31 december 2006

De twijfel

Het is een van de mooiste dingen die een mens kan doen: twijfelen. Niet in de zin van eindeloos een beslissing uitstellen. Maar wel wanneer het over de waarheid gaat. Het is een boeiende oefening. Elke dag een klein beetje. Jezelf de vraag stellen of de dingen die je zegt of waarin je gelooft eigenlijk wel kloppen. En telkens de woorden zoeken die de ruimte laten voor de rafelige kant van wat men als ‘waar’ omschrijft.

Ik hou van mensen met overtuigingen. Grote overtuigingen in kleine woorden, dat is het mooist. Niet omgekeerd. Hou je overtuigingen aan deze kant van de woorden. Laat de woorden stil weerklinken in de ruimte van een tekst. Als een vriendelijke gast die zijn stem niet verheft, tenzij hij erom wordt gevraagd. En als je goed kijkt, dan zie je dat de woorden als kleine ijsbergen kunnen zijn. Iets dieper in hun ogen zie je wat een wereld zou kunnen zijn.

Als je stem weerklinkt, kunnen de overtuigingen het overnemen. Als een plotse windstoot die je niet verwachtte. Je kunt soms alleen maar volgen, en kijken naar de woorden die de kamer vullen. Ze komen van jou, of van een andere kant, dat weet je niet.

Als de wind toeslaat, is het mooi om een evenwichtsdans te kunnen doen. Hevig spreken, maar zonder gelijk te willen halen, alleen maar om te zoeken naar wat meer of minder waar zou kunnen zijn. Je moet kunnen vertrouwen op je danspartner. Die mag je hand nooit loslaten. En na de dans een kleine buiging.

Maar woorden zijn altijd onvolmaakt. Altijd zoekend naar zichzelf. Altijd als handen die aarzelend de huid verkennen. Ik heb weinig begrip voor mensen die het geschreven woord als een ultieme of tijdloze waarheid willen zien. Alle soorten fundamentalisme zijn vermoeiend, want dooraderd van angst. Angst voor de sterfelijkheid van pogingen tot verhaal. Wat we nu als waarheid zien, is in het beste geval de meest recente versie van een reeks interpretaties over de werkelijkheid. En als er een God zou bestaan, die zou houden van zijn of haar eigen schepsel de mens, dan zou die toch niet liever willen dan dat die mens het goddelijke verhaal in menselijke woorden zou vertellen. Steeds opnieuw, steeds zoekend, steeds cirkelend rond het mysterie. Elk verhaal over een god is op een bepaald moment in de tijd verteld en geschreven, met woorden van een mens en met de onvolmaaktheid die die mens zo mooi maakt.

Religieuze fundamentalisten die menen te mogen beslissen over leven en dood, over wat vrouwen of mannen zouden moeten doen, over stukjes grond op een kaart, over culturele uitingen, enkel en alleen op basis van een tekst die als ‘heilig’ en dus onaantastbaar wordt beschouwd, ze geven me koude rillingen. Er spreekt zoveel angst uit hun houding. Angst voor de marge van de tekst, voor de lichamelijkheid van de woorden en de verhalen die ze dragen, voor de onvolmaaktheid die de bron van wijsheid is.

Economische fundamentalisten die hooghartig tekeergaan tegen alles wat ze ‘ideologie’ noemen, maar zelf blind en onvoorwaardelijk geloven in de ‘waarheid’ van hun markt, ze zijn al even vermoeiend. Hardhandig moet de werkelijkheid ingepast worden in het eigen schema, omdat moet bewezen worden dat het schema klopt. Het is in wezen niet anders bij de zelfverklaarde revolutionairen die steeds maar herhalen dat er nood is aan een ‘coherente’ en ‘juiste’ visie op de dingen. Ik wantrouw elke doctrine die op basis van een zelfverklaarde waarheid een ‘betere’ mens wil maken, desnoods met geweld.

Is ideologie dan zonder waarde? Nee, integendeel. Meer dan ooit is er nood aan verhalen over de werkelijkheid. Maar dat mag nooit een waarheidsverhaal zijn. Het onderscheid tussen literaire fictie en ideologie is gradueel. De verhalen die mensen elkaar al altijd verteld hebben, brengen de chaos en onvoorspelbaarheid van de dingen heel even tot rust. Ze stimuleren je verbeelding, zodat je kunt dromen van hoe het ook zou kunnen zijn. En ze geven je even een gevoel van diepe verbondenheid. Die magische kracht van de woorden kan niet genoeg gekoesterd worden. Maar steeds in het volle besef dat hun lichamelijkheid steeds zal aarzelen tussen tijdloos en tijdelijk.

Twijfel is niet gelijk aan relativisme. Het is het tegenovergestelde van zeggen dat alles relatief is, en dus kan gelijkgeschakeld worden. Nihilisme of cynisme zijn in een aantal opzichten evenzeer vormen van gesublimeerde angst als het fundamentalisme. Wie cynisch is, zegt eigenlijk dat niets van waarde is. En zo blijft alleen het brute machtsdenken overeind dat schrik heeft van het bewust opzoeken van de morele dilemma’s.

Alles van waarde is weerloos. Die zin kon alleen van een dichter komen. De twijfel komt soms in de buurt van de poëzie. Het is een actieve en zoekende houding, geen passieve en ontwijkende. De woorden zouden er niet kunnen zijn zonder de witte plekken in een zin. En zo hebben troost en twijfel veel met elkaar te maken.

29 december 2006

De ijsbeer


Schitterende lucht vanmorgen. Dat lijkt een eeuwigheid geleden. De pastelkleuren hebben iets dartels. Je zou willen dat het licht je streelt, en je huid zacht en warm maakt. Je zou zo willen blijven staan, op het midden van de straat, en iedereen wijzen op het licht.

In de krant lees ik vandaag dat de schepen van mijn stad echter vooral bezig is met de kerstverlichting. We moeten ons niet spiegelen aan Londen, maar toch wel een beetje blijkbaar. Er moet een ‘kerstsfeer’ zijn in de stad. “Dat de aanpak werkt, zie je aan de bezettingsgraad van de parkings.” Maar het leidt tot de nodige rusteloosheid, want “de mensen zijn niet snel meer onder de indruk”. En dus “moeten we elk jaar met iets nieuws komen”. De energie die nodig is om alle kerstlampjes te laten branden in de stad is genoeg om 10 gezinnen een jaar lang van stroom te voorzien.

Zou er een verband zijn tussen de bezettingsgraad van de parkings en het menselijk geluk? Ik ben er niet zo van overtuigd. Ik werd een beetje misselijk toen ik de dichte drommen mensen zag vorige week die de laatste dagen voor Kerstmis stonden aan te schuiven om dingen te kopen. Wat kochten ze? Een GPS. We zijn allemaal de weg kwijt blijkbaar… Ik las een interview vorige week met de CEO (of hoe heet zo’n mens tegenwoordig) van het Nederlands bedrijf dat aan de top staat in het GPS-gebeuren. Het was bijna een religieuze preek die uit zijn mond kwam. Over hoe de ultieme verlossing dichterbij kwam als iedereen maar zo’n apparaatje zou hebben. Ik begon me meteen weer zorgen te maken. Zou ik dan al die jaren dat ik op deze aardkloot rondloop permanent de weg kwijt geweest zijn zonder het zelf te beseffen? Wat blijft er over van gewoon naar de weg kijken, staan sukkelen met een kaart in je hand die altijd in de verkeerde richting plooit door de wind, de medelijdende blikken ondergaan van andere mensen die je zien knoeien? In mijn dromen zou ik zo’n ding misschien wel kunnen gebruiken, maar daarover later meer.

De mensen die geen GPS kochten, bleken vooral te vallen voor het fenomeen ‘cadeaubon’. Geld geven dus aan je geliefden. Brrrrrrr… gruwelijk vind ik het. Ik weet in het algemeen al nooit goed hoe ik moet reageren op een cadeau. Ik ben altijd heel verlegen en in de war, waardoor het wel eens lijkt alsof ik niet blij ben met een cadeau (ik ben eigenlijk meer het cadeaugeeftype). Maar hoe je moet reageren op een bon die voor een geldwaarde staat, dat is helemaal een raadsel. Een klein cadeau waarvan je voelt dat de ander erover nagedacht heeft, dat geeft je die zoete duizeling die zo mooi is. Of iemand die zelf iets met haar of zijn handen voor je maakte, dat ontroert. Bij mij zul je die ontroering waarschijnlijk pas de dag nadien zien, maar ze is er wel. De dag na Kerstmis zag ik op televisie weinig van dat soort ontroering. Wel bleek er een piek te zijn op E-bay. Opnieuw grote drommen mensen die stonden aan te schuiven om hun verse kerstcadeaus van de hand te doen, wegens ‘fout’. En ik die dacht dat je voor iets dat je krijgt nooit geld aan een ander mag vragen… De verantwoordelijke van E-bay, toch een vrijplaats voor het gedemocratiseerde kapitalisme, vatte het bondig samen: “De mensen zijn tegenwoordig zo snel ontevreden.” Maar waarschijnlijk is de bezettingsgraad van de parkings bij E-bay wel optimaal.

Ik stond dus nog steeds in het midden van de straat naar het licht in de lucht te kijken. Voor en achter mij stond er al een file bussen en auto’s te toeteren. En ik moest denken aan de ijsbeer. Het poolijs verdwijnt terwijl je erbij staat. En de ijsbeer moet vluchten. Al weet niemand waar naartoe. Naar nergens. Want de pool was het einde van de wereld. En via een omweg aan de andere pool geraken, dat lukt dus niet. Je bent gedoemd om door de warme wereld naar de andere koude kant te gaan. En daar zijn de pinguïns al.

In mijn dromen ben ik altijd de weg kwijt. Er zal wel een dieptepsychologische verklaring voor zijn. Altijd opnieuw wandel ik ergens rond, ga ik door een deur ergens binnen, kom in allerlei gangen. En als ik dan wil terugkeren, ziet alles er anders uit. Er blijken andere deuren, en achter die deuren zijn er weer nieuwe plekken die ik nog minder ken dan de vorige.

Vannacht liep ik in die droom over wegen door een bos. De weg liep omhoog. Ik was in een groep, die blijkbaar uit elkaar gevallen was of zo. We moesten wachten aan de rand van een iets drukkere weg. Veel mensen waren op stap. En ik werd aangesproken door een man die bij een tafel stond. Hij was van een of andere religieuze basisgroep. Ze gingen een groepsgesprek doen over verschillende religies. Op de tafel lagen kaartjes om op te spelden, meer een soort buttons eigenlijk. Hij vroeg of ik ook mee wilde doen en begon allerlei namen te noemen van religieuze of spirituele stromingen. Geen enkele kwam me bekend voor. “Wat wil jij?” Zo vroeg hij. “Doe mij maar het boeddhisme.” Dat zei ik. Gelukkig bleek het boeddhisme nog vrij. Ik kreeg het button opgespeld. Hij vroeg me om mee te komen. Terug naar beneden. Het bos zag er al anders uit dan daarstraks. De wegen waren al anders. Ik wist nu al dat ik de rest van de groep, en onze bestemming, nooit nog terug zou vinden. Nu zat ik in deze groep. Op een stoel in een cirkel. Een beetje zenuwachtig, want zometeen zou ik tegenover de groep moeten samenvatten wat het boeddhisme nu eigenlijk was. Had ik dat maar een dag eerder geweten. Dan had ik me kunnen voorbereiden, en enkele sterke kernwoorden op een kaartje schrijven of zo…

Ik bedacht dat het eigenlijk wel heel erg on-zen is om je zenuwachtig te maken omdat je niet goed genoeg zou kunnen samenvatten wat zen dan wel zou kunnen zijn. Ik dacht aan de grote energiestroom waarnaar je kunt verlangen, die je kunt zien als je mediteert en die je kunt bereiken door je eigen energie niet te laten afleiden naar het ego en de gevechten die daarmee samenhangen. En zo kwam ik in de schemerzone van de slaap. Waar je tegen de ochtend half slapend half wakker je droom kunt laten duren. Een mooi terrein voor de liefde overigens. Maar nu dacht ik na over het boeddhisme. Tot mijn wekkerradio aan sprong. Ik moest namelijk opstaan om op tijd de vuilniszak buiten te zetten. Het mooie ochtendlicht was al aan het werk…

26 december 2006

Spoor buiten

Onderweg vandaag. Op en neer, enkele uren in de trein. En dat voor niets, of niet eigenlijk. Het ding dat ik moest ophalen, was nog niet klaar. Trouwens, zodra ik weer thuis was, kreeg ik telefoon dat het wel klaar was. Raar…

En toch voelde het als een beetje luxe aan. Gewoon zomaar in de trein door het landschap gaan. Met kranten en boeken. Ik begreep ineens een klein beetje waarom sommige mensen soms zomaar de bus of de tram nemen en door de stad rijden.

De dorpen naast het spoor. Het dorp dat mijn bestemming was. Alles leek zo leeg. Geen mensen op straat. Alsof het alleen plekken zijn waar mensen door rijden, of waar ze van weg gaan. Ik heb het er altijd moeilijk mee gehad. Het gevoel van hier is het, en hier niet meer, in een omgeving die er enkel lijkt te zijn om er te passeren. Dan is de stad toch een beetje anders. Daar heb ik altijd het gevoel dat ik ergens aankom. Ergens waar een mens even zou kunnen blijven.

De trein en de sporen, ze leken zoveel voller van beweging en betekenis dan wat er naast het spoor in die dorpen was. Veel mensen op de perrons. Met allerlei soorten pakken en koffers. Sommigen uitkijkend naar een trein die komt. Anderen gewoon zittend. In volledige rust.

Ik moest denken aan wat ik vorige week zag. Ik stond te wachten op een trein die ik nog niet eerder nam. Altijd een beetje spannend toch. Op het aankondigingbord op het andere perron stond in het groot SPOOR BUITEN. Spoor buiten? Ik begon me af te vragen of er ook sporen binnen waren. Misschien was dit spoor eerst wel binnen geweest, en was het nu buiten. Maar blijkbaar was het bord zodanig buiten gebruik dat het woord gebruik er niet meer op kon, hoewel er nog plaats genoeg was. Ik keek nog eens naar het spoor. Nu ben ik geen echte expert in het inschatten van de gradatie van ingebruikheid. Maar het spoor leek mij er redelijk spoor uit te zien. Dus eigenlijk had er moeten staan: AANKONDIGINGBORD BUITEN GEBRUIK. Maar dat kon waarschijnlijk niet op het bord. En dan zouden nog meer mensen in de war zijn.

Het koppel achter mij was tweetalig. De vrouw sprak Nederlands, de man Frans. Zij legde hem in detail uit hoe elke plaatsnaam een equivalent heeft in de andere taal. “Tubeke is Tubize.” En zo werd gemeente per gemeente van het hele traject tot in Leuven overlopen. Ik was blij dat ik getuige was van een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid. Stel je toch maar eens voor dat de Vlaamsche correctheidspolitie in de persoon van Geert Bourgeois zou binnenvallen om de vrouw te berispen omdat ze de man in kwestie er niet spontaan van overtuigd had dat er niet iets bestaat als tweetalige plaatsnamen. (Tenzij het natuurlijk over de commerce gaat, want daar zijn de Vlamingen wel goed in…) IJzeren Geert zou dan net de vrouw betrapt hebben terwijl ze bezig was aan de Afrikaanse man uit te leggen dat Kortenberg eindigt op een zachte g, niet op een k.

Mijn gedachten waren bij de treinmevrouw. Tegenwoordig heet dat denk ik ‘treinbegeleidster’. Maar bij dat woord denk ik altijd dat zo iemand dan de hele tijd voor of naast de trein loopt, en dat is toch een beetje vermoeiend. In elk geval, de mevrouw dus. Graag had ik haar willen toefluisteren: “Mevrouw u heeft een mooie stem. Kunt u nog eens alle volgende haltes omroepen met uw mooie stem? Bij voorkeur in twee talen, dan duurt het langer.” Maar ja, hoe doe je dat. Ik had haar ook wel willen vragen om bij mij te komen zitten voor een indringend gesprek over alle belangrijke kwesties van het leven. Dan had ik haar ook – nadat er een eerste mate van vertrouwdheid zou zijn gegroeid tussen ons – voorzichtig kunnen zeggen dat ze nog mooier zou zijn als ze een andere bril zou nemen. Om een of andere reden paste haar bril niet bij haar stem.

Ik vind het toch wel een goed idee dat de sporen buiten zijn.

25 december 2006

Verlichting


Even tussen twee treinen. Het perron is leeg. Alleen de mist is er. Wachten tot de lichten van achter die bocht komen. De koude kruipt omhoog.

Door het raam zie ik later allerlei lichtconstructies in tuinen. Wat willen ze zeggen? Waarom zijn ze daar?

Mensen in warme huizen. Bezig. Stel je voor dat alle lichten zouden uitvallen. Wat zou je dan horen?

Je zou het licht in je hoofd willen laten komen. Waar het kan blijven. En voorzichtig stralen naar elke plek van je lichaam. Tot het stil wordt en je alleen maar bent.

Hoe zou de zee zijn nu? Zou er iets van het twinkelend licht van de zomer zijn overgebleven? Daar op het water.

Welke woorden komen uit welk stuk van je lichaam? En waar voel je ze het meest? En wie was er eerst? Licht op de woorden in het boek. Zij komen tot jou.

Wat is verlichting? Ik had het willen vragen. Dat bedacht ik vannacht. Is het inzicht in wat te weten is? Of is het thuiskomen in wat op je wachtte?

Je zou het willen wegnemen, met de beweging van een hand. Tot het lichter is. En het aan de rivier geven. En dan kiezen.

De straten zijn leeg. De mensen willen nergens naartoe. Alleen hier zijn. Ik open de deur, en doe het licht aan. Nu is dit hier.

Wat te doen? En wat is het goede? Kom je dichterbij of ga je verder weg als je antwoordt? De kinderen stralen, ze horen je niet.

Stel dat je traag zou dansen. Zonder alles. En elke zin netjes naast de andere zou leggen. Met alleen het licht van de maan. Wie zou er komen?

Soms is wachten genoeg. Tot alleen je adem overblijft. De volle leegte. Ze gaat vooraf aan het mededogen. En hoort bij het ochtendlicht.

Het licht kan ook verkeerd zijn. En alles wat je niet wilt zijn. Of zien. Je wordt een menigte. Terwijl je zocht naar de ingang.

Verlossing. Het is een woord dat bij dit moment past. Hoe zou het zijn dat te geloven? En wat laat je achter?

Een nieuwe dag. Met nieuw licht. Dat denk je toch. Er zijn mensen op de straat. Af en toe toch. Ze zijn op weg.

22 december 2006

Een stokje

Mijn collega en vriendin Els zei me gisteren dat ze mij een stokje zou toewerpen. Een stokje? Dat schijnt een systeem te zijn waarmee je een bepaalde vraag als was het een soort kettingbrief laat circuleren in de blog-gemeenschap. Woew. Dus gewoon door dit te doen doe ik dus aan community-vorming. En moet ik daar iets speciaals voor doen? Dat wilde ik wel weten. Ik was al erg in de war door de nakende omzetting van mijn blog naar een nieuwe versie, en nu dit ook nog…

En waarover zou dat stokje dan gaan? Over soep, zo bleek. Soep? Ja soep. Uit een recent onderzoek zou moeten blijken dat de Belg een soepeter is. Hij of zij verkiest tomatensoep met balletjes. 75% van de ondervraagden heeft liever met dan zonder balletjes. Mijn neefjes en nichtje zullen het daar zeker mee eens zijn, ook al zijn zij dan Nederlanders.

Het zogenaamde stokje is er nu op gericht bekend te maken wat de soepvoorkeur is. En dat moet dan rondgestokt worden. Daar moest ik even over nadenken.

Vanmorgen lag ik bij de tandarts. Een mens ligt namelijk bij een tandarts. Ik herinner me dat ik ooit in een of ander zelfhulpboek technieken las om een bezoek aan de tandarts beter te laten verlopen. Nu heb ik nooit angst om naar de tandarts te gaan, dus heb ik die dingen niet nodig. Maar de raad was dat je tijdens je ligbeurt alles kunt fantaseren wat je maar wilt, met of zonder de tandarts in kwestie. Dat kan tot allerlei opwindende gedachten leiden, waardoor het bezoek aan de tandarts voorbij vliegt. Daar moet ik nu elke keer aan denken als ik daar lig.

Om een of andere reden kwamen die fantasieën niet spontaan op gang deze morgen. Maar ik kon dus wel aan soep denken. En het moet gezegd: het tikt qua tijd ook lekker weg. Mijn lievelingssoep is kervelsoep. Terwijl mijn tandarts allerlei halsbrekende toeren uithaalde in mijn mond, dacht ik aan kervelsoep. Ik hou van alles dat met kervelsoep te maken heeft. Een bosje verse kervel kopen ’s morgens vroeg op de markt. De geur van de kervel terwijl je die snijdt. Pittig en soms met een toets van anijs. Die diepgroene kleur. En als de soep dan klaar is, hoe de keuken ruikt en zo. De kleine kuchjes als er stukjes kervel in je keel blijven zitten. Het hoort er allemaal bij.

Terwijl ging de hitradio op de achtergrond rustig door. Ik kwam even terug uit de kervelsoepomzwerving en hoorde Kylie Minogue. Can’t Get You Out Of My Head. En toen bedacht ik dat het denken aan voor wie je graag soep zou willen koken natuurlijk wel opwindend kan zijn. Zou ik aan Kylie Minogue ook kervelsoep serveren? Toch wel, denk ik.

Maar ik moest blijkbaar drie soepen nomineren. Op de tweede plaats denk ik aan een heldere soep van rode biet, met bovenop enkele sojascheuten. Die at ik ooit in een schitterend vegetarisch restaurant in excellent gezelschap. En op derde plaats komt ook nog de groentesoep van mijn grootmoeder. Die was voor feestelijke gebeurtenissen. Een heldere bouillon, en dan allerlei stukjes groente in minuscule blokjes gesneden. Je kon daarmee ook eerst alle blokjes opeten, en dan enkel de bouillon voor het laatst houden.

En nu moet ik dus dit soepstokje doorgeven. En dat doe ik aan Toon, Tinne en Stefan. Ik geef de soep uit handen, in het kader van het zensoepgevoel. En nu maar hopen dat dit bijdraagt aan de universele wereldvrede. Ik kijk nu al uit naar mijn volgend bezoek aan de tandarts…

21 december 2006

Wat keert


Een speciale dag vandaag. Het seizoen keert. Het is voor mij steeds een ontroerend moment: 21 december of 21 juni. Ik voel dan altijd iets in de lucht. Een soort spannende stilte. Zoals wanneer je op een schommel zit en telkens heel even in de lucht blijft hangen. Roerloos. Een heel even niet bewegen dat er alleen maar kon zijn tussen twee bewegingen. En dus eigenlijk een beweging is. Zoals de golf op het water niet te scheiden is van het water, en omgekeerd.

Het doet me soms een beetje pijn dat zo weinig mensen heel even stil lijken te staan bij deze toch wel magische momenten. Misschien denken veel mensen vandaag alleen na over de vraag of er wel genoeg sneeuw zal zijn om te skiën. Alsof er een soort universeel sneeuwrecht bestaat. “Ik heb betaald voor mijn vakantie, dus er moet sneeuw zijn.”

Verlangen en vertrouwen. Ze horen allebei bij die eeuwige beweging van de seizoenen. Je kunt verlangen naar die verandering. Wachten op het nieuwe groen dat zal komen. En vertrouwen. Dat de dingen blijven bewegen. Voor de winter is veel moed nodig. Je moet als het ware de natuur, en zo ook een stukje van jezelf, uit handen geven. Loslaten. En je weet nooit of het terug zal komen. Je kunt alleen vertrouwen.

Je zou je moeten kunnen koesteren in de seizoenen. Rustig gaan slapen, als het te warm is of te koud, in het volle besef dat wat er nu is weer zal veranderen. Een reden te meer waarom de klimaatverandering me zo onvoorstelbaar kwaad kan maken. Soms zou ik het willen uitschreeuwen, alleen weet ik niet tegen wie.

Het is iets wat vaak terugkomt in de filosofie, de tegenstelling tussen worden en zijn. De beweging, de verandering, de vergankelijkheid. Ze zouden staan tegenover een soort essentie, een zuiver en onbeweeglijk zijn. God zou dan de onbeweeglijke beweger zijn. Als ik in het bos wandel en ik ruik de bladeren in de herfst, of ik voel de boomschors in de lente, dan denk ik dat dat eindeloos worden eigenlijk het enige zijn is. In dat besef heffen die twee elkaar op. Maar dat kan natuurlijk alleen maar als je erop kunt vertrouwen dat de beweging voor altijd door zal gaan. Het zou vertrouwen moeten kunnen zijn, niet overgaan in geloven, want dat is al een stap te ver.
Vanmorgen wilde ik zo graag uitgebreid de ochtendlucht kunnen inademen. Tot diep in mijn lijf. En dan weer laten weggaan. Maar de lucht is zo vuil deze dagen. Als een spelbreker. De trein werkte wel mee. Het ligt waarschijnlijk aan die stroompost van de NMBS die eerder deze week uitbrandde, maar dat maakt niet uit. Toen de trein aan de rand van Brussel kwam, ging het licht in de wagon op half. En zodra we Schaarbeek voorbij waren, ging het licht helemaal uit. Hoe wonderlijk. Je zag de treinen in het bijna verdwijnende duister en in de mist voorbij schuiven. Alsof alles fluisterde. Het was veel mooier dan alle zich opdringende kerstverlichting die je overal ziet. Achter sommige ramen naast het spoor werden reeds de eerste ochtendlijke werkgesprekken gehouden. Achter andere zag ik mensen aan het ontbijt of zich omkledend.

Misschien zal ik vanavond de gordijnen sluiten voor een heel kleine stille dans. Met mijn handen op mijn buik. Ze zeggen dat je in een schelp de zee kunt horen. Dat is waar. Maar je kunt hem ook voelen in je buik. Het is een kwestie van oefenen.

Soms denk ik dat de seizoenen ons iets willen zeggen. En misschien is vandaag wel de beste dag om het te horen.

19 december 2006

De vingers

Zodra het over ecologie of groene politiek gaat, duiken meteen allerlei clichés op. Over dingen die niet meer zouden mogen, over ‘regelneverij’ en natuurlijk ook over het beruchte ‘vingertje’. Ik heb het er steeds moeilijker mee hoe de clichés onmiddellijk worden bovengehaald om een bepaald debat maar niet te moeten voeren. Zodra het gaat over de levensstijl of het consumptiepatroon van mensen mag er ineens niets meer gezegd worden. En vanuit moreel standpunt krijg ik het daar steeds moeilijker mee.

Veel clichés bevatten soms een grond van waarheid. Er zijn zeker groenen geweest die dachten dat je op een of andere manier moest opleggen hoe mensen zouden moeten leven. Zij gingen uit van een soms gevaarlijk ‘blauwdruk-denken’. Alsof je zou kunnen bepalen wat de ‘juiste’ levensstijl is, waarna je dat dan kunt opleggen. Iedereen zou dan op dezelfde manier leven. Brrr… Gevaarlijke onzin natuurlijk.

Er is geen enkele reden waarom we de verworvenheden van de moderniteit zouden moeten opgeven. Vrijheid en individualiteit zijn dus niet fout, integendeel. Het is enorm belangrijk dat mensen zelf in grote mate de regisseur kunnen zijn van hun eigen leven. Er zijn 101 manieren om duurzaam te leven binnen de ecologische grenzen, en geen enkele is de juiste. Maar dat wil tegelijk ook zeggen dat je vanuit een rechtvaardigheidsstandpunt ook het debat moet kunnen voeren over manier 102 die misschien in een aantal opzichten niet duurzaam is.

Vrij je leven kunnen invullen betekent niet dat er geen enkele beperking zou mogen bestaan op hoe je dat leven invult. Er bestaat niet iets als een onvervreemdbaar en universeel recht om je niets aan te hoeven trekken van de impact van wat je doet op de anderen en op de planeet. Vanuit een moreel standpunt is het onverantwoord er impliciet vanuit te gaan dat enkel twee of drie generaties zouden kunnen genieten van een model van welvaart dat niet uitbreidbaar is naar iedereen. Een recht kan er pas zijn als het universaliseerbaar is naar alle mensen die nu leven en die nog zullen leven. En eigenlijk weet iedereen dat wel. Als alle bewoners van de planeet drie auto’s zouden hebben, dan zou de planeet ontploffen. Dat is dus moreel niet aanvaardbaar. Nu kiezen voor een energievorm zoals kernenergie die het leven nog gedurende duizenden jaren belast, is moreel niet verdedigbaar. Een moreel verantwoordelijke houding bestaat erin dat we de aarde ongeschonden en heel doorgeven aan onze kinderen.

Als het gaat over dingen als de klimaatverandering, die een enorme uitdaging betekent voor een rechtvaardige ontwikkeling, dan moet je consequent zijn. Je kunt niet ontkennen dat onze concrete manier van leven mee verantwoordelijk is voor een ecologisch onrechtvaardige situatie. Er is enorme ecologische winst te maken in een verandering van ons productie- en consumptiepatroon. En als we intellectueel eerlijk zijn, dan weten we dat dat niet zal lukken door enkel maar filters te plaatsen en schone technologie te installeren. Zeggen dat enkel ‘de’ bedrijven of ‘de’ overheid dit maar moet oplossen is al evenmin juist. Omdat sommige zaken extreem gevoelig liggen, en een hoge symbolische waarde hebben, zijn ze nog niet minder relevant. Ik begrijp volkomen dat het heel erg gevoelig ligt om over b.v. het autoverkeer te praten, maar als we tot een duurzaam niveau van CO2-uitstoot willen komen, dan zullen we erover moeten praten. En dan kunnen we het niet oplossen met enkel maar schone technologie, ook niet als die door een sterke overheid wordt opgelegd, en als de bedrijven daar maximaal in participeren. Op een of andere manier zal het totaal aantal autoverplaatsingen dat we met zijn allen samen maken moeten dalen, er is geen andere weg denkbaar. Hoe je dat doet, en hoe je dat organiseert, daarover kunnen nog eindeloos veel mogelijkheden bestaan.

Het stoort me evenwel dat elke discussie die betrekking heeft op levensstijl onmiddellijk wordt geblokkeerd door de stelling dat je niet mag ‘moraliseren’. Op den duur zijn we zo bang voor elke vorm van moralisering dat we geen morele vragen meer durven stellen, en dat kan ertoe leiden dat we immoreel worden.

Het moet toch mogelijk zijn dat we rustig nadenken over een vorm van welvaart die niet meer gelijkstaat met ‘steeds meer’. Als welvaart alleen betekent steeds meer consumeren, steeds meer energie verbruiken, steeds meer grondstoffen verbruiken, dan is dat immoreel. Het is immers een vorm van welvaart die nooit aan iedereen kan gegarandeerd worden. Mijn individuele vrijheid leidt dan rechtstreeks tot minder vrijheid voor een ander. Mijn ‘recht’ op vrijheid leidt dan tot onrecht voor een ander, en is dus niet te verantwoorden.

Een morele vraag stellen naar de inhoud van het begrip welvaart mag niet afgedaan worden met een gemakkelijke dooddoener als: “Daar is het vingertje weer…” Dat veel mensen vinden dat op geen enkele manier mag gepraat of geraakt worden aan hun levensstijl, hoe belastend die ook is voor de planeet, is eigenlijk niet veel meer dan egoïsme. Je kunt het ingewikkelder omschrijven, maar daar komt het op neer.

Een leven binnen de ecologische grenzen kan zo ongelooflijk rijk, uitdagend, opwindend en warm zijn. Dat je dingen koopt en gebruikt die geen onrecht veroorzaken geeft toch een goed gevoel, of niet soms. Dat je weet dat jouw kinderen nog zuivere lucht en gezonde bomen zullen hebben, maakt je toch gelukkig. Misschien wel veel gelukkiger dan de permanente staat van gejaagdheid waartoe de consumptiemaatschappij ons aanzet. Dat permanent najagen van steeds meer leidt tot stress en depressies, tot afgunst en tot grotere tweedeling tussen rijk en arm. Het moet toch mogelijk zijn op moreel verantwoorde wijze in het leven te staan. Het geluk dat je daarin kunt vinden zal zeker groter zijn dan de onvrede die zovelen vandaag voelen.

17 december 2006

Het falen


Het leven is een reeks onderbrekingen van de echt belangrijke dingen. Dat is een manier om naar de dingen te kijken. Soms voelt het ook als een soort permanent falen. De voorbije week was zo’n week. Een zeer beperkte bloemlezing.

Te weinig tijd of kansen hebben om met je naasten te zijn. De verhalen die moeten verteld worden, worden nooit helemaal verteld. Je zou ze willen horen, rustig, en allemaal tot het einde. Maar het lukt niet. Je zou bij die vriendin willen zijn wiens schoonzus plots gestorven is. Maar het lukt niet, en als je dan kunt bellen is ze steeds niet thuis. Je zou elke avond rustig willen kunnen bellen naar iedereen. Al was het maar omdat er nog enkele dagen zijn om je goede voornemens voor 2006 alsnog te halen. Maar ofwel moet je steeds weg, ofwel wil je even alleen maar niets.

Op het werk zou je graag zoveel. Je zou eindelijk eens een dag willen kunnen doorwerken. Om het te kunnen heb je ook de tijd en een leeg hoofd annex bureau nodig. Maar de hele tijd ben je alleen maar bezig met kun-je-dit-nog-even-doen-klusjes. Het enige gevoel dat je daaraan overhoudt is er een van heb-ik-nu-eigenlijk-wel-iets-gedaan-vandaag. Je ziet de week voorbij gaan. En al die dingen die je wilde afwerken voor de kerstvakantie dreigen steeds meer in die kerstvakantie terecht te gaan komen.

Je moet naar een internetbedrijf bellen om iets te regelen. Diegene die het je gevraagd heeft, zegt dat het poepsimpel is: gewoon je contactgegevens per telefoon doorgeven, dat is alles. Voor alle zekerheid ga je toch maar even eerst op de website van dat bedrijf kijken om je voor te bereiden op alle scenario’s. Je voelt je al preventief dom. Van wat er op die site staat, begrijp je werkelijk niets. En dan bellen. Eerst kom je in zo’n automatische centrale terecht waarin je toets 1 of 2 moet duwen om zo bij de juiste persoon terecht te komen. De mevrouw legt het meteen uit. Nee hoor, via de telefoon gaat dat niet. Je moet een formulier invullen en dat faxen. Ze heeft het nu even niet bij de hand. Maar je kunt het altijd downloaden van die site. Nadat je op die site de afdeling ‘formulieren’ hebt gevonden, is het nog steeds onduidelijk. Maar goed. Ingevuld en doorgefaxt. En dan maar hopen dat er niet binnen de vijf minuten zal worden teruggebeld door diezelfde mevrouw die zal zeggen dat alles verkeerd ingevuld is…

Je gaat naar een voorstelling. Door allerlei toestanden zit je daar alleen, terwijl je twee kaarten hebt. Waarom dan toch die twee kaarten meenemen? Zit dat dan beter? Had je toch niet wat meer moeite kunnen doen om nog iemand te zoeken om mee te gaan? Zou iemand dat zien, zo’n lege plaats?

Je zit in de trein. Lekker de krant te lezen. Rustig nadenken over alle belangrijke wereldproblemen. En dan hoor je achter je twee mensen die heel uitvoerig ingaan op alle films van de Japanse regisseur Kurosawa. Met alle details over de acteurs en de thema’s en ook algemene beoordelingen op het niveau van “schitterend”, bij elke film. Wanneer hebben die mensen al die dingen gezien? Hoe doen ze dat?

’s Avonds in bed lig je te rekenen wanneer je de volgende dag moet opstaan. De studiedag begint om tien uur. En voordien zou er nog heel wat moeten gebeuren. Opstaan en douchen. De was naar het wassalon brengen. Daarna weekendboodschappen doen. Nog even op zoek naar een kurkentrekker want bij die vergadering die avond willen de mensen wijn drinken. Nog snel even proberen die CD te vinden die je zou willen geven aan die nieuwe ouders, nadat de CD die je eerder kocht al in hun bezit bleek. Ook nog even melk kopen, want op die vergadering willen mensen misschien ook koffie drinken. Terwijl je in de buurtwinkel staat, bedenk je dat die man aan de andere kant zich wel zal afvragen waarom je daar niet meer in de winkel komt. En je koopt toch maar iets meer. En je moet ook nog boterhammetjes maken, want die broodjes, dat is maar niks. En de batterijen van je digitale camera zijn ook nog niet helemaal opgeladen.

Je ziet op de televisie dat je in je gsm een ICE-nummer zou moeten programmeren. ICE is “in case of emergency”. Maar hoe moet dat dan? Als je naast alle andere nummers ook een ICE 1 programmeert, zal de gsm het nummer van die persoon niet meer onmiddellijk benoemen met de bijpassende naam, want het nummer zit er ondertussen tweemaal in. En je wilt toch niet dat die persoon vanaf nu alleen ICE 1 zou heten. Gelukkig blijkt dat je collega met hetzelfde probleem zit…

Die avond krijg je bezoek. Dus nog snel in een noodtempo gaan opruimen en poetsen in het huis. Terwijl je bezig bent, denk je aan die plekken waar je onlangs op bezoek was en waar het nog rommeliger was. Oef! Maar evenzeer besef je met elk plekje dat je doet, dat er nog 99 andere zullen overblijven die je niet kunt doen. Horror. Stel je voor dat er hier straks ineens twee mevrouwen van zo’n gruwelijk opruimprogramma op TV voor je deur staan? Hoe doen al die anderen (waarschijnlijk normale) mensen dat?

En dan zwijg ik nog over dingen als: weekendkranten die te weinig gelezen zijn, boeken die schreeuwen om gelezen te worden, te weinig origineel zijn in het koken als je te laat thuiskomt van het werk, lakens die dringend moeten verschoond worden, een cd die je kocht en die je nog steeds niet helemaal goed hebt kunnen beluisteren, moeten beslissen over je tanden waar er ofwel een implantaat ofwel een brug ofwel helemaal niets komt, een laptop die ineens niet meer werkt en alle schrikbeelden die daarmee samenhangen, vast zitten in een stroom mensen op weg naar de kerstmarkt, mensen op straat zien met zo’n stomme kerstmuts op en je afvragen of jij oud bent of zij onnozel, een bos snoeihout vol dorens die je met veel moeite voor je voordeur kreeg en die niet opgehaald blijkt te zijn door de stadsdiensten, je zorgen maken dat het al te lang geleden is dat je nog eens een ernstig stuk over de grote wereldproblemen schreef voor je blog en nog veel meer.

Gelukkig is het licht buiten zo mooi en lachen de kinderen die net voorbij fietsen naar mij. Tijd voor een nieuwe schitterende week.

14 december 2006

Betrapt

Betrapt op grootvader. Dat overkwam me gisteren.

Ik zat in de erg mooie voorstelling EN/EN van de wonderlijke Joke van Leeuwen. Ze neemt je mee in haar universum waar woorden en beelden en allerlei dingen die niet gezegd worden door elkaar lopen. Nooit met grote boodschappen, nooit rechtlijnig. Laverend tussen verwonderd, soms een beetje wrang, en vaak grappig met een beetje achterdocht. Zonder grens tussen de ruimte van kind en volwassene. Met mooie zoektochten naar woorden, zoals de zin-zin-situatie of het erotisch gehalte van de selder.

En ineens zag ik mijn handen, en ik zag mijn grootvader. Als kind zag ik hem vaak met ineengevouwen handen met daar bovenop de ene duim die over de andere duim heen en weer ging. Dat beeld fascineerde me om een of andere reden. Ik zag het ook bij andere oude mannen. En ik vroeg me af waar dat gebaar vandaan kwam, hoe dat begonnen was en wat de betekenis zou kunnen zijn.

Het leek me een gebaar van mannen die na een lang leven van hard werken met die handen niet direct wisten wat zeggen. En dan maar wachtten. Op iets. Of gewoon zo de tijd lieten voorbij gaan. Handen van oude mannen zijn mooi. In rusttoestand lijken ze soms een beetje in de weg te zitten.

Mijn grootvader. In de laatste weken voor hij stierf werden zijn handen koud. Ze leken willoos. Gingen al een beetje eerder weg dan de rest van zijn lichaam.

En gisteren zag ik ineens mijn duimen. Hoe ze bewogen, heen en weer. Elkaar zoekend. Mijn handen zijn nog jonger. En niet getekend door arbeid met hout. En toch. Ik voelde me betrapt op grootvader.

13 december 2006

Kronkels

Er zijn altijd mensen die zeer goed zijn in het gebruiken van allerlei uitdrukkingen of gezegden. Het doet me een beetje denken aan oude schoolmeesters en de taalboeken die we in de lagere school kregen. Van die boeken herinner ik me nog dat ze van een soort glanzend papier waren, dat ze een lichtjes streng lettertype hadden, en ook dat ze een bepaalde schoolboekengeur hadden. De opmaak van die boeken was nooit ‘frivool’ te noemen. In een rekenboek werd al eens een rode steunkleur gebruikt, maar in een taalboek gebeurde dat nooit. In die boeken vonden we vaak allerlei uitdrukkingen die we dan moesten leren. Ze leken samen te hangen met een wereld die toch een beetje ver af was.

Toen dacht ik dat de lichte verwarring die af en toe over me kwam vanzelf zou overgaan met het groter en ouder worden. Die blik van de meester die je aankijkt terwijl hij een vraag stelt, en de lichte schrik dat je een fout zult gaan maken, en hoe de anderen rondom jou dan zullen kijken en zo.

In de leesboeken kregen we teksten over allerlei dam- en stuwsystemen in de Ardennen en ook over het maken van papier. Met wat duistere zwart-witfoto’s werd uitgebreid uitgelegd hoe papier wordt gemaakt. Met woorden als ‘pulp’, die erg tot mijn verbeelding spraken. Ik leerde ook dat het betere papier van katoen werd gemaakt. Interessant allemaal, maar toch had ik zo vaak het gevoel dat de wereld aan de andere kant van die schoolpoort een andere wereld was.

Niet zo erg allemaal, maar dat schoolgevoel is nooit helemaal overgegaan. Met name in de categorie uitdrukkingen en gezegden. De verwarring slaat genadeloos toe, mijn brein begint zich in allerlei bochten te kronkelen, maar het haalt allemaal niets uit. Zodra er iemand iets zegt over hart en riem en hoe zat dat alweer, loopt het fout. Was het nu iemand een hart onder de riem steken, of iemand een riem onder het hart steken? En als ik het al zou kunnen onthouden, wat zou het dan in godsnaam betekenen? Ik probeer mij iemand voor te stellen met een hart en een riem, in de hoop dat ik het dan zou zien, maar geen enkele logica dringt zich op…

Zo heb je ook allerlei dingen met het woord olie erin. De ene keer spreken ze over geen olie op het vuur gooien. Dan denk ik: olie op het vuur, dat zal dan wel sneller branden of zo. Niet goed dus. Geen olie op het vuur is dan waarschijnlijk de zaken niet erger maken dan ze zijn. Maar de andere keer gaat het dan over olie op de golven. Oeps, verloren… Waarom olie? Waarom op de golven? Ik zie beelden van de Amoco Cadiz en zielige meeuwen onder de zwarte smurrie. Maar wat dat met de communautaire betrekkingen in het federale België te maken heeft – in die context willen sommigen af en toe olie op de golven doen blijkbaar – ontgaat me weer volledig. Het ligt ongetwijfeld geheel en al aan mij… Het zal misschien iets met ‘zwaar’ te maken hebben, in de vorm van een soort zwaar tapijt dat je ergens over kunt leggen of zo.

In de afdeling paarden loopt het ook helemaal mis. Maandag hoorde ik nog iemand spreken over een paard een paard noemen. O jee… wat nu? Een kat een kat noemen, dat kan ik gebruiken zonder erbij na te denken. Of er een diepere zin aan is, wil ik zelfs niet weten. Maar een paard? Je hebt natuurlijk nog man en paard noemen. Maar dat is weer hopeloos. Ik probeer het me dan voor te stellen. Stel dat het paard Kevin heet, en de man Ronny. Als ik “Ronny en Kevin” zeg, gebeurt er helemaal niets. Zou dat moeten? Ik weet het niet…

Maar de kronkels doen zich nog bij andere paardmomenten voor. Het paard achter de kar spannen. Zucht! Het was altijd een ramp. Ik zie dan voor mij hoe men zo’n Brabants trekpaard achter die kar zet, en hoe ingewikkeld het is met al die riemen en zo, en hoe dat paard dan tegen die kar zit te wringen. Het gaat duidelijk niet vooruit, en het zou efficiënter kunnen, maar wie bedenkt nu zo’n uitdrukking? Eer ik het door heb, is het kalf al verdronken. Kalf? Waar? Waarin verdronken? Het komt nooit meer goed.

Nog zo eentje. Dat een vroeger Belgisch politicus het altijd had over: “Ik zal u niet verhelen dat…”, ok, een mens heeft recht op enkele afwijkingen. Maar zodra iemand zei dat niets minder waar is, sloeg het helemaal tilt in mijn hoofd. Daar begon dan een soort interplanetaire rekenreeks, met optellen en aftrekken, en staartdelingen, en de negenproef, en negatieve getallen, en nog meer dingen die ik niet begreep. Wat ik ook geprobeerd heb in de voorbije tientallen jaren, het is nooit goed gekomen tussen mij en deze uitdrukking.

Soms kreeg ik ook meteen te concrete beelden bij een uitdrukking. De soep zal wel niet zo heet gegeten worden als ze wordt opgediend. Lap! Weer van hetzelfde. En ik kon alleen maar denken aan mijn grootvader die zijn gebit onder het tafellaken legde voor hij begon te eten. Voor hem moest de soep liefst niet te warm zijn. Maar over de kwaliteit van de soep maakte hij nooit één opmerking. Er was soms wel discussie aan tafel als er in de tomatensoep van die grote witte bonen lagen. In het kader van de verhandelbare bonenrechten werden die meestal verzameld in de soepborden van een zeer klein aantal tafelgenoten. Maar wat die bonen met politieke onderhandelingen over megaproblemen te maken hadden, dat ging er niet zo goed in bij mij.

Soms denk ik dat het gewoon aan mijn hoofd ligt. Niet geschikt voor namen van bloemen en planten. En dus ook niet voor allerlei uitdrukkingen. Er is daar ergens een structurele file. En sinds mijn lagere school loopt de ochtendfile over in de avondfile (iets waar ik trouwens ook heel hard over moet nadenken altijd, maar dat is een andere discussie).

10 december 2006

Mededogen


Een zondagochtend in de trein. Een lijf dat wat traag wakker wordt. Een hoofd waar ergens nog een lichte droefenis ronddoolt. Het landschap ziet er anders uit op een zondag. Waarom weet ik niet.

Ik lees het ontroerende interview met Sigrid Spruyt in de weekendkrant. Het is perfect voor deze dag. Het maakt me stil, ook vanbinnen. Ook bij vorige interviews met haar had ik nadien het gevoel dat ik een klein berichtje wilde sturen naar haar om te zeggen hoezeer ze mij ontroerd had. Ik zou het waarschijnlijk niet durven. Wie ben ik trouwens…

In het interview zegt ze, naast veel andere mooie dingen, dat het tekort aan mededogen de hoofdoorzaak is van alle kwaad in de wereld. Een gebrek aan empathie leidt tot veel ellende. “Maar als je de trieste schoonheid van het leven kunt zien, dan kun je relativeren en mededogen voelen. Dat maakt veel mogelijk.”

Ik heb die laatste zin ondertussen al enkele keren opnieuw gelezen. Woorden lezen anders in een heen- of een terugreis. Waarom weet ik niet.

Het is zo’n mooi woord, mededogen. Het menselijke en het spirituele vinden elkaar in iets wat stil, warm, maar niet passief is. Het klinkt een beetje paradoxaal, maar in mededogen is er iets actiefs. Een bewuste houding of keuze zelfs. Een manier van kijken die ook anders had kunnen zijn. Een vorm van in de wereld staan die je kunt oefenen en verwerven.

Misschien is mijn hoofd toch nog niet rustig genoeg vandaag voor de volle leegte. Veel vragen gaan heen en weer. Ze komen ongevraagd. Antwoorden wil ik vandaag niet.

De oude man met zijn zoon. De zoon heeft een mentale handicap. De vader realiseert zich ineens dat hij niet op deze trein van Mechelen naar Leuven had moeten zitten, maar wel op een trein van Antwerpen naar Hasselt. Zo erg is het blijkbaar niet. Elke zondag gaat hij met zijn zoon met de trein ergens naartoe. Om weg of alleszins in beweging te zijn. Dat de rit een beetje langer duurt, is niet zo erg.

Wat zeg je tegen iemand die weet dat hij misschien niet heel lang meer zal leven? Samen dingen doen is soms ook goed. We hebben samen een blog gebouwd, waarop zijn verhalen nu zullen verschijnen. Ik zou willen dat het plekken kunnen worden om een beetje samen alleen te zijn. Als je zo’n nieuws krijgt, zoek je mensen op waarschijnlijk. En mensen zoeken jou op. Willen dingen doen. In alle vormen van getransformeerde onmacht. Mensen staan naast je, voor je, achter je, en overal waar ze kunnen. En toch is er een stuk van de weg dat eenzaam is. En je kunt het niet uit handen geven. Je ertegen verzetten leidt er enkel toe dat er minder tijd over blijft. Misschien is even alleen zijn tussen je woorden en wachten op een verhaal een andere vorm van eenzaamheid.

Op een grasveldje naast het spoor lopen kinderen te spelen. Chiro-uniformpjes. En de zon die aankondigt straks te gaan dalen. De lucht heeft een speciale geur op dat moment van de dag.

Ik lees het interview opnieuw. “Er zijn maar drie thema’s: liefde, dood en macht.” Een moeilijke zin om over na te denken. Misschien moet ik wachten op een volgende zondag.

Het kleine kind springt uit de trein, loopt dansend naar de trappen. Haar moeder volgt een stukje verder. In de gang onder de sporen loopt het kleine meisje heen en weer. Ze geniet van de snelheid die ze kan geven aan haar lichaam. Sneller dan anderen, sneller aan die kant van deze ruimte. Om zich dan vol trots om te draaien en haar moeder in de ogen te kijken.

09 december 2006

Te korte armen

Ik ben er niet altijd goed in. Soms zijn je armen te kort. Je zou willen dat die handen iets aan de loop van de dingen zouden kunnen veranderen. Of hadden kunnen veranderen. Dat ze de tijd hadden kunnen ombuigen. Zodat al wie je liefhebt net buiten het bereik van de slinger blijft. Ik vraag me soms af of het iets is dat gemakkelijker gaat met het ouder worden, of net niet.

Het beeld zit al enkele weken in mijn hoofd. Hoe ik tegenover haar zit en kijk en luister. Zij zit nu in een stoel met wielen onder. Vroeger was dat niet zo. Nu wel. We hebben altijd een speciaal soort humor gehad. Die zal er wel altijd blijven. We zijn goed in het terug opnemen van een gesprek waar we het loslieten de vorige keer. Ik hoop dat dat eeuwig zo blijft.

Ze rijdt naar de keuken en staat op om koffie te maken. Een beetje wankel. Maar ze staat. En ik zou alleen willen kijken, en heel zachtjes wenen. Het is van een verscheurende schoonheid. Ik weet niet waar mijn armen hadden kunnen zijn of waar ze nu zouden moeten zijn. En misschien geeft het ook allemaal niet. We praten over de koffie. En alle dingen die ik niet kan zeggen, zijn er ook.

Laat de storm altijd de andere kant uitgaan. Laat het wassende water altijd stoppen aan die kant van de lijn. En laat al wat stuk is met één zonnestraal geheeld worden. En als het kan nog meer.

Soms stop ik even de tijd om te kijken naar mensen die voorbij lopen of die voor me zitten. Ik stel me alle mensen voor die met een onzichtbare streng met hen verbonden zijn. En hoe dat moet voelen. Hoe het nog eindeloos meer moet zijn dan wat ik me kan voorstellen. Hoeveel hindernissen je kunt zien die je allemaal eigenhandig uit de weg zou of had willen ruimen. Om hen te beschermen tegen de dingen die zijn. En die er ook zonder jou zouden zijn, al wil je dat misschien niet geloven.

Het is zo veel. Soms kun je het niet anders zeggen dan zo.

Ik denk dat het niet gemakkelijker wordt met het ouder worden. Misschien kun je meer zien. Misschien groeit er een kleine milde troost in het aanvaarden van al wat je zelf niet hebt kunnen afwenden. In alle zijwegen die je nooit meer opnieuw kunt inslaan. In wat geen keuze meer is. En tegelijk lijkt het soms alsof je meer onherbergzaam oerwoud ziet. Misschien was het er de hele tijd al, misschien ook niet.

Maar de koffie was lekker. En dat is ook veel.

07 december 2006

Restless Farewell

Ergens tussen jong en oud. Je zult wel altijd tussen de twee zitten. Ouder dan je jong bent, en soms jonger dan je oud bent. Alleen wie cynisch geworden is, zal dat misschien niet voelen. Stotteren en strompelen in verwondering, en dat koesteren, het lijkt me beter.

Het is soms raar hoezeer veel mensen behoefte hebben aan een label om naar iemand te kijken. Die ander mag alleen maar dat zijn, en kan dus ook alleen maar daarop beoordeeld worden. Zo is het ook altijd gemakkelijker om niet te hoeven zien wat drassig en twijfelend is.

Iets gelijkaardigs viel me altijd op bij de manier waarop velen spreken en denken over Bob Dylan. Hij moest en zou een ‘protestzanger’ zijn, hij moest dus een ‘politieke’ mening hebben, spreken ‘namens’. En velen waren verbaasd dat hij dat etiket weigerde. En nu nog altijd wordt zijn hele carrière door velen teruggebracht tot dingen die hij deed gedurende de eerste twee, drie jaar daarvan.

Een van de dingen die me altijd het meest aangetrokken heeft in Dylan is dat hij in wezen geen politieke kunst maakt. Zogenaamd politieke kunst is meestal trouwens helemaal niet zo interessant als ze alleen maar dat wil zijn.

Als je ook na al die jaren nog eens terug luistert naar The Times They Are A-Changin’, een van de platen van Dylan die het meest een ‘protestsfeer’ uitstraalt, dan kun je de verschillende kanten van de zanger heel mooi zien. De hoes met de vrij harde zwart-witfoto komt je meteen tegemoet. Die past bij de kale setting van de nummers. Die scherpe stem, met die heldere gitaar. De nummers klinken ook zwart-wit, en staan er na al die jaren nog als een huis.

En toch is niets wat het lijkt. Ik hield altijd enorm van het ‘kleine’ liefdeslied One Too Many Mornings. Het is zoals zo vaak bij hem een lied over weggaan, weer op weg naar ergens. Er is het schitterende Boots of Spanish Leather. Het lijkt verankerd in eeuwenoude ballads en is een breekbare uiting van verlangen.

En dan is er natuurlijk Restless Farewell. Om een of andere reden kwam dit lied de voorbije dagen in mijn hoofd opdagen. Het is een nummer dat ik altijd met een beetje ontzag heb gekoesterd. Omdat het zich net op dat snijpunt tussen jong en oud lijkt te bevinden. Tussen de rol die mensen verwachten dat je speelt, en tussen het weggaan. De plaat die zovelen beschouwen als de ultieme ‘politieke’ Dylan eindigt in een milde, melancholische twijfel.

De zanger lijkt op de rand van het weggaan nog even wat te willen zeggen. De wereld was er al voor ik er was. Alle zogenaamde gevechten waren er al, vraag niet van mij dat ik ze voer. Ik ben geen boegbeeld, ik ben alleen maar een zanger die voor zijn vrienden zingt. Ik ben een falend en onvolmaakt wezen.

De melancholische toon van het lied ontroerde me altijd in dit rusteloos vaarwel. En langs die poort kwam het blijkbaar ook mijn hoofd weer binnen. En alsof het zo moest zijn: net nu ontdekte ik een filmpje met een oude opname van Restless Farewell. Het zal nog enkele dagen in mijn hoofd blijven, tot het zelf ook weer weggaat. Mooi toch…

05 december 2006

Hemelklimaat


Een kwestie die dringend meer aandacht verdient in het kader van de klimaatdiscussie heeft betrekking op het hiernamaals. Trouwens, waar die ‘maals’ op slaat, weet ik nog altijd niet zo goed. Misschien gaat het over het eten. Toen ik ooit aan mijn grootmoeder vroeg of ze uitkeek naar de rijstpap met gouden lepeltjes, antwoordde ze me dat ze voor alle zekerheid toch maar in dit aardse dal genoeg rijstpap zou eten.

De hemel dus. En vooral hoe die eruit ziet. Het blijft me bezighouden. Ik vond het als kind al ingewikkeld toen ik op school leerde dat een zonde een zwarte vlek op mijn ziel zou vormen. Als er te veel vlekken op zouden komen, zou ik naar de hel gaan. En bij veel maar niet te veel zou ik dan in het vagevuur komen. Daar zouden dan die vlekken in overtal kunnen verwijderd worden. Nu begrijp ik dat je in dat vagevuur een soort werkstraf krijgt. Waarschijnlijk zijn dat moeilijk verwijderbare vlekken. Zelfs voorweken in de Biotex zal niet volstaan vermoedelijk. We zitten hier meer op het niveau van het verwijderen van graffiti denk ik. En dan is er een of andere opzichter die bepaalt wanneer je proper genoeg bent om verder op te stijgen.

Vervolgens was er de kwestie van de ruimtelijke ordening in de hemel. Ik meende te begrijpen dat de heiligen in een soort tribunes rondom de Allerhoogste zaten. Het niveau van heiligheid zou mee bepalen hoe dicht je bij Hem zou mogen zitten. Maar hoe moest dat dan als die tribune vol was? Want ter plekke nog herschikken, dat kan toch niet? Op de aarde kun je goed of minder goed zijn, je kunt je leven beteren, of je kunt finaal in de fout gaan. Je kon, zo zei men, zelfs aflaten sparen. Ik stelde me dan voor dat ik met een soort spaarkaart aan de hemel zou aankomen. In elk geval, eens je binnen zou zijn, zou je status niet meer kunnen veranderen, want daar was alles eeuwig. Men zou je dus niet kunnen vragen op een andere rij van de tribune te gaan zitten. De rij zou enkel langer kunnen worden. Wat ook weer niet klopte, want op den duur zouden sommigen steeds verder weg zitten van de Vader. (Het bleef maar rondtollen in mijn hoofd…) Ondertussen begrijp ik dat de hemel misschien wel werkt volgens het Second Life-principe. Een virtuele wereld die je permanent kunt uitbreiden, als je maar genoeg geheugencapaciteit toevoegt.

Een volgende ingewikkelde kwestie was die van de herkenbaarheid. De juiste werking van de Dag des Oordeels was voor mij ook een beetje complex. Dat als het ware iedereen in een soort wachtstand zit te wachten, om dan ineens patsboem in die hemel gekatapulteerd te worden. Het was te moeilijk voor mij. Trouwens, als ze daar nog niet waren, hoe konden de doden dan over ons waken, als een soort beschermengel?

De herkenbaarheid dus. Eerst dacht ik dat iedereen dus zo’n half transparante ziel zou zijn, met al dan niet een beetje vlekken op. Maar hoe weet je dan wie wie is? Staat daar ergens een naam op? En kunnen die dan spreken met elkaar? Later zag ik het meer als het aardse lichaam dat toch op een of andere manier rondom die ziel zou hangen. Maar meteen zag ik ook daar allerlei praktische vragen opdoemen. Heb je dan altijd dezelfde kleren aan? En als die uit de mode zijn, wat dan? Of zou iedereen – dat leek me in eerste instantie wel een aantrekkelijke gedachte – daar in haar of zijn blootje rondlopen? Ik kreeg meteen visioenen over wie ik wel eens graag zo zou zien rondlopen. Om me meteen te realiseren dat die prille meisjes dan eigenlijk meteen moesten dood gaan, want anders zou ik ze in de hemel misschien wel alleen kunnen zien als oude gerimpelde vrouwen. Voor hen wilde ik dan wel toestaan dat ze toch oude uit-de-mode kleren zouden dragen, of zoiets.

Even moeilijk was het om in de hemel om te gaan met de veroudering op aarde. Ik stelde me dan voor dat mijn grootvader zou sterven terwijl ik nog klein was. Als ik dan nog lang zou leven, hoe zou hij me dan herkennen als ik in de hemel zou binnenkomen? Het zou dan kunnen dat we in de hemel twee even oude mannen zouden zijn. Hoe het qua gezinsorganisatie in de hemel zou moeten als ik in mijn leven zeg maar drie keer zou trouwen, dat probeerde ik me al helemaal niet voor te stellen.

Maar nu is er een nieuwe belangwekkende kwestie die moet onderzocht worden. Het is algemeen geweten dat de hemel zich ergens boven de atmosfeer bevindt. (Nog eentje om het af te leren: vroeger was ik altijd bang dat er een menselijke raket per ongeluk wel eens tegen de hemel zou kunnen vliegen…) Maar hoe gaat dat dan met de opwarming van de aarde? Die warmte gaat naar boven. En dat kan er dus alleen maar toe leiden dat de vloer van de hemel warmer zal worden. Vroeger hebben we geleerd dat het in de hel écht warm was. Ik realiseer me nu dat ik me nooit heb afgevraagd hoe warm het zou zijn in de hemel. Laten we voorlopig zeggen: warm genoeg voor mooie vrouwen om in hun blootje rond te lopen. Maar wat als die vloerverwarming daar op hol begint te slaan. Dan moet je in de hemel speciale warmtewerende schoenen aan doen. En dat is toch ook geen zicht…

Kortom, weer een reden om dringend iets te doen aan de klimaatverandering.

02 december 2006

Overzetten

Ze is er altijd wel een beetje, en soms nog iets meer. Ze blijft altijd in mijn buurt. Al ziet een ander haar niet. En de voorbije dagen was het dus iets meer.

Als ze nog leefde, zou ze nu 103 jaar oud zijn. Haar verjaardag staat netjes in mijn agenda, naast alle andere levenden.

Soms nodig ik haar uit om even naast me te komen zitten. Dan kijken we lang naar elkaar, en soms ook niet. Alles is goed.

Ik herinner me nog de laatste maanden van haar leven. Hoe ze in het bed lag. Te slapen of te wachten. Misschien was het wel het tweede. Het was genoeg geweest denk ik. Ik kon daar gewoon zo zitten, en kijken naar de lijnen in haar huid. Soms werd ze even wakker, en glimlachte naar mij. We speelden spelletjes. Ik vroeg haar om met haar vingers piano te spelen op mijn vingers. Haar vingers waren dikker dan de mijne. Er was huid op overschot.

Toen ik nog een kind was, gingen we samen, met mijn zus en mijn grootvader erbij, elke week op vrijdag naar de grote supermarkt aan de andere kant van het dorp. Het was een soort expeditie, waar zij de kapitein van was. Heel rustig hield ze het roer in handen. Haar man mocht de zakken dragen. De twee kleinkinderen konden heen en weer lopen. En na de winkel stopten we onderweg nog om een ijsje te eten in het ijssalon. Ik nam een ijsje met de naam café glacé. Wat zij nam, weet ik niet meer zeker. Het enige wat me nu te binnen schiet, is banana split. Al kan dat ook mijn zus geweest zijn.

Welke woorden zouden bij haar passen? Ze was soeverein. Ze straalde iets van gratie uit. Ze was koppig, soms dwars, zonder offensief te zijn. Ik denk soms dat iedereen die haar kende op een of andere manier niet anders kon dan van haar houden.

Eén keer is ze in mijn huis in het verre Leuven geweest. Ze keek rond, en het was goed. Toen ze in het rusthuis lag, maakte ik een boek voor haar met foto’s van dat huis, en de hele wereld die er omheen lag. Zoals waar ik de sandwiches kocht die zij zo lekker vond. Of de druiven waarvan ze de pitjes quasi onschuldig tussen haar bed en de muur liet belanden.

Ze hield van eten. Meer algemeen en specifiek tegelijk kun je het niet omschrijven. Haar zien eten was een genot. De pan waarin ze elke lente de ‘nieuwe patatjes’ bakte. Eigenlijk vond ik die nieuwe patatjes niet zo heel erg lekker. Maar die pan heb ik nu. Bijna elke dag gebruik ik ze wel. Voor ik ze op het vuur zet, streel ik ze altijd even.

Tussen ons en haar huis was een drukke straat. Niet alleen gevaarlijk voor kinderen, maar ook voor grote mensen. Ze had een groot vertrouwen in auto’s die wel zouden stoppen eens ze haar zagen. Er is een moment waarop er een balans omkeert, en vanaf wanneer de jonge mensen de oude mensen helpen bij het oversteken. Overzetten, zo noemden we het. Als was het een brede rivier. Hoe vaak heb ik haar overgezet? Ik weet het niet. En ik wilde altijd meegaan tot aan haar voordeur. Zeker als er sneeuw was. Het voldoende hoog opheffen van haar voeten was niet haar meest geliefde bezigheid.

Even hardnekkig probeerde ze al die jaren om steeds op het puntje van haar stoel aan tafel te zitten. Dat had ze geleerd op het postkantoor waar ze werkte. Elke keer ging ik de stoel verder schuiven. En elke keer keek ze even gespeeld verbaasd onschuldig. Het is een techniek die ik van haar geleerd heb.

Ze was aanwezig in de ruimte. Je kon gewoon naast haar gaan zitten, en dan werd je rustig. Ik toch alleszins.

Ik weet niet hoe het komt, maar ik voel nooit de behoefte om naar haar graf te gaan. Elke dag even naar haar foto kijken doe ik wel. En verder voel ik steeds haar arm in de mijne wanneer ik dat wil.

Ze kent al mijn verhalen. En ze vergeet ze nooit.

Even wandelen, er hoeft zelfs geen overzet bij te zijn, dat zou mooi zijn. En dan vertellen we alle verhalen nog eens opnieuw. En opnieuw. En opnieuw. Dat is genoeg.

