02 december 2006

Overzetten

Ze is er altijd wel een beetje, en soms nog iets meer. Ze blijft altijd in mijn buurt. Al ziet een ander haar niet. En de voorbije dagen was het dus iets meer.

Als ze nog leefde, zou ze nu 103 jaar oud zijn. Haar verjaardag staat netjes in mijn agenda, naast alle andere levenden.

Soms nodig ik haar uit om even naast me te komen zitten. Dan kijken we lang naar elkaar, en soms ook niet. Alles is goed.

Ik herinner me nog de laatste maanden van haar leven. Hoe ze in het bed lag. Te slapen of te wachten. Misschien was het wel het tweede. Het was genoeg geweest denk ik. Ik kon daar gewoon zo zitten, en kijken naar de lijnen in haar huid. Soms werd ze even wakker, en glimlachte naar mij. We speelden spelletjes. Ik vroeg haar om met haar vingers piano te spelen op mijn vingers. Haar vingers waren dikker dan de mijne. Er was huid op overschot.

Toen ik nog een kind was, gingen we samen, met mijn zus en mijn grootvader erbij, elke week op vrijdag naar de grote supermarkt aan de andere kant van het dorp. Het was een soort expeditie, waar zij de kapitein van was. Heel rustig hield ze het roer in handen. Haar man mocht de zakken dragen. De twee kleinkinderen konden heen en weer lopen. En na de winkel stopten we onderweg nog om een ijsje te eten in het ijssalon. Ik nam een ijsje met de naam café glacé. Wat zij nam, weet ik niet meer zeker. Het enige wat me nu te binnen schiet, is banana split. Al kan dat ook mijn zus geweest zijn.

Welke woorden zouden bij haar passen? Ze was soeverein. Ze straalde iets van gratie uit. Ze was koppig, soms dwars, zonder offensief te zijn. Ik denk soms dat iedereen die haar kende op een of andere manier niet anders kon dan van haar houden.

Eén keer is ze in mijn huis in het verre Leuven geweest. Ze keek rond, en het was goed. Toen ze in het rusthuis lag, maakte ik een boek voor haar met foto’s van dat huis, en de hele wereld die er omheen lag. Zoals waar ik de sandwiches kocht die zij zo lekker vond. Of de druiven waarvan ze de pitjes quasi onschuldig tussen haar bed en de muur liet belanden.

Ze hield van eten. Meer algemeen en specifiek tegelijk kun je het niet omschrijven. Haar zien eten was een genot. De pan waarin ze elke lente de ‘nieuwe patatjes’ bakte. Eigenlijk vond ik die nieuwe patatjes niet zo heel erg lekker. Maar die pan heb ik nu. Bijna elke dag gebruik ik ze wel. Voor ik ze op het vuur zet, streel ik ze altijd even.

Tussen ons en haar huis was een drukke straat. Niet alleen gevaarlijk voor kinderen, maar ook voor grote mensen. Ze had een groot vertrouwen in auto’s die wel zouden stoppen eens ze haar zagen. Er is een moment waarop er een balans omkeert, en vanaf wanneer de jonge mensen de oude mensen helpen bij het oversteken. Overzetten, zo noemden we het. Als was het een brede rivier. Hoe vaak heb ik haar overgezet? Ik weet het niet. En ik wilde altijd meegaan tot aan haar voordeur. Zeker als er sneeuw was. Het voldoende hoog opheffen van haar voeten was niet haar meest geliefde bezigheid.

Even hardnekkig probeerde ze al die jaren om steeds op het puntje van haar stoel aan tafel te zitten. Dat had ze geleerd op het postkantoor waar ze werkte. Elke keer ging ik de stoel verder schuiven. En elke keer keek ze even gespeeld verbaasd onschuldig. Het is een techniek die ik van haar geleerd heb.

Ze was aanwezig in de ruimte. Je kon gewoon naast haar gaan zitten, en dan werd je rustig. Ik toch alleszins.

Ik weet niet hoe het komt, maar ik voel nooit de behoefte om naar haar graf te gaan. Elke dag even naar haar foto kijken doe ik wel. En verder voel ik steeds haar arm in de mijne wanneer ik dat wil.

Ze kent al mijn verhalen. En ze vergeet ze nooit.

Even wandelen, er hoeft zelfs geen overzet bij te zijn, dat zou mooi zijn. En dan vertellen we alle verhalen nog eens opnieuw. En opnieuw. En opnieuw. Dat is genoeg.

Geen opmerkingen: