je wel eens gewoon even niets moeten zijn.’
‘En uit de regen.’
‘Ja, uit de regen.’
‘Gaat het al wat beter?’
‘Ja, het gaat al heel wat beter.’
‘Misschien zijn de dingen soms toch simpel. Een beetje toch.’
‘Wie weet.’

25 november 2009

Dag Wannes


Het is nu ruim een jaar geleden, een jaar al, dat Wannes Van de Velde stierf. En nu is er een box uitgekomen, nog door Wannes zelf samengesteld, met daarop 65 nummers, aangevuld met een DVD. Voor het eerst hoor je heel wat nummers op CD. Zeker het ouder materiaal verscheen nooit op CD.

De voorbije twee weken klonk deze muziek vaak in mijn huis. Gedoseerd weliswaar. Te lang na elkaar te veel nummers van Wannes lukte me niet. Dat was te moeilijk. Te intens ook. Het valt me nu weer op, nu ik alles opnieuw hoor, hoe gecondenseerd en aanwezig zijn muziek is. Hoe consistent ook.

De nummers zijn thematisch geordend, niet chronologisch. De thema’s zijn: België, stad, oorlog, poëtisch, de zee, beschouwelijk, ironisch en absurd. Het geheel wordt afgesloten met een reeks live-uitvoeringen. Net die ordening laat je op een andere manier luisteren. Je hoort een verschil in stijlen en manier van spelen doorheen de tijd, maar je merkt vooral ook hoe het geheel samenhangt, in een soort koppige consistentie.

Het mooie aan de muziek van Wannes is de manier waarop traditie levend wordt gemaakt. Geworteld in de traditionele volksmuziek zijn zijn nummers nooit bestoft of ouderwets. Binnen een aantal vormelijke beperkingen op het vlak van instrumentarium bestrijkt zijn muziek toch telkens een heel universum. Allerlei muzikale invloeden worden subtiel in dat universum ingebracht. En zijn erg mooie en levende teksten zorgen er mee voor dat je met elk nummer de heel eigen wereld van Wannes kunt betreden.

Het is moeilijk te spreken over de muziek van Wannes. Ze is zo aanwezig. En tegelijk voel je hoe hij zelf zo afwezig is. In de werkelijke wereld dan. In zijn muziek voel je een koppige, passionele, betrokken, dwarse man. Tegelijk in een soort permanent conflict met de werkelijkheid én vol verwondering rondwarend door de stedelijke smeltkroes die de hele wereld in zich draagt. Verankerd, maar nooit vastgeroest. De stad is de plek die ook alles wat elders is in- en uitademt. En in dat alles wordt een heel eigen muzikale ruimte gecreëerd. Wars van alles wat modieus zou kunnen zijn, maar nooit statisch.

Kunst verovert iets op de dingen. Misschien kun je het omschrijven als de mogelijkheid van een eigen werkelijkheid. En die staat op een afstand en tegelijk midden de dingen. Dat merkwaardige dubbele gevoel heb je steeds bij de muziek van Wannes. Ze is heel aards, heel erg verbonden met plekken en verhalen die door de tijd zijn geworden wat ze zijn, maar ze ontsnapt ook aan dat alles. Vanaf de eerste noot en het eerste woord ben je in zijn eigen wereld. En die is even dwingend als breed ademend. Compromisloos en beweeglijk.

Het is moeilijk om deze nummers te horen zonder overweldigd te worden door beelden. Beelden van de zanger. Die natuurlijk een groep is. Een zanger die je telkens opnieuw weer ziet zitten op dat podium, tussen zijn muzikanten. Geconcentreerd op zijn gitaarspel, met die fijne handen. Of voorlezend uit een boek.

Het is moeilijk om de dood niet te horen, in zoveel leven. Als je goed luistert, verbaast het telkens weer hoe mooi de melodieën zijn die Wannes componeerde. Ze zijn even zo vaak kleine veroveringen op de leegte. Ze verdwijnen niet tussen ritmes of richtingloze herhalingen. Ze staan op zichzelf en worden omringd door instrumenten. Er rust veel moed in een naakte melodie. Maar het lukt niet meer om de dood weg te denken van al dat moois.

Pastelkleuren passen niet bij de muziek van Wannes. Zwart-witfoto’s verzoenen zich er het best mee. Misschien kan sepia ook nog, in alle nummers over de kroegen. Maar veel meer zit er niet in, het zou ook de aandacht afleiden van de kleuren in de muziek zelf.

Het is moeilijk te zeggen welke nummers de mooiste zijn. Op een of andere manier zou dat niet kloppen. De verzamelplaat die net na het overlijden van Wannes veel verkocht werd, voelde te eng. Iets als ‘de beste van’, het werkte niet. Het is beter om een ruimere aanloop te nemen en breder te kunnen bewegen in dit geheel.

Het zou een rustig gevoel geven om te weten dat zijn muziek, die door de uitgave van deze mooie box nu zo goed toegankelijk is, in veel huizen zou rusten. Wannes verdient het niet om te verdwijnen in de plooien van de tijd, integendeel. Het is goed om naar zijn wereld te kunnen gaan en daar te kunnen blijven. Je kunt er kijken naar een ketter onder de maan, je kunt met hem mee gaan naar Café Breugel, gaan kijken naar Antigoon of de dansende begijn, je kunt stilstaan voor de brug van Willebroek, of je kunt vaststellen dat je al jaren in de regen staat. Je kunt zwerven door een imaginaire maar daarom o zo echte stad. En je beseft dat je het nooit had willen missen.

22 november 2009

Billie



Je kunt de hele dag bezig zijn met woorden. Je kunt ze opsnuiven, savoureren, betasten, grijpen of omsingelen. Je kunt elke dag proberen nog nauwkeuriger te worden. Nog beter te kijken naar elke trilling tussen twee woorden. Je kunt als de nieuwste leerling van het schooltje elke dag opnieuw de woorden tot je laten komen van al die andere talen die je zo bemint. Je kunt sleutelen aan teksten met de fijnste vingers, normaal enkel geschikt voor de trage minne. Je kunt alles lezen wat er in je buurt komt, om elk register te kunnen vermoeden. Je kunt als een onzichtbare indringer luisteren naar elk gesprek ergens rondom jou. Je kunt je begeven in teksten die je zijn toevertrouwd, als een tedere conservator of een verlangende ambachtsman. Je kunt zelfs dromen van woorden, als een tastbare maar ongrijpbare minnares. Het kan allemaal. En hoe meer je het doet, hoe meer het je lijkt te ontsnappen. De twijfel kan toeslaan bij elk woord. Alles wat je zou kunnen helpen wordt steeds meer geraadpleegd, niet minder. Misschien ziet een danser na jarenlang oefenen elke beweging wel veel beter. In elke millimeter. En alles wat nog anders of beter kan. Misschien is het niet meer dan dat. Misschien zie je de woorden gewoon steeds beter. Zie je beter hoe voorzichtig je ermee moet omgaan. Je kijkt met iets tussen vertedering en verzet naar al wie zich roekeloos in de taal stort. Alsof ze vanzelfsprekend zijn, de woorden. Alsof ze niet steeds moeten bevrijd worden uit de tijd.

Er zijn allerlei varianten van te vroeg wakker worden. En je wou zo graag, net die nacht, lang genoeg slapen. Je buik kan helemaal gespannen zijn. Een liedje dat je ergens de dag daarvoor hoorde kan in je hoofd ronddraaien als een plaat die blijft steken. In je droom voel je al dat je terrein aan het betreden bent dat niet het goede is. En ook daar blijven de dingen zich herhalen. Tot je over de drempel rolt van het dwaze wakker zijn. En de terugtocht daarna. Je moet je tijd nemen. Eens je dat weer door hebt, wordt het gemakkelijker. Je kunt zoeken naar kleuren. Naar gezichten. Tot je later ineens merkt dat je het niet gemerkt had. Hoe je weer verdwenen was naar de goede kant. Je merkt het aan de betere dromen.

Sommige dagen moet het, en sommige dagen kun je het. Het tempo erin houden. Je ziet het ’s morgens al, wat er op je afkomt. Van het ene naar het andere. Hoe lang je het vol zou moeten houden. En je weet wat er zou gebeuren als je tussen moment zeven en acht even zou gaan liggen. Je zou in een kelder van jezelf kunnen vallen, waardoor je een beetje onderaards bij acht zou aankomen. Je doet het dus niet. Sommigen zouden zeggen dat dat iets met controle te maken heeft, maar zij dwalen natuurlijk. En het gaat zoals je wilde dat het zou gaan. Alleen lijkt het alsof er iets verloren is gegaan, als je na nummer negen weer thuis bent. De terugkeer is moeilijker dan gedacht.

Je staat in de boekhandel. Eerst het nuttige natuurlijk. Er moet een cadeau gezocht worden voor een verjaardag zoveel dagen later. Het permanente verjaardagscadeaumanagement is een discipline voor gevorderden. Sommigen zouden zeggen dat het woord discipline in iets te veel vaardigheden wordt gebruikt, maar zij dwalen natuurlijk. Heen en weer gaan, vastnemen en weer terug leggen. Er is een boek dat je zelf wel zou willen, zomaar voor jezelf. Misschien wel voor een eenvoudig genot, niet meteen literair verantwoord, of zoiets. Er is een ander boek dat je eigenlijk zou moeten lezen. Ernstiger natuurlijk dan het andere. Maar dergelijke afwegingen worden nu niet getolereerd. Er moet een cadeau gevonden worden. Wat ook gebeurt. Er staat nog iemand aan te schuiven. Je hebt jezelf voorgenomen om alleen nuttig buiten te gaan vandaag. Geen frivoliteiten. Sommigen zouden zeggen dat je al te veel mooie dingen voorbij laat gaan en het genot al te vaak uitstelt, of zoiets. En nog snel, voor je na kunt denken, neem je het boek toch mee. Samen natuurlijk met het andere, ernstige, ongetwijfeld. Interne onderhandelingsprocedures zijn boeiend, als je zelf de regels op kunt stellen.

Een boeiend debat op de trein over nagels. De waarde van korte dan wel langere nagels. Alles wat langer dan kort genoeg is, het lijkt elke normale interactie met de wereld in de weg te staan. Wat, zo blijkt al snel, wel een erg persoonlijke stellingname is. Het debat verschuift naar de wonderlijke praktijken van het lakken van nagels. En in het bijzonder het laten lakken van nagels. En de rituelen die erbij te pas komen. En het tijdsperspectief waarin dit alles zich dient af te spelen voor wie als een ervaringsdeskundige in het nagellakuniversum kan bewegen. Het moet ook iets met genot te maken hebben, dat is zeker.

21 november 2009

Je bent niet van jezelf alleen

De man in het journaal ontroert hevig. Hij gaat regelmatig overnachten bij een andere, ook oude, man die erg ziek is. Het is vrijwilligerswerk. De zieke man kan daardoor in zijn eigen huis blijven, en zijn vrouw kan af en toe een nacht doorslapen. Er is iemand die opstaat ’s nachts als dat nodig is. De man straalt. Er wordt hem gevraagd waarom hij dat doet. Het leven heeft mij al zoveel gegeven, zegt hij, het is goed dat ik iets terug geef aan het leven. Hij glimlacht breed, geeft de oude man en zijn vrouw een kus, en vertrekt. Tot de volgende keer, roept hij nog bij het buitengaan.

Op de radio wordt hevig getierd. De grote woorden worden bovengehaald. Tegen het aangekondigde rookverbod. “Ik doe met mijn leven wat ik wil, daar moet niemand anders zich mee komen moeien.” Dat zou de vriendelijke parafrase kunnen zijn. Het doet te veel pijn om verder te blijven luisteren. En al wie me lief is verschijnt in mijn hoofd. In dat hoofd zou ik sommigen van hen willen smeken: doe het niet. Maar dat doe je niet, waarschijnlijk. Ze zijn natuurlijk niet van mij, maar ze zijn wel een beetje mij. Er is al genoeg ellende die je kan overkomen, je hoeft er niet zelf nog iets aan toe te voegen. Zou ik willen zeggen.

Dat je armen te kort zijn. Soms is het niet te dragen. Je zou hen willen kunnen behoeden. Zij zonder wie er geen landschap zou zijn waarin je kunt bewegen. Ze zijn er allemaal. En het is alsof je in een stad bent, op een plek, met iets voor je, en achter je, en links en rechts van je. Je kunt rustig de beelden bekijken die er zo zijn, omdat zij er zijn. Je kunt je verhouden tot de ruimte. Ze zijn in je hoofd, in je huid. Dat alleen de tijd hen aanraakt, dat kun je aanvaarden. Het is voor jou niet anders. Maar veel meer moet het niet zijn.

Je beseft ineens weer hoe je langzaam in elkaar gevloeid bent. Het meer van die andere strekt zich uit tot diep in jou. Je zou zelfs niet kunnen proberen om van jezelf weg te varen zonder door het andere water te gaan. Het is zo gekomen, even aflijnbaar als water. Met je vinger trek je lijnen in het water, om aan te geven tot waar jij komt, en waar de andere begint.

De beelden komen terug. Steeds weer. Ze herhalen zich, in zorg op voorhand, voor wat zou kunnen gebeuren. De anderen, ze kijken je aan, en hopen dat iets zich niet zal herhalen. Ze kunnen het niet verbergen, nooit meer. Je ziet het in hun ogen. Je ziet het weer voor je, hoe zij pijn hadden om wat jou overkwam. Je had er nooit zo bij nagedacht dat dat in jouw geval zo zou kunnen zijn. Hoewel je zonder probleem kon beseffen hoe wat een ander overkwam jou pijn kon doen. Je bent niet van hen, maar je bent een klein beetje hen geworden. Zo zou het misschien kunnen zijn. En het is niet dat ze vragen om geen pijn te doen, ze vragen alleen om te leven.

Je wordt ouder, en je kruipt dichter bij elkaar. Het zou kunnen dat het verleden al groter geworden is dan de toekomst zal zijn. Niet dat het op zich zoveel uitmaakt. Maar je wilt niet dat er een verhaal verloren zou gaan. En daar, uit de wind, daar wil je zijn. Alles wat daar is, zou je kunnen verliezen. En daarom wil je daar zijn.