29 november 2006

Het is een lelijk woord


Vandaag lees ik in de krant een prachtig stuk over de neiging in de hedendaagse politiek om alles zogenaamd ‘wetenschappelijk’ te willen onderbouwen. Auteur Gert Goeminne (in DM) wijst er meer dan terecht op dat de wetenschap niet meer is dan een theoretisch model om naar de werkelijkheid te kijken. Niet alleen beauty, maar ook truth is in the eye of the beholder.

In de wetenschappelijke methode worden verschijnselen geabstraheerd, uit hun maatschappelijke context gehaald en in laboratoriumomstandigheden bestudeerd. “Harde wetenschappelijke cijfers vertellen ons vooral iets over die geïsoleerde en geabstraheerde problemen, eerder dan over de complexe realiteit waarin mensen leven.” Een verkeerd gebruik van dat soort cijfers is fnuikend voor wat een goed maatschappelijk of politiek debat zou moeten zijn: “Bovendien ( ) rest er binnen die arena geen ruimte voor menselijke betrokkenheid of engagement: als de wetenschap gesproken heeft, moet iedereen zwijgen.” Argumenten die als ‘zacht’ of ‘emotioneel’ worden beschouwd (en het b.v. hebben over de ethische dimensie van het klimaat- of kernenergiedebat) worden al snel gediskwalificeerd als niet ‘echt’ of alleszins niet belangrijk genoeg.

Het stuk zegt zo iets heel moois over de angst die veel mensen lijken te voelen om op een kwetsbare manier te argumenteren en te zoeken. Kwetsbaar is niet zonder cijfers of statistieken, maar is ook niet zonder ethische dimensie. Het is vooral ook niet zonder twijfel. Aarzelend praten, met ruimte voor doorwaadbaarheid, sluit dichter aan bij de werkelijkheid, die per definitie drassig is.

Naarmate ik ouder word, krijg ik er meer moeite mee dat voor velen alleen wat meetbaar is ook als van waarde wordt beschouwd. Pas als er uitgebreide analyses zijn gemaakt, en als bij voorkeur alles in een tabel is gezet, en dan liefst met staaf- of (o gruwel) taartdiagrammen, is er iets te zeggen. Cijfers moeten in reeksen worden gezet, er moeten trends worden bepaald. En zo kan dan weer gekeken worden of de daarna weer opdoemende cijfers nog wel passen in de trend in de cijferreeks daarvoor.

Het gaat mij niet om de cijfers op zich. Vaak zijn ze heel erg nuttig. Maar even vaak schieten ze ook tekort. Ze laten in het beste geval een kant van de werkelijkheid zien. En ze versterken een welbepaalde manier van naar de werkelijkheid kijken.

Ik maakte het onlangs nog mee in een gesprek over de evaluatie van de recente gemeenteraadsverkiezingen. Iemand vroeg mij hoe de resultaten waren in mijn stad. Ik gaf de cijfers van de uitslag. Ik probeerde ze wat te duiden door op de politieke context te wijzen. Er zijn immers dingen die je zelf niet in de hand hebt. En verder zijn er ook aan wat je zelf kunt doen beperkingen. Het kan zijn dat je in alle oprechtheid je best hebt gedaan, in de letterlijke zin van het woord: je best.

Alles is altijd voor verbetering vatbaar, en daar moet je ook altijd in alle eerlijkheid over nadenken. Als je vooraf had geweten wat je later zou weten, had je misschien andere beslissingen genomen. En misschien ook niet. Je kunt allerlei bespiegelingen maken over de criteria waaraan iemand zou moeten voldoen om rol x of y te spelen. Zeer zinvol allemaal. Maar tegelijk ook beperkt. Je hebt de mensen die je hebt, en zij zijn wie ze zijn, met al hun ontroerende onvolmaaktheden.

Misschien heb ik een acuut gebrek aan ‘tabelkijk’, dat zou ook kunnen. Maar terwijl ik de vraag kreeg over de resultaten zag ik meteen al die concrete mensen voor mij die wekenlang de straat op waren gegaan. Ik herinnerde me hoe hun ogen straalden wanneer ze terugkwamen, hoe ze soms moe en soms vol energie aan hun dag begonnen, hoe ze reageerden op anderen, hoe ze probeerden op hun manier zo goed mogelijk te antwoorden op alle moeilijke vragen die ze kregen. Ondanks en dankzij al die kwaliteiten en tekortkomingen zorgden ze als groep voor een resultaat dat in sommige opzichten goed en in andere niet zo goed was. Maar het feit dat zoveel mensen die dingen probeerden te doen op hun manier is me het meest bijgebleven.

Maar ik kreeg te horen dat ik alleen iets zou kunnen leren van de verkiezingen als ik per kandidaat de penetratiegraad zou onderzoeken. (Het is een lelijk woord, ik durf het zelfs niet in de titel zetten…) Pas dan zou de ware werkelijkheid zich ontsluiten voor mijn ogen. En ik zit daar sindsdien al de hele tijd over na te denken. Ik zie een groot plein voor mij met allemaal mensen die op een of andere manier blijkbaar moeten gepenetreerd worden. En dan zouden we een reeks potentiële kandidaten aan deze kant van het plein moeten zetten en die dan loslaten op de groep te … (inderdaad) mensen. Ik weet het toch niet zo goed, eerlijk gezegd… De cijfers die uit dat onderzoek zouden komen, zullen mij ongetwijfeld iets leren, en toch ook weer niet. Het kan zijn dat iemand er toevallig beter uit ziet dan iemand anders. Het kan zijn dat iemand toevallig een man of een vrouw is. En nog zoveel meer.

Het kan zelfs zijn dat de resultaten bewijzen wat ze willen bewijzen. Dat je mensen zou moeten kiezen die een soort perfecte ‘match’ vormen met verwachtingen en voorkeuren van anderen. Je moet dan vooral de juiste legoblokjes kiezen. Maar zo zou er iets verdwijnen dat essentieel maar veel rafeliger is: mensen en hun idealen zijn geen legoblokjes.

27 november 2006

De meniezwam

Voorbije zaterdag maakten we een mooie wandeling in het bos. Koud was het niet. Wel een beetje vochtig. Perfect voor die heerlijke herfstbosgeur. Het bos zet altijd aan tot nederigheid. Er is altijd meer dan er is. En dat blijft daar altijd, of je er gaat wandelen of niet.

Het is een raadsel, maar namen van bloemen, planten en aanverwanten kan ik nooit langer dan een dag onthouden. Ik laat ze mij graag altijd opnieuw weer uitleggen. Nu was het niet anders. Tijdens de wandeling waren er twee mannen die met veel liefde voor al het moois bij elke zwam of speciale boom of struik een verhaal klaar hadden. En het ontroerde me meer dan ik wilde laten zien aan de andere wandelaars.

Het denken aan de wandeling beweegt langzaam door mijn op deze maandag vermoeide hoofd. Ik weet niet welk deel van de hersenen gebruikt wordt voor het denken aan zwammen, maar bij mij is het blijkbaar ergens achteraan mijn hoofd. Daar voel ik iets warm worden. Dat zal de zwamplek zijn waarschijnlijk. (Als we veel bloemen hadden gezien, had ik nu even kunnen testen waar de bloemenplek is…)

Een van de dingen die mij al jaren bezighouden is het juiste verband tussen het organisme in het echt en het organisme in het boek. In het boek is er een naam. Een beschrijving. Er is een toestand van in-kaart-gebracht-zijn. Ik zou graag willen kunnen vragen aan zo’n zwam in dit geval of hij of zij (wat moet je zeggen eigenlijk?) blij is met de naam die in dat boek staat. Is het zo dat de zwam de juiste naam doorstraalt aan de eerste vinder? Of zijn er naamgetraumatiseerde zwammen?

Het concept ‘ontdekken’ vond ik ook altijd al zo ingewikkeld. Het lijkt wel alsof iets er nog niet is als het geen naam heeft. Terwijl die zwam daar misschien al jaren stond. Hoe zou een zwam eruit zien die nog geen naam heeft? Zou die daar staan te blinken met een zweem van: ontdek mij, ontdek mij. (Op het wijsje van “help mij help mij uit de nood, want de jager schiet mij dood”)? Ik denk het niet eerlijk gezegd. Misschien hoopt die zwam wel dat er op dat stuk bos tot aan het pad snel een varen begint te groeien. Zodat de zwam langer een anonieme, nog niet benoemde, gewoon zichzelf zijnde zwam kan zijn. Zelfs niet eens de zwam zonder naam.

Eens er een kaart is van een weg, kijk je naar de kaart om de weg te zien. De weg staat op de kaart, dus de weg is er. De weg die niet op de kaart staat, kiest voor een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Of is het frivoliteit? Ik hoop dat er nog veel frivole zwammen zijn. Nooit zullen we hen kennen, want nooit kunnen we hen herkennen als de zwam die overeenkomt met het zwammenboekje.

Ik heb na een dag de zelftest gedaan. Welke naam kon ik me nog herinneren? Er kwam er maar één: de meniezwam. Het was de laatste uit de wandeling. Misschien was het wel omdat hij door de zwamdeskundige alleen aan mij getoond werd. Bescheiden op een tak, maar zo heftig van kleur.

De meniezwam is aan het werk. Rustig maar volhardend. Takje per takje. Ik hoop dat ze zich in mijn hoofd traag en zacht tegelijk uitbreidt tot waar de rimpels beginnen.

24 november 2006

De familie

De voorbije dagen volgde ik met grote interesse het verloop van de parlementsverkiezingen in Nederland. De uitslag ervan laat ook mij met een wrang gevoel achter. Op enkele jaren tijd is het Nederland zoals ik dat dacht een klein beetje te kennen veranderd. Heel erg veranderd zelfs. En bij deze verkiezingen werd dat gevoel niet minder, integendeel.

Het is altijd moeilijk van op een afstand te kijken en te begrijpen. Ik doe het dan ook met enige schroom. Als ik de reacties lees van politici uit ons land, dan heb ik vaak het gevoel dat zij meer zeggen over zichzelf dan over Nederland. Een ander wordt subtiel gebruikt voor de eigen boodschap. Het gebeurt zo vaak in de politiek, maar ik kan er steeds minder goed tegen.

Mijn eigen indrukken zijn niet meer dan indrukken. Waarnemingen van iemand die van Nederland houdt en zich verbonden voelt met zoveel mensen die daar leven.

De voorbije weken vond ik het vaak moeilijk om te kijken naar debatten of andere programma’s over de verkiezingen. De ‘verleuking’ van wat in se een ernstige aangelegenheid is, is wat mij betreft aan de grenzen van het aanvaardbare gekomen. Misschien ben ik gewoon oud geworden. Maar ik voel me steeds minder thuis in dit soort mediademocratie.

En dan de partijen. Ik word er zo droevig van. Het normen-en-waarden-verhaal van de CDA verhult een kille maatschappijvisie. Het discours over ‘goed bestuur’ dat we ook in Vlaanderen horen, heeft mee gezorgd voor een grote polarisering in de Nederlandse samenleving. En hoe Balkenende daar ook nog trots op lijkt te zijn…

Bij de ‘marketing-PvdA’ had ik vaak een al even onaangenaam gevoel. Geef mij maar liever een oude knorpot die volstrekt niet sexy is maar die tenminste een inhoudelijk verhaal heeft waar je wel of niet voor kunt zijn. Het is erg gevaarlijk om enkele essentiële pijlers van wat een democratie zou moeten zijn te bouwen op iets vergankelijks als een kontje. Zo bouw je de democratie, die een uiting zou moeten zijn van vreedzame confrontatie van verschillende ideologische visies op de gewenste maatschappij, op moeras. Je kunt er op korte termijn veel mee winnen. Maar onmiddellijk daarna kun je nog veel meer verliezen. Het draagt actief bij aan een nog kortere vervaldatum voor politici. Ik had dat probleem ook altijd al met het model Stevaert dat velen zo geweldig vinden. Een sociaal-democratische partij moet iets anders zijn dan dat.

Persoonlijk ben ik ook helemaal niet zo enthousiast over het succes van de SP. Als politiek enkel nog een soort ‘koopwaar’ wordt, wordt ook het populisme versterkt. Niet alleen aan de rechterkant, maar ook aan de linkerkant. Velen die het ‘heimweelinks’ koesteren zijn misschien blij dat er weer ergens een linkse partij vooruit gaat. Maar ik wil ook altijd weten wat de inhoud van de partijvoorstellen is. Het is op zich natuurlijk goed dat de terechte noodkreet van heel veel mensen die zich de marge geduwd voelen door het gangbare kille maatschappijmodel hun gevoelens vertolkt voelen door deze partij, en niet door een van extreem-rechts of de onzin van de Fortuyn-aanhangers. Maar toch. Net als de rechtse populisten lijkt ook de SP mee te spelen in de trend tot op zichzelf terugplooien die de Nederlandse politiek zo lijkt te domineren.

