27 februari 2022

Hurt


De dagen. Soms verlang je alleen maar naar muziek, afgewisseld met stilte. Soms werkt de wereld niet echt mee.

De lijstjes voor de week. Wat je te doen hebt, je legt het in je hoofd netjes naast elkaar.

Zinnen en gedachten uit de vorige week blijven nog dicht bij je. Iets met de plaats zoeken waar je moet staan, iets met dankbaarheid, iets met wat je zou zeggen tegen je kinderen.

Tijdens het schrijven van de recensie merk je wat je van het boek vond. Het heen en weer mag ook in de woorden.

Je fietst naar het interview. Onderweg zwaai je even naar iemand die je al lang niet meer zag. (Je zou even willen kunnen stoppen om te vragen hoe het met haar gaat, maar je afspraak wacht op je.)

Het is een zoekend interview. De vragen helpen je te zoeken wat je zelf denkt. (Je probeer in je hoofd de dingen naast elkaar te leggen.)

Later die dag in de vergadering, op het scherm. (Er zijn manieren om een vergadering via het scherm goed te leiden, als je minder dimensies hebt. Zoals je ook op het theater je emoties en gebaren een beetje uitvergroot.)

De mevrouw in het kookprogramma, hoe ze beweegt. (Wat je haar zou vragen bij een koffietje.)

Tijdens de avondvergadering noteer je, voor het verslagje dat je later zult maken. (Misschien moet je proberen iets kleiner te schrijven, dichter bij elkaar, denk je. Het potlood ligt wel lekker in de hand.)

(Iemand komt in je droom. Je kijkt. Een toeschouwer in je eigen droom.)

Een overlegje over het rouwen. Je probeert traag te formuleren wat je denkt, de dingen naast elkaar leggend. Zo begrijp je wat je wilde zeggen.

De poetsmevrouw lijkt elke dag met meer plezier zingend door de gang te lopen.

Een andere dag. Je wordt wakker met het nieuws dat het onvoorstelbare is gebeurd. (Je probeert alleen daar te zijn in je hoofd. Het is of je lichaam het gewicht van de tijd draagt.)

(In je hoofd zat het lijstje voor de hele dag heel netjes. De dag loopt anders. Met alle dingen netjes naast elkaar zou het allemaal goed gelukt zijn. De dingen komen door elkaar, de hele tijd. Je volgt de dingen. Zo loopt de dag ook.)

(En iets beknelt je, zoals ongeveer telkens wanneer iets verschrikkelijks gebeurt. Zwijg even, denk je. Zwijg een dag lang, en kijk alleen maar, luister alleen maar. Probeer te voelen hoe vreselijk het is wat er gebeurt, hoe het moet zijn voor wie daar leeft. Met een zekere deemoed, of zoiets. Het doet pijn, de snelheid waarmee zoveel mensen, al binnen enkele uren allerlei verklaringen en schema’s klaar hebben. Het is waarschijnlijk veilig, als je iets in je hoofd direct kunt duiden, kun je het van je wegduwen. Als je jezelf kunt overtuigen dat je alles netjes gevat hebt in enkele woorden, raakt het je misschien niet, doet het je niet twijfelen, doet het niet te veel pijn. Het is zo obsceen soms. Net te snel, net te sluitend, net te grote woorden, en daarbij wel eens door elkaar halend wie verantwoordelijk is voor een acuut geval van grensoverschrijdend gedrag en wie het slachtoffer is. Alsof het reële lijden van anderen wordt gebruikt voor een eigen doel. Net te snel, al binnen enkele uren, de vraag stellen ‘wat dit betekent voor ons’. Het is allemaal begrijpelijk en relevant. Maar iets in je zou willen dat er eerst even een stilte is, even alleen maar kijken, even nog geen ego’s. En vanaf daarna, na zoveel uur of een dag, wil je ook alle beschouwingen, wil je iets begrijpen van de complexiteit, wil je zoeken waar je moet gaan staan, na eerst heel even zwijgen. Of zoiets.)

In de trein op weg naar die andere stad, naar je zus. Aan het station zoek je waar perron 31 is, voor de bus. De twee vrouwen die tegenover je komen zitten in de bus hebben een heel verhaal. Over hoe je best niet probeert op die wat hogere bank te klimmen op het moment dat de bus draait.

Het park met de beelden. (Je weet niet meer zeker hoe lang het geleden is dat je hier nog eens was. Je weet niet zeker of je je herinneringen mogelijk verwart met beelden die je zag over deze plek.) Het is druk in het café. Omringd door groepjes vrouwen die erg veel te bespreken hebben. Stil is het niet. De twee mannen die binnenkomen, laten meteen hun glazen vallen. Ze spatten in veel stukjes uiteen.

Die avond zit je in de schouwburg. Een mooi concert, met liedjes van een zanger die 90 zou zijn geweest ondertussen. Het raakt je allemaal heel erg. Dat ene nummer, Hurt, het komt bij de bisnummers. Het komt later in de nacht nog naar je terug, wanneer je even wakker ligt.

De volgende dag. Een vroege ochtendvergadering. Je loopt door de gang, de vergadering zal toch op het scherm zijn. (Het doet goed, ineens zoveel mensen zien, in alle dimensies. Je kunt het niet genoeg zeggen.)

Die avond, een fijn gesprek, met lekker eten. (De limoentaart had je nog niet geproefd.) Iets over onze dromen voor onze kinderen, en hoe we daarmee omgaan.

De volgende dag. Vooraf klopte het weer netjes, je lijstje. De dingen lopen anders, en het is ook goed.

Een mooi gesprek, misschien ook wel over onze dromen voor onze kinderen, en de plaats die we in de wereld te zoeken hebben, elke dag opnieuw.

’s Avonds zit je in het concert. Je bent een beetje moe, maar het strijkkwartet maakt mooie plekken. Alleen hier wil ik zijn nu, denk je. (Je bent niet echt bestand tegen de diepe klanken van de cello, die zomaar je huid raken. Je denkt aan de kinderen.)

Iets mag je omhullen, in de nacht.

21 februari 2022

Beautiful World, Where Are You


Sommige boeken verwarren je. Tijdens het lezen stuiter je een beetje heen en weer tussen grote bewondering en licht ongeloof. Na het lezen blijf je met een wat onbestemd gevoel zitten. Een beetje later begin je stilaan in je hoofd te zien hoe intelligent het boek gemaakt is en met welke kracht het geschreven is. En tegelijk is er iets dat hapert, ergens, alsof je niet helemaal dichtbij kunt komen. Waarna je weer begint te twijfelen over je eigen perspectief, en je afvraagt of je aan de ene kant van een generatiedrempel staat. Misschien heb je verwachtingen over wat een roman zou moeten zijn, over hoe consistent personages moeten zijn. Waarna je denkt dat het misschien ook goed is dat een boek je verwart. (En het weer helemaal opnieuw begint.)

Beautiful World, Where Are You (vertaald als Prachtige wereld, waar ben je) van de Ierse schrijfster Sally Rooney is zo’n boek. Rooney is, na het immense succes van Normal People, een fenomeen. Sommigen zien haar als de ‘stem van een generatie’, anderen vinden er maar niets aan. Wie minder overtuigd is, zal misschien zeggen dat dit boek gewoon meer van hetzelfde is. Wie anders kijkt, ziet een schrijfster die moedig zoekt naar een vorm voor wat een roman in deze tijd kan zijn.

Het boek volgt het verhaal van vier personages: Alice, Felix, Eileen en Simon. Alice en Eileen zijn twee hartsvriendinnen, al vele jaren, en zoeken nu hun weg in hun volwassen leven, in een wereld die er helemaal niet rooskleurig uitziet. Alice is de succesvolle schrijfster van twee boeken. Ze is overrompeld door dat succes en is net terug een beetje hersteld na een langdurige mentale crash. Ze huurt een groot huis, ergens nabij de zee. Via Tinder leert ze Felix kennen. Die werkt in een soort Amazon-achtig bedrijf. Eileen werkt voor een literair tijdschrift, verdient nauwelijks iets, en woont in Dublin. Ze cirkelt rond haar jeugdvriend Simon. Die werkt als assistent voor een links parlementslid en is gelovig.

De hoofdstukken volgen elkaar in verschillende vormen op. Er zijn hoofdstukken waarin een afstandelijke verteller laat zien wat de personages meemaken. Veel is dat niet. Ze trekken elkaar aan, en duwen elkaar weer weg. Ze worstelen met hun emoties, begrijpen zichzelf niet, weten niet waar ze naartoe moeten. Alice is zich heel bewust van alle mechanismen van onrecht en ongelijkheid, van tegenstellingen tussen klassen, van de grote wereldproblemen, maar ze ligt vooral in de clinch met haar eigen positie en status als schrijfster. Ze is een beetje publiek bezit geworden en stelt vast dat ze eigenlijk vooral bezig is haar eigen leven, relaties, … Ze is eigenlijk heel rijk ondertussen, en dat schuurt wel eens met de wereld van de anderen. Eileen weet niet wat ze met haar leven aan moet. Ondanks haar intellectuele capaciteiten, is ze vooral bezig met punten en komma’s zetten in teksten van anderen. Ze heeft zich altijd een soort sociaal onaangepaste eenzaat gevoeld, zonder vrienden. Er is wel Alice, zonder wie ze haar leven niet kan indenken. En er is Simon. Die is aantrekkelijk en degelijk, lijkt stabiel, streeft naar het goede, en lijkt minder last te hebben van existentiële vervreemding. Die hoofdstukken worden afgewisseld met lange brieven die Alice en Eileen per mail naar elkaar sturen. In die brieven kunnen we ineens wel in het hoofd van de twee vrouwen kijken. Ze zijn eloquent en gaan op sierlijke wijze heen en weer tussen bijna essayistische beschouwingen over filosofische en politieke kwesties en analyses over hun stotterende liefdesleven. In het laatste deel van het boek komen de vier personages samen in het huis van Alice. Ze botsen en vinden elkaar.

Wie een spannende plot verwacht, met allerlei turbulenties en een rechte verhaallijn die overtuigend van A naar Z gaat, zal op haar of zijn honger blijven. De verwachting van zo’n helder perspectief hoort misschien bij een wereld waarin er een duidelijke bestemming is. Deze personages zitten in een soort zoekend immobilisme, niet wetend welk leven op hen wacht. De twee mannen lijken er iets laconieker mee om te kunnen gaan. De twee vrouwen zijn als het ware het kruispunt van de spanningen van deze tijd, intens beleefd door de jongere generatie. Ze stellen zich grote vragen, zoeken de liefde en vragen zich af of dat wel mag of genoeg is. De politieke krachten gaan dwars door hen heen, laten zich zien in hun relaties, maar tot overtuigend handelen komen ze niet.

Sally Rooney schrijft ongelooflijk goed. Ze beweegt tussen verschillende registers. Met weinig woorden kan ze enorm trefzeker haar personages beschrijven op een intense en tegelijk soms bevreemdende manier. Als lezer kijk je mee en ben je soms kwaad op hen. Je kijkt naar aantrekking en machtsstrijd in relaties tussen mensen die zelf uit tegenstrijdige krachten bestaan. Soms verschuiven de woorden naar een register dat ineens meer licht lijkt te brengen. En in de brieven tussen de vrouwen is het dan weer alsof ineens de kleuren veranderen. Pas als je goed oplet, zie je hoe meesterlijk Rooney dat doet.

In dat alles zie je een zoektocht naar wat een roman nu kan zijn. De illusies van de grote klassieke romans uit de negentiende eeuw zijn er niet meer, maar tegelijk is er een soort spiegel met die romans. Ook Rooney schrijft over mensen die zoeken naar liefde en daarbij in een wisselwerking komen met de krachten of onzekerheid van de wereld daarbuiten. Rooney heeft soms een taal die ineens heel klassiek klinkt, schakelt dan weer over naar chatberichten om daarna weer heel afstandelijk te observeren. Het zit heel ingenieus in elkaar, en in die vorm zegt de schrijfster iets over onze tijd en over de kracht van literatuur.

En hoewel je al die dingen ziet als lezer, ben je soms dus ook in de war. De vier personages zijn interessant, ook in hun niet interessant zijn. Maar je weet niet altijd waarom die vier zo noodzakelijk bij elkaar moeten komen. (Iets wat je wel beter begreep bij de personages van Normal People, zeker na het zien van die wonderlijk mooie verfilming.) Soms begrijp je niet echt goed waarom Alice en Eileen zo onmisbaar zijn voor elkaar, hoe de relatie tussen Alice en Felix juist in elkaar zit of waarom Eileen en Simon zo lang rond elkaar blijven cirkelen. Soms weet je niet waarom je het zou willen weten. Naar het einde van het boek vallen de stukken wel min of meer netjes in elkaar en zie je beter waarom die haperende mensen elkaar nodig hebben. Soms zou je als lezer willen roepen dat ze dit of dat moeten doen, en dan begin je je af te vragen of je rusteloosheid misschien vooral samenhangt met het feit dat je zelf van een heel andere generatie bent. In je eigen twijfel kun je dan tegelijk zien hoe trefzeker Rooney het onbestemde gevoel weergeeft van zoveel mensen van haar generatie.

Misschien is een beetje verwarring wel goed.

20 februari 2022

Tijdtwijfel


Dat ene boek eindelijk uitlezen. En nog steeds een beetje twijfelen, niet echt weten wat je ervan vindt. De goede dingen zien. Het opzet zien. De afstand in generaties zien. Niet helemaal zeker weten in welke mate wat je ervaart bepaald is door die afstand. Soms niets begrijpen van die personages. Soms niet weten waarom je hen interessant zou moeten vinden. En ook zien hoe ze elkaar uiteindelijk vinden. Misschien nog maar een dagje wachten om het boek te laten indalen.

De rimpels voelen in de huid boven je ogen. Niet alleen weten dat ze er zijn, ze zien, maar de lijnen voelen in je huid. Alsof het voor het eerst is. Hoe je als kind in de klas naar de meester keek en je afvroeg waar rimpels vandaan komen, en waarom ze in die lijnen komen, en niet in andere. Oefenen met het samenduwen van de huid, alsof je zo zelf zou kunnen bepalen hoe de lijnen later zouden lopen. Nu ze er zijn niet meer weten welke lijnen je vroeger zou hebben verkozen.

Hoe je soms tegen jezelf moet zeggen, terwijl je staat te spreken, dat de jonge mensen die je daar ziet zitten luisteren je kinderen zouden kunnen zijn. Nog altijd niet goed weten hoe dat moet. Alsof daar ergens tussen jou en dat beeld dat je dan zou zien een glazen wand is, waar je niet voorbij kunt. Alsof je – ook al voelt het zo groot en zo heftig – nooit voorbij die lijn zult komen. Dat het niet voor jou is. Dat het ook goed is aan deze kant, waar je bent en zult blijven.

In de stoel bij het raam je boek lezen. Voelen hoe de armen jouw armen dragen. Hoe onverwacht goed dat voelt. Alsof je even mag leunen op de tijd. Alsof iets van toen en daar nu naar hier is gekomen om bij je te zijn. Misschien was al die tijd van toen tot nu daarvoor nodig. Hoe die stoel zo eenzaam stond te wachten op een bestemming, in het bijna lege huis. Hoe je ineens wist dat de stoel bij jou hoorde. Misschien is de stoel ook voor het eerst thuis.

Terugdenken aan de liefdes in je leven. Veel beelden zien. Nog altijd weten wat je zag. Zien wat je niet goed deed, wat niet goed was. Zien waar je faalde, in de war was. Zien waar je bevroor. Zien waar je verlangde. Maar jezelf niet in het beeld krijgen, hoe je op dat moment was. Het wel ongeveer weten, maar niet kunnen zien. Misschien sta je zelf nooit op de foto’s in je hoofd. Misschien hebben ze zich teruggetrokken.

Hoe ergens onderweg het besef groeide dat je lichaam alleen nog hier en nu is. De tijd die er was tot nu toe laat zich wel dragen, als in een trage adem. En soms trekt iets je terug naar daar, heel even, ineens. Maar je bent hier. Zoals je in de plooi moet vallen, wanneer je uit bed komt ’s morgens. Alsof alle stukken weer bij elkaar moeten gelegd worden, uit het niets. En dat je het even niet weet, tussen het bed en de andere kamer. Om daar in jezelf aan te komen.

Je ziet je handen in de spiegel van de lift, je schrikt even. Zoals je soms schrikt van een foto. Hoe je nooit zult vergeten hoe hij schrok, je grootvader, toen je hem de foto liet zien die je van hem maakte. Hij en je zus. Het zou de laatste foto worden, maar dat wist nog niemand. Hoe je soms naar de anderen kijkt in je handen. Hoe je soms ziet waar je bent, onderweg, in je handen. Hoe je soms ziet dat ze bij je blijven, onderweg.

Je legt jezelf neer in de stilte van een zondag. Er is iets met het ritme van een week. Lagen in je huid laten zich zien. Daar waar je iets zou kunnen delen, aanraakbaar zijn. Als. Daar waar het verdriet is, zomaar open. Daar waar het pijn doet, als een gast die even uitrust. Misschien kun je jezelf uitspreiden in het huis, je stukken naast elkaar leggen. En dan kijken. Wanneer het tijd is, komen de stukken wel weer naar elkaar toe. Je hoeft het niet te vragen.

19 februari 2022

Knalontwijking


De week binnenkomen. (Misschien wou je dat het weekend net iets leger was geweest. Misschien voel je het beter.)

De dag schuift voorbij. Je hapert nog een klein beetje.

Een mooie avond. De boer vertelt. (Iets maakt je heel rustig. Het is goed thuis te zijn, denk je.)

Je krijgt een bericht dat je verdrietig maakt. (Misschien moet je een beetje rouwen?)

Een andere dag. De mevrouw aan het onthaal lijkt helemaal opgewekt. (Je probeert je voor te stellen welk mooi bericht ze net daarvoor gekregen heeft.)

Je maakt foto’s in de vergadering. Je probeert zo geruisloos mogelijk te bewegen door de ruimte, zoals je vroeger geleerd hebt. (Zou het kunnen dat je trager kijkt door een telelens?)

De volgende ochtend. Je luistert naar de verhalen van de vrouwen die in dat bedrijf werken. Ze restaureren kunstvoorwerpen. (Je hebt minstens 38 vragen die je zou willen stellen. Over hoe ze dat doen, hoe ze het materiaal aanvoelen, hoe ze met de tijd omgaan, hoe ze zorgen.) Het is mooi, dat wat je voelt tussen hun woorden. Hoe ze bewegen in het gesprek.

Je zit in de schouwburg te wachten tot de voorstelling begint. (Iets in je verlangt dat iedereen stiller zou spreken, zachter zou zijn.) De schrijvers komen op het podium, lezen telkens een stuk voor. (Je begrijpt het niet, waarom mensen in elke lege plek tussen twee schrijvers, terwijl de muzikant speelt, telkens naar hun telefoon willen kijken.) De man en de vrouw en de vrouw die in het Frans lezen. Hoe mooi ze hun woorden laten ademen. De gedichten bij het einde.

(Op weg naar huis, iets maakt je onrustig. Het zal de volgende dag bevestigd worden. Je bent teleurgesteld.)

In de vergadering de volgende ochtend. De vrouw die de vergadering voorzit, heeft duidelijk koorts, zo zie je op het scherm. Ze doet haar best om overeind te zitten. Je hoopt voor haar dat het snel beter zal gaan.

(Je leert iets over telkens weer daar gaan staan, waar je zou willen staan. Een plek voorbij je teleurstelling. Je hebt het al die vorige keren ook gedaan, het zal nu ook wel lukken. Er ligt nog zoveel tijd voor je.)

Je fietst naar je afspraak, door de velden, langs de rivier. Het is de dag voor de dag van de storm. Je probeert je voor te stellen wat het landschap zal voelen, de volgende dag.

(Hoe je telkens beweegt, en hoe dat misschien wel genoeg is.)

In de volgende vergadering. Je kijkt naar de gezichten op het scherm. (Even lijkt het of je alleen maar mannen ziet die ouder aan het worden zijn, die samen al zoveel weg hebben afgelegd.)

(Je hebt voor een keer geen zin in het journaal, je wilt het niet zien, voor een keer. Je hebt alleen maar behoefte aan verhalen.)

In je droom. Je bent met iemand op weg. Een pad nabij de rand van de kliffen. Daar beneden is de zee. Je vraagt je af waarom zij die tas met kleren heeft laten liggen. Later ben je bezig aan een afwas die heel lang duurt. Je moet heel lang schrobben met dat sponsje, wachten, tot ineens de blauwe kleur begint op te lossen. Je kijkt naar haar, alsof je haar voor het eerst van dichtbij ziet.