Hoe je soms alle anderen in je hoofd laat bewegen, een voor een. Zoals je bang bent om je ooit de stem niet meer te herinneren van wie er niet meer is. Zo laat je iedereen voor je oog wandelen. In een trage parade. Of ze nog leven of niet meer, het maakt niet uit, ze zijn er allemaal. Je wilt zeker zijn dat ze er allemaal nog zijn. Pas daarna kun je weer rustig worden. En misschien wil dit wel zeggen, dat jij ook in de hunne bent.

Zoals je ook verhalen vertelt. Over de een, en daarna de ander, en zo verder. Misschien deed je het niet vroeger, of deed je het niet bewust, maar nu doe je het. Je begreep het niet vroeger, toen anderen het deden. En nu is het goed, jezelf in andere verhalen te weten.

Je bent de verhalen die je over jezelf vertelt. Ze spreiden je uit in de ruimte, ze houden je samen. Je stottert en je fabuleert, en zwijgt alle lege plekken ertussen. Soms helpen je verhalen bij het slapengaan. En soms, als je goed genoeg je best doet, zijn ze mooi genoeg om aan een ander te vertellen. Af en toe een moment. En misschien is de rest van je leven niet meer dan oefenen, voor dat moment.

17 november 2009

Het is een beetje te moeilijk


Wie doorheen de eindeloze reeks nieuwsberichten leest over de aanstaande klimaatconferentie in Kopenhagen, wordt af en toe een klein beetje moedeloos. Om het heel vriendelijk te zeggen. Het zijn natuurlijk de voorbereidende omtrekkende bewegingen. Bij het begin van zo’n belangrijke en complexe onderhandelingen neemt iedereen een strategische positie in. De kaarten worden nog niet op tafel gelegd, zo heet dat dan. De hele machinerie van de onderhandelingsrituelen komt nog meer op gang. Er zijn geijkte procedures en gewoontes. Er zijn eindeloos opnieuw herhaalde mantra’s over hoe alles met alles verzoend kan worden in al even eindeloze win-win-situaties. Er zijn bezorgde gezichten die zeggen dat het allemaal heel ernstig is, om er daarna aan toe te voegen dat er pas echt iets kan gebeuren als de anderen de eerste stap zetten. Er zijn ernstige mensen – zo doen ze zich toch voor – die met een ernstig gezicht komen zeggen dat er nog te weinig tijd is om de basis te leggen voor een akkoord in Kopenhagen. Ze vergeten blijkbaar even dat ze al jaren bezig zijn met te weinig tijd te hebben. Ze vergeten ook dat je niet zomaar even de werkelijkheid stil kunt leggen tot de heren klaar genoeg zijn om wat dan ook te doen.

Je zou alles in allerlei richtingen kunnen analyseren. Technische beschouwingen over elementen van onderhandelingspakketten. Details van mogelijke financiële compromissen. Beschouwingen over de mate waarin er te weinig of net te eenzijdig enkel gefocust wordt op emissiereductiedoelstellingen. Beschouwingen over veranderende geostrategische verhoudingen en hun gevolgen voor de complexiteit van de onderhandelingen. Beschouwingen over de mate waarin de EU een voortrekker is, doet alsof ze een voortrekker is, gelooft dat ze een voortrekker is, en daarbij al dan niet een correcte inschatting maakt van het machtsspel dat elders gespeeld wordt. Beschouwingen over de ingewikkelde dynamieken binnen de groep landen die we ooit nog de ‘ontwikkelingslanden’ noemden. Beschouwingen over de ‘Europese’ Amerikaanse president, die toch uiteindelijk vooral een Amerikaanse Amerikaanse president blijkt te zijn. Eindeloos kun je alles van alle kanten bekijken.

Je kunt ook alle ballast van al die interessante omwegen achter je laten, en kijken naar de naakte essentie van wat er gebeurt. En dan zie je een vrij simpel rechtvaardigheidsprobleem, veroorzaakt door een te gulzige, schrokkende minderheid van de wereldbevolking. De gevaarlijke klimaatverandering is het gevolg van de historische accumulatie van die gulzigheid. De armere meerderheid van de wereldbevolking is het grootste slachtoffer ervan. En nu uit elk nieuw rapport blijkt dat die gevaarlijke klimaatverandering in een steeds versnellend sneeuwbalmechanisme dreigt over te gaan, is er eigenlijk geen tijd meer om uitstel te vragen. Het is een werkelijkheid die veel sneller gaat dan de geijkte procedures van rustig onderhandelen ‘old style’. Een werkelijkheid die om veel snellere en ingenieuzere antwoorden vraagt dan alles wat we tot nu toe meemaakten. En dat maakt dat de posities van de verschillende actoren in het debat ook zonneklaar worden wat hun morele dimensie betreft.

De rijkste en meest ontwikkelde landen van de wereld zeggen dat het niet ‘realistisch’ is om nu snel tot een volledig akkoord te komen dat de naam ‘rechtvaardig’ waard zou zijn. Het gaat niet, want het is ‘te moeilijk’. Iemand die al jaren in de grootste luxe leeft, vindt het waarschijnlijk ‘te moeilijk’ om die levensstijl zomaar te wijzigen. Zo iemand zegt al wel eens, zonder te beseffen hoe cynisch hij of zij is, dat die mensen die het met veel minder doen toch zo ‘authentiek’ en ‘creatief’ zijn. Zo iemand zegt wel eens dat het toch veel ‘efficiënter’ zou zijn om te beginnen met de aanpak van de economie van die armere mensen, want daar is toch veel meer effect te krijgen op korte termijn. Zelf veranderen is te moeilijk, waarmee vooral gezegd is dat het te vervelend is. Wie veel heeft, vindt al snel dat hij of zij recht heeft op dat vele. Zo iemand zal ook zeggen dat een snelle verandering, die men officieel natuurlijk wel bepleit, toch te ingewikkeld is. Dat is inderdaad vervelend, maar het kan gewoon niet, het is gewoon niet ‘realistisch’, zegt zo iemand dan. Er wordt niet bijgezegd dat men jaren de tijd heeft gehad om die snelle verandering die zich nu voordoet voor te bereiden. Jaren waarin men de hele tijd zei dat er geen echt probleem was, hopend dat het vanzelf wel weer weg zou gaan. En nu men al zo lang gewend is aan een bepaalde levensstijl, waarvan iedereen kan zien dat die niet uitbreidbaar is naar de hele wereldbevolking in een ecologisch begrensde wereld, is het zogenaamd te moeilijk om zelf de eerste stap te zetten. Eerst moeten dus ‘de anderen’ maar over de brug komen. En als die dat niet doen, tja, dan is dat pech. Er wordt dan gezegd dat het natuurlijk altijd belangrijk is morele analyses te maken, maar dat uiteindelijk toch de belangen tellen. We willen wel, en we zullen wel, maar eerst willen we nog snel een extra deel van de koek binnenhalen. We moeten nog snel enkele extra hamburgers eten voor we kunnen beginnen met ons dieet. Het kan zijn dat we een hartinfarct krijgen voor we aan ons dieet kunnen beginnen, maar dat is dan maar zo.

Hoe langer men wacht om te doen wat zal moeten gebeuren, hoe moeilijker het zal worden, hoe groter de gevolgen zullen zijn voor de armsten in binnen- en buitenland, hoe onvoorspelbaarder de toekomst zal worden. Hoe meer men probeert volgens de oude logica van ‘belangen’ en verondersteld ‘verworven rechten’ en met de klassieke deliberatietechnieken een ‘nieuw’ probleem aan te pakken, hoe meer het ons zal ontsnappen. Hoe meer men het zogenaamde ‘realisme’ predikt dat staat voor (inderdaad) de belangen van een ecologisch gulzige minderheid die gedurende enkele generaties heeft opgesoupeerd waar de aarde miljoenen jaren voor gewerkt heeft, hoe groter het reële cynisme en egoïsme van die houding duidelijk zal worden. Pech voor onze kinderen en kleinkinderen, maar het was gewoon een beetje te moeilijk…

15 november 2009

De beitel

‘Kijk, dit heb ik gemaakt. Ik weet dat het zeker niet perfect is, maar ik was wel blij dat ik het gedaan heb.’
‘Wat je hier en hier gedaan hebt, klopt eigenlijk niet. Dat had je toch beter anders gedaan denk ik.’
‘Misschien wel, maar ik wou niet te lang wachten, niet te lang aarzelen. En al is het maar een voorlopig kastje, ik ben er wel blij mee.’
‘Dit is hier wel goed bedacht. Als je alle stukken beter had kunnen zagen, dan was het ook mooier geweest.’
‘Ik weet het. Maar eigenlijk vind ik het niet zo erg. Ik ben begonnen, en alles wat ik vanaf nu maak, zal wel beetje voor beetje beter worden, denk ik. Wil je mijn werkhuis zien? Het is wel niet echt een werkhuis, maar ik noem het graag zo.’
‘Ja, dat wil ik graag zien.’
‘Zoals je ziet, heb ik eigenlijk wel veel gereedschap, maar veel dingen kan of durf ik nog niet gebruiken.’
‘Je beitels zijn heel mooi. Daar moet je goed voor zorgen.’
‘Ja, dat weet ik. Ik wil dat ze nog heel mijn leven meegaan.’
‘En wat is dit?’
‘Dat is een plan voor een tafel die ik ooit zou willen maken.’
‘Ga je dat helemaal alleen doen?’
‘Misschien wel, dat zou ik toch willen. Eerst moet ik alles leren, en pas daarna ga ik echt beginnen aan de tafel. Het kan dus misschien nog enkele jaren duren eer het zo ver is.’
‘Heb je dit helemaal zelf bedacht?’
‘Nee, ik heb het uit dat oude boek daar gehaald, en dan de afmetingen wat aangepast.’
‘Dat wordt een mooie tafel.’
‘Ik zou het wel goed vinden als je af en toe ook wat mee komt werken hier, en mij wat dingen leert.’
‘Wil je dat echt?’
‘Ja, dat wil ik echt. Ik ben oud genoeg nu, er is tijd genoeg over gegaan.’
‘En wat wil je dan eerst gaan maken?’
‘Ik dacht aan een boekenkast, voor de hoekkamer. Wat er nu staat, is niet meer goed. Ik zou een kast willen die tot aan het plafond komt.’
‘Wanneer wil je eraan beginnen? En heb je al hout?’
‘Eigenlijk wilde ik wachten op jou om te beginnen. Ik wou die kast niet alleen maken.’
‘Het is goed, we zullen dat samen doen. En dan zien we wel waar we uitkomen.’
‘Dat betekent veel voor mij. Eigenlijk heb ik een beetje schrik van het werkhuis. Als kind kon ik uren staan kijken, in het echte werkhuis. Het leek allemaal zo vanzelfsprekend. Ik zag je eerst nadenken, en dan zo’n klein plannetje maken, soms zelfs op een houten plankje, en dan kwam alles vanzelf. En alles paste in elkaar.’
‘Dat leek dan toch maar zo, denk ik.’
‘Als ik hier kom, dan lijkt het alsof alles nu op mijn schouders weegt. Ik wil het heel erg, maar het jaagt me ook schrik aan.’
‘Je moet vooral je tijd nemen, dat is het belangrijkste. Het hout vraagt tijd. Dat is het probleem tegenwoordig. Alles moet snel gaan, en dat kan niet goed zijn.’
‘Ik zou graag hebben dat je me de oude technieken leert. Met zo weinig mogelijk machines. Als ik dat allemaal begrijp zal het gemakkelijker worden om een machine te gebruiken.’
‘Er zijn eigenlijk alleen maar goede of slechte technieken. Er is geen reden waarom hoe men het vroeger deed niet meer goed zou zijn.’
‘Ja, dat heb je altijd al gezegd. Soms droom ik van die mooie schaven. Hoe je dat deed. Eerst met de hamer de schaaf juist instellen, en dan die lange beweging. En de krullen natuurlijk.’
‘Het is een kwestie van goed voelen, en dan het juiste gereedschap gebruiken.’
‘Je zult ook met mij je tijd moeten nemen denk ik, net als met het hout.’
‘Het is niet zo moeilijk allemaal, je zult het wel kunnen. Volgens mij kun je al veel meer dan je wilt toegeven.’
‘Dat weet ik niet. Het klinkt misschien raar, maar dat eerste kastje, hoe goed of slecht het ook is, moest eerst gemaakt worden om mijn grootste schrik te overwinnen. En nu kan ik niet meer terug.’
‘Volgens mij moet je gewoon aan die boekenkast denken, en alles doen wat je moet doen. Dan komt het vanzelf wel in orde. En als het niet goed genoeg is, dan beginnen we gewoon opnieuw. Tot het goed is.’
‘Ja, dat doen we. We hebben nu toch alle tijd.
‘Ja, we hebben alle tijd.’

14 november 2009

En de wind



De muzikanten op het podium zijn bijna toe aan hun laatste nummer. Merkwaardig hoe sommige nummers je blijven ontroeren, tot in je diepste vezels. Je weet nog wanneer je het voor het eerst hoorde. In dit geval zo’n dertig jaar geleden. En de indruk die het maakte. Er is iets met die hemelse stemmen. Er is iets met de glans in de ogen van de gospelzangers, en ook met de vermoeide passie in de ogen van de muzikanten. Er is iets met de opeenvolging van de akkoorden. Er is mysterie en noodzakelijkheid. Er is zoveel, en je zou niet kunnen zeggen wat het is. Het is er meteen, zodra deze muzikanten het nu overdoen, op dit podium. En het ontroert je, meer dan je aan iemand zou kunnen zeggen.

Go down, Miss Moses, there's nothin' you can say
It's just ol' Luke, and Luke's waitin' on the Judgement Day.
"Well, Luke, my friend, what about young Anna Lee?"
He said, "Do me a favor, son, woncha stay an' keep Anna Lee company?"

