31 juli 2010

Have fun


Wie mij een beetje kent, weet het natuurlijk: ik ben altijd het zonnetje in huis. In mijn huis tenminste. Dat daar basically niemand anders woont, waardoor een vergelijking met andere hemellichamen niet echt mogelijk is, doet nu even niet ter zake. Steeds loop ik fladderend van pure levensdrift door het huis. Ik zing mijn algehele blijdschap permanent uit, voor de weliswaar afwezige toehoorders. Ik moet aan mijn spiegel vragen om me af en toe eens een keertje niet breed glimlachend tegemoet te kijken, maar dat lukt niet. Het is vermoeiend, ik geef het toe, om in zo’n permanente flow te zijn. En dat zonder botox, zonder heftige erotiserende turbulenties, zonder geestverruimende middelen (chocolade wordt hier even niet meegerekend, dat hoort bij de fundamentele mensenrechten), zonder van die apparaatjes die je steeds in de reclame ziet en die een permanente geur door je huis jagen waardoor je absoluut opgewekt of minstens licht gelukzalig wazig zou gaan bewegen, en zonder platen van K3. Andere mensen krijgen kaakklem van ingehouden stress of voortdurend tandengeknars als gevolg van irritatie door fundamenteel teleurstellende of oersaaie huisgenoten, bij mij is het puur door mijn tandpastasmile, vanzelfsprekend. Elke morgen spring ik dankbaar uit mijn bed, ga op mijn knieën voor het opperwezen, om haar te danken dat ik opnieuw een dag mag doorbrengen op deze fantastische aarde, waardoor ik me verder klaar kan maken om ooit eens aan haar zijde te mogen zitten in het Hiernamaals. (Waarnamaals?, oeps, fout grapje…)

O jee, alleen al dat geweldige gevoel beschrijven maakt me diep triest. Er moet ongetwijfeld iets fundamenteel fout zijn met mij. Wanneer alsnog een huisgenoot zou geïmporteerd worden om mijn ochtend- of avondritueel te bekijken, dan zou zij of hij waarschijnlijk diep teleurgesteld zijn door de schijnbaar verpletterende saaiheid van mijn aardse bestaan. Er zou gevraagd worden of ik misschien niet een beetje somber ben, zo af en toe. En over die rimpels, en beginnende walvorming zou uit beleefdheid gezwegen worden. Ik zou nog proberen uit te leggen dat het nochtans in mijn hoofd geheel en al anders is. Daar gebeuren alle spannende dingen, of zoiets. Alleen hoeft niet iedereen dat te weten. Meer zelfs, ik zou uitleggen dat de zoete melancholie waarin ik me zo graag wentel, warm en vervullend kan zijn. Ik zou uitleggen dat ik heel af en toe in een volledig stil huis hardop begin te lachen, door een of andere mooie gedachte die me zomaar bezocht. Ik zou vertellen dat ik mijn lachspieren vaak in ruststand laat, om ze met meer overtuiging te kunnen gebruiken wanneer dat nodig is. Ik zou er nog aan toevoegen dat ik echt wel, heel af en toe, sta te dansen tijdens het koken (wat me verzoent met het feit dat ik me niet durf wagen tussen die ‘echte’ salsadansende koppels op het plein, maar dat is een andere discussie…). Het zou waarschijnlijk weinig indruk maken. De goddelijke voorzienigheid heeft mij niet toegewezen aan de afdeling permanent dolle pret.

Dat er dus iets ten gronde fout zal zijn met mij, wordt me elke dag opnieuw subtiel ingepeperd. Kijkend uit het raam van de trein, die zich klaarmaakt om de tunnel in te rijden, terwijl ik me rustig en in stilte de vroege werkdag in laat glijden, blij dat ik voorlopig nog niets heb moeten zeggen tegen wie dan ook die dag, zie ik de boodschap. Iets als: “Goede reis. Have fun!” Ze hangt daar in grote letters achter de ramen van het kantoorgebouw. De ijverige collega’s die daar werken, hebben zich ermee bezig gehouden. Letter per letter met het kopieerapparaat vergroot waarschijnlijk. Goed kijken dat ze in de juiste volgorde op het raam werden bevestigd, waardoor ze vanuit de trein leesbaar zijn. En dat op een ongetwijfeld dolle vrijdagnamiddag of zo. Ze hebben dat al even ongetwijfeld gedaan uit diepe liefde voor de universele mensheid. Ze willen het beste voor hun medemens. Wie zou daar iets tegen kunnen hebben? Zo’n mensen moeten een prijs krijgen voor de bestrijding van de dagelijkse verzuring.

En toch… Have fun! Ik wil helemaal geen fun haven… Ik wil misschien minzaam glimlachen, vertederd door de schoonheid van de mensen die tegenover me zitten. Ik wil misschien lichte pretoogjes toestaan na het lezen van een hartverwarmend verhaal in de krant, gewoon woorden, zonder schreeuwerige koppen of flitsende foto’s. Ik wil me misschien afvragen of ik die dag zachtjes op de aarde zal kunnen treden en me innerlijk voorbereiden om vriendelijk en beleefd te zijn, alle mensen netjes te laten uitstappen voor mij, en zo iets te doen voor mijn karma, of zoiets. Misschien wil ik zelfs later op de dag gaan dagdromen over zoete huidgeuren en wat daar allemaal nog bij kan horen. Maar fun

Ik kan me voorstellen dat de collega’s in dat bureau na hun vakantie jolig weer terugkeren, mooi gebruind, met veel lawaai. Ze halen op hun computer meteen de link boven naar de fotopagina waarop de 734 foto’s van hun werkelijk fantastische vakantie op de Dominicaanse Republiek te vinden zijn. En op elke foto is het even dolle pret. De nooit eindigende fun druipt van elk beeld.

Wat is het een verfrissend en teder verwarmend gevoel om sociaal onaangepast te zijn. Alle mensen die op zoek zijn naar permanente hinnikende fun weten nu waar ze daarvoor moeten zijn. Niet bij mij gelukkig. En dat tovert meteen een gelukzalige glimlach op mijn gelaat. Het wordt nog een prachtige dag. Ik gooi de ramen open, zet lekkere muziek op, en ga lekker dansen aan het aanrecht. En niemand die het ziet, heerlijk. Fun zal ik andermaal niet gehad hebben vandaag, wat een geweldig gevoel.

29 juli 2010

Moeilijke vragen

Je doet het terwijl je onderweg bent. Een kleine oefening. Hoeveel moeilijke vragen je jezelf durft voor te leggen. Hoe je toch met jezelf zult onderhandelen om die of die vraag nog even in de wachtkamer te zetten. Hoe je soms weet dat je misschien de vraag nog net durft te stellen, maar niet op het antwoord zou willen wachten.

Voor een keer mogen de iets grotere woorden ook mee komen. Er is toch niemand die het ziet. Uit oneindig veel dan maar een willekeurige selectie. Vragen die toevallig op je weg kwamen de voorbije dagen en nachten.

Kun je luisteren naar een ander? Zonder te oordelen, zonder het verhaal op jezelf te betrekken? Zonder het verhaal te gebruiken om iets te zeggen waar jij toevallig zin in hebt? Moeilijk. Je neemt het jezelf zo vaak voor. Heel af en toe lukt het een beetje. Het kan je onwennig maken, naakter dan je zou willen zijn. Soms maakt het je rustig, als het lukt. Omdat je zoveel meer ziet. En wat je ziet, maakt dat je anders moet kijken.

Ben je integer? Weet je altijd wat je eigen motieven zijn? Lukt het je om nooit een ander te gebruiken? Durf je echt in je eigen spiegel kijken? Je krijgt er bibberende handen van, zo lijkt het wel. Misschien valt het antwoord af en toe nog een klein beetje mee, maar al die andere keren is het falen moeilijk te dragen, denk je.

Ben je gul in de liefde? Kun je de warmte die je in je hebt onvoorwaardelijk geven aan al wie je lief is? Zorg je genoeg voor iedereen? Doe je genoeg om een ander af en toe gelukkig te maken, enkel en alleen voor het geluk? Gulheid is een mooi woord, al is het ook moeilijk. Het gaat niet zozeer over overvloed. Die zou kunnen binden, zou voorwaardelijk kunnen zijn. Het gaat ook niet over jezelf te veel verliezen.

Kun je je laten raken? Een dagelijkse meditatie, zo lijkt het wel. Van punt a naar punt b lopen in de stad, je hoofd volledig leeg maken, en alleen maar kijken naar alle mensen. Niemand negeren, niemand snel in een categorie zetten. Zien dat iedereen een verhaal heeft. Je zou het kunnen horen. Naar het journaal kijken of de krant lezen, en je telkens weer verplaatsen. De pijn en het verdriet van die ander voelen die op een veilige afstand van jou lijkt te zijn. Niets vasthouden, en niets uit de weg gaan.