(Ergens in de nacht wakker worden. Vaststellen dat je je helemaal veilig voelt in het huis, de wind van straks zal je daar niet kunnen raken.)

In de ochtend, terwijl je naar het journaal luistert, andermaal tot het besef komen dat je volstrekt geen knaldrang hebt. (Dat je eigenlijk stiekem graag zou hebben dat dat woord knallen zomaar ineens chirurgisch zou verwijderd worden uit de taal. Dat er ongetwijfeld iets mis is met jou, en dat je dat niet zo heel erg vindt. Dat sommige woorden, wanneer ze niet zomaar ongedaan gemaakt kunnen worden, je zo droef kunnen maken.)

Je blijft toch maar thuis. (Je was van plan de trein te nemen, om ginder de planten water te gaan geven. Na overleg is de aanname dat de planten het weekend wel door zullen komen.)

Je brengt het kaartje naar het postkantoor. Je voelt hoe de stilte voor de storm langzaam verdwijnt.

(Iets met de storm en de stroom.)

Onderweg naar het etentje die avond met een vriendin waai je bijna weg. In het café is er veel lawaai. De jonge mensen zijn uitgelaten. Het is mooi, hoe ze bewegen. (Laat niemand van hen het woord knallen gebruiken, hoop je.)

De volgende ochtend op weg naar de lezing die je gaat geven. Je bent veel te vroeg daar, je wacht aan de deur. Een vrouw spreekt je aan. Ze zou zo graag al naar binnen willen. Even later komt ze terug naar jou, om te vragen of je (…) bent. Want je lijkt er zo op, zegt ze. Haar ogen glinsteren.

Je spreekt jezelf op gang. (De vorige dag heb je nog lang zitten prutsen aan je presentatie. Iets met het ritme, iets met de lijn.) Je verhalen nemen je mee, dat was de afspraak met jezelf.

Je raakt dat ene punt voorzichtig aan in je verhaal. (Iets over verdriet.) Je ziet hoe ze intenser kijken, een beetje naar voor schuiven op hun stoel. (Het mag, denk je, vandaag mag het, denk je, vandaag is dit verhaal wat je te doen hebt.)

Met die ene zin heb je vandaag mijn leven gered, zegt een van hen nadien. (Je bent verlegen.)

(Julia kijkt mee.)

In de trein terug vindt die ene vrouw dat ze blijkbaar recht heeft op vier zitplaatsen voor zichzelf.

Nog snel alle boodschappen doen. De dingen mogen zich neerleggen. Het is stil in je huis dat op je wachtte.

(Een heel mooi berichtje dat je erg ontroert. Misschien was het wel goed, wat je deed.)

13 februari 2022

Grensaanraking


‘Zullen we zo gaan zitten?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Het was goed om gisteren daar te zijn. Ik had een beetje schrik. Ik weet nooit vooraf wat die plek met me zal doen. Soms raak ik er mijn adem een beetje kwijt.’
‘Ben je dan bang?’
‘Nee, eigenlijk niet. Ik probeer gewoon als van op een afstand af en toe naar mezelf te kijken. Als ik gewoon een beetje meedrijf met hoe de dingen gaan, kom ik wel op een goede plek terecht, denk ik. En dat was gisteren ook zo.’
‘Ik herinner me nog wel van vroeger dat ik je daar soms verloor. Net op het moment dat ik wou voelen dat je er was, schoof je van me weg. Misschien ook wel van jezelf.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Je bent veranderd. Je bent meer en meer in het nu, en alleen maar hier. Ik dool nog een beetje. Ook door wat er gebeurd is, denk ik. Vandaag was het voor het eerst sinds weken dat ik me niet verdrietig voelde. Dat gewicht leek even weg. Het voelde goed om alleen te zijn, ik miste hem niet meer.’
‘Ik zie het aan je. Je ogen zijn anders.’
‘Ja? Dat zou mooi zijn. Misschien ben ik soms bang van dit alleen zijn. Op zich kan ik het wel goed, maar soms is er dat verlangen dat iemand me ziet.’
‘Zou je er anders niet zijn?’
‘Dat is gewoon die kleine angst, vermoed ik. Al heb ik ondertussen geleerd dat het meer pijn doet als er wel iemand is, maar als die je niet ziet.’
‘Ik zie je toch?’
‘Ja, jij wel, altijd.’
‘Dat