En alles wat je niet weet. Soms overvalt het je. In de leegte tussen twee bestemmingen. Tussen waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat. Je ziet jezelf weerspiegeld in een spiegel die er niet is. Wat op een ander moment rustig en gewichtloos meedrijven zou zijn, volledig in harmonie met de stroom der dingen, is nu alsof je zelf je eigen zwart gat zou kunnen zijn. Als je het jezelf zou vragen, zou je moeten antwoorden dat alles zoek is. In dit ene moment. Je doet het niet, en je gaat door, en het gaat weer weg.

En de tijd die je zou willen. Soms is het goed, de vluchtigheid. Soms is het bij sommigen goed, de wetenschap dat die ander je gewoon voorbij schuift. Dat je niet zult weten, niet zult horen, niet zult binnengedrongen worden, niet zult voelen hoe je eigen onrust of ongeduld of schaamte tussen jou en de ander zal komen. En soms is het niet goed. Soms zou je eerst elk verhaal moeten gehoord hebben, elke beweging moeten gezien hebben, elk verlangen moeten begrepen hebben, elk verdriet moeten gevoeld hebben, voor je verder kunt gaan met het gesprek. Je beseft het ineens. Hoe je die dag moeite hebt om meer dan een mens te zien, omdat elke tweede te snel zou komen. Omdat van die ene eerst alles zou moeten doorsijpelen en natrillen voor je aan een volgende toe zou kunnen zijn.

En hoe het ineens kan gebeuren. Je zit maar wat, of je praat met iemand aan de telefoon. En ineens schuift daar een klein verdriet onder je huid. Je zou niet weten waar het vandaan komt. Het komt gewoon. Misschien weet je wel wat er zou moeten gebeuren om het sneller weer weg te laten gaan dan gewoon door de wind. Maar dat weten helpt je nu niet echt vooruit. Je laat het gewoon voorbij bewegen. Het zal gaan zoals het gekomen is.

En hoe je ineens een soepel lichaam lijkt te hebben. Je fietst door de stad. Het gaat gewoon moeizaam. Misschien is het de wind, misschien is het nog wat vroeg voor het stramme lichaam. Je voelt alles wat nodig is om te bewegen, net iets meer dan het bewegen zelf. Tot ineens, als uit het niets, alles lijkt te gaan. Je schuift bijna door het landschap. Misschien heeft de wind zich heel even uit dit stukje werkelijkheid teruggetrokken. Als gunst. Misschien mag je heel even ervaren hoe het zou kunnen zijn, als ook de zwaartekracht je niet zou beroeren. En heel even bedenk je wat je met dit lichaam zo zou kunnen doen en met wie je dat zou kunnen delen. Tot de wind uit die zijstraat het weer overneemt en alles weer is zoals het daarvoor was, en nu weer zal zijn.

En alles wat je niet kunt. Ooit heb je het misschien wel eens gedacht, in een onbewaakt moment, dat je jezelf zou kunnen modelleren. Dat je een beetje uit de tijd zou kunnen stappen, om zelf je danspassen te bedenken en uit te voeren. Soms zie je dat gehavende lichaam, dat niet anders kan dan strompelend bewegen, in de aloude danspatronen. En het beneemt je even de adem. Al dans je terwijl wel verder, en zie je ook de anderen op de dansvloer haperen.

En hoe je soms doet alsof je alles netjes op een rijtje gezet hebt. Je hebt alles overdacht, alles van alle kanten bekeken en in perspectief geplaatst. In je hoofd lijkt het zelfs alsof alle stukken op de goede plaats gezet zijn. Je zou alleen nog maar jezelf zo moeten volgen. Tot je al snel merkt dat het ook dit keer weer niet zal lukken. Dat de dingen een andere loop zullen hebben. Of beter: dat je zelf anders zult lopen. Of nog beter: dat alleen het rijtje een illusie is. In het rommeltje dat overblijft rust meer waarheid, en meer troost, waarschijnlijk.

11 november 2009

Ommuurd

Je moet spaarzaam zijn met de geschiedenis. Alleszins wat de woorden betreft. Er kan tegelijk niet genoeg geschiedenis zijn. Voorzichtig en aarzelend, maar ook naakt en zonder illusies. Laat de geschiedenis altijd onder je huid bewegen, adem nooit zonder, ook als je lijkt te zwijgen. En zelfs dan weet je nog niet of je ooit in waarheid zult kunnen leven.

Verhalen en beelden over de val van de Muur. De Muur met een hoofdletter. Ze emotioneren me meer dan gezegd zou kunnen worden. Het is geschiedenis geworden. Het wordt geleerd op school. Het is en blijft zo moeilijk te vatten dat er mensen zijn die de Muur, en het verdwijnen ervan niet in hun hoofd hebben, als een absoluut referentiepunt. Weinig dingen hebben wie ik ben zo bepaald als de Muur. En tegelijk is het een troost, dat er zoveel mensen zijn van wie het hoofd van na de Muur is. De tijd schuift op, en de geschiedenis ook. We zegden vroeger: ik ben van na de oorlog, en dat wil ik zo houden. Mijn buurvrouw vroeg me ooit wat ik gedaan had in de oorlog. Ze kon niet begrijpen dat niet iedereen de oorlog had meegemaakt.

Ik kijk naar die mooie jonge mensen waar ik zo van hou. Dit Europa is van hen. Ze reizen erdoor alsof het één groot plein in de stad is. Ze bewegen en praten met elkaar alsof het gewoon is. Het is gewoon geworden, en dat zou me alleen maar blij mogen maken. Ouderen zeiden ons vroeger dat we onze zegeningen moesten tellen. Het maakte me kwaad. En nu zou ik graag willen dat wie jong is niet zomaar als gewoon zou zien wat voor mij niet gewoon kan zijn. Dit Europa is een herenigde familie, geen uitgebreid kerngezin. Dit Europa is trillende onrust en kwetsbaar streven om het bloed tussen Passchendaele en Srebrenica te beantwoorden. Er gaat geen dag voorbij of die doden komen in mijn hoofd. Erover spreken is te moeilijk, omdat woorden verkeerd kunnen klinken in tijden van cynisme. Spaarzaamheid is een ongemakkelijk antwoord. Sommigen willen alleen over een markt praten, en velen handelen alsof het niet meer is dan dat. Misschien is dat het bewijs van het succes. Misschien is het het bewijs van het grote vergeten.

Hoe moet je herdenken? Hoeveel grote woorden zijn aanvaardbaar? Hoeveel kleine woorden zouden er moeten zijn? Hoeveel werkelijkheden kunnen worden gekaapt door de stroom van geijkte woorden? En waar moet je uiteindelijk gaan staan?

Het vergeten valt me zwaar. Het vergeten van een economische pletwals, die de wereld aan de andere kant stormenderhand innam. Maar ook het vergeten dat huist in een gecultiveerde nostalgie. Het vergeten dat onderscheid maakt tussen dictaturen, en zogenaamd links onrecht minder erg vindt dan rechts onrecht. Het vergeten van zovelen die zich aanpassen aan ‘het’ systeem, en misschien opportunistisch of misschien uit lafheid mee drijven en nadien even soepel een plekje vinden op de stroom die nu een andere richting uit gaat. Of je het juiste doet, is een keuze van elke dag opnieuw. Deemoed is mooier dan vergeten.