Zul je moedig zijn wanneer het moment daar is? De vraag die nauwelijks te verwoorden is. Ze kan je achtervolgen, als een kwade geest. Ze lijkt zo wezenlijk. Er zou zoveel van kunnen afhangen. Af en toe kun je een klein beetje oefenen, in de kleine dingen, telkens wanneer je een keuze hebt. Je weet immers altijd wanneer je de andere keuze hebt gemaakt.

Heb je je talenten goed gebruikt? Als er dingen zouden zijn die je goed kunt, heb je ze dan ten volle gebruikt, voor de goede dingen? Niet om het grote verschil te maken, niet om sporen na te laten, niet om gezien te worden, maar enkel omdat je ze niet uit de weg ging.

Heeft de aarde je verzet gevoeld? Misschien is ze niet te stellen zonder enige vorm van kleine pathetiek. Heb je iets gedaan? Zou je je kleinkinderen recht in de ogen kunnen kijken als ze moeilijke vragen stellen? Je zult het nooit weten.

Ben je nederig genoeg? Kun je je genoeg terugtrekken uit jezelf, om zacht als water te worden? Kun je de wind door je heen laten waaien, zonder weerstand?

Kun je de moeilijke vragen alleen aan jezelf stellen, en niet aan een ander? Dat is een interessante vraag. Misschien doemt de verleiding af en toe wel op. Weerstaan aan de verleiding is misschien ook een goede oefening.

Kun je alleen zijn? Kun je samen zijn? Kun je de eenzaamheid riskeren? Welke stilte wil je vullen als je niet alleen bent?

Kun je vrede sluiten met jezelf? Je hebt er een half leven voor nodig, minstens. Maar als het lukt, wordt het stellen van moeilijke vragen gemakkelijker. Een beetje toch. Je kunt luisteren naar de adem, die in en uit je gaat. Je kunt het strand zijn, dicht bij de verschuivende waterlijn. Om te kunnen vechten zonder te vernietigen heb je die vrede misschien wel nodig.

Kun je leven zonder antwoorden op moeilijke vragen? Een moeilijke vraag die minder moeilijk wordt met het ouder worden, zo lijkt het wel. Soms kun je de vragen zachtjes aanraken, ze in je armen nemen, en ze dan weer wegleggen. Ze zullen je niet schroeien. Waardoor je ook de volgende kunt nemen.

En misschien is het nu wel tijd voor een ijsje.

25 juli 2010

How to Paint a Dead Man


Stel je voor dat je een schilderij maakt. Misschien van een levend model, misschien wordt het een stilleven. Je brengt laag na laag minutieus aan. Je maakt schaduwen, of lichtplekken die pas later, in het kijken, een geheel zullen opleveren. Nooit is het een tekening met zwarte lijnen, die je zou moeten inkleuren. Er is geen rechtlijnigheid. Wat het uiteindelijk resultaat zal zijn, zal een eigen werkelijkheid zijn, en zal zo misschien meer zeggen over de ‘echte’ werkelijkheid. Je ziet het beeld, en het geeft je een inzicht. Of je verlangt naar een beeld, dat je een inzicht zal geven. En de hele tijd is er de ervaring van de materie. De geur van de verf. De structuur van het linnen. De fysieke omgeving waarin je schildert of waarneemt.

Het nieuwe boek van Sarah Hall, How to Paint a Dead Man (vertaald als Portret van een dode man) beweegt in dit spanningsveld. Wie uit is op een min of meer rechtlijnige plot, met zwarte lijntjes, zal wat onrustig worden van dit boek. De structuur en het poëtische, zoekende taalgebruik zullen misschien een beetje in de weg staan van een verhaalverwachting. Wie kan meedrijven met het tastende beeld van het schilderij, dat tegelijk ook het proces van het schilderen is, zal een heel mooi en fascinerend boek ontdekken, dat evenmin als het schilderij al zijn geheimen prijsgeeft. Een boek over leven, dood, kunst, verlangen, falen, inzicht en onkenbaarheid.

Het boek verbindt vier levens met elkaar, in verschillende momenten in de tijd. Het duurt even eer je ziet hoe die vier met elkaar verbonden zijn. De personages raken elkaar telkens op een bepaalde manier, maar misschien zijn het vooral hun verhalen, die als fragmenten, als kleurvlakken op het doek, samen iets vertellen. De vier verhalen komen afwisselend aan bod, en voor elk van de vier heeft de auteur telkens een eigen vertelvorm gekozen. Die vorm past bij het personage, en zegt tegelijk ook iets over verschillende manieren om een werkelijkheid te vertellen.

Er is Giorgio, een Italiaanse schilder van stillevens, ergens in de jaren 60. Hij is stervend, en vertelt zijn verhaal in een dagboek. In zijn jongere jaren heeft hij zich laten verleiden door het Italiaanse fascisme, maar betaalde daar persoonlijk een zware prijs voor. Was het het ‘vormelijke’ of het ‘maakbare’ dat hem aantrok in die politieke beweging? Is er zo een verklaring te geven voor het feit dat hij bijna alleen maar stillevens maakte, met telkens opnieuw flessen op een tafel? Misschien hoopt hij door telkens opnieuw het niet-bewegende te verbeelden iets te onthullen van de bewegende werkelijkheid. Misschien is het te confronterend, te ontregelend, om levende mensen in zijn schilderijen toe te laten.

Er is Annette, een meisje dat langzaam haar zicht verliest en blind wordt. Ze had talent voor kunst, en dat werd ook herkend door Giorgio, die op haar school kwam spreken. Maar ze verdwijnt in de wereld van het niet-zien. Ze verkoopt bloemen, en beweegt moeiteloos in een universum van geuren. Haar wereld is intens, haar zintuigen staan scherp. Ze is vol verwondering. Maar tegelijk is ze ook onwetend. Ze begrijpt niet hoe haar lichaam verandert, en in een poging haar te beschermen tegen de boze buitenwereld houdt haar bange en ‘bijziende’ moeder haar ook weg van een beter inzicht in die aardse werkelijkheid. Annette denkt dat de schoonheid in haar hoofd wordt bedreigd door het ‘Beest’ dat ze ooit op een schilderij zag, maar het gevaar is menselijker.

Er is Peter, een Britse landschapschilder. Zijn verhaal speelt zich vele jaren later af, in Cumbria. Het blijkt dat hij ooit brieven stuurde naar Giorgio, die hij erg bewonderde. Bij een tocht door het landschap, valt hij, en komt hij vast te zitten tussen de rotsen. Hij zit als het ware letterlijk vast in zijn onderwerp. Terwijl de nacht voorbij gaat, blikt hij terug op zijn leven. Zijn eerste huwelijk, een relatie die in de hippieperiode behoorlijk desastreus verliep, is nooit helemaal uit zijn hoofd verdwenen. In de jaren daarna is hij dan wel succesvol geworden, het lijkt toch ook alsof hij te nonchalant door het leven ging. Misschien besefte hij niet genoeg hoe gezegend hij was met zijn gezin, misschien is hij als kunstenaar niet diep genoeg gegaan.

En ten slotte is er Susan. Zij is fotografe in het London van nu. Ze is volledig in shock na de dood van haar tweelingbroer, in een motorongeluk. Zij blijkt de dochter van Peter te zijn. Ze is succesvol in haar vak, en heeft een relatie met een erg begripvolle man. De dood van haar broer, met wie ze bijna een symbiose vormde, leidt tot een zware identiteitscrisis. Ze stort zich in een hevige seksuele relatie met de man van een collega. Enkel in de rauwe en donkere kracht van die verboden affaire lijkt ze zichzelf nog te kunnen voelen, leeft ze niet mechanisch. Ze moet afdalen in de eigen onderwereld om iets van haar leven terug te vinden.

Naarmate je als lezer beweegt doorheen de fragmenten van die vier verhalen, merk je hoe ze bij elkaar horen. Het gaat telkens over verlies en over inzicht. De schoonheid van de kunst is daarbij een eigen wereld, die je kan beschermen, doen verlangen, en soms inzicht geven. Die schoonheid komt er wel door materie, en door falende en sterfelijke mensen. Iedereen is op zijn of haar manier blind geweest of geworden, of zelfs gemaakt.

Wanneer je te dicht bij een impressionistisch schilderij staat, zie je enkel vlekken. Wanneer je verder weg gaat staan, zie je hoe ze in elkaar schuiven, en zo in hun stilstand een tintelende en bewegende werkelijkheid weergeven. Om het licht op de kathedraal te vangen, moet je datzelfde schilderij telkens opnieuw maken, wist de schilder. Om iets van de beweging te begrijpen, moet je misschien het stilstaande telkens opnieuw proberen te vatten. Sarah Hall heeft iets van dat alles gedaan in haar boek, waarin ze de woorden zorgvuldig als poëtische lagen verf aanbrengt. De verhalen van de vier personages zijn even ‘onaf’ en onvatbaar als de werkelijkheid. Ze zoeken meer dan ze vinden. Het is die gedeukte openheid die bij je blijft als je het boek neerlegt.

24 juli 2010

Een trage rimpel


Wat zou je moeten doen om een goed mens te worden? Soms zou je het willen weten. Of je het kunt weten.

Baby’s duiken op in je dromen. Je twijfelt nog steeds hoe je hen het best zou vasthouden, hoe je hen het best kunt beschermen tegen alle dino’s en andere demonen. Je loopt over de straat, en ze beginnen spontaan allerlei woordjes te zeggen. Je vraagt je nog even af of dat toch niet een beetje vroeg is, die woordjes.

De man voor je in de winkel staat uitgebreid zichzelf te bejubelen. Hoe geweldig hij wel is, wie hij allemaal kent, wat hij allemaal weet, wat hij allemaal gedaan heeft, … Even denk je nog dat er enige ironie in het spel moet zijn. Een pose, die net lang genoeg volgehouden wordt. Maar hij gaat maar door. Het is beter om toch maar subtiel het pand te verlaten. Ook de schepping maakt wel eens een fout blijkbaar.

Of je wel elke dag genoeg oefent in milde aandacht, denk je nog even, terwijl je rustig iedereen laat oversteken op het zebrapad. Terwijl besef je dat die vraag het bewijs is van nog niet genoeg geoefend, of zoiets. Waarschijnlijk zul je dus een antwoord kunnen geven op het moment dat de vraag helemaal verdwenen is, of zoiets.

De twee mannen zitten naast elkaar op de bank op het pleintje. Ze zitten daar gewoon. Misschien zeggen ze af en toe een woord, misschien ook niet.

Je doet je best om goed te werken. Op discipline, want veel zin was er niet, niet echt. Je laat je niet afleiden, concentreert je op al die woorden, en hoe ze zouden moeten zijn. Je neemt je voor om op tijd te stoppen, om nog te kunnen lezen in je boek. Iets zegt je dat je eigenlijk te moe bent. Je zet je neer en leest. Helemaal goed gaat het niet. Je schuift tussen de regels van het boek door, als naar een droom waarin je in en uit kunt gaan. Iets zegt je dat je eigenlijk te moe bent. Iets vraagt je of je eigenlijk wilde lezen, of vooral je boek uit krijgen. De enige oplossing is je erbij neerleggen dat je beter even zou gaan liggen. Waarna je vaststelt dat je eigenlijk moe bent. Dat dat zou kunnen, zegt iets, het is tenslotte weekend, en bijna vakantie, die eigenlijk goed van pas zou komen, als je eerlijk bent, maar toch… Het kan moeilijk zijn moe te zijn.

De vraag naar het geluk is misschien wel de moeilijkste.

In de winkel, niet voorzien van airco, staat een bordje dat zegt dat de chocolade in de kelder ligt, gezien de warmte. Dat je dus moet vragen om de chocolade uit de kelder te laten halen. Even ben je in de war, je kwam immers enkel voor chocolade. Of dat niet een beetje onnozel is, om die mijnheer alleen voor die chocolade in die kelder te laten gaan. Even neem je je voor nog iets anders ook mee te nemen, waardoor het minder kaal of zo zou zijn. Maar iets anders heb je eigenlijk niet nodig. Als compromis besluit je niet twee maar drie repen te vragen. Het lijkt een normale vraag te zijn, de man gaat rustig de chocolade halen.

En ineens besef je dat je misschien best nog wel oud zou kunnen worden. En even lijkt het alsof je zoveel zou moeten doen, nu onmiddellijk, voor al wat er na nu nog gaat komen. Alsof je alles snel in orde zou moeten brengen, terwijl je, besef je tegelijk, misschien net meer tijd hebt om alles in orde te brengen… Misschien zul je ooit nog iets van jezelf begrijpen, denk je nog.

Je hebt je best gedaan om het kleine korstje niet weg te pulken. Je hebt het uiteindelijk alleen een klein beetje geholpen om op geheel natuurlijke wijze vanzelf van je hoofd af te vallen, met de zwaartekracht dus. Een heel klein beetje maar. Waarom zijn trouwens niet alle tuinschuurtjes gemaakt op maat van normale mensen, met een normale lengte van bijna twee meter of zo? Het leven zou simpeler zijn. Die stelling geldt overigens ook voor lampen die boven tafels hangen, om maar iets te zeggen.

Je zou er veel voor geven om je oude grootmoeder even terug te halen naar dit leven, en haar mee te nemen naar een bankje op een plein. Je zou haar willen vragen of je af en toe een goed mens bent. Maar het zou ook kunnen dat je niets vraagt, en dat jullie stilletjes naast elkaar blijven zitten, zonder een woord te zeggen.

21 juli 2010

Wat de tuin je toevertrouwt

‘Heb je het koud? Neem dit maar, ik hoef het niet.’
‘Ja, dat is beter zo.’
‘Waar denk je aan?’
‘Het was een rare dag. Het was alsof alles aan me voorbij ging. En het was alsof ik iets moest doen, iets dat belangrijk is of zo, iets dat een verschil zou hebben gemaakt. Maar ik wist niet wat dat had kunnen zijn. Ik wist niet meer hoe ik daar terechtgekomen was, maar niemand zei iets, dus misschien was alles wel normaal.’
‘En ging het over?’
‘Ja, het ging over, een beetje toch. Ik deed gewoon wat er moest gebeuren, en dat maakte me een beetje rustiger.’
‘Maar niet helemaal?’
‘Nee, niet helemaal. Het gebeurt me wel eens meer, dat ik het gevoel heb dat ik op dat moment ergens anders zou moeten zijn, iets anders zou moeten doen of zijn. En dan loop ik naar huis, zo langs het water, en dan glijdt het een beetje van me af.’
‘Ik herken het wel. Neem nog wat wijn, hij is lekker.’
‘Het eten was lekker, dank je, dat heb je weer goed gedaan.’
‘Het is raar, maar er is me iets gelijkaardigs overkomen vandaag. Ik stond te koken, en ineens, zomaar, kwamen er tranen. Uit het niets, zo leek het wel. Ik had niet het gevoel dat er een aanleiding was of zo.’
‘En is het beter nu?’
‘Ja, het is wel over. Al zat er misschien wel een traan in de sla, dat zou kunnen.’
‘Ik dacht al dat er een zout plekje was.’
‘Dat zal wel.’
‘Misschien was het te stil hier vandaag, en had je de stad in moeten gaan of zo. Weg van hier. Mensen zien, dingen aanraken, ik weet het niet.’
‘Misschien wel. Maar het zou ook kunnen dat het niet zo erg is, dat het op een of andere manier goed is voor mij. Iets als uitgestelde stilte.’
‘Zou dat? Soms weet ik dat niet, of het zo is.’
‘Ik ook niet. Maar ik ben wel blij dat je er bent. Ik dacht het net nog, toen ik naar de sla keek: dit is genoeg. Dit is zoals de dingen moeten zijn, vandaag. Alles is goed.’
‘Ja? Dacht je dat? Dat is mooi. Ik vind dat een moeilijke gedachte, maar vraag me niet waarom.’
‘Ik verlang soms zo naar een gesprek waarbij je het gevoel hebt dat alles ertoe doet, dat alle woorden zichzelf zijn. Als nadien de wereld zou vergaan, zou het goed zijn. Dat verlangen is meer een soort onrust denk ik, het gevoel dat de tijd voorbij gaat, en dat er zoveel interessante gesprekken of mensen zomaar samen met de tijd voorbij gaan. En andere dagen kan het me niets schelen, dan wil ik juiste de grote leegte, dan wil ik dat er niemand in mij komt, voor even toch. Tot je het op het moment zelf weet: nu is het goed, dit is genoeg.’
‘Weet je, ik lijk misschien altijd wat opgewekter dan jij. Maar soms denk ik dat jij af en toe grotere rust vindt in de dingen.’
‘Dat weet ik niet zo goed.’
‘Ik zit hier graag. Het is alsof de tuin me zegt dat alles goed zal komen. Je moet er een tijdje op wachten, maar als je lang genoeg wacht, dan komt het.’
‘Dat is waar.’
‘Wat is er?’
‘Zullen we straks nog iets geks gaan doen?’
‘Zoals wat?’
‘Dat zien we wel.’
‘Ja, dat doen we. Maar we blijven nog even zitten nu, goed?’
‘Ja.’
‘Vertel nog eens iets.’
‘Gisteren zat ik aan die tafel, met dat kleine jongetje op mijn buik. Hij lag daar zo heerlijk te liggen. En ik had mijn hand op zijn buik. En die hand leek ineens zo groot. Er kon hem niets gebeuren daar. Mijn adem werd heel rustig, en hij ook.’
‘En wat dacht je dan?’
‘Ik weet het niet. Ik dacht: heb ik echt zo’n grote handen?’
‘Ja, dat weet je toch.’
‘Misschien wel. Maar het overviel me ineens zo. Ik begon even te twijfelen, en toen ging het weer over.’
‘Waarover twijfelde je?’
‘Ik weet het niet. Over die handen, denk ik, en wat ik ermee zou moeten doen.’
‘Je hebt er al eten mee gemaakt, dat is toch al veel.’
‘Ja, eigenlijk wel. Heb je genoeg gegeten trouwens?’
‘Ja hoor, absoluut.’
‘Misschien moeten we gewoon hier nog even blijven zitten, zonder iets te zeggen. Gewoon naar de tuin luisteren.’
‘Dat is een goed idee.’
‘En daarna gaan we iets geks doen.’
‘Natuurlijk.’

18 juli 2010

Vlinder


Er vliegt een vlinder door de straat. Zomaar. Hij lijkt zo kwetsbaar. Even zou je voor hem uit willen lopen. Om iedereen te vragen aan de kant te blijven. En te wachten tot de vlinder voorbij is. Misschien moet iedereen wel blijven staan, op die plek. Om te wachten op een vlinder die zou kunnen komen straks. En zien wat er dan gebeurt.

Je ziet hoe de mensen dansen op het plein. Ze moeten niet wachten tot de beweging tot hen komt. Ze moeten niet nadenken. Ze lijken geen afstand te voelen tot al die patronen. In ontvangst nemen is voldoende, zo lijkt het wel. Het maakt je klein.

Er fietst een kleine jongen door de straat. Fietsen, de weg in het oog houden, en tegelijk met zijn mama praten, het is een beetje veel tegelijk. Misschien zou iedereen even door het raam moeten komen kijken, en zachtjes glimlachen.

Een haperende nacht. Bij het wakker worden doet alles meer pijn dan bij het begin van de nacht. Je zou alle gaten en scheuren zachtjes willen vullen met fijne plamuur, en daarna nog even opschuren. En dan nog even in de zon, en een laagje olie erover. Of zoiets.

Misschien moet je even de stad in gaan. Om te kijken naar hoe de mensen vandaag bewegen. Alle kranten zijn toch al op. Zou je eigenlijk de letters van een blad weg kunnen lezen? Zodat alleen hun lege plekken overblijven. Je begint gretig aan de weekendkranten. Je zuigt alles op. Dat er veel woorden zijn, doet je even duizelen. Tot je voelt dat ze weer bijna op zijn. En de lichte angst die je dan nadert.

Traag praten, dat zou wel wat zijn. Zorgvuldig elk woord uit de stilte bevrijden. En alleen die woorden die het waard zijn. Alleen de verhalen die bij dit moment horen.

De tuin herinnert zich iets.

Je huid ruikt anders in de zomer. Denk je.

Waar zou de vlinder nu zijn? Zou de vlinder zich eenzaam voelen?

Een zwarte man in witte feestkledij loopt trots door de straat.

Als het lang genoeg stil is, komen de dromen weer terug. Ze schuifelen zachtjes tegen je aan. Ergens in je rug laat iets je los.

Zouden de afwezige vlinders, zij die verdwenen zijn, ook lege plekken maken in de lucht? Zou je dat stuk van de ruimte kunnen aanraken? Misschien kun je er zomaar tegenaan lopen. Even een kleine tik voelen. En dan beseffen dat de ruimte op die plaats in staking is gegaan.

Misschien zijn er rondom jou ook zo’n plekken voor al wie er niet is. Je zou kunnen zeggen, bij aankomst: kijk, er is hier al een stukje uitgespaard, waar jij netjes in past.

Het moet ongetwijfeld zo zijn. Denk je.

Het is tijd om naar buiten te gaan. Om te voelen of er wind is die nog kieren in jezelf kan ontdekken.

17 juli 2010

Oregon



Je moet het maar een keer horen, en het blijft in je hoofd hangen. De onvermijdbare zoete melancholie, en het trage verdriet. In die stem, en die voorzichtige banjo. Er is een ruimte die je ziet, wanneer je dit hoort. Wat je ziet, lijkt uitgestrekt, herbergt iets van troosteloosheid.

Het is muziek die hoort bij een jeugd. Ze was aanwezig in het huis. Ze werd opgenomen. Jaren later bleek ze nog aanwezig. Jaren later, een avond waar de oude zanger – voor het laatst, zo zou snel blijken – zijn publiek even kwam begroeten.

Er was zoveel muziek in het huis. Het leek zo vanzelfsprekend. Waarschijnlijk was het dat niet.

Wat zou je je herinneren als je deze muziek hoort? Het is alsof je je iets herinnert. Iets wat je zou kennen. De muziek lijkt je terug te brengen tot een plek die daardoor altijd in je bereik heeft gelegen. Waardoor je elke keer kunt zeggen: ik ben daar geweest.

Misschien is het ook de plaats waar je voor het eerst die platen hoorde die je blijft zien. Hoe je zat aan de platenkast. Zoals je je soms van een boek alleen nog de geur herinnert die er was terwijl je het las. Zoals je soms maar naar iemand moet kijken om samen dezelfde herinnering te zien. Alles is tastbaar, en zal het ook altijd blijven.

En soms hoor je iemand praten, over diezelfde muziek. Je zet even de radio harder om de woorden te horen. Je zou willen dat die stem trager zou praten, zodat het langer zou duren.

Je zou erover willen praten, met iemand die er niet meer is. Je zou verlegen zijn, zoals altijd.

Het is zoals met woorden. Ze zijn zo fysiek. Je kunt ze aanraken. Ze zijn van graniet, kunnen nooit ontsnappen aan de eigen materie. Ze kunnen alleen dromen van het vervloeien. Ze kunnen alleen verlangen naar wat er tussen de woorden te zien is. Zoals de liefde. Die is er misschien alleen maar tussen de woorden. Waardoor de woorden zich in al hun eeuwige onvolmaaktheid onmisbaar maken, omdat er enkel zo een ruimte tussen de woorden kan zijn. Iets van die naar zachtheid verlangende hardheid van de woorden kun je in de muziek horen.

Dat je iemand zou zijn, het is een illusie. Je bent hoogstens een knooppunt van alles wat ontsnapt en tegenstrijdig is. En elke dag opnieuw vertel je een verhaal over jezelf. Wanneer je iets zegt tegen een ander, zeg je daarmee ook dat jijzelf ergens in de ruimte bent. Je zou de dingen erdoor kunnen bepalen, door hun afstand. Je suggereert, door de volgorde van de woorden, dat min of meer af te lijnen zou zijn wie je bent. Maar elke dag vertel je een nieuw verhaal, vertel je opnieuw een verhaal. Je houdt je eigen zand tussen je vingers. Telkens opnieuw. Maar soms, met muziek, is het heel even alsof in dat alles ergens een rustpunt is. Iets raakt je, waardoor een eindeloze beweging heel even gaat liggen. Iets raakt daardoor een plek die er altijd al moet geweest zijn. Zo lijkt het toch.

Het is muziek van een andere tijd, zeggen sommigen. En ze zullen wel gelijk hebben. Je hebt die tijd naar je toe gehaald. Als een uitbouw. Waardoor het beter wonen is.

Er is iets met die eerste noten. En die tweede stem die zich er nauwelijks hoorbaar onder weeft. Nog voor de woorden komen. Ze zeggen iets over wat gaat komen. Je kunt de akkoorden zien. Heel even lijkt het alsof je het leven, al is het maar voor enkele minuten, uit elkaar zou kunnen leggen en twee heldere lijnen.

Hoe geruststellend het is, dat je die muziek bij je kunt houden. Je moet enkel je ogen sluiten en de noten oproepen. Ze komen zo naar je toe. Je weet dat je niet meer moet doen dan dat, om iets van jezelf terug te vinden.

15 juli 2010

Zou je willen verdwalen

Het kleine meisje ligt dicht bij me te slapen. Ze is nog maar enkele dagen in de wereld. Daarvoor was ze er natuurlijk ook al, maar het tellen was nog niet begonnen. Je telt vanaf de eerste dag in deze wereld. Vanaf het weggroeien. Misschien is een kind alleen maar dan helemaal van je als het er nog niet is. Het blijft nog lang schuilen in warme handen. Het blijft nog lang cirkelen. Het zal weglopen, omdat er een punt is waarvan het kan weglopen, zodat er ook altijd een terugkeer mogelijk is. Ooit zal het dat alles. Ooit zal wie wie draagt ongemerkt keren. Nu is alles nog hier. Het is steeds moeilijk om niet te laten zien hoe verlegen ik ben bij zo’n bezoek. Hoe graag ik gewoon zou zitten kijken. Het groeien zou te zien zijn. Het is tijd om weer te gaan. Zodat ik gelukkig niet alles kan zeggen wat me ontroert. De moed van twee mooie mensen om een kind in deze wereld te brengen. Om pal voor de wind te gaan staan, en te zeggen aan die kleine meid dat ze veilig zal zijn, dat alles goed zal komen. Meer kun je niet zeggen, waarschijnlijk, maar het is al genoeg.

Enkele uren later wordt de lucht zwart. Alsof iets moet duidelijk gemaakt worden. Het lijkt gemakkelijker om niet thuis te zijn. Zodat je niet kunt voelen dat je je niet veilig zou wanen. Je spreekt jezelf toe. Dat je gewoon moet wachten, tot wat te gebeuren staat zal gebeuren. Dat aanvaarden wat groter is de normale orde der dingen is. Dat gewoon blijven ademen en straks doen wat zich aan zal dienen beter is. Je wacht tot het kan, tot je buiten kunt gaan. Misschien kun je met een leeg hoofd, zonder bespiegelingen, naar de trein gaan. Gewoon tussen de lichte chaos gaan staan, en de trein nemen wanneer die komt. Misschien is dat een betere strategie. Geen demonen. Je kijkt naar lichtjes gespannen mensen. Hun dunne zomerspullen plakken tegen hun huid. Het was natuurlijk overmoed om niets mee te nemen tegen de regen die zou komen. Maar je kunt er nu gewoon naar kijken. En plots horen dat een trein zal komen. Rustig naar beneden gaan, en wachten. Er is veel plaats. Mooie mensen stappen op de trein. Daarbuiten ergens is de zon al terug. Mensen dampen zich weer droog. Ze vertellen verhalen. Alles zou normaal kunnen zijn.

Een dag eerder, in een ander station. Rustig staan wachten op een trein die normaal ook nog een verbinding zal garanderen. De trein waarop je wacht, blijkt ineens niet meer te zullen komen, of toch niet meteen. Je kijkt naar die paar mensen die ook staan te wachten. Een jonge vrouw is naast je komen staan. Even wordt er naar elkaar gekeken. Een volgende trein wordt op een ander spoor aangekondigd. Je loopt trappen op en af. Zij is ook meegekomen, zo blijkt. Even wordt er naar elkaar gekeken, nu met een lichte glimlach. Iets van solidariteit. Als we hier nu toch staan te wachten, kunnen we even goed vriendelijk zijn. Er wordt omgeroepen dat de eerdere trein nu toch zal aankomen, en ook als eerste zal vertrekken. Je loopt terug trappen op en af. Dan zie je dat zij op het andere perron is blijven staan. Er wordt even gekeken, met een lichte verwarring. De trein rijdt binnen. Je gaat aan het raam zitten waar je het andere spoor kunt zien. Er wordt gekeken, en na een klein moment van lichte onrust wordt er gezwaaid. De trein vertrekt. Alles is licht. Alles is goed. Vanaf nu mag alles weer gewoon voorbij gaan.

Een verjaardag. De stoel is nog nat. Die heeft een onweer doorstaan, enkele uren eerder. De boeken zijn weer niet echt goed ingepakt. Ook dat ritueel moet herhaald worden waarschijnlijk. Het geeft niet. Het bevrijden uit de verpakking gaat voor, dat geldt ook voor andere dingen. Even ben je verlegen, maar het gaat weer over. Je bent bezig samen oud te worden, denk je nog even. Je bent stilaan in dat stuk gekomen waar je weer dichter bij elkaar gaat zitten, en steeds omkijkt of iedereen er nog wel is. Je weet niet of je het goed doet. Het geeft niet. Je bent zo geworpen.

Er wordt gebeld. Afspraken worden gemaakt, om dan en dan. Iets is gemakkelijker geworden, doorheen de tijd, hoor je jezelf denken. Misschien leer je de dingen ooit nog wel, een klein beetje toch. Iets is moeilijker geworden. Eens de afspraak is gemaakt, of eens je je hebt voorgenomen om dat of dat tegen die of die te zeggen, komt er onrust bij. Tussen nu en dan kan alles gebeuren, alles tussen inslaande meteorieten en gewoon weglopen. Iets heeft hiervoor gezorgd, ooit, en het zal nooit meer veranderen. En misschien is ook dat beter. Het doet je anders ademen, en anders kijken.

11 juli 2010

Late heling


‘Die olie ruikt lekker.’
‘Ja, ik heb hem speciaal voor jou uitgezocht.’
‘Het is toch wel raar, wat dit met me doet. Soms lijkt het alsof ik dit in jaren niet gevoeld heb. Misschien is er de hele tijd iets opgeslagen daar, dat nu wordt aangeraakt.’
‘Ik denk het wel, zo voelt het toch.’
‘Weet je, ik ben zo vaak, en al zo lang onderweg, dat ik soms niet meer weet of ik nog ergens terug naartoe kan gaan. Misschien is het dat wat ik voel nu. Het is moeilijk om mijn tranen in te houden.’
‘Maar dat hoef je helemaal niet te doen, het is niet erg.’
‘Toen ik ooit vertrok, wilde ik echt weg van hier. Ik denk dat ik me wilde verliezen in een soort zwerven. Ik ging van plek naar plek, werkte daar, zag de gezichten van de mensen, hoorde hun verhalen. Ik zag de sporen van de oorlog, en hoe die nooit weg leek te gaan. Je denkt dat je harder wordt, dat het van je af kan glijden, een beetje toch, maar het is niet zo.’
‘Misschien maakt het een scheur in je ziel of zo, zoals een breuklijn in de aarde.’
‘Ik heb me het vaak afgevraagd, of die scheur er gekomen is, of altijd al was. Misschien is onze gekreukte staat wel de enige echte, en is het een illusie dat je ook één kunt zijn.’
‘Het zou toch mooi zijn als het wel zou kunnen, ik denk dat we er allemaal naar verlangen, zou dat niet?’
‘Misschien komt wat ik nu voel er het dichtst bij. Soms lijkt het alsof wat je verlangt ook zou kunnen, ooit.’
‘Voor mij is het alsof ik me nu zou kunnen verliezen in die handen. Ze zijn op een bepaalde manier niet meer van mij. Ze antwoorden enkel.’
‘Dat is mooi gezegd. En zo vergeet je ook dat ook dit weer voorbij zal gaan. Straks ga jij weer weg, en binnen enkele dagen vertrek ik weer.’
‘Denk je dat je ooit definitief terug zult komen?’
‘Ik denk dat ik binnenkort op een punt kom waar ik zal moeten kiezen. Ofwel terugkomen, en hier blijven dan, ofwel voor altijd blijven zwerven, en daar ergens verdwijnen.’
‘Vergeet maar niet dat dit er altijd zal zijn.’
‘Nee, dat vergeet ik niet. Het is misschien zelfs moeilijk te aanvaarden, dat het zo is.’
‘En toch is het zo, geloof me maar.’
‘Ik hou wel van die koele wind, die door de open deuren komt. En buiten is er de lindegeur. Die doet iets met me. Het is een geur die bij deze plek hoort. Ik denk dat het niet voor niets is dat een linde als een heilige boom werd beschouwd.’
‘Het doet me soms pijn dat zo weinig mensen nog iets merken van die heiligheid rondom ons, om het nu maar even in die woorden te zeggen. Het doet je anders ademen.’
‘Dat is zo. Soms ben ik die adem ook kwijt. Misschien wel meer dan soms. Ik denk dat het daarom zo moeilijk is nu om de tranen tegen te houden.’
‘Het geeft niet. Laat alles maar gewoon los, en luister maar enkel naar je huid. Meer hoeft er niet te zijn vandaag.’
‘Nee, meer moet er niet zijn vandaag.’

10 juli 2010

Verlangkaart

Het hoort bij een periode van vakantie, blijkbaar, telkens weer. Een lichte onrust. Ineens is het alsof iedereen weg gaat. Ergens naartoe. Weg van hier. Ook al zijn ze daarom niet dicht hier, je kunt hen denken, net daarvoor nog. Je kunt je ogen sluiten, en de kaart in je hoofd worden. Je kunt iedereen zien op die kaart. Wie is waar. En zodra wie je zocht op de kaart is gevonden, komt een voorzichtige rust in je richting. Alsof je even niet verdwaald bent. Alsof je even oriëntatiepunten zou hebben. Als die daar is, en die is daar, en die is daar, dan zou ik wel eens hier kunnen zijn, misschien. Tot ze dan weer weg gaan. In alle richtingen, weg van hier. En naarmate zij verder weg zijn, ben jij iets minder hier, ook al beweeg je niet. De kaart is veranderd. Je neemt even je kompas in de hand, zet je lichaam op het kruispunt van de windstreken, en kunt zo zien waar die ander zou moeten zijn. Het is een andere kaart, dichter bij vermoeden dan bij zien. En terwijl gaat de tijd verder. Je leert om anders te ademen.

En alles wat je niet zegt. Soms is het niet erg. Soms is het genoeg om te weten wat niet is gehoord. Soms hoop je dat het toch zal gehoord worden.

Waarvan zou je weg willen, als je weg zou willen van hier? Wat zou je willen achterlaten, voor even dan toch? Je zegt iets over dat wat je zoekt enkel in jezelf kan rusten, waardoor je dus vooral niet weg mag gaan. Je zou moeten wachten. Tot het vanzelf naar je toe komt, waarna je niet meer weg wilt. Het wachten kan lang duren. Om te oefenen stel je je het toch voor. Je gaat zelf bewegen op de kaart.

Zou je moeten weten waar je thuis bent om weg te kunnen gaan?

Stel dat je mensen van je kaart naar je toe zou kunnen halen, naar hier dus, wat zou je dan doen? Wat zou je zeggen, wat zou je vragen?

Soms ga je kleiner bewegen. Wil je sneller weer terug. In kleinere cirkels rondom hier.

Je ziet jezelf op een foto staan, en schrikt hevig. Het moet een andere jij zijn die op de kaart van anderen staat. Die andere jij zou dichter bij het beeld moeten staan dat je vermoedt in je hoofd. Zodat er minder falen overblijft.

En heel even denk je: laten we alle verhalen opnieuw vertellen, eindeloos lang, een zomer lang. De verhalen rusten in dezelfde kaart, ze hebben zich teruggetrokken in de bodem. Je kunt ze ruiken, bijna betasten.

Dat er dringend iets over schoonheid moet gezegd worden. Ook dat besef je. De schoonheid mag niet te lang onaangeroerd blijven.

Misschien moet je overgaan tot het schrijven van lange brieven. Met een teder handschrift, als dat in je bereik zou liggen. Om ze dan heel voorzichtig uit handen te geven aan de postbus. Om daarna in je hoofd te volgen waar ze naartoe gaan. Je ziet hoe ze onderweg zijn. Ze komen dichter bij hun doel. Misschien wordt pas na aankomst beseft dat ze verlangd werden. Misschien is dat een andere vorm van thuiskomen.

Je betast de kaart. Heel voorzichtig. Je legt de kaart heel zachtjes neer en bedekt ze met het einde van de dag. Misschien zullen je dromen er anders over beslissen, ongehinderd door de zwaartekracht van het verlangen. Alles is goed.

07 juli 2010

Kusplek


Ik had ze daar al enkele keren zien staan. Staan kussen, om correct te zijn. Op het geheime plekje. Hoewel, zo geheim is het nu ook weer niet. Het ligt daar gewoon, aan het einde van het perron. Maar de meeste mensen komen er nooit. Als je het dan toch ziet, lijkt het ineens zo bijzonder, bijna mysterieus als het ware. En het kan voor allerlei dingen gebruikt worden. Zoals voor geheime afspraakjes, tussen geliefden die liever een afgelegen plekje opzoeken.

Ze stonden er dus weer, en ik wou er toch iets meer over weten. Over Miranda en Dirk, zo bleek. Ik zag het al aan de manier waarop ze elkaar vasthielden tijdens het kussen. Iets in mij dacht: alleen jonge en gretige geliefden kussen zo. In een moment van absolute stilstand, en met een bijna desperate omhelzing. Maar dat was natuurlijk een domme gedachte. Miranda en Dirk dus.

‘Wij zijn waarschijnlijk de enige twee pendelaars die het niet erg vinden als de trein vertraging heeft. We zien elkaar normaal elke dag hier, op deze plek. Dirk moet daar op spoor 1 zijn trein naar Dendermonde nemen, en ik hier op spoor 2 mijn trein naar Aalst. We proberen altijd zo snel mogelijk weg te raken op het werk, om hier nog enkele minuten samen te kunnen zijn.’

‘We kwamen elkaar voor het eerst tegen net buiten de uitgang van het station, aan het verkeerslicht. Er staan daar ’s morgens altijd veel mensen te wachten om over te steken. En daar had ik haar al een paar keer gezien, en ik kon mijn ogen niet van haar af houden. Na een tijdje begon ze terug te kijken, en glimlachte ze soms al eens. En op een bepaalde dag stond er een bus geblokkeerd, net op het zebrapad, en toen zijn we beginnen praten. En zo is het gekomen.’

‘Weet je, Dirk kan zo goed luisteren. Mijne Roger thuis, die is altijd met zichzelf bezig. Vroeger deed hij aan postzegels, en nu zit hij de hele tijd videogames te spelen. Met veel schietgeweren en zo. Hij kijkt me niet eens aan wanneer ik thuis kom, hij roept alleen dat hij honger heeft of zo. En ja, een vrouw, die wil zo graag eens een keer kunnen praten. Ik heb wel enkele goede collega’s, maar dat is toch anders. Dirk kan dat goed. En kussen kan hij trouwens ook goed. Of mag ik dat niet zeggen?’

‘Het klinkt misschien een beetje onnozel, maar vroeger kuste ik niet zoveel. Noëlla, mijn vrouw, die houdt er ook niet zo van. Als ik haar zo af en toe eens onverwacht kus, dan neemt ze meteen zo een van die natte doekjes om alles er weer af te vegen. Dan heb je op den duur toch geen zin meer, of wel? Het enige waar ik haar blij mee kan maken, zijn gummibeertjes, in alle kleuren. En die eet ze dan allemaal na elkaar op. Zelf koopt ze ze nooit, ze wil ze altijd van mij krijgen. Elke vrijdag neem ik dan een zakje mee, ik koop het hier in het station, in zo’n puntzak, dat is gemakkelijk.’

‘Weet je wat het ook is? Den Dirk is van Dendermonde, en ik van Aalst. Ik moet daar geen tekeningetje bij maken zeker? Als onze affaire uit zou komen, zou het natuurlijk heel vervelend zijn voor Roger en Noëlla, maar minstens zo erg zou het zijn als de mensen zouden weten dat er dus een soort van liaison is tussen Dendermonde en Aalst. Maar ik zie hem zo graag, daar kan ik toch niets aan doen?’

‘Voor mij is Miranda de mooiste vrouw die ik ooit zag. Kijk nu toch eens, hoe ze eruit ziet. En speciaal voor mij heeft ze dit zomerjurkje aangetrokken. Ik zie dat zo graag. Je ziet ook wel waarom, veronderstel ik. Maar ja, we kunnen hier niet veel meer doen dan kussen. Er kunnen nog altijd mensen komen. Het is natuurlijk altijd spannend. Stel dat er iemand die ons kent ons hier zou zien, wat zou er dan gebeuren?’

‘Soms hoop ik wel eens dat Dirk en ik meer zouden kunnen doen dan enkel kussen hier, maar dat heeft toch geen zin, het kan gewoon niet. Ik heb me er al bij neergelegd.’

‘Ik ook wel, een beetje toch. Maar dat maakt die kleine momenten die we samen kunnen zijn nog intenser. En soms bedenk ik een verrassing voor Miranda.’

‘Met Valentijn, of met mijn verjaardag brengt Dirk bloemen mee. Dat is heel lief. Maar ik moet ze wel altijd op de trein laten liggen, want ik durf ze niet mee naar huis nemen. Dan zit ik de hele rit met tranen in mijn ogen naar die bloemen te kijken. Tot ik uit moet stappen, en ze achter moet laten. Maar ja, niets aan te doen.’

‘En Miranda heeft voor mij al eens een boek meegebracht, dat ik dan kon lezen op de trein. Het boek rook helemaal naar haar, daar had ze wel voor gezorgd.’

‘Met dat warm weer zijn er gelukkig wel veel vertragingen. Je hoort ons niet klagen.’

‘Nee, dat is zo. Maar daar is mijn trein, mijn lieveke, ik moet er weer vandoor, tot morgen!’

‘Tot altijd, mijn beertje.’

De trein naar Aalst had nog meer vertraging. Ik bleef nog even bij Miranda staan, tot mijn trein naar Leuven daar was. Toen ik wegreed, stond ze er nog, met tranen in haar ogen. Ik glimlachte even, en knikte. Ze knikte terug, en draaide zich om. Haar trein was dan toch in aantocht.

04 juli 2010

Trage vrede

Soms kan het ineens omslaan. Tot net daarvoor leek je in rust, even gestaag bewegend als een voorzichtige rivier. En plots is het anders. Je kijkt om je heen, nog even alleen als daarvoor, en ineens lijkt het alsof je alleen bent. Iedereen gaat weg, vandaag, of zoiets. Iedereen gaat ergens naartoe, naar iemand toe. En jij bent er nog. Je zult lezen, of schrijven, en het zal ook weer gewoon wegebben.

Hoe doe je dat, echt nederig worden? Soms krijg je een klein inzicht. Je ziet hoe je zou kunnen ademen en kijken en luisteren. Je ziet de kleine keuzes die zich elke dag aanbieden, ze beloven een ander soort rust. Soms is het alsof je er iets van begrijpt. Waarna het verdwijnen weer verdwijnt.

Je doet het maar niet, aan iemand zeggen: mag ik je even voorzichtig strelen, dat hoort bij het moment van de dag.

Je ziet de tijd, in al die anderen. De lijnen van het lichaam. Je ziet de verhalen erbij. En ze worden nog mooier.

Soms ga je trager de trap op. Om elke spier te voelen. Om in dat alles te verdwijnen. Om niet meer te zijn waar je naartoe gaat, maar enkel nog dat je beweegt.

Soms moet je lang alleen zijn om weer bij iemand te kunnen zijn. In die uren trek het water zich langzaam terug van het strand. Je kunt verdwijnen uit jezelf, om als een leeg, maar doorwaadbaar omhulsel over te blijven. Wat zou er gebeuren als iemand die leegte aan zou raken? Maar na een tijd is het tijd. Je zou een plek kunnen zijn waar het water weer binnen mag stromen.

Soms twijfel je nog. Of je toch niet, ooit, iets had moeten doen dat groter is dan klein. Of je gedaan hebt wat in je lag te wachten. Of je korte verblijf in dit dal enig spoor zal hebben nagelaten. Je spreekt jezelf bemoedigend toe. Dat het niet om het resultaat gaat, maar om de weg, of zoiets. Je bent nog een beetje te verlegen om tegen jezelf woorden te gebruiken die groter zijn dan heel klein. Soms geloof je jezelf al, een klein beetje toch. Soms drijf je gewoon verder, alsof je de rivier hebt aanvaard. Soms weet je het niet, en zelfs dat is niet zo heel erg, denk je dan.

Soms hoop je dat een ander alle moeilijke vragen zal stellen. Ze dwalen door je lichaam. En het is waar: met het ouder worden kun je beter aanvaarden dat er op sommige vragen geen definitief antwoord hoeft te komen. Het is beter zelfs om rustig naar die vragen te kijken, en te zien hoe je alleen zou kunnen stotteren als antwoord, en ook dat is goed. Misschien wil je wel stotteren, af en toe. Ongetroost. En zonder wijze lessen. Alleen maar naakt.

Of je ooit de moed zult hebben om het juiste te doen wanneer het moment dat vraagt, het is misschien een van de allermoeilijkste vragen. Zul je op dat moment een stap vooruit zetten? Om met jouw geschonden lichaam een ander te beschermen. Zul je nadien kunnen zeggen dat je in dat ene moment in waarheid hebt geleefd? Je zult het nooit weten.

Of je ooit iets van waarde hebt gemaakt met al die woorden die door je vingers gleden, soms zou je het willen weten. Misschien heb je wel steeds een vorm gekozen die te gemakkelijk was, die je nog te veel vluchtwegen gaf. Misschien kon je zo blijven ontsnappen. Misschien kon je zo vermijden je te binden. Iemand zegt je dat je toch heel trouw bent aan de kleine vorm. En je antwoordt dat je af en toe wel zoekt naar die ene beslissende dialoog, naar dat moment waar het liefdevolle falen zichtbaar wordt, maar dat je het niet aan zou kunnen om het hele verhaal te vertellen. Terwijl je er wel naar verlangt, zegt die ander weer. Misschien is het schrijven wel genoeg, en niet eens een antwoord op een vraag die zou kunnen gesteld worden.

Of je met enige vrede zou kunnen vertrekken uit het leven, als die vraag zich ooit zou aandienen, als het moment daar zou zijn om het vermoeide of zieke lichaam achter te laten. Misschien wel, hoop je. Het is ooit anders geweest, denk je. Maar je weet het toch niet. En ook dat is een vorm van geruststelling.

03 juli 2010

Vuile lucht


Het blijft me verbazen. De mate waarin zoveel mensen, blijkbaar zonder al te veel moeite, in staat zijn zichzelf te ‘ontkoppelen’ van de wereld waarin ze leven. Of het me meer kwaad dan wel droef maakt, weet ik niet zo goed.

Het is één dag erg warm, en er is meteen ozonalarm. En wat gebeurt er? Niets. Volstrekt niets. Waarschijnlijk zijn er mensen die dan vooral niet met de fiets gaan rijden, maar hun auto nemen, de raampjes goed dichthouden, de airco op volle toeren, zodat ze zelf niet al te veel vuile lucht denken in te ademen… Terwijl maken ze zichzelf verder wijs dat een steeds meer verstoord klimaat vooral niets met menselijke keuzes te maken heeft…

Misschien had ik toch heel stiekem gehoopt een of andere minister op het scherm te zien die de bevolking zou toespreken en zeggen dat het zo echt niet verder kan, dat het niet genoeg is elk jaar te herhalen dat kortetermijnmaatregelen niet genoeg zijn, en dat eigenlijk meer structurele maatregelen nodig zijn, om vervolgens dan weer een jaar lang helemaal niets te doen.

Ozon is niet sexy, heet het dan. Luchtvervuiling is niet sexy. Je kunt dat niet vastnemen, zegt men dan. Het is inderdaad vervelend, er zou iets aan moeten gebeuren, maar dat moeten ‘ze’ dan maar doen. Of ook: alles is goed, zo lang ik maar niets moet doen.

Ik lees in de krant dat een lokale bestuurder het absoluut een goed idee vindt om nog een ondergrondse parking van tot 900 plaatsen midden in de stad bij te bouwen. Want ‘de’ mensen willen meer parkeerplaatsen. Ja, dat zal wel. Ik kan me best voorstellen dat erg veel mensen het allerliefst heel gemakkelijk zouden willen kunnen parkeren, zo dicht mogelijk bij hun huis, zo gratis mogelijk, en vervolgens ook zo dicht mogelijk bij elke andere plek waar ze naartoe willen gaan, op elk moment, zo gratis mogelijk. Het probleem is alleen dat er ook nog andere mensen zijn, die hetzelfde willen. De meeste mensen zullen waarschijnlijk willen dat al die andere mensen niet parkeren, zelfs niet rijden, zodat er ook nergens een file kan zijn. Ze vragen dan dat ‘men’ het parkeer- en fileprobleem zou ‘oplossen’. Liefst in het luchtledige blijkbaar. Zo lang het maar gebeurt, zo lang ze maar kunnen blijven rijden, zo lang ze maar zichzelf kunnen overtuigen dat ze zullen kunnen blijven rijden. Op zich een heel normale verwachting waarschijnlijk. Alleen leven we niet in een virtuele wereld, en nemen auto’s dus veel plaats in, en zal er gewoon te weinig plaats zijn als alle andere mensen evenzeer hun ‘recht’ opeisen om te kunnen rijden wanneer en waar ze willen. Iets kan pas een recht zijn als het uitbreidbaar is naar iedereen. Anders is het een voorrecht. En wanneer iemand een voorrecht gebruikt, dan is er een ander die daar een nadeel van ondervindt. Iemand anders wordt gehinderd, kan zich minder of minder veilig verplaatsen. Iedereen moet echter het recht kunnen hebben zich voldoende comfortabel, veilig en duurzaam te verplaatsen. Maar als je denkt dat recht te kunnen realiseren door geen beperkingen op te leggen aan het model van het individueel autoverkeer als norm, dan ben je in de feiten sociaal onrechtvaardig bezig.

Dat blijkt onder meer als we naar de vuile lucht kijken. Het is niet alleen bedroevend dat die lokale bestuurder geen graten ziet in een parkeergarage die actief auto’s zal aantrekken. Het is in wezen schokkend dat er nooit zelfs maar op enige wijze een afweging wordt gemaakt over de ecologische gevolgen van die keuzes, met name op het vlak van de luchtvervuiling en de klimaatverandering. Jammer genoeg is dat waarschijnlijk een uitwas van een verkeerd soort ‘lokaal’ denken, een denken waarin het groter geheel wordt uitgeschakeld, wordt ontkoppeld. En van een eigentijdse politicus zou men net wel mogen verwachten dat hij of zij verder kijkt dan de eigen plek. Het heet dan altijd dat het aan een andere overheid is om beleid te voeren op het vlak van luchtvervuiling of klimaat. Om dat te begrijpen ben ik ongetwijfeld niet slim genoeg. Bestaat er dan zoiets als Vlaamse of Belgische of Europese lucht? Hoe kun je redelijkerwijze volhouden dat lokale beslissingen over mobiliteit geen enkele ecologische consequentie hebben, of alleszins geen enkele consequentie waarvoor men zelf verantwoording moet afleggen?

Er is uiteindelijk weinig of niets sociaal aan zomaar volgen wat ‘de’ mensen willen. De mensen bestaan immers niet. Mensen die het meeste lawaai kunnen maken, en het meest overtuigend kunnen opkomen voor hun eigen belangen, doen zich al snel voor als ‘de’ mensen. Maar politici die het algemeen belang zouden moeten verdedigen, zouden beter moeten weten.

Een beetje meewarig of lacherig doen over zogenaamde milieuproblemen, is in de feiten bijzonder cynisch. Er is helemaal niets ‘softs’ aan luchtvervuiling of klimaatverandering, integendeel. Het is een keiharde werkelijkheid. Wie verder kijkt dan de eigen lokale grenzen kan nu al zien dat wereldwijd het de armsten zijn die het zwaarst worden geraakt door het gedrag van de rijkste minderheid. Hoe kun je jezelf sociaal noemen als je die werkelijkheid systematisch uit je eigen afwegingskader sluit? En zelfs lokaal is de situatie niet anders. De mensen met de meest kwetsbare gezondheid lijden het ergst onder luchtvervuiling. De armste mensen hebben minder mogelijkheden dan de rijken om zich medisch te laten verzorgen. De meest rechtvaardige politiek zou erin bestaan ervoor te zorgen dat er minder luchtvervuiling komt.

Je ogen sluiten en het zoveelste ozonalarm cynisch verdringen, je laten drijven door de vaststelling dat mensen toch hun ‘gewone’ gedrag nooit zullen veranderen, dat is absoluut geen vorm van verantwoordelijk of goed bestuur. Als we zo doorgaan, aanvaarden we dat leven in gezonde lucht, in een koele omgeving enkel nog het voorrecht zal worden van de rijksten, die het geld hebben om zich in de laatste nog min of meer zuivere plekjes terug te trekken. Wie echt een sociaal rechtvaardig beleid wil voeren, zorgt ervoor dat de luchtvervuiling drastisch naar beneden gaat, zodat iedereen op een gezonde manier kan blijven wonen in de stad. Die zorgt er ook voor dat die mooie groene plekken helemaal niet ingenomen kunnen worden door wie ervoor kan betalen, maar gewoon van zichzelf blijven, zodat iedereen ervan kan genieten, en zodat ze iedereen van zuivere lucht kunnen blijven voorzien.

01 juli 2010

Smeltverhalen

En je had je nog zo voorgenomen om nog eens een of andere diepzinnige belangwekkende beschouwing te schrijven, over de ecologische crisis of zo. Het zal nog even moeten wachten. De hersenen vervloeien iets te veel in elkaar, het zou aan de warmte kunnen liggen.

Smeltende impressies dan maar.

Zou het kunnen dat je minder weerstand hebt tegenover zomerse jurkjes en andere varianten van verbeelding niet uitsluitende kledingstukken, door de warmte dus? In minder warme omstandigheden kun je de disciplinerende mechanismen beter hun werk laten doen. Je kunt denken aan belangwekkende dingen, zoals de ecologische crisis natuurlijk, of de volgorde waarin de weekendboodschappen het best worden uitgevoerd. Vanaf een bepaalde temperatuur wordt dat moeilijker.

Goed op tijd voor het concert. Op de vierde rij zelfs. Met speciale kussentjes. Al blijken die niet erg dik te zijn, of zoiets. Altijd spannend om een van je grote helden in het echt te zien. En van zo dichtbij. Elke vinger op elke snaar is te zien. Hoe doet hij het, je begrijpt er niets van. Maar zo mooi… En zo onmiskenbaar. Je zou die stem, die hand uit duizenden herkennen. De avond valt heel langzaam. Het openluchttheater is een vriendelijke plek. De spanning in je lichaam, ergens ter hoogte van de nek, altijd aan het begin van zo’n concert, is ongemerkt weggegleden. Je doet je best om niet te rechtop te zitten, zodat de mensen achter je ook iets kunnen zien. Maar de man voor je denkt daar blijkbaar anders over, waardoor je schuin moet zitten om toch nog steeds elke vinger op elke snaar te kunnen zien, wat ook weer niet goed is voor die nek. Je denkt het even tussen het verdwijnen in de muziek. Laat maar zijn. Het wordt langzaam koel zelfs, de hitte heeft zich tussen de bomen teruggetrokken. Soms kijk je even rond, om te zien of iedereen wel zwijgt, iedereen zou moeten zwijgen, eigenlijk, denk je af en toe, als de muziek zo mooi is, of zoiets. Je was erbij, hoe heerlijk. Voorbij de nacht die volgt, blijven de liedjes in je hoofd bewegen.

Een van de te korte nachten. Je weet al niet meer welke. Net voor het bijna in slaap vallen is het heel even alsof er iemand naast je bed staat en voorover leunt. Een spook ongetwijfeld. In dit geval een met veel haar, dat wild in het rond lijkt te hangen. Je schrikt recht, en slaat in de lucht, of zoiets. Er is niets natuurlijk. Je doet een nieuwe poging om te slapen.

Een ochtend na een van die korte nachten. De man aan het scherm is op deskundige wijze, met alle details die erbij horen, de stand van zaken in de klimaatonderhandelingen aan het uitleggen. Met allerlei afkortingen en berekeningen en cijfers. Je hoofd lijkt te blokkeren. Te weinig geslapen, dat zal het zijn. Het hoofd komt langzaam terug, later die dag.

Een van de te korte nachten. Je hoort het trosje studenten op straat zitten praten. Ze hebben het goed daar. Ze maken net niet te veel lawaai. Het voelt goed. Alleen zijn als er anderen ergens in de buurt zijn is de betere variant van alleen zijn.

De trein, onderweg naar het concert. Na een tijdje in het ritme van het boek komen. En alles is rustig, alles is zoals het moet zijn. Dit zou bijna eindeloos kunnen duren. Tot je ineens ziet dat je al uit moet stappen.

Net daarvoor nog. Vertrekken naar het concert. Wat zul je allemaal in je rugzakje steken? Je moet nog snel iets te eten maken. De fles water staat al klaar. Maar wat als het toch echt fris zou worden? Neem je toch nog een extra truitje mee? En wat als het toch nog zou regenen? Neem je toch een klein jasje mee? Welke rampen zouden er nog allemaal kunnen voorvallen? Toch maar een stadsplan meenemen? Het komt uiteindelijk altijd wel in orde. Je ziet andere mensen kijken: wat heeft die allemaal meegenomen in zijn rugzakje. Dat denk je even.

Zou je sneller tot iets te overhalen zijn, in smeltende toestand? En wat zou er gebeuren dan?

Belangwekkende beschouwingen zouden er ook kunnen komen over de afkeer van het menselijk lichaam. De obsessie met het verwijderen van elke vorm van beharing, of een gelijkaardige obsessie bij sommigen met elke vorm van geur. Je staat klaar om het kruispunt over te steken. Je hebt net een douche genomen, wilt toch een beetje fris zijn als je op zo meteen onder handen zult worden genomen. Maar dat je het zelf bent, het is toch niet te vermijden. Het meisje naast je op de fiets denkt daar blijkbaar anders over. Terwijl ze even moet wachten wordt een heuse deospuitbus bovengehaald, die blijkbaar half wordt leeggespoten. De walmen komen in jouw richting. Het leven kan vermoeiend zijn, ’s ochtends om kwart voor acht aan het kruispunt, denk je nog. Je laat haar achter je en fietst lekker verder. Net hard genoeg om haar achter te laten, en net niet te hard, om ook weer niet te veel te zweten, vanzelfsprekend.