31 januari 2013

Schaamte

Een filmpje over een voordracht. Het is allemaal net een tikkeltje te Amerikaans voor jou, maar je blijft wel kijken. Omwille van dat woord in de titel.

Over kwetsbaarheid. Daarover begint ze. Ze had daar eerder al zo’n voordracht over gegeven. Het lijkt allemaal nogal vanzelfsprekend. Wat de kracht is van je kwetsbaar opstellen. De moed die erin zit.

Merkwaardig eigenlijk dat kwetsbaarheid opvallend is. Niet merkwaardig natuurlijk in een wereld waarin je altijd ‘sterk’ moet zijn, opgewekt, productief en vooral ook ‘positief’, en liefst altijd. Alles moet je zelf weten, alle keuzes moet je kunnen maken. En bij dat alles moet je natuurlijk aan jezelf denken, aan de weg die voor jou is weggelegd. En natuurlijk ga je recht op al je doelen af.

Een beetje vermoeiend allemaal. Dat je maar wat aanrommelt, dat je permanent faalt, dat je meer een hoopje wringende brokstukken bent dan een glanzend geheel, misschien is het een moeilijk inzicht, maar het brengt wel een zekere rust in de onrust. En kwetsbaarheid is dan misschien wel de beste plek om te zijn. Misschien is het wel meer droevig dan merkwaardig, dat dat idee nog moet bevochten worden.

Maar goed, ze gaat verder in haar verhaal. Ze heeft het over schuld en schaamte. Om op de plek van de kwetsbaarheid te kunnen komen, moet je durven luisteren naar je schaamte. En volgens haar is er een groot verschil tussen schuld en schaamte. Schuld heeft te maken met iets wat je doet. Schaamte gaat over wie of wat je bent.

Die zinnen blijven wel hangen in je hoofd. Wat zou je doen met dat woord schaamte? Zou je zelf de vragen kunnen beantwoorden die je daarover aan jezelf zou kunnen stellen?

Waarschijnlijk zou je je schamen voor sommige antwoorden. Wat natuurlijk een beetje gemakkelijk is. Maar toch.

Je in je hoofd het terrein van de schaamte in jezelf proberen voor te stellen is niet zo heel gemakkelijk. Misschien kijk je er niet zo vaak naar, en wil je soms liever niet weten hoe groot het is.

Hoe zou het bij jou zitten? Zou je je schamen over hoe je eruit ziet, om met een klassieker te beginnen? Toch niet, denk je. Of heb je daar ergens stiekem een soort ‘ik ben toch gewoon lelijk, maar ik heb er helemaal geen complexen over, dus kan het me niet schelen’-excuus voor in de aanbieding staan? Dan zou je een beetje van jezelf weglopen, misschien wel uit schaamte.

En toch. Over dat lichaam schaam je je niet, denk je. (Wat vooral dan weer niet wil zeggen dat je er trots op bent.) Waar begint de schaamte dan wel? Misschien net iets verder, net voorbij de deur. Misschien schaam je je over de herinnering van dat lichaam, over hoe de tijd erin gestold is, over hoe het tussen jou en een ander kan komen.

Iets in die aard. In je hoofd raast het alle kanten uit. Maar die schaamte in de handen van woorden leggen, dat zie je niet zo zitten. Het zou misschien te echt worden. Je laat het maar even verder razen. En in je hoofd loop je verder over dat, toch wel uitgestrekte, terrein.

Je kunt je ook schamen voor je schaamte, trouwens. Besef je. Wat nogal ingewikkeld is. Zo zou je je kunnen schamen omdat je soms het kind in jezelf herkent, en de oerverlangens die daarbij horen. Het zou kunnen dat je bij zowat iedereen ziet dat zij op een of andere manier in hun doen en laten mee worden gestuurd door een zelfde kind. Maar dat besef kan je nog meer doen verstrikken in een schaamteschaamte. Of zoiets.

Misschien is het wel waar, dat je zou moeten leren wat meer naar die schaamte te luisteren om rustig kwetsbaar te zijn. Rustig in jezelf, niet nemend of vragend of vluchtend.

Al blijft het een moeilijk woord. Je moet het nog even laten bezinken. Misschien komt wat je ziet ooit nog wel eens dichter bij de woorden. Al weet je dat niet zeker.

27 januari 2013

Twee kleine blauwe wantjes

Een reis. Je houdt wel van dat woord. Voor dit onderweg zijn. Een reis over de grens.

De heenreis. Het lichaam moet nog in dit ritme komen. En het bewegen van die andere trein. Die trein die wel rijdt. Na al wat erover te doen was. Over die trein die niet rijdt.

Soms is het alsof het lichaam van je vader het jouwe even overneemt. Alsof je zo zou kunnen weten hoe het was om in zijn verhoudingen te passen.

Hoe het komt, je weet het niet. Dat hetzelfde landschap er zo anders uit kan zien in een stoptrein. Het zijn dezelfde plekken. En toch. Iets is anders.

De sneeuw trekt zich terug, daar in het landschap. Als een gast die nog even aarzelt aan de deur.

Een zoete rilling lijkt de huid van je rug te naderen. Hoe lang je hierop hebt gewacht.

Het koppeltje naast jou speelt een kaartspel. Het geluid van de kaarten. Het raakt iets ouds. Wat is er zo aantrekkelijk aan het geluid van speelkaarten? Je weet het niet.

Met al die stops lijkt het alsof de grens langer wordt voorbereid. En tegelijk is ze ook bijna onverwacht snel voorbij. Ben je aan de andere kant.

De mensen op het perron bij de overstap. Veel soorten rimpels.

De koude ijzeren bank op het perron bij de volgende overstap. Je billen zijn niet echt goed geïsoleerd. Of zoiets.

Er is een alleen zijn in dit reizen.

Het lichaam herinnert zich de koude. Ergens.

Het besef dat altijd al die herinneringen er allemaal bij zijn. Op een of andere manier. Het hele leven is daar. Als slib.

Het aankomen op de bestemming. Hevige wind en regen. En hoe je je nooit veilig voelt op die brug over de sporen.

Het terugkeren.

Het landschap waar de sneeuw is gesmolten straalt een vermoeide grijzigheid uit. Tot de zon er ineens door komt.

Waarom je dat altijd denkt. Dat je misschien wel altijd zult tekortschieten. Misschien is het niet anders.

Een herinnering daagt ineens op. ‘Ik wil dat je mijn naam zegt.’ Hoe dat je midscheeps raakte.

Je denkt aan iemand. En zoals steeds, op deze plek, op dit moment van de reis, wanneer telkens een denken aan voorkomt, denk je dat die ander dat ook zal kunnen voelen. Nu, op dit moment. Omdat het ooit zo was. Op deze plek.

Iemand komt naast je zitten. En, zoals je het hebt geleerd: eerst naar de handen kijken. En wat je dan weet.

De hevige lage zon in je ogen. Ze wil je iets zeggen.

Wachten op het perron voor de overstap. Hoe vaak je hier ooit zat te schrijven. Daar op die ijzeren banken. Je loopt even rond. Het licht van februari laat zich verlangen.

Op het elektronisch aankondigingsbord in de trein. Allerlei nuttige informatie. Er staat: op tijd.

Het licht trekt zich terug daarbuiten. Je nadert een grote stad. De donkerte lijkt vriendelijk. De silhouetten van de grote gebouwen dragen iets van kalmte uit.

Dat je het nooit zult weten. Waar het begint. Waar is de lijn. Waar kun je zeggen: hier begint thuis.

Dichterbij komen. Het gaat sneller in het weerkeren. En ineens denk je: dit is dichterbij komen bij de mensen die ook mijn thuis zijn. Waardoor het minder erg is dat je die vraag niet kunt beantwoorden.

De laatste overstap. Een druppel valt op je boek.

Op weg naar huis. Nog even doorstappen.

Het er niet meer zijn. Van de sneeuw.

En daar. Midden op de straat. Zo weerloos. Zo kwetsbaar. Twee kleine blauwe wantjes. Iemand heeft ze verloren. Dit mag niet kunnen, zo voelt het ineens. Dit mag niet. Dat ergens, een klein kindje die wantjes niet meer heeft. Je legt ze aan de kant, tegen een uitstalraam. Misschien komt iemand ze nog zoeken vandaag. Misschien zal iemand ze nog vinden.

26 januari 2013

Le Petit Prince

Het hollen. Het hoe krijg ik al die dingen in een weekend. Het krap plannen in de agenda.

Na een korte werkvergadering thuiskomen. Het weekend kan beginnen. Wat je allemaal nog zou moeten doen. En waar je eigenlijk niet zoveel zin in hebt.

Dus niet gaan en blijven zitten na de afwas. Je niet laten verleiden door het vrijdagavondverlangen. (Of je anderszins verleidbaar zou zijn, is voorlopig niet geweten.)

En nog een telefoon tussendoor. Over net dat ene ding dat je nog niet gedaan had vandaag, denk je. Om vast te stellen dat je tijdens het bellen ook gewoon die nota uit je rugzak kunt halen en het telefoongewijs kunt oplossen. Je had je er dus niet te veel zorgen over moeten maken.

Dat je deze avond eigenlijk ook graag naar het concert van Doe Maar was geweest, denk je ook nog even. (Of dat in het kader van het jeugdsentiment was, zal later iemand vragen. Oeps. Als het antwoord ja is, ben je dan oud?)

En morgen heb je nog een afspraak. En je had je voorgenomen om toch nog even te poetsen nu, een beetje toch, zodat de dames morgen niet zullen denken: hier zou dringend moeten gepoetst worden. Dat de kans groot is dat de dames morgen dat niet zullen denken of zeggen, zelfs dat ze met sneeuwschoenen binnen zullen komen. Dat is waar, denk je even. En toch, toch maar snel een beetje poetsen. Hoe zit dat eigenlijk met die interne dialoog? Kun je ook ordemoties bij jezelf indienen?

En dat je je had voorgenomen om diezelfde avond ook die brief nog weg te brengen, zodat die niet blijft liggen. En dat je eigenlijk geen zin hebt om nog buiten te gaan. Het toch maar doen. Zou minstens goed moeten zijn voor een aflaat of iets positiefs met je karma.

Eindelijk de zetel in. Met je poetsrug. Het even uitroepen, heel zachtjes. En dan beseffen dat je de verwarming in de kamer daarnaast nog uit moest zetten. Terwijl je nu net lag. Eigenlijk is dat liggen wel lekker. Er zou zelfs nog iemand bij kunnen. Hoewel dat niet goed zou zijn voor je poetsrug. Hoe kom je daar nu bij? Misschien leidt vermoeidheid ertoe dat diverse vrijdagavondverlangens niet meer worden verschoven naar de achtergrond?

En of het nu wel of niet zal sneeuwen tijdens de nacht? En of je dus morgenvroeg wel of niet nog moet ruimen? En of je dan vroeger moet opstaan om toch nog die trein te halen? Voor alle zekerheid de wekker maar een klein beetje later zetten dan een weekdag. Niet om 6.26, maar wel om 6.51 uur. Of die 51 eigenlijk niet een heel klein beetje belachelijk is? Of dat ook niet 6.50 mag zijn?

’s Morgens op tijd op. Geen sneeuw. Had je dus ook een ander uur kunnen nemen? 7.04 of zo?

Op tijd voor de trein. Een korte vertraging voor de trein. Op tijd in Brussel. Met aangenaam gezelschap op weg naar de nieuwjaarsreceptie. Later interessante verhalen horen. En zitten rekenen wanneer je weer moet vertrekken om op tijd weer thuis te zijn voor die andere afspraak. Terwijl je ook gewoon zou willen blijven zitten, en luisteren naar de boeiende uiteenzetting.

Natuurlijk te vroeg op het perron aankomen. Om dan de vertraging op het bord te zien verschijnen. 5 minuten. Later 6, dan 8, dan 9, dan 10, dan 13. Je loopt te zuchten. Is nogal belachelijk. In je hoofd allerlei stemmetjes die voorzichtig razen over de spoorwegen, en over ‘ooit eens een dag zonder vertragingen????’. Is nogal belachelijk. Terwijl je staat te wachten vraag je je af of het zal lukken om de volgende dag met de trein in Nederland te geraken. Waarom niet eigenlijk?

Nog net op tijd thuis voor je afspraak. Snel de verwarming aan. Snel nog koffie zetten. Snel nog een beetje eten. Daarna geen opmerkingen over het feit dat er dringend zou moeten gepoetst worden. Wel heel erg ontroerende verhalen, die je klein maken. Je schaamt je een beetje voor de tijdsdruk die er was.

Daarna de stad nog in. Voor de weekendboodschappen. En voor een boekje dat je nog moet ophalen. Le Petit Prince. Het zal wel in die winkel staan. Wat een drukte in de winkel. En iedereen loopt maar wat te slenteren en rond te kijken. Wat eigenlijk normaal zou kunnen zijn, op een zaterdagnamiddag in een winkel, zegt een stemmetje ergens in jou. Dat dat best zou kunnen, maar dat je er toch niet goed tegen kunt, tegen dat geslenter. Zegt een ander stemmetje.

Je loopt buiten. Met Le Petit Prince. Op naar alle andere boodschappen.

Je betrapt jezelf erop dat je eigenlijk iets te snel fietst door de stad. Te snel voor Le Petit Prince. Je zou trager moeten fietsen, trager moeten ademen.

Je rijdt rustig weer naar huis. Ergens in de buurt van de sla, de yoghurt, de linzenkroketjes, de Spaanse wijn, de wereldwinkelchocolade, zit ook Le Petit Prince, in je fietstassen.

Je herinnert je dat je ook nog de was moest doen. Je ziet de mensen in de winkelstraat. Je ziet de jongeren die spullen staan te verkopen voor een actie. Je hoort de man met de baard, van het kleine kaaskraampje. Je ziet de mensen achter het raam. Met grote glazen bier. Je ziet in een glimp een mooie vrouw die je voorbij fietst, en heel even, een fractie van een seconde, raken jullie ogen elkaar. Hoe zit dat eigenlijk, met de mensen die we aankijken onderweg? Je ziet hoe de sneeuw begint te smelten. Je ziet de mensen aan de bushalte, een beetje moe, zo zien ze eruit. Je ziet de twee lachende meisjes. Hun muziekles is voorbij. Nu mag mama weer komen.

En iets schrijven over Le Petit Prince. Dat is voor thuis, denk je nog.

24 januari 2013

Hier zo te liggen

‘Ben je nog verlegen?’
‘Ja, een beetje wel.’
‘Ik ook. En bang eigenlijk ook.’
‘Ik ook. Dat komt goed uit dan.’
‘Hier zo te liggen. Ik moest net aan die woorden denken.’
‘Het klinkt wel mooi als jij ze zegt. Alsof dit iets meer is dan het is.’
‘Misschien is het dat ook wel.’
‘Het is wel warm hier. Niet alleen gewoon de temperatuur. Ook op een andere manier, ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Is het wel warm genoeg voor jou?’
‘Het is nooit warm genoeg waarschijnlijk, maar dat is het niet. Ik wou weg daar, alleen maar weg. Hoe dat juist zit, weet ik niet. Maar als het zo koud is, maakt dat huis me bang. Zelfs als ik op weg ben naar dat huis, dan is het alsof ik niet wil.’
‘Ben je dan niet veilig daar?’
‘Ik weet het niet, dat is het misschien wel. Het is oud, en gammel. En bij die temperatuur voel je dat het ook lek is. Alles wat warm zou kunnen zijn, lekt weg, verdwijnt. Het gaat weg van mij. En dan lijkt het soms alsof het een huis met drie muren is. Je kunt een beetje uit de wind staan, soms, maar meer niet.’
‘En is het dan hier beter?’
‘Ja. Het was raar, ik kon alleen denken: ik wil daar naartoe, daar zal het stoppen.’
‘Wat? Wat zal er stoppen?’
‘Het.’
‘Het. Ik begrijp het wel, denk ik.’
‘Hier zo te liggen. Een mooie zin. Zo hier te liggen. Dat zou ook kunnen, al is het een beetje anders.’
‘Misschien wel.’
‘Zie je iets? In mij?’
‘In jou? Ja, hier en hier.’
‘Ja, hee!’
‘Ja dus.’
‘Wat dan?’
‘Dat zeg ik niet. Het is nog te vroeg.’
‘Te vroeg?’
‘Om het te zeggen. Je zult geduld moeten hebben met mij.’
‘Dat kan ik wel.’
‘Wat is er?’
‘Mijn gevoel klopte. Hier is het anders. Alleszins nu toch. Als ik recht zou staan, zou ik nu minder gebogen lopen dan in het andere huis daar. Alsof het niet hoeft hier.’
‘Dat ontroert me erg. Waarom is dit alles niet eerder gebeurd?’
‘Ik weet het niet. Misschien moet je met mij ook geduld hebben.’
‘Misschien wel. Hoor je dat? Hoor je de dansen daarin?’
‘De dansen?’
‘Ik hoorde een programma op de radio over de cellosuites. Het ging over de tweede. Die we net hoorden. En die suites zijn opgebouwd uit dansvormen, zoals de sarabande. Het was eigenlijk heel interessant. Dan merk je hoe weinig je ervan weet. Je hoort die muziek, telkens opnieuw. En het is alsof je kijkt naar de noten, alsof je ze kunt aanraken bijna. Maar die dansen. Ik schaamde me een beetje, toen ik dat allemaal hoorde.’
‘Waarom dan?’
‘Dat dat misschien ook met mensen zo zou kunnen zijn. Dat ik iemand al lang ken, en denk heel goed te kennen. Om dan ineens te merken dat er nog een heel stuk is dat ik gewoon niet kende, niet gezien had, of niet kon begrijpen. En terwijl gaat de tijd voorbij. En je kunt nooit terug.’
‘Maar als je geduld moet hebben, zoals je daarnet zei, dan gaat de tijd toch ook voorbij?’
‘Ja, daar kan ik soms uren over zitten nadenken. Als een ander wat dichter bij me zou komen, zo dicht als jij nu, dan moet die door al die lagen heen. Zo voelt het toch soms. Wat je ook doet, je moet door die gestolde tijd. En je kunt dat niet echt versnellen.’
‘Ik herken het wel een beetje.’
‘Ja, maar jij bent jonger dan ik. Jij hebt nog meer tijd.’
‘Dat weet je niet, dat weet je nooit.’
‘Het is zo moeilijk, je weet dat je die ander een tijdje mee moet nemen. Om gewoon maar te kunnen beginnen aan iets. Maar tegen dat je daar bent, waar je wou komen, is er weer zoveel tijd voorbij. En misschien wil die ander tegen dan al terug weg.’
‘Misschien. En waarom zou dat alleen voor jou zo zijn?’
‘Ik denk dat soms.’
‘Heb je mij al eens goed bekeken dan?’
‘Nog niet goed genoeg, natuurlijk.’
‘Je weet wel wat ik bedoel.’
‘Weet je wat mooi zou zijn?’
‘Wat?’
‘Als het antwoord is: hier zo te liggen.’
‘Ja, stel je voor dat dat het antwoord is: hier zo te liggen. En moeten we dan kiezen of de nadruk op hier of op zo ligt?’
‘Nee, we moeten niet kiezen.’
‘Alsof we nu alleen maar nu zouden kunnen zijn. Hier, wij twee.’
‘Zo lang jij het maar warm genoeg hebt.’
‘Ja, zo lang. Zo lang.’

20 januari 2013

Oefenen in niets

Een oefening in niets. Dat zou het kunnen zijn. Na wat de laatste sneeuwvlok lijkt naar buiten gaan. Met de speciale sneeuwschop. Misschien een heel erg licht mannengevoel van trots dat een werktuig nuttig is en ook werkt. Maar niemand die het zal merken. Gelukkig. De sneeuw laat zich lekker wegscheppen, bijna met de glimlach. De strook rond het huis laat haar sluier vallen. Zo lijkt het wel even. Het zou je op gedachten kunnen brengen. Nog even met de borstel erachteraan. Als om alles nog even glad te strelen. En terwijl je met een milde glimlach staat te kijken naar het resultaat begint het gewoon opnieuw te sneeuwen.

Een fascinerend stukje dat je las. Over hoe het licht buiten het lichaam effect heeft op de ontwikkeling van een embryo in de baarmoeder. Meer in het bijzonder op de ogen. En bij muizen. Maar wat een mooie gedachte. Als er meer licht door de huid tot bij dat kleine leven komt, kunnen de ogen later beter zien. Als het donker blijft, is het later ook minder. En zou er een multiplicatoreffect zijn met muziek? Want ook dat zou een effect hebben. Dat je het zeker zou doen, denk je, met je zwangere buik ontbloot in het licht gaan zitten, en terwijl Bach door de kamer laten stromen. Vandaag zouden het de partita’s voor klavier zijn. En hoe dat alles bij dat nieuwe kindje zou leiden tot een scherpe blik, en natuurlijk ook een milde glimlach.

Die nieuwe kussens in je bed. Ze zijn gemaakt van iets wat men blijkbaar traag schuim noemt. Ze lijken, zo eenzaam en onaangeraakt, hard en groot. Tot je je hoofd toevertrouwt. Dan zakken ze voorzichtig in. Het zou ook iets met je temperatuur te maken hebben, volgens die mevrouw in de winkel. En dat je er enkele dagen aan moet wennen, dat had ze ook gezegd. Je wou er twee, zei je. Vanwege dat dubbel bed dus. Dat aan de andere kant basically jouw beer ligt, vertelde je er niet bij. Bij het kiezen moest je ook nog eens zeggen of je een S, M of L wilde. Qua kussen dan. Dat het voor mannen meestal een L is, zei ze nog. Dat het in het geval van mannen met brede schouders en een dikke kop als de jouwe wel best een L zal zijn, dacht je. Maar hoe kun je nu weten of, in geval er ooit nog iemand aan die andere kant van het bed zal liggen, dat dan een M of een S moet zijn? Dat vraagstuk ging nog in een flits door je heen. En hoe je dat dan allemaal uit zou moeten leggen, in geval dus dat ooit, aan de mevrouw in kwestie. Het zit zo, dat zijn speciale kussens, je moet er enkele dagen aan wennen, en het is een L-versie, hoewel mijn beer aan de kleine kant is, en ik natuurlijk niet van tevoren kon weten of jij een niet-L-versie zou zijn. Heb je weer wat om van wakker te liggen ’s nachts, in die weliswaar nieuwe kussens. Maar je had toch twee kussens gekocht toen, L. Want er was ook nog een speciale extra korting. Het tweede voor de helft van de prijs, en dat bijna op de allerlaatste dag van de eindejaarsactie. En dat van dat wennen? Ja. Misschien heeft het te maken met overgave aan de krachten van de nacht, iets waar je nooit goed in was. Het duurde enkele dagen. En sinds dan is het elke keer een prettig weervoelen. En als je even rechtop gaat zitten, en naar het kussen kijkt, wat in de donkerte ook gewoon met je handen kan worden uitgevoerd, dan deukt dat trage schuim zichzelf snel weer uit. Je verdwijnt volledig, in een, trage, oogwenk. Zo nietig ben je.

Die tand waar die grote vulling uitgevallen was. Je had ruim een maand moeten wachten eer je naar de tandarts kon gaan. Een nieuwe leegte ontstond. Hoe je moest leren om je mond op die leegte te richten. Bij het eten. Je merkte dat je trager begon te eten. Na een week toch maar even kijken op de weegschaal. Zou die kilo minder aan die leegte hebben gelegen? Je installeerde je bij de tandarts. Of je verdoving wilde? Nee, natuurlijk niet. Verdoving is voor watjes, of zoiets. Dat ze later altijd sowieso zo’n raar watje in je mond duwen is natuurlijk een andere kwestie. De tandartsmevrouw begon te boren of te slijpen of wat dan ook. Wat tot een rare brandlucht leidde. Of je nog steeds niets voelde, vroeg ze. Nee dus. Haha, zie je wel. Waarop ze zei dat dat toch niet helemaal normaal was. Waarna bleek dat er met de zenuw een probleem was. Het probleem diende ontzenuwd te worden. Letterlijk dan. Waarop alsnog een verdoving volgde. Allerlei handelingen werden uitgevoerd. In de diverse kanalen. Van het vijlende type. Het creëren van nieuwe leegte dus eigenlijk, dacht je nog. Op basis van de wetenschappelijke uitleg die je nadien kreeg, bleek dus waarom het nodig was dat de afwerking een volgende keer, binnen enkele weken, zou gebeuren. Je mocht de, uitgebreide, leegte dus nog even bij je houden. En hoe je daarna voorzichtig weer naar huis fietste. Zoekend naar de leegte tussen de aangekoekte sneeuw waarin je zou kunnen fietsen. En het mooie beseffend van zo’n koude dag, na de tandarts: dat je niet kunt weten, in je mond dan, waar de verdoving eindigt en waar de koude begint. Een milde glimlach was het gevolg.

Een oefening in niets dus. Lichtjes uitgeteld ga je binnen even liggen. Even naar een film kijken. Maar je kunt je niet concentreren. Je ziet de sneeuw vallen. Misschien zou je, als je zencapaciteit iets minder laag was, gewoon alles rustig moeten kunnen laten gebeuren. Het lukt niet helemaal. Na wat, opnieuw, de laatste sneeuwvlok lijkt, ga je weer naar buiten. Om het over te doen. Het zou jou niets mogen doen. Dat je het over moet doen. In het kader van die zencapaciteit dus. Je kijkt opnieuw met een milde glimlach naar het resultaat. Nu kun je rustiger gaan liggen. Binnen dus. Om te merken hoe lichtjes geradbraakt je bent. (Dat van dat poetsen zal niet meer voor vandaag zijn.) En weten dat het waarschijnlijk vannacht nog eens zal sneeuwen. Sneeuw en zen, het wordt ooit nog wel wat.

19 januari 2013

When that trumpet sounds

Hoe je je soms terug wilt kunnen trekken. Tot waar een gesprek enkel aftast, enkel zoekt. Waar je niemand moet zijn. Waar je alleen mag twijfelen. Hoe klein de woorden dan kunnen zijn. Hoe anders je dan weer buiten komt.

Het doet iets met je lichaam. Het is alsof je anders huist. Misschien wel minder wankelt.

Oh where, oh where will I be | Oh where, when that trumpet sounds

Als er al iets zou zijn dat lijkt op een waarheid over jezelf, hoe dicht zou je er dan bij kunnen komen? Wat doe je met het weten? Wat doe je met het bepaald zijn?

Een vorm van terugtrekken. Als je aan die lijn iets meer vooraan staat, is het alsof je jezelf toch een klein beetje moet oprichten. Alsof je jezelf in je huid naar voor moet duwen. Terwijl je achteraan in jezelf meer doorwaadbaar bent. De wind zou er door kunnen. En het zou niet geven. Het zou goed zijn.

Illusieloos kijken. Naar de tijd in je handen. Wat ervan geworden is. Wat ze hebben gezien. Naar je littekens. Daar in de spiegel. Hoe onuitwisbaar ze zijn, en tegelijk zo vergroeid met je landschap. Naar wat niet op je weg ligt. En de rust die je daarin zou moeten vinden.

Het doet ook iets met je stem. Heb je gemerkt.

Soms zou je langer daar willen zijn, daar waar je kunt komen. Alsof je niet weer op weg moet, zoals al die andere keren daarvoor, zoals altijd.

Hoe dicht zou je de woorden kunnen naderen?

En die plekken van het landschap waar je nooit komt. En de omtrekkende bewegingen.

En de aardlagen onder een trage huid.

Er is een leegte te winnen, een eenzaam verlangen, een besef van ontkleding. En het licht dat voorzichtiger wordt.

Die dingen die je maar heel even voor je ziet, ineens. Waardoor je weet dat ze er zijn.

Je buigt deemoedig het hoofd. Je denkt aan woorden. Je denkt aan iets dat je eindelijk zou moeten zeggen aan iemand. Je denkt aan je adem. En het is alsof je anders loopt, alsof de grond je anders draagt. Heel even.

Op weg naar huis. Zou het er nog zijn?

Je zult het pas weten als je er bent. Of zoiets.

En dat de dingen daarna altijd wel weer in hun oude plooi gaan liggen. En dat je weer opnieuw moet beginnen. En dat je je weer klaar moet maken om naar buiten te gaan. En dat je nog niet weet hoe koud het daarbuiten zal zijn. En dat je weer opnieuw te weten moet komen, wie je nu eigenlijk was. En dat dat niet zo erg is, als je er niet op let.

17 januari 2013

Een kleine paniek


Hoe zit dat juist, met de herinneringen van het lichaam? Ze zijn ergens opgeslagen. Om niet te verdwijnen.

Je staat te praten met de kennis die net een zware kankerbehandeling achter de rug heeft. En je bent zo ongelooflijk blij. Omdat hij daar staat. Omdat je met hem kunt praten. Omdat je zo graag wou dat hij bij het leven kon blijven.

Misschien ben je vooral een klein beetje verlegen.

De muziek in de schouwburg heeft een wat aarzelende lichtheid. Soms even niet. Soms is het alsof ze even naar een andere plek zou kunnen gaan.

Later denk je terug aan hoe het voor jou was. Je wou dat eigenlijk niet. Je wou niet dat het verhaal terug naar jou kwam. Je wou alleen bij het verhaal van die ander zijn. Alsof je, met de muziek, met wat licht en zwaar was in die zaal, alleen daar kon blijven. Blij voor die ander, en al wie hem nabij is.

En toch komen ze even terug. Beelden van bestralingen en chemo’s. Ze moeten van ver komen. En toch.

Je gaat de nacht in. Op weg naar huis. Waarom is dit zo anders? Dit alleen over de straat lopen, in het midden. Je hoort de sneeuw kraken. Wie ben je geworden die je toen nog niet was?

Twee dagen later.

Wat is dat getril? Alsof iets in je lijf trilt? Waar komt het vandaan?

Je maakt je klaar om naar je afspraak te gaan. Ben je niet een beetje vermoeider dan anders?

In de metro kijk je naar de andere mensen.

Je bent daar waar je moet zijn voor je afspraak. Je loopt door de gang. En ineens is het daar. Ineens is het alsof dat lichaam je loslaat.

Een kleine paniek. Terwijl je praat, schuiven tientallen beelden over elkaar in je hoofd. Je ziet alles wat er nu fout aan het gaan is. Ongetwijfeld. Je ziet wat er zal gebeuren straks. Wat de volgende stappen zullen zijn. Je zou iets willen controleren. Dat kan nu niet. Je zit in een gesprek. Het zal pas straks kunnen. Iets lijkt heel erg veel vermoeider dan anders.

Zou het kunnen? Dat je lichaam je weer in de steek zal laten?

Je gaat weer terug. Terug de metro. Een beetje wankel op de lange roltrap tussen al die mensen.

Je schrikt bijna. Omdat er niets was. Zo lijkt het toch. Je ziet niet wat je had gevreesd te zien.

Een rust keert langzaam terug onder je huid.

Ergens moeten ze bewaard worden. Ook onder die huid. Herinneringen. Uitgestelde angst. Het besef dat je lichaam uit je handen kan wegschuiven. Als zand. Het besef alleen is blijkbaar niet voldoende. Dat is van het hoofd. Iets heeft zich in je lichaam genesteld. Iets is niet van plan zich wat dan ook te laten dicteren door dat hoofd. Het zal gewoon komen. Op een onbewaakt moment.

Dat het vertrouwen nooit meer helemaal zal terugkomen. Dat zul je wel geleerd hebben. Wat het met je doet. Je kunt ernaar kijken. Misschien heb je dat ook geleerd. Dat je kunt kijken als naar een golf.

Zou iemand anders die trilling kunnen voelen? Zou je dat mogen vragen?

13 januari 2013

Mannenzaken

De mannen onder elkaar. Een belangwekkende discussie over kleding. Hoe gaat dat? Koop je alles zelf? Gaat er iemand mee? Wil je graag mooie kleren kopen? Heb je een pak? Heb je een das? Wat is een ‘geklede’ broek? Wanneer wordt een broek ‘werkkleding’? Welk effect heeft een mooie vrouw in mooie kleren naast jou? Hoeveel broeken heb je? Hoe vaak mag je een kledingstuk repareren en wanneer moet het echt wel weg? Wie gooit er dan iets weg? Hoe lang kun je doen met een bril? Is het fijn om een vriendin mee te nemen als je een hippe bril wilt? Mag je zelf iets kopen dat je vrouw niet goed zou keuren? Heb je een vrouw nodig om je erop te wijzen dat je dat hemd echt toch wel niet meer mag dragen? Kun je een man en een vrouw ook in je eigen hoofd hebben zodat die twee daar de discussie kunnen voeren? Hoeveel procent van de vrouwen zou zich geflatteerd voelen als je haar zegt dat ze iets moois aanheeft of opmerkt dat ze net haar haar heeft laten knippen? Droom je stiekem van een mooi pak, op maat gemaakt? Wat is de beste soldenstrategie? Ben je eigenlijk ook een beetje jaloers op de vrouwen, die zoveel meer mooie kleren in mooie kleuren kunnen dragen en kiezen en niet zoals mannen veroordeeld zijn tot telkens weer die brave kleuren? Voel je jezelf beter als iemand zegt dat je mooier bent met dat ene jasje aan? Kunnen mannen ook schoenen of kleren kopen uit compensatie voor een dipje of zo? En nog 37 andere vragen. Een hels debat. Dat je op de een of andere manier troost.

Soms droom je wat je zou willen dromen, zonder dat je dat aan jezelf had durven toegeven, misschien. Soms duurt zo’n droom ook lang, tot je eigen verbazing, en kun je telkens opnieuw stukken toevoegen aan die droom.

Of ze die stomme auto’s nu betalen, leasen, huren, met crimineel geld betalen, in een koffertje vol cash, en of dat al dan niet voldoende is gevat in de wet tegen de witwaspraktijken, dat is ongetwijfeld een belangrijke kwestie. Maar dat ze die onnozele dikke blinkende voertuigen nodig hebben om iets te zeggen over hoe man ze zijn, het blijft – op zijn vriendelijkst gezegd – een beetje zielig. Eigenlijk.

Een hortende nacht. Alsof vooral je benen geen rust vonden. Het hoofd ziet er ingedeukt uit, die ochtend in de spiegel. Zou je daar iets aan moeten doen, of gaat dat vanzelf weer over? En zou er iemand zijn die het verschil ziet?

Dat sommige mensen weinig gevoel voor humor hebben, denk je soms.

Of dat niet een klein beetje onnozel is, je handen voor je ogen houden, met een spleetje vrij, om niet te moeten zien wat er zal gebeuren in de aflevering van die reeks? Gelukkig ziet niemand jou hier zo liggen.

Hoe dik mag je de sneetjes brood snijden om nog genoeg brood te hebben voor morgenvroeg en voor de boterhammetjes die je mee moet nemen naar het werk? Tot daar mag je dus snijden.

Waarom doe je dat eigenlijk? De wekkerradio ook op zondag zetten. Terwijl je uit zou kunnen slapen, als dat al zou lukken. Om dus op zondag wakker te worden met die radiostem die je helemaal niet wilt horen, waarna je de radio dus weer onmiddellijk uitzet.

Je zou iemand iets willen zeggen. Je oefent al een beetje de woorden. Zodat ze er op het juiste moment zogenaamd spontaan juist uit zullen komen. Alsof je dat allemaal zou kunnen. Of gewoon om preventief al je drempelvrees te overwinnen.

Je moet die bespreking van dat Duitse boek nog afwerken. Je bepaalt voor jezelf het aantal minuten dat je uitvluchten mag zoeken om er niet aan te moeten beginnen. Om vast te stellen dat dat toch eigenlijk wel een beetje belachelijk is.

Wat een verbijsterende vertoning. Duizenden mensen die door de straten lopen, omdat ze vinden dat sommige mensen niet mogen trouwen. Dat ze blij zouden moeten zijn dat er nog mensen zijn die wel willen trouwen, denk je. Dat ze zich heel erg diep zouden moeten schamen, denk je. Eigenlijk.

De mannen onder elkaar. Dat van die 50 tinten grijs. Enkele mannen hebben blijkbaar op een andere planeet geleefd. Nooit van gehoord, is dat een hype? En waarover gaat dat juist? En hoe dik is dat boek? Hoe dik? En hoe is dat in het Engels? En het Duits? Waarop de mannen die er al wel van gehoord hebben moeten uitleggen wat er allemaal juist in dat boek staat, hoewel zij alleen op de hoogte zijn van de secundaire literatuur, vanzelfsprekend. En ook uitleggen waarom zoveel vrouwen dat boek willen lezen. Niet simpel. Je kunt wel uitleggen dat het bij een willekeurige treinrit soms zo lijkt alsof een op drie vrouwen in de wagon in dat boek zit te lezen, al dan niet ingepakt in kaftpapier. De interesse is vanzelfsprekend enkel sociologisch.

12 januari 2013

Amelia


Ik zag haar bij de solden. Ik stond te kijken naar de hemden. Ze kwam naar me toe en zei, bijna fluisterend: ‘Dat hemd zal u zeker goed staan, neem dat maar.’ Ze keek me een beetje verlegen aan, met een flauwe glimlach.

Ze zei dat ze al even stond te kijken, en dat het was alsof ze me kende. Wat niet het geval was, dacht ik toch.

Ze zei dat ze Amelia heette. Ik vroeg of het van dat liedje van Joni Mitchell kwam, en haar glimlach werd heel breed. ‘Dat heeft nog nooit iemand me gevraagd, ik wist dat er iets was met u. Het is inderdaad van dat liedje. Mijn moeder had iets met dat liedje. Ik heb haar vaak zien zitten in de kamer, in het donker, met enkel een kaars of zo, en met die plaat op. Ik denk dat ze niet wou dat ik dan te dicht bij haar zou komen, en dus deed ik dat maar niet.’

Soms zijn er mensen die je verblinden met hun schoonheid. Soms zijn er mensen die zelf niet lijken te weten hoe mooi ze zijn, of zouden kunnen zijn. Er is iets in hun ogen, je kunt het niet altijd zien, maar soms wel. Amelia had zo’n ogen, en iets sloeg bij me in.

Ik heb dat hemd gekocht, en we vertrokken samen. We zochten een rustige plek voor een koffietje.

‘Vind jij ook niet dat mensen soms zo hard zijn voor elkaar? Waarom moet dat eigenlijk? Je mag al blij zijn als je af en toe even bij iemand mag schuilen, voor je weer vertrekt.’

Ik zei: ‘Share the same space for a minute or two.’

‘Ken je dat liedje ook?’, vroeg ze. Ze bleef glimlachen, even nog.

Het leek alsof er veel gebeurde in dat hoofd van haar. Maar ze hield die dingen op een afstand, dat zag je zo. Nu toch. Misschien kon ze thuis wel dagenlang dolen door een of ander verdriet, de weg kwijt.

Ik vertelde haar, waarom weet ik eigenlijk niet, dat ik een brief had gelezen, ergens in een tijdschrift of zo, van een vrouw die niet blij kon zijn voor haar beste vriendin. Die vriendin was zwanger, en heel gelukkig. Zijzelf wou al langer een kind, maar het kwam er niet van. Niet de goede man op het goede moment, het lichaam dat niet mee wilde werken. En nu werd haar beste vriendin wel zwanger, zo ineens, en ze kon het niet verdragen. Ze was kwaad, kon zich er niet over zetten, en had niet meer met haar vriendin gesproken.

‘Jammer. Toch? Je moet het wel leren, jezelf wat opzij schuiven, en alleen maar kijken naar die ander. Oprecht blij zijn voor een ander. Ik weet niet of ik het altijd kan, maar ik probeer het wel.’

Hoe groot is de liefde dan, voor je beste vriendin, als je niet blij kunt zijn voor haar, zei ik nog. Ik zag iets als een flits in haar ogen, bij het woord liefde. Alsof haar dat ergens raakte, ergens waar iets al geraakt was, misschien. In een gedachte die ik nauwelijks tot mezelf durfde toelaten was het alsof ik haar even aan kon raken, als om te zeggen: het is goed. Hopelijk kon ik het goed verbergen. Al keek ze me nog even heel diep aan.

Ze sloeg haar ogen even neer, heel even, en zei toen: ‘Soms is het fijn om bij iemand te zijn die je het gevoel geeft dat hij tijd heeft voor jou. Dat hij kan wachten op jou. Als je een trage huid hebt. Als je altijd nog even tussen de angst moet slalommen. Alleszins dat je het gevoel krijgt dat het zo zou kunnen zijn, van die tijd.

Ik zei dat hij misschien ook wel veel tijd nodig zou kunnen hebben. In dat verhaal dat zij vertelde, natuurlijk. Ze keek weer even weg. Ik zag dat ze haar koekje nog altijd niet had opgegeten.

En toen begon ze over het weer. Dat het nu toch koud zou gaan worden. Dat ze haar handen nu zeker niet meer opgewarmd zou krijgen. Ik dacht nog even iets, maar liet het weer verdwijnen, denk ik.

Ik weet nooit goed hoe je dat moet doen, over het weer praten. De hele wereld lijkt dat te kunnen, maar mij maakt het altijd zenuwachtig. Het kan tot kleine stiltes leiden. Soms.

Ze stond op om weg te gaan. Ik stond op, bewoog naar haar toe om haar een kus te geven. Op dat moment realiseerde ik me dat ik haar eigenlijk nog niet kende, en dat dat misschien wel niet zou mogen. In diezelfde flits herinnerde ik me dat zij had gezegd dat ze me al wel kende, waardoor het misschien niet zo erg was. En het was alsof ze haar wang aanbood, en op het allerlaatste moment toch nog veranderde, waardoor ik een klein stukje van haar lippen raakte. Ze draaide zich om, en iets in haar ogen leek heel even te twijfelen. Ze vertrok, en ik bleef nog even kijken.

Ik stapte op mijn fiets. Er moest nog een cadeautje gekocht worden, voor een verjaardag van volgende vrijdag.

11 januari 2013

Wat hoor je

In de krant een stuk van een schrijfster en filmmaakster. Over haar oordopjes. “Ik schrijf altijd met oordopjes in. De stilte helpt me om een andere ruimte te betreden, de wereld van de personages. Eigenlijk is het muisstil in het kleine huis waar ik werk, maar ik wil het geluid van mijn vingers op het toetsenbord niet horen. Het is zoals wanneer je je bewust bent van je eigen ademhaling: dan ga je plots raar ademhalen.”

Die zinnen blijven door je hoofd gaan. Omdat jij dat vooral niet zou willen. En waarom eigenlijk?

Niet omdat je geen stilte zou willen. Vaak wil je dat wel. Stil in het huis. Stil als je in je boek zit te lezen. Soms ook niet stil als je zit te lezen.

Maar niet zo stil. Zou het dat zijn?

Die toetsen wil je wel horen. Soms oefen je jezelf in het nauwelijks betasten van de toetsen. Zo zacht en stil mogelijk. Maar net dat zo mogelijk wil je wel kunnen horen, denk je.

En de adem? Dat wil je zeker niet, dat je die niet zou horen. Misschien, als je er niet op let, dat je dan niets hoort. En dat is niet zo erg. Maar als je er wel op let, en je zou niets horen. Dan zou de paniek toeslaan, denk je. Net door het horen kan er iets terugkeren. Een ‘ik ben er nog’. Zou je jezelf anders ineens zomaar kunnen verliezen? Ongemerkt?

Soms doe je het. Heel zachtjes met je vinger over je huid gaan, net onder je oor. Een nauwelijks waarneembaar geluid. Tenzij er kleine stoppels staan, zo tegen het einde van de dag. En net dat geluid maakt je rustig. Je bent er nog. Je zit niet in een of andere stolp.

En als je er zelf nog bent, misschien is dan de wereld daarbuiten er ook nog wel. Je zou anders ineens de weg kunnen kwijt raken. Je zou ineens vaststellen dat je in een of andere spleet was gevallen. En dan merken dat je ergens achter glas in een ander parallel universum was terechtgekomen. Of zoiets.

Zou dat aan het geluid liggen? Soms ben je even weg, na een dutje of zo, en is het alsof je eigen geluiden diep zitten. Je stem komt van ver. En je moet traag terug naar een ritme komen waarin je lichaam en je stem weer samenvallen met de bewegingen van de wereld daarbuiten. En als op zo’n moment iemand ineens voor je staat, en iets zegt, dan kan het zijn alsof je onbereikbaar bent, ook voor jezelf.

Misschien is het een soort oerangst. Niet dat je veel lawaai zou willen, integendeel. Maar van die paar geluiden die je ’s nachts hoort, ergens, af en toe, gaat een grote rust uit. Het is zoals een kind dat alleen zit te spelen met zijn rug naar de kamer, waar ergens nog andere mensen zijn. Alleen, in het besef dat er ergens anderen zijn.

Maar wat zou de oerangst zijn? Vrees voor de overgave? Het uit handen geven? Misschien zijn sommige mensen daar goed in. Misschien kunnen ze zichzelf zo loslaten dat ze als het ware een eind weg drijven, zonder te weten of ze wel terug zullen komen. Zou daar, op die plek, die totale stilte zijn?

Misschien is er voor die volledige stilte een moed nodig die jij niet hebt, nooit zult hebben. Misschien heb je de zekerheid nodig dat je minstens het geluid van je adem op kunt roepen, wanneer je maar wilt.

Zou die volledige stilte een soort wit gat zijn? Waarin je even goed kunt verdwijnen?

Misschien heeft die schrijfster als schrijfster een moed die jij nooit zult hebben. Kan zij op een plek komen die jij waarschijnlijk niet durft betreden. Je weet het niet.

Je ademt diep in en uit. Zoals je altijd doet als de laatste woorden zich aandienen.

06 januari 2013

De lege plekken

‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen. Zei hij, een beetje stoer.’
‘Alsof je dat al had geoefend. Voor het geval dat.’
‘Oei? Viel dat op?’
‘Nee hoor, helemaal niet. Haha. Maar ben je echt blij?’
‘Ja, ik ben heel blij.’
‘Wat is er dan?’
‘Ook een beetje in de war, denk ik. En verlegen, waarschijnlijk ook.’
‘Denk je dan dat ik niet verlegen ben?’
‘Dat weet ik niet, ik durf niet goed kijken.’
‘Ja, hier zitten we nu.’
‘Ja, zeg dat wel. In de film weten ze altijd beter hoe dat moet.’
‘Daar zijn het ook altijd wel mooie mensen.’
‘Weet je, jij bent eigenlijk echt heel mooi. Dat heb ik je toch al eens gezegd.’
‘Ja?’
‘Ja, min of meer toch. Misschien niet zo duidelijk als nu. Maar ik had me dat voorgenomen, om het toch eens duidelijk te zeggen.’
‘Dan heb je toch nog lang gewacht.’
‘Een beetje.’
‘Het verbaast me niet helemaal. Ik denk niet dat jij ooit de eerste stap zult zetten.’
‘Blijkbaar ben ik bang.’
‘Waarvoor?’
‘Als je niets zegt, kan de ander ook niet hard weglopen natuurlijk.’
‘Als je niets zegt, kan de ander ook gewoon voorbij gaan.’
‘Ben jij dan niet bang?’
‘Ja, toch wel.’
‘Ik ben natuurlijk oud en grijs.’
‘Ja, en?’
‘Vind je dat niet erg?’
‘Nee, waarom zou ik?’
‘Jij bent wel mooier.’
‘Hou daar maar mee op. Straks geloof ik het nog.’
‘Sorry als ik te veel praat. Het is alsof ik zoveel moet uitleggen vooraf.’
‘Ja, dat doe je wel. Alsof je je al verontschuldigt voor jezelf, nog voor er iets is gebeurd.’
‘Misschien wel. Ik wil gewoon zeggen: je zult een beetje geduld moeten hebben met mij.’
‘En jij met mij, heel veel zelfs.’
‘Dat komt dan goed uit.’
‘En ik heb koude voeten.’
‘Nu ook?’
‘Ja, nu ook. Ik dacht dat je het nooit zou vragen. Haha.’
‘Geef ze maar even. Als ik onrustig of gespannen ben, in mijn rug, dan krijg ik koude voeten of handen.’
‘Het zal daaraan liggen dan. Nu zijn je handen toch warm alleszins.’
‘Ik denk dat ik soms nog te veel de tijd voorbij laat gaan. Als een toeschouwer.’
‘Dat herken ik wel.’
‘En ineens besef je dan dat de tijd voorbij is gegaan.’
‘Behalve in jezelf.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Daar is alles nog. De lege plekken in je huid. Daar waar je bang bent om aangeraakt te worden.’
‘En daar waar je stiekem verlangt om aangeraakt te worden misschien wel?’
‘Ja, zoiets.’
‘Er kan enorm veel misgaan.’
‘Stel je voor dat het niet misgaat. Hoe zou dat zijn?’
‘Mmm.’
‘Ik begin het al warm te krijgen, trouwens. Doe maar rustig verder, dit zie ik wel zitten.’
‘Heb je de wind gehoord gisteren?’
‘Ja. Heftig.’
‘Ben jij nooit bang van de wind?’
‘Nee, meestal niet.’
‘Met deze muren ben ik niet meer bang. Vroeger was het anders.’
‘Ik schrik er nog altijd een beetje van hoe groot jij eigenlijk wel bent. Nu ook. Hoe je daar zit.’
‘Ja? Is dat erg?’
‘Nee, helemaal niet, integendeel. Het is wel mooi.’
‘O jee.’
‘Ik denk trouwens dat het aan die chocoladetaart lag. Die heeft me over de streep getrokken.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, die heeft me toch een onrustige nacht bezorgd.’
‘Ik denk dat ik die nacht ook slecht geslapen heb.’
‘En toch had je daar niets van gezegd?’
‘Nee.’
‘Jongen toch.’
‘Ik weet het.’
‘Ik ook.’

05 januari 2013

Voornemens


Het hangt al een paar dagen boven je hoofd. De goede voornemens die je zou moeten maken. En blijkbaar moet je dan ook nog een lijstje maken van ‘dingen die ik wil doen voor ik 50 zal worden’. Paniek.

Je werpt al meteen in de groep dat er in je hoofd wel allerlei spannende dingen gebeuren. De groep werpt terug dat dat wel een beetje gemakkelijk is. Te. Zo gemakkelijk zul je er dit keer niet mee wegkomen.

Dat zou natuurlijk al een goed voornemen kunnen zijn. Er niet zo gemakkelijk mee weg proberen te komen in de interne dialoog.

Of de groep dan verwacht dat je je zult overgeven aan skydiving, wilde orgieën met dames in (of zonder) rood ondergoed met kanten randjes, verre reizen in wankele busjes dichtbij ravijnen, een intensieve cursus tantrische salsa (of zoiets), of een weekendje in een of andere resort met zeven zwembaden waar je dan in een strandstoel gaat liggen om een stapel boeken te lezen en na drie dagen vast te stellen dat je niet eens meer weet waar je nu eigenlijk was waarna je je moet haasten om je vliegtuig nog te halen en daarbij te merken dat de lagekostenmaatschappij liefst zou voorstellen dat je voor je benen een apart ticket zou bestellen waarna je gekneld komt te zitten tussen een geblondeerde vamp met een donkerleren huid na te intensief zonnebanken aan de ene kant en een iets te pafferige man aan de andere kant met zo’n lelijk gouden kettinkje om zijn pols en een doordringende mannelijke geur door te veel Tabac-aftershave en urenlang de verhalen van die twee moet ondergaan terwijl je jezelf blijft inprenten dat het toch een fantaaaaastische vakantie was? Of zoiets?

De groep werpt in zichzelf dat de overdrijving natuurlijk ook een vorm van vlucht is.

Wat dan weer een goed voornemen zou kunnen zijn. Niet meer vluchten. Moeilijk. Komt al dichter bij de harde kern van de zelfontkenning.

Of dat dan wil zeggen dat je het moet hebben over de stiekeme verlangens, vraag je aan de groep. Die kijkt je veelbetekenend aan, met een blik van: zoek het zelf maar uit. (Dat je het soms niet allemaal zelf zou willen uitzoeken, dat zou op zich al een stiekem verlangen kunnen zijn, denk je nog, maar de groep geeft geen krimp.) De stiekeme verlangens zijn:   ,   ,   ,   ,   ,   ,   . Het ontstiekemen van de stiekeme verlangens zou natuurlijk wel een vorm van controleverlies impliceren. Wat een redelijk beangstigende gedachte zou kunnen zijn.

To boldly go where no man has gone before. Dus. Het terrein van de beangstigende gedachten betreden. Zou ook al een goed voornemen kunnen zijn.

De groep lijkt nog niet helemaal tevreden. Eloquente retorische spielereitjes zijn niet veel meer dan een uitstel van executie. (En spitse grappen over het gebruik van het woord executie worden in dit verband niet getolereerd.)

Een interessant voornemen zou kunnen zijn: af en toe doen alsof je geen enkel voornemen zou mogen maken, en zien wat er dan gebeurt.

De groep vindt dat erg zen. Maar wel bijna naakt genoeg.

Of het niet erg is dat de wilde dingen die je zou willen doen aan de kleine kant zijn qua waarneembaarheid, vraag je nog aan de groep. En of het niet erg is dat de voor jou grootse dingen die je zou willen zeggen bij voorkeur heel zachtjes zullen worden uitgesproken of gefluisterd. En of het niet erg is als het beangstigende genot heel voorzichtig dichterbij komt, zonder het falen te ontwijken. En of het ook niet erg is dat er gestotterd en gestruikeld wordt.

De groep lijkt even te glimlachen, zonder uitzicht op hoop evenwel.

Om je echt iets voor te nemen zou je eigenlijk eerst naar een nulpunt moeten gaan, denk je vervolgens. Dat zou ook een voornemen kunnen zijn. Al zou het kunnen dat je, aangekomen in dat nulpunt, beseft dat je met het woord voornemen niet zo veel kunt doen.

Gelukkig duurt het alleszins toch nog even eer je vijftig bent. Even.

04 januari 2013

Wij zijn elkaar

De mevrouw in de winkel van de schoenmaker vraagt of hij dat zwarte laarsje van haar dochter kan herstellen. Die durfde er zelf niet mee komen, en dus komt de mama maar. De hond heeft er namelijk een heel stuk uit gebeten. Uit dat zwarte laarsje dus, achteraan boven de hiel. De schoenmaker fronst subtiel een wenkbrauw, maar heeft duidelijk al meer meegemaakt. Diezelfde hond had eerder ook al een stuk uit haar laarsje gebeten. Ook een zwart. En dat had hij, de schoenmaker dus, toen heel netjes weer hersteld. Of hij het nu nog eens zou kunnen doen. En of dat ook nog klaar zou kunnen zijn tegen oudejaarsavond, moest ze van haar dochter vragen. Het is maar een vraag natuurlijk. Terwijl je staat te wachten, krijg je van haar het hele verhaal over de hond te horen. Over wie wel en wie niet schoengewijs uit de buurt van dat dier moet blijven. Je knikt alsof je dat soort toestanden vanzelfsprekend herkent. Daarna krijg je nog een heel verhaal over haar stapschoenen die ze verloor in Vietnam. Dat je dus blij mag zijn dat je je stapschoenen nog hebt. (Tegen dat ze dat verteld heeft, krijg je je herstelde stapschoenen terug van de vrouw van de schoenmaker.) Je blijft met een begrijpende blik knikken. Als je dan toch gaat vertrekken, kijkt de mevrouw je een klein beetje verdrietig aan. Alsof er nog honderd verhalen moesten verteld worden.

De twee mannen van de spoorwegen staan in de hal te staan. De ene wacht op iets. De andere komt erbij staan. De ene is in het grijs. Met pet. Daaronder een wat onverzorgd staartje. En allerlei papieren in zijn hand. Een of andere onderstationschef of zo. Hij houdt het bord met de vertrekkende treinen goed in het oog. De andere is in het geel. Hij voert vooral het woord. De man met de pet knikt vooral. Het gesprek komt op de kwaliteit van de regenjassen die ze van de NMBS krijgen. En dat die vroeger toch zoveel beter was, die kwaliteit. De man met de pet knikt nog steeds. De gele man gaat verder. Hij heeft er thuis nog een liggen. Van die van vroeger. Wat je daar allemaal mee kon doen. Als het regende, kon je gaan zitten, en de onderkant van die jas omslaan. Zodat er een soort reservoir ontstond. En die regen bleef daar dan allemaal in staan. Je kon daar een vis in laten zwemmen. En dan nog werd die binnenvoering helemaal niet nat. Dat waren andere tijden. En vooral andere jassen. De man met de pet is nog steeds aan het knikken. Hij lijkt lichtjes opgelucht door een of andere verandering op het bord, waardoor hij dringend naar een van de perrons moet. De man in het geel blijft nog even een beetje verloren staan. Hij knikt nog naar het meisje van de broodjeszaak verderop. En loopt dan verder. Buiten regent het ondertussen niet meer zo hard. Met die nieuwe jassen zal het ook nog wel lukken voor vandaag.

De twee kleine meisjes komen eraan hollen. Ze zaten te kijken naar een of andere film van K3 of zo. Aan de grote tafel gaan de grote mensen een spelletje spelen. Iets met dobbelstenen. En allerlei combinaties die je moet halen. Alles moet je noteren op zo’n blaadje papier met vakjes. Je wist al niet meer hoe dat moest. Gelukkig wordt alles nog eens opnieuw uitgelegd. Ook hoe je strategisch moet spelen. Het maakt je altijd wat zenuwachtig. De aankondiging dat je een spel strategisch moet spelen. Dan moet je wat intelligent voor je uitkijken waarschijnlijk. En doen alsof je allerlei strategische afwegingen maakt. Terwijl dat gewoon een rommeltje is met die dobbelstenen. Maar de meisjes komen dus ook meedoen. Dat ene meisje speelde vorig jaar met oudjaar ook een spelletje mee. Eigenlijk speelde jij met haar een spelletje mee. Ze was toen al bijzonder goed in het strategisch spelen. Ongetwijfeld had zij dat spel thuis al dagenlang gespeeld, wat haar een voordeel gaf. (Is dat dan een tactisch of een strategisch voordeel? Wat moet je altijd hard nadenken over die twee woorden…) Tegen dat jij een klein beetje begreep hoe het spel werkte, was het al diep in het nieuwe jaar. En nu komt ze weer meespelen, samen met het andere meisje, ondertussen ook al een vriendinnetje. Dat andere meisje roept: wij zijn elkaar. Wat een ongelooflijk mooie zin. Je kijkt haar verbluft aan. En zij kijkt verbaasd terug. Heeft ze dan iets bijzonders gezegd misschien? Je zou haar willen bedanken. Voor die zin. Op dat moment zijn de dobbelstenen weer bij jou aangekomen. Je laat ze extra hard rammelen in dat zwarte bekertje. Alsof er dan meer kans zou zijn dat er een goede combinatie uitkomt. Daarna kijk je met een subtiel geheven wenkbrauw naar de zoveelste slechte worp, waar weer niets van te maken valt. De twee meisjes blijven onverstoord glunderen. Ze hopen dat er straks vuurwerk zal komen. Je gaat hun maar niet vertellen dat je eigenlijk schrik hebt van vuurwerk. Dat zal wel niet zo strategisch zijn. Waarschijnlijk.

01 januari 2013

Nieuwjaarswens 2013





Misschien is het tijd
Daar waar de barsten komen
Om de wind in te gaan
Zonder stenen in je mond

Misschien kun je nu wel blijven
Waar een daar is
En wat je zult zeggen
Over de rivier

Misschien zijn de rimpels genoeg
Om mee te nemen
Ook nog iets over warme handen
En de nerven van je landschap

jan