Ik zie de documentaire over enkele gewone mensen die door wat ze deden dissident werden, officieel staatsgevaarlijk. Ze kwamen in de gevangenis. Hun kinderen werden geplaatst. Families werden verscheurd. De geschiedenis laat hen niet meer los. Anderen willen vooruit gaan. Willen liever niet weten wat er onder hun ogen gebeurde. Of zijn te jong, al kinderen van, en willen naar de toekomst. Misschien zijn de littekens toch beter. Er schuilt geen rust in het niet-weten.

Zou je ooit weten wat je zelf zou doen? Zou je ooit weten of je de moed zou hebben om te doen wat je moet doen? Je zou het willen weten. Het spookt door je hoofd. Zou je ooit weten of je een leven in waarheid, al was het maar even, benaderd hebt?

Ze hadden gelijk, de ouderen, toen ze me vroegen om nooit te vergeten. Misschien was ik kwaad om hun misplaatste heroïek. Misschien hulden ze zich te gemakkelijk in de geijkte woorden van heldhaftigheid en opoffering, wanneer ze hadden moeten spreken over het falen, het verlies en de moed van kleine maar beslissende gebaren. Maar over de geschiedenis hadden ze gelijk.

Tussen 9 en 11 november komt het allemaal samen. Van de val van de Muur, over de Kristallnacht, tot de Wapenstilstand. De doden, de gekwetsten, de vernederden, zij die gebroken zijn, ze zijn er allemaal. Ze kijken me aan. Ze leven in het nu, misschien is het dat wat de geschiedenis me zou willen leren.

08 november 2009

Een brief


Ik kreeg een brief van de Sint. Op mooi handgeschept papier, met sierlijke letters geschreven.

Beste Jan,

Ik weet dat het normaal omgekeerd is, en dat iedereen brieven naar mij stuurt. Ik lees die natuurlijk allemaal, maar soms wil een mens ook zelf wel eens een brief sturen. En ik weet ook dat jij een grote vriend van de Sint bent, dus dacht ik dat het goed zou zijn om jou een brief te sturen. Ik heb pas zo’n boek gelezen over de nodige balans tussen geven en nemen en zo. Beetje new age, maar toch interessant. En ik weet wel dat het goed is voor mijn karma om veel te geven, maar wat dat betreft heb ik wel een beetje reserve denk ik. Helemaal in balans is het niet nu, denk ik. En op de site van Psychologie Magazine heb ik ook al de test gedaan om te zien of ik wel helemaal mindful ben. Slotsom van al dat soulsearching is dat ik nu dus een brief zit te schrijven.

Het wordt de volgende weken weer erg druk voor mij. Ik doe nu elke dag extra oefeningen om fit te blijven, en ik heb ook zo’n trilplaat gekocht. Ik moet zeggen dat dat wel niet goed is voor mijn hangwangen, al worden die gelukkig nog een beetje bedekt door mijn baard.

Maar goed, waar ik nu eigenlijk voor schrijf. Ik zit met een knagend probleem, al vele jaren. En ik wil dat uit mijn hoofd hebben. Weet je, het is niet altijd zo simpel om deze dagen de Sint te zijn. Dat speelgoed wordt allemaal zo ingewikkeld en technisch en zo. Vroeger kon je meteen zien wat wat was, je moest daar niet voor studeren. Een doos Lego, dat was nog gewoon een doos met blokjes Lego. Een pop was een pop. En een slee voor in de sneeuw, dat was gewoon een slee. Tegenwoordig moet ik zowat de helft van het jaar op een speciale Sintencursus om me bij te scholen. Zo moest ik leren wat een Wii is. Ons Eufrasie, die het magazijn beheert, zei me nog dat ik die nieuwe Wii-toepassingen eens moest bekijken. Wie?, vroeg ik. Nee, Wii, zei ze. O, op die manier, zei ik. En dus moest ik op cursus. Moet je daar zo oud voor geworden zijn? Nou ja…

Ik dwaal weer af, dat zal door de zenuwen komen. Weet je Jan, toen jij klein was, was je eigenlijk wel een gemakkelijke klant voor mij. Echt te veel vragen deed je nooit, en het waren nooit erg ingewikkelde dingen. Maar een keer is het toch fout gegaan. Je vroeg eigenlijk maar één ding, en dat was dat spel, Valkuil. Je had er een heel mooie tekening van gemaakt, met veel kleuren. En je weet ongetwijfeld nog dat je dat jaar een hele hoop leuke en mooie dingen van mij hebt gekregen, maar geen Valkuil. En daar wil ik me alsnog voor verontschuldigen. Dat was eigenlijk zo’n mooi spel, en zo zonder batterijen en zo. Niet zoals zo’n Electro-spel, waar je zo twee gaatjes met elkaar moest verbinden, en dan ging dat lichtje aan. Nee, Valkuil, dat was gewoon met menskracht. En natuurlijk veel gekleurde balletjes. Je zult het misschien niet geloven, maar we hadden dat spel wel degelijk bij die nacht. Maar we zijn stout geweest, mijn pieten en ik. We zaten daar op dat grote dak van jouw papa en mama. En we waren een beetje moe van het harde werken. En toen hebben we dat spel uit de zak gehaald, we wilden gewoon even spelen, en daarna verder werken. Maar, je kunt het al raden, het ging fout. Er was iets te veel wind. De doos viel om, en al die balletjes rolden over het dak, tussen al die kleine kiezelsteentjes die er al lagen. We hebben nog geprobeerd om ze allemaal terug te vinden, maar dat ging niet. Onze zaklampen waren ook niet sterk genoeg om echt goed te kunnen zoeken. We hebben dan maar ter plekke nog wat pakjes uit onze reservezak gehaald. Daarom kreeg je toen ook zoveel pakjes. Maar geen Valkuil dus. Jan, het spijt me echt. Dat was me nog nooit overkomen, tot dan, en daarna ook nooit meer.

Nu zou ik eigenlijk het volgende willen voorstellen. We hebben onlangs nog een grote opruim gedaan in ons magazijn. En daar bleken nog heel wat oude spullen te liggen. Nu noemt men dat ‘vintage’, maar ik weet dat jij zo’n woorden niet nodig hebt om goede marchandise naar waarde te schatten. En ja, we hebben nog een doos gevonden met de versie van Valkuil van toen jij klein was. Dus, als jij nu binnenkort, op de nacht der nachten gewoon even je schoen zet, met een wortel en een pilsje erbij, dan zorg ik ervoor dat jij dat spel thuis krijgt. Ik zou het alleen leuk vinden als jij nog eens brief schrijft voor mij. Het hoeft niet over de Sint te gaan, en ook niet over hoe braaf je was het voorbije jaar. In jouw geval hoef ik dat niet te weten, eerlijk gezegd. Nee, gewoon een brief over het leven of zo, over de dingen die er echt toe doen. En dan schrijf ik wel een keer terug. En, wie weet, ontstaat er zo nog wel een mooie correspondentie. Wat denk je daarvan?

Het ga je goed Jan. Denk aan je schoen binnenkort, en liefst ook aan die brief. En die doos met Valkuil, die staat hier al klaar voor jou.

Hoogachtend, de Sint

07 november 2009

Django

‘Ik hou van die muziek. Ze kan me opgewekt en droef tegelijk maken op een of andere manier, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ze past wel bij jou. Als ik aan jou denk, dan denk ik er bijna altijd muziek bij. Je kunt niet zonder, denk ik. Je hebt het nodig om te ademen.’
‘Misschien wel. Iemand zei me ooit dat ik wat dat betreft net een man ben. Wat hij daarmee bedoelde weet ik niet helemaal zeker, maar ik denk dat ik het begrijp.’
‘Je bent altijd zo geweest, ook toen je nog heel klein was. Zodra er muziek was in het huis, veranderden je ogen. En later ging je zelf muziek verzamelen. Het was alsof je daardoor altijd een ruimte rondom jou maakte waar er betekenis was of zo. Het klinkt wat raar, maar zo voelde ik het altijd aan. Je was er soms een beetje fanatiek in.’
‘Wat je zegt, klopt denk ik wel. Soms wordt mijn lichaam alleen maar rustig als het omgeven is door muziek. En alles wat verder weg is, blijft dan ook op een veilige afstand. Ik herinner me nog hoe jij als kind soms een beetje wanhopig voor je uit zat te kijken. Het was alsof je wilde dat er iets zou gebeuren, dat er iemand zou komen om bij je te zijn. Wat zo vaak niet het geval was natuurlijk.’
‘Dat is zo. Ik denk dat jij een beetje beter je eigen wereld kon maken, waarin je je kon terugtrekken. Ik heb dat altijd moeilijk gevonden. Ik wilde dan hard beginnen roepen of zo, terwijl jij zweeg.’
‘Maar misschien wist jij daardoor beter wat je wilde bereiken, in de echte wereld.’
‘Eerlijk gezegd, ik denk van niet. Het leek waarschijnlijk zo. Soms was ik een beetje jaloers op jou. Je had iets onbeweeglijks, mij is dat nooit gelukt.’
‘Maar nu beweegt er iets in jouw buik. Mag ik nog eens voelen? Hier, zo onder mijn handen gebeurt het allemaal. Je hebt het dan toch maar gedaan, of niet soms? Daar ben ik dan misschien wel een beetje jaloers op.’
‘Maar je zult toch altijd in de buurt zijn. Dat wil ik toch. Misschien moeten we toch ooit weer in hetzelfde huis gaan wonen.’
‘Een groot huis. Met jouw deel, en mijn deel, en een stuk tussen die twee. Ik zie het wel voor me. Wie weet gebeurt het ooit nog wel.’
‘En dan worden we ooit twee oude kranige vrouwtjes.’
‘Zo lang we dan maar niet samen dezelfde schort aandoen.’
‘Nee, maar we gaan dan wel samen op een bankje zitten buiten, aan de voorkant van het huis, om te kijken naar alle mensen die voorbij komen.’
‘Het is raar, als kind heb je daar een hele andere voorstelling van, van groot worden. Als je dan groter bent, en zogenaamd op eigen benen staat, weet je het trouwens ook nog lang niet. Ik dacht altijd dat ik mezelf zowat vanuit het niets opnieuw kon opbouwen. Maar je beseft langzaam maar zeker dat je in je huis misschien wel een binnenmuur kunt verplaatsen, dat je andere ramen kunt zetten of kleuren kunt kiezen, maar het geraamte van het huis kun je niet veranderen.’
‘Vroeger maakte het me soms kwaad, maar nu heb ik het wel aanvaard denk ik. Ik voelde dat het hoog tijd werd voor het kind.’
‘Die buik maakt je mooi. Er is iets veranderd in je ogen. Er is een soort rust in gekomen die ik er vroeger nooit in zag.’
‘Dat ontroert me heel erg. Zelf voel ik me niet altijd zo rustig vanbinnen. Soms slaat de totale paniek toe, en dan denk ik dat alles fout zal gaan, dat dit mij niet mag overkomen.’
‘Je zult het heel goed doen, dat weet ik nu al.’
‘Blijf dat vooral zeggen, want ik zal je nodig hebben.’
‘Zal ik je straks nog eens in een lekker warm bad steken? Daar heb ik wel zin in, en het zou je goed doen denk ik.’
‘Ja, dat is goed.’
‘Hoor je dat? Saint James Infirmary Blues. Ik heb iets met dat nummer. Hier is het alleen instrumentaal. Met de woorden erbij heeft het iets bezwerends.’
‘Dat is van jou.’
‘Weet je, als het kind er is, zal ik misschien af en toe even weglopen. Maar ik kom altijd terug, dat beloof ik je. Geloof je dat?’
‘Ja, dat geloof ik. Ik ken je toch al mijn hele leven.’
‘Dan is het goed.’
‘Je zult een goede tante worden, de beste van de hele wereld.’
‘Daar ben ik zelf nog niet zo van overtuigd, maar ik zal mijn best doen.’
‘Kom eens hier. Vroeger zong je soms voor mij, als ik niet kon slapen. Kun je dat nog eens doen?’
‘Ja, dat zal ik doen.’

05 november 2009

Herfstbesef


Je ziet de foto’s. Wat wil zeggen dat je eigenlijk jezelf zou zien. Maar je ziet de foto’s. En alle tijd die in die huid is bewaard. De eerste keer is het even wegkijken. Net zoals je grootvader deed. De tweede keer is er minder storm. Alsof stukken worden samengevoegd, in elkaar gepast. De derde keer zie je iemand op de foto. Er is iets met die mond. Er is iets met die glimlach. Er zijn veel vaders en grootvaders aanwezig. En na een tijd blijft enkel het residu over. Als hij het is, misschien wil je hem dan wel zijn. Het zou kunnen dat jij op de foto staat.

Er is iets met soep. Na alles wat je kan verwarren, wat je kan doen verdwalen in je eigen huis, is er soep. Er is iets met soep. Je snijdt de groenten, neemt ze in je hand en laat ze in de olie schuiven. Iets brengt je weer bij de aarde. Zoals alleen het maken van soep dat kan doen. Verwachting pruttelt op het vuur. De soep is op weg naar zichzelf. Morgen zal er daarvan nog meer zijn, al zal er minder vloeistof zijn dan vandaag. Zoals je zelf ook een beetje moet indikken met de jaren. Je kunt op het spoor komen van oude wijsheden terwijl de soep zichzelf warm koestert. En je kijkt, je kijkt. De soep is vrijgevig.

Er zijn kleuren die je zou willen zien, in dit seizoen. Je had het nog gedacht, eerder op de dag. Tot ze later voor jou onthuld worden. En je zou het willen zeggen. Je zou de kleuren willen aanraken.

Je merkt hoe je opschuift, iets meer naar het midden van het bed.

Je bent niet echt een gravenmens. Alleen het zijne zoek je regelmatig op. Om even te horen hoe het nu met hem gaat. Zo zeg je tegen jezelf. Als je daar bent, kijk je vooral. Het is alsof hij voor je staat. Achter een glazen wand. Ogen bekijken elkaar, en zeggen dat dit niet het domein van de woorden is. Je weet het niet. Elke keer, je weet het niet.