Misschien is het dat wel wat me het meest verontrust de voorbije jaren als ik de Nederlandse politiek volg. Het kwam al tot uiting in de discussie over de Europese Grondwet, maar is sindsdien niet minder geworden. Er lijkt een wil bij velen om zich terug te trekken in de eigen club. Er wordt geëmmerd over de veronderstelde ‘nationale identiteit’ en de trots die daarmee samen zou moeten hangen. Men denkt dat de natiestaat een veilige thuishaven zal zijn tegen de boze globalisering. Tegenover Europa begint men op een weegschaaltje af te meten hoeveel geld er terug moet komen. Men spreekt alsof de veronderstelde buitenwereld begint aan de grenzen van het vaderland, wat natuurlijk onzin is. Europa is ‘hier’, niet ‘daar’. Populisme, kneuterigheid, kortzichtigheid en egoïsme kunnen de in de feiten dicht bij elkaar liggen…

En natuurlijk vond ik dat GroenLinks nog beter verdiende. Voor mij waren de Nederlandse Groenen de enige die in deze campagne een sterk inhoudelijk sociaal-ecologisch verhaal brachten waarin ook zuurstof zat. Zuurstof in de zin dat ik voelde dat ze niet zomaar wilden meegaan met het mediacircus van de anderen. Zuurstof omdat ik tegelijk ook voelde dat er tenminste toch één partij was die haar blik op de wereld, op Europa hield. Het is soms ondankbaar om te blijven pleiten voor een ruimer perspectief dan de eigen polder of de ‘eigen’ producten. En ook al zou ik sommige dingen anders gedaan hebben misschien – hoewel ik helemaal niet kan beoordelen of die in de concrete context zouden gewerkt hebben – toch voelde ik me verbonden met de manier waarop Femke en de andere groene vrienden op een eerlijke manier voor hun waarden en voorstellen uitkwamen, zonder populisme en zonder verkramping.

Wie mij een beetje kent, begint meestal al te glimlachen als ik praat over een andere groene partij. Ik kan alleen maar denken en praten in de wij-vorm. ‘Wij’ in Duitsland of Nederland of Oostenrijk of ga zo maar door. Wanneer er iemand iets negatiefs zegt over een van onze zusters of broeders, dan ga ik meteen in de verdediging. Het is een echt familiegevoel, met alle emoties die daarmee gepaard gaan. En dat wil ik niet kwijt. Gelukkig maar.

22 november 2006

Het moment voor


Vanmorgen stond ik op het perron te wachten op de trein. En heel even leek er niemand te zijn in het hele station. Er was alleen de lucht die er zo overweldigend mooi bijna was. En ik was de enige die dat kon zien. Af en toe laat ik een trein passeren, om daar te staan, en naar de lucht te kijken. Vandaag was er gelukkig een vertraging.

Er is soms zo’n magisch moment net voor iets, waarin je wat daarna zal komen bijna nog heviger kunt voelen dan wanneer het er wel is. Ik weet niet goed of het woord verlangen daarop van toepassing is. Misschien klinkt dat woord niet spiritueel genoeg.

Het is misschien met muziek te vergelijken. Ik was zeer blij toen ik hoorde dat in de Top 75 van Klara de Mattheuspassie van Bach op één stond. Ook voor mij is dit een van de meest overweldigende stukken muziek die ooit gemaakt is.

Die passie helemaal beluisteren heeft ook iets van dat verlangen. Naarmate het stuk vordert wordt dat gevoel steeds sterker. Wie zegt zich niets te kunnen voorstellen bij het idee ‘religieuze ervaring’, die moet alleen maar naar deze muziek luisteren en zich overgeven.

Muziek zien. Dat is wat er gebeurt als je naar Bach luistert. Hoe dat komt, weet ik niet. Een liedje dat je mooi vindt, kun je neuriën of fluiten. Maar dan komt het ergens uit je hoofd en gaat van daar recht naar je mond. Maar Bach, dat is anders.

Als ik denk aan het slotkoor uit de Mattheus, het verpletterend mooie Wir setzen uns mit Tränen nieder, dan zie ik die muziek. Waar en hoe, dat kan ik niet uitleggen. Zodra het begint, komt er een gevoel dat van mijn hoofd langs mijn rug naar beneden gaat.

Maar misschien wel het mooiste moment, als je naar een opvoering van de Mattheuspassie gaat, is die ene seconde net voor dat slotkoor begint. Je hebt alles wat eraan voorafgaat gehoord. Je bent heen en weer geworpen in je gevoelens. Je was vertederd, je was bang, je was verward, je was zoekend, en nog veel meer. En dan komt er iets dat al die gevoelens opheft of afrondt of nog iets anders.

Je weet hoe het eruit zal zien in je hoofd zodra de muziek begint. Je weet hoe je op een troostende manier zult overrompeld worden. Je weet hoe je nadien achter zult blijven. Je weet hoe je terwijl het bezig is hoopt dat het langer zal duren dan het duurt. Je hoopt dat het niet voorbij gaat. Dat het wel voorbij is, zul je beseffen in die tijd die eeuwig lijkt te duren tussen de laatste noot en het eerste handgeklap.

Al die dingen weet je, nog voor het begint. Terwijl je wacht.

19 november 2006

De woorden

Vanmorgen zat ik nog even te wachten in de hal van een station. Ik had afgesproken bij iemand, maar durf nooit goed veel te vroeg ergens aankomen. (Al vind ik te laat komen nog erger.) Ik zat buiten op het perron, omdat er zoveel volk was binnen. En omdat ik een zwak heb voor perrons. Nadat er een trein kwam, gingen zowat alle mensen van binnen naar buiten om op de trein te stappen. Het was stil in de stationshal. Of het leek stil.

Er was een grote groep doven. Ze hadden daar afgesproken om samen te vertrekken naar een wandeling. Ze stonden opgewonden met elkaar te praten. Het leek alsof ze elkaar lang niet gezien hadden, en ongelooflijk blij waren elkaar weer te zien.

Het ontroerde me zo intens. Liefst had ik de hele tijd alleen maar gekeken naar hen, maar dat leek me onbeleefd. Toch was het eindeloos mooi om naar te kijken. Hoe elke persoon die binnenkwam werd begroet. En hoe iedereen intens stond te praten. Al was er geen enkel geluid te horen.

Te zien hoeveel spieren in je gezicht je kunt gebruiken om met elkaar te praten als je woorden niet kunt laten klinken om gehoord te worden. Hoe intens je kunt reageren op het verhaal van die andere. Een verhaal dat uit die soepele bewegende handen kwam. En steeds ondersteund door die levende gezichten. Met ogen die elkaar de hele tijd aankeken.

Het leek bijna een intieme dans. Breekbaar en sterk. Vol overgave.

Toen ik daarna bij mijn vriendin aankwam, voelde ik nog een soort nederigheid. Er is veel moed voor nodig om elkaar tijdens het spreken de hele tijd aan te kijken. Er is zo veel zoveel in een gezicht te zien. Ik wil het allemaal zien. Het maakt me verlegen.

En hoe je dan praat. Denken over wat een ander zegt, denken aan wat je zelf zou willen zeggen, en dan de woorden zien, voor ze komen.

Als ik te lang praat zonder mijn gezicht te bewegen, dan begint er ergens anders op mijn lijf iets pijn te doen. Als ik het te veel beweeg, lijkt het iets als te veel klank bij het beeld, maar dan omgekeerd.

Soms kun je zo praten dat je stem een stem van de radio lijkt. Je kunt een beetje afstand nemen van jezelf, even op een andere stoel gaan zitten. En alleen de woorden laten. En hoe ze zoeken naar een stem. Je ziet de woorden over de tafel heen en weer bewegen. Heel even staan ze dan dichter bij hun geschreven verwant dan bij het lichaam dat ze net verlaten hebben.

En daarna kun je terugkomen. Alleen nog de beweging van de huid en de ogen. Woorden die dan bijna niet meer worden dan twee handen die elkaar vasthouden terwijl er allerlei andere dingen gebeuren.

Ik hou van de ontkoppeling tussen gezicht en woord die nodig is voor het understatement, voor de lichtjes ontregelende ironie. Met een uitgestreken gezicht iets zeggen wat helemaal niet klopt in die of die context. En dan rustig afwachten om te zien hoe lang het duurt eer iemand het merkt. Ik vraag me af hoe dit soort humor verloopt als je doof bent. En welke andere instrumenten uit het arsenaal je kunt gebruiken. Het lijkt ineens alsof mijn handen zo vreselijk onderontwikkeld zijn. Alsof ze maar een klein stukje van de grammatica kennen.

Je kunt vooraan en achteraan in je ogen zitten terwijl je praat of luistert. Soms denk ik dat achteraan-ogen zijn als het strand bij laag tij. Het water van de ander kan dieper bij mij binnenspoelen. Zo kan ik meer zien, en dus meer horen.

Zouden de woorden soms een excuus zijn om minder uitgelaten te zijn? Zouden ze het gemakkelijker maken om naast elkaar te zitten en via de lucht iets tegen elkaar te zeggen? Zouden de woorden soms een uitvlucht zijn om elkaar niet aan te kijken, heel diep tot achteraan in de ogen, bij het weerzien? Of zou het gewoon gebrek aan moed zijn?

18 november 2006

In de maat van de seizoenen


Net als veel anderen heb ik er lang op gewacht: een nieuwe plaat van Wannes Van de Velde. En nu is het eindelijk zo ver. In de maat van de Seizoenen is sinds enkele dagen uit. De voorbije jaren werd Wannes geconfronteerd met leukemie. Het voelde als een soort opluchting om die plaat in mijn handen te voelen. Ik vermoed dat velen datzelfde gevoel hadden.

Een plaat van Wannes Van de Velde is altijd een soort reis. Een reis tussen verleden en heden, tussen allerlei stijlen, tussen woorden en muziek. En steeds zo onmiskenbaar Wannes.

Het begint meteen mooi met Dublin Bay. Als een prelude van wat moet komen. Maar meteen zijn de dingen daar die nog enkele keren terugkomen: het water, het reizen, het zoeken, de dood. Daarna komt wat we zo graag wilden horen Hier is hem terug. Een prachtig nummer. De zanger heeft het zingen gemist. Want zijn bloed was moe. Maar nu is hij terug. “’ne muzikalen Don Quichot/der lage landen/op zijnen doortocht/ langs de wegen van de taal”. De zanger heeft de dood gezien, nodigde hem uit te doen wat moest, maar de tijd was nog niet daar. De zanger is terug. “’t is een mirakel/ waardat w’hier zijn in beland/ een monument vol onbegrensde/ paradijzen/ misschien absurd/ maar juist daarom zo interessant.” En de zanger blijft.

In het titelnummer In de maat van de Seizoenen voelt Wannes de beweging van de tijd in zichzelf, en het is goed zo. “’t Is een eeuwige beweging/ een onsterfelijke reis/ zonder doel, zonder bestemming/ zonder hel of paradijs.” Het landschap is daarna sterk aanwezig in Verdronken land. Het land tussen nacht en storm en zon en water.

Voor de deur van de taverne brengt de zanger weer naar de wereldzeeën, en de havens die aan de rand ervan lagen. De zeemannen zitten voor de taverne, en vertellen over verlangen en gemis op zee, en al wat wel en niet gevonden werd, “met Ulysses op hun tong”. Van de zee gaat het naar het oude industrielandschap. Wie zou denken dat je een ode zou kunnen schrijven op Charleroi. Wannes doet het. En het lijkt perfect aan te sluiten bij die zee. De stad lijkt een minnares waarin je kunt verdwalen. Het is landschap vol van nationaliteiten, en gehuld in “cette sacrée drache nationale”. Het is een stad van kolen, maar ze heeft duizend kleuren. Verval en verlangen liggen dicht bij elkaar.

In de lege dagen laat het leven zien als mensen onderweg. Waarom ze daar zijn, weten ze niet. Wijs worden doen ze te laat. Maar ook de spijt sterft. Mijnen auto is mijn vrijheid is grappig en ironisch. “En in ons hart klinkt het geluid/ van een moteureke dat draait.”

Gentse impressie begint bijna dreigend. Het lijkt op een traditioneel lied dat a capella zou kunnen gezongen worden, maar waar een modern strijkkwartet tegenaan schurkt, soms verstorend, soms ondersteunend. Het is het verhaal van de ontvoogding van de Vlaamse arbeiders. Er lijkt een lijn in de geschiedenis te zitten. Maar het belfort van de geschiedenis kijkt bezorgd toe “op ’t Vlaanderen van heden/ waar a’t de proleten van weleer/ die felle socialisten/ hun stem vergooien aan ’t vertoog/ van bruin’ opportunisten”.

In La dernière gare du monde klinkt hetzelfde moderne geluid tussen de woorden door. Het eindstation is ook het einde van de wereld, en tegelijk de hele wereld. De zanger kijkt toe. Daarna vertelt hij een verhaal in Havenstad. Een gesproken lang gedicht, met impressionistische klanken ondersteund. De havenstad aan het water is veilig en rusteloos tegelijk. De zanger lijkt terug te kijken op zijn leven. Eenzaam en steeds een beetje elders, en ook verlangend, als een Don Quichot. De tijd, met de wetten van de mens en de ‘vooruitgang’ lijkt geen respect te hebben voor wat deze stad ook was. En tegelijk rust de schoonheid in wat zo lelijk lijkt.

Ingehouden kwaadheid en verworven mildheid zoeken elkaar in Mijn grootmoeder was van den Doel. De polder van Doel had iets van een paradijs. En misschien was alleen al de herinnering aan dat paradijs nodig om in de stad te kunnen blijven. Maar het paradijs moest wijken. “En ik draag vanbinnen/ ‘nen donkeren poel/ want mijn grootmoeder was van/ den Doel.” Daarna volgt er een ontroerend mooi Boontje. Wannes vertelt over een ontmoeting met Boon, en hoe hij voor hem zong in een Erembodegems café. “Nu groeit er gras tussen de stenen/ van de lang vergeten straat/ waar a’t de mensen wouwen/ bouwen aan ‘nen ideale staat/ ‘nen droom van harmonie/ met plaats voor poëzie”.

In De bunkers botst de zanger op de bunkers in het park. Plekken waar mensen ooit moesten lijden. Het is een opstapje naar een nieuwe versie van Oorlogsgeleerden. Zijn schitterende bewerking van Masters of War van Dylan was al langer bekend, maar nu klinkt ze helemaal anders in een nieuw arrangement. Gedurfd en ontregelend.

Wannes sluit af met het sensuele en ondeugende Comme Facette Mammeta. “’k Heb geen zigeunerin van doen/ of geen waarzeggerij/ hoe dat uw moeder u maakte/ weet ik beter, schat, dan gij.” Aan het einde van de plaat kun je op een bepaalde manier weer opgelucht ademhalen. Blij voor deze reis die je nog mocht meemaken.

Wannes Van de Velde blijft integer en authentiek dolen op een plek ergens tussen de traditie en de moderne tijd. Hij doet veel met wortels en vormen van toen, en creëert daardoor een plek in het nu. In die zin lijkt hij eigenlijk erg op Bob Dylan. Hij heeft een prachtige plaat gemaakt, die je alleen maar kunt horen als je er echt naar luistert. De zanger is weer terug, en ik hoop dat hij nog heel lang bij ons mag blijven.

17 november 2006

Ruim je kamer op


De voorbije dagen werd het debat over de kernenergie weer in alle hevigheid gevoerd. Dat is interessant. Het is een relevant debat. Het gaat over onze toekomst. En het gaat ook over de ethische houding waarmee we naar die toekomst gaan.

Eerst was er het idee van een aantal bedrijven om zelf een kerncentrale te laten bouwen. (De maatschappelijke kost daarvan zou zoals steeds door de overheid gedragen moeten worden, maar dat vinden mensen die nucleaire energie nog altijd willen voorstellen als ‘goedkoop’ blijkbaar geen enkel probleem…) En dan was er het lek over het langverwachte rapport Verwilghen, dat moest bewijzen wat moest bewezen worden, namelijk dat België zou moeten terugkomen op de beslissing over de nucleaire uitstap. Als het over zijn eigen surfplank gaat is Verwilghen wel voorstander van duurzame energie, maar als het over de toekomst van het land gaat, dan moet er ineens een ‘objectief’ debat zijn (dat dus moet bewijzen dat we nog steeds kernenergie zullen nodig hebben).

In de antwoorden van Groen! en van de milieubeweging is ondertussen reeds voldoende op verschillende aspecten ingegaan. Ik zou even willen doorgaan op de ethische dimensie van deze discussie.

Het is een klassieke retorische truc: je tegenstander belachelijk maken. En als het over kernenergie gaat, dan zijn de Groenen altijd ‘ideologisch’. Het stond nog maar eens in het wat lachwekkende persbericht van de werkgeversfederatie Agoria “tegen groene desinformatie en ideologische starheid”. Zo van: wij zijn objectief en wetenschappelijk, de anderen houden zich bezig met hun spielereitjes. De vooronderstelling van die uitspraak wordt blijkbaar niet in vraag gesteld, namelijk of het wel te verantwoorden is dat een land als België in de context van een begrensde wereld wel het recht heeft om zo’n energieslokop te zijn. Alsof het idee dat het huidig energiegebruik een soort onvervreemdbaar recht is geen ‘ideologische’ keuze zou zijn…

Toen ik vandaag het editoriaal van De Standaard las, viel ik zowat van mijn stoel. Daar staat de volgende zin: “Maar alle spaarlampen, douchekoppen en isolatieprojecten ten spijt: is er iemand die gelooft dat we in 2020 of 2030 minder energie zullen verbruiken als nu?” Stel dat het antwoord op die vraag nee is, wat is daar dan de ethische betekenis van? In een begrensde wereld kunnen we alleen rechtvaardige levenskansen geven aan alle mensen als enerzijds de ecologische voetafdruk van landen als België drastisch naar beneden gaat en anderzijds als we landen in b.v. Afrika kunnen helpen om ineens over te stappen naar een duurzame economische ontwikkeling, zonder de fouten die wij maakten. Zeggen dus dat er bij ons niets kan veranderen, is ethisch bijzonder bouwvallig.

Zeker als het over kernenergie gaat, zou de ethische dimensie van het debat meer ruimte mogen krijgen. Ik herinner me nog goed hoe ik als jonge gast van 15 in de klas in de discussie over kernenergie – dat was dan natuurlijk tijdens de godsdienstles – hevig in de clinch ging met de techno-optimisten. Wat mij toen bezighield, is in wezen in niets veranderd. Hoe kun je het produceren van afval dat nog duizenden jaren levensgevaarlijk is een ‘aanvaardbaar’ risico noemen? Waar halen wij het recht vandaan om zo’n erfenis door te schuiven naar de volgende generaties? Het antwoord toen was: de wetenschap zal dat wel oplossen. Nu, zoveel jaar en zoveel miljarden overheidssteun later, is het antwoord: de wetenschap zal dat wel oplossen. De discussie over het nucleair afval is geen vervelende afleiding van het ware debat, het is de kern van het ethisch probleem van deze technologie die enkel een verleden heeft.

Als je te gast bent in een huis, dan ruim je nadien netjes je kamer op. Dat is een mooie en ethisch correcte houding. Je zorgt dat de kamer achtergelaten wordt in de staat zoals je ze aantrof. Je zorgt ervoor dat wie later daar zal logeren daar niet minder van zal kunnen genieten omdat jij nu toevallig zin had om b.v. het bed af te breken, de vloer vol verf te gooien of de ramen open te laten staan als het regent.

Dat is een van de mooie definities van duurzaamheid: de aarde ongeschonden doorgeven aan wie later komt. Sinds een aantal jaren zijn we echter op het natuurlijk kapitaal (niet op de rente) aan het interen. Onze mondiale voetafdruk is te groot, en daardoor maken we de aarde in zekere zin kleiner. Eerst zouden we dus eigenlijk nog eens de ecologische heelheid van de aarde terug moeten herstellen voor we ze doorgeven. Maar het besef dat we in het beste geval huurders en geen eigenaars zijn, die de aarde geleend hebben van onze kinderen, zou moeten aanzetten tot een ethisch correcte houding.

De editorialist in de krant denkt daar blijkbaar anders over: “De veiligheid van kerncentrales en de verwerking van nucleair afval zijn ernstige thema’s, maar ze mogen het debat niet verlammen. Met geloofspunten alleen komen we er niet.” Slik… Dat doet me denken aan iemand die met een oude auto rijdt, met een slecht afgestelde motor, die een verschrikkelijk vieze en giftige walm uitbraakt. En daarop zouden we dan in een ‘objectief’ of zogenaamd ‘niet-ideologisch’ debat moeten zeggen als verantwoordelijke overheid: met die uitlaat hoeven we ons niet bezig te houden, als we maar vooruit gaan, dat is het enige dat telt.

Je kamer netjes opruimen is geen geloofspunt, het is gewoon rekening houden met wie na je komt.

15 november 2006

Taal

Ik maak het regelmatig wel eens mee in een Belgisch gezelschap dat men onderling Engels begint te praten. Het is een van die dingen die me meteen kwaad kunnen maken. Zo mogelijk nog erger is dat veel mensen helemaal niet lijken te begrijpen waarom dat erg is.

Begrijp me niet verkeerd: ik hou van het Engels, zelfs passioneel. Elke dag moet ik minstens enkele stukken Engels gelezen hebben. Elke dag zap ik wel even naar de BBC om dat prachtige Engels te kunnen horen.

Maar in een gezelschap van Vlamingen en Franstaligen spreek je geen Engels met elkaar. Daar spreek je Frans of Nederlands, door elkaar en na elkaar, het maakt me niet uit. Maar geen Engels.

De argumenten die dan gegeven worden om dat niet te doen verbazen me. We gaan nu even niet uit van gemakzucht, maar van een soort beargumenteerde keuze. Een zogenaamd ‘neutrale’ of meer ‘hippe’ taal als het Engels zou leuker zijn, zou mensen een schaamtegevoel besparen of zou wrevel kunnen vermijden. Wat een gevaarlijke onzin!

Zo is er de onzinredenering van de ‘neutrale’ taal. Als je in een internationaal gezelschap zit met mensen uit heel wat landen, dan kun je een praktische keuze maken voor een taal. Dat kan dan het Engels zijn, en dat is dan een goede praktische keuze, maar neutraal is die nooit. Dat kan niet, en dat hoeft ook niet.

Maar in België, als kruispunt tussen twee grote cultuurgroepen, is de taalsituatie geregeld. Daar mag je veronderstellen dat mensen elkaars taal verstaan en kunnen spreken. Het proberen te ontwijken van die situatie is onzinnig en ontkent de realiteit. Spreek Frans en Nederlands met elkaar. Doe dat zo nodig hortend en aarzelend. Doe dat in zinnen waar beide talen door elkaar lopen. Vraag aan elkaar hoe de woorden zijn. Schakel zelf van de ene naar de andere taal over. Maar ga nooit de talen uit de weg.

Een taal kan nooit neutraal zijn. Voor de Vlamingen zal het Frans nooit een neutrale taal zijn, en omgekeerd ook niet. Maar dat is de realiteit van dit land. Proberen de geschiedenis te ontkennen is nooit goed. In Zuid-Afrika zal het Afrikaans nooit een neutrale taal zijn. Maar dat is net een reden om die taal niet te laten verdwijnen. Het Engels dat aan India is opgelegd heeft een geschiedenis. Maar het land vandaag kon enkel zo zijn door haar geschiedenis, met alle lelijke kanten die erbij horen. Dat in grote landen als Congo een ingevoerde taal als het Frans nu een vorm van eenheid kan zijn, is ook een realiteit, wat je ook denkt van de kwalijke geschiedenis van het kolonialisme. Voor veel Europeanen van de iets oudere generaties zal Duits emotioneel anders klinken dan Engels. Dat hoort er nu eenmaal bij.

Talen zijn levende organismen. Het zijn huizen vol geschiedenis. Ze mogen dus nooit ‘neutraal’ zijn. Het zijn ook telkens manieren om naar de werkelijkheid te kijken. Dat bepaalde uitdrukkingen in de ene taal wel en in de andere taal niet voorkomen zegt iets over de geschiedenis van die taal, en de cultuur waarin ze kon groeien. De wrijving tussen die organismen komt overeen met de existentiële situatie van de mens die ‘geworpen’ is in een concrete maatschappelijke werkelijkheid. Zo hoort het ook.

Nog om andere redenen ben ik een hartstochtelijke tegenstander van zogenaamde ‘kunsttalen’. Er wordt dan nonsens verteld als zou een taal ‘gemakkelijk’ of ‘logisch’ moeten zijn. Men wil geloven in een wederom gevaarlijke fictie van een soort een-op-een-communicatie die mogelijk zou worden met een simpele en neutrale kunsttaal. De essentie van wat mensen drijft, is niet het doorgeven van boodschappenlijstjes. Die zou je redelijk eenduidig kunnen opmaken. Al wat tot de essentie van het menszijn behoort is drassig. Liefde, angst, verlangen, onmacht, dat zijn dingen die des mensen zijn. En die kun je nooit in een eenduidige vorm vertalen. Als je al zelf zou begrijpen wat je voelt, dan zou het al goed zijn. Die dingen proberen duidelijk te maken aan een ander is moeilijk en verwarrend, maar zo is het leven ook. Gelukkig maar.

Je woont in een taal. In het Frans denk je anders aan de liefde dan in het Nederlands of het Engels. Is dat geen ongelooflijke rijkdom? Het is een prachtige paradox dat in zowat alle talen de meest gebruikte werkwoorden onregelmatige werkwoorden zijn. Als mens word je geboren in een geschiedenis, je persoonlijke en je collectieve. Die is niet neutraal. Ze doet pijn soms. Je hebt soms tijd nodig om je ermee te verzoenen. En als je een andere mens ontmoet, dan is dat voor haar of hem niet anders. Hoe wonderlijk is het al die bewegingen te kunnen aanschouwen, enkel en alleen al in een gesprek tussen twee mensen die een verschillende moedertaal hebben.

In België verwacht ik van mijn Franstalige medeburgers dat we samen Frans en Nederlands kunnen spreken. In Nederland verwacht ik van mijn taalgenoten dat ze het Nederlands verdedigen en niet pleiten voor het Engels als omgangstaal op de middelbare school.

Europa is zo’n mooie plek op de wereld. Je hoeft maar even te zappen op je televisie, rond te lopen in Brussel of gewoon de krantenwinkel binnen te stappen of je kunt genieten van zoveel eindeloze schoonheid, al die schitterende talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Portugees, Hongaars, … Zelfs al begrijp ik er niets van, alleen luisteren naar de mooie klanken is al een genot. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat al die talen blijven bestaan, met alle ballast die erbij hoort. Want dat is zowat het enige dat het leven boeiend maakt, de dingen die niet neutraal of ‘simpel’ zijn.

Ik droom er soms van hoe ik tien talen zou kunnen spreken, en hoe gelukkig ik dan zou zijn. Zoveel werelden in mijn hoofd. Ik zou er gewoon naartoe kunnen gaan. Even blijven, en dan weer op weg naar ergens anders.