En daarbuiten trekken de kleuren zich in zichzelf terug. Ze treden terug, achterwaarts, met een zachte buiging.

Je kijkt, en er is ineens, telkens weer, zoveel mens voor je. Er is altijd meer dan wat er in je hoofd kan zijn.

Je maakt je klaar om door de regen te fietsen. Dit keer doe je het zoals het moet. Een regenbroek dient om aan te doen als het regent. Niet om te blijven liggen. Je doet het felgekleurde ding waarvan je de naam steeds weer vergeet over je regenjas heen, je wilt gezien worden vandaag. De regen heeft je opgewacht, heeft zich nog even ingehouden, tot jij de straat op zou komen. Je voelt de grote druppels op je billen. En je denkt: ze worden nu niet nat. En je vermoedt dat het tot nog toe niet-natte gevoel erop zou kunnen wijzen dat ze niet nat worden. Ergens in je hoofd zegt iemand met een licht lachende en vermanende stem dat daar in essentie die regenbroek ook voor dient. En je kunt niet anders dan haar gelijk geven, gelukkig hoort ze je niet denken. Het water krijgt geen vat op jou. Je splijt de zee open. Alleen van achter aan je hoofd, over je nek, en naar je rug, lopen er enkele druppels.

Niets om aan te trekken. Je hebt niets om aan te trekken. Je gunt jezelf even die gedachte. Je verlangt naar die kleren, naar die kleuren, die alles weer goed zouden maken. Ze zouden gewoon, op zichzelf, bepalen wie je zou kunnen zijn vandaag. Je zou het niet zelf moeten zijn, zij zouden het voor je doen. Omdat zij mooi zijn, zou jij het ook kunnen zijn. Je zou je gewoon moeten schikken naar je bestemming, naar wat je altijd al had kunnen zijn. Heel even laat je het toe.

Misschien is het tijd om jezelf uit handen te geven. Aan wind en regen, en het trage verdwijnen. Aan de herfst in jezelf. Het kan je overvallen, op een onbewaakt moment. Dat de tranen wachten op een aanleiding. Je kunt ze zien. Ze omringen je en lopen rustig mee door het huis. Ze dringen zich niet op.

Er moet iets geregeld worden, denk je. Er moeten papieren ingevuld worden. En het zou kunnen dat je ergens een fout hebt gemaakt. En iemand zal het zien, iemand zal ineens voor je deur staan of naast je bed, om je terecht te wijzen. En je probeert nog uit te leggen dat je niets fout wilde doen, dat je het enkel niet wist. Maar het is al bijna te laat. Je krijgt nog een laatste kans. En je neemt jezelf voor dat alles vanaf nu nog beter zal gaan. En zo gaat het door. Je kijkt naar jezelf, naar de alledaagse kleine paniek, die zich kan aandienen. En ook weer even snel weg kan gaan. Hoe verzoening mogelijk kan zijn, tussen jou en jou.

Er is iets met die glimlach. Dat slagveld aan rimpels is er natuurlijk enkel door het glimlachen gekomen, zeg je. En toch, in rusttoestand lijkt hij soms op een vreemd wezen. Alsof je ogen rechtdoor gaan, en die lach een zijweg wil nemen. Als kind wilde je altijd weten waar en wanneer een rimpel begint. Het ene moment is hij er nog niet, het volgende al een beetje wel. En zo gaat het door. Als kind dacht je dat door te kijken naar mensen met rimpels. Nu ben jij die mensen.

01 november 2009

May You Never



Een fietspad naast een drukke steenweg. De vrouw fietst voor me uit, haar zoontje fietst achter haar, net voor me. Dapper trapt hij de pedalen van zijn kleine fietsje rond, een klein beetje wiebelig nog. De moeder lijkt rustig, vol vertrouwen. Terwijl gaat het verkeer door. Ik blijf achter hen rijden, maar schuif op naar links, zo dicht mogelijk tegen de weg. Hopend dat de auto’s en vrachtwagens daardoor ook een beetje zullen opschuiven naar het midden, en zo verder weg van het fietspad zullen blijven. En als het dan toch moet, dat ze dan maar eerst tegen mij rijden, of zo. Iets verderop steken ze de drukke weg over. Mijn handen blijven trillen.

Je denkt soms dat het gemakkelijker wordt met het ouder worden, maar het is niet zo. Je zou iedereen uit de wind willen zetten, zorgen dat er alleen een warme en veilige plek overblijft. Het is niet anders dan dat. Je kijkt naar al die anderen, vaders en moeders, en hoe ze het doen. Het zal altijd een raadsel blijven.

Soms zijn ze er ineens. Al wie je lief is. Ze zijn onderweg. Ergens. En je zou willen zeggen dat ze moeten oppassen. Voorzichtig zijn. Je zou een of andere godheid, mocht die er ergens zijn, willen vragen om even te waken. Er even voor zorgen dat iedereen weer veilig en wel thuis komt.

Misschien is het de herfst wel die je een beetje week maakt. Misschien helpt moe zijn ook niet echt. Je zit televisie te kijken en ineens ben je niet meer bestand. Wat het is, weet je niet. Het raakt je midscheeps.

Je kijkt naar de kinderen. Tot je beseft dat het misschien niet meer het juiste woord is. Ze zijn groot geworden. Ze hebben al een wereld veroverd. In je hoofd is het nog toen, en alles wat tussen toen en nu ligt. Zij willen misschien alleen maar nu zijn. En zo hoort het ook. Iemand heeft hen vinger per vinger losgelaten. Het is allemaal gebeurd, daar ergens, en jij kon alleen maar kijken. En het zal wel goed zijn zo. En toch. Toch zou je willen zeggen. Dat ze voorzichtig moeten zijn. Je zegt het niet. Ze zouden je aankijken zoals jij zou hebben gekeken. En het zal wel goed zijn zo. Er is te veel dat je zou willen zeggen. Je zegt het niet.

Zou het kunnen. Dat jij even voor genoeg schaduw uit de wind zou kunnen zorgen, zodat iemand er rustig in zou kunnen slapen? Stel dat je het zou geloven.

Het is aardedonker buiten. Het is warm genoeg binnen.

En soms moet je niet meer doen dan traag ademen. Tot alles op zijn juiste plaats valt. En alle dingen lijken te zijn wat ze moeten zijn. Je kunt de landkaart in je hoofd overlopen. Iedereen die je kent. En alle plaatsen waar ze zijn. Een voor een. En je kunt zien dat het allemaal goed is.

Hoe het zou zijn als je zou kunnen geloven dat jouw naam ergens in de palm van een hand geschreven is. Het zou mooi zijn. Het zou misschien een vorm van rust kunnen geven. Het zou je ervan kunnen overtuigen dat onrust niet de natuurlijke staat der dingen is. In het andere geval blijven alleen je handen over. En de verhalen, natuurlijk. Zo moeten ze ooit begonnen zijn.

En wat er na de verhalen overblijft. Daarmee moet je het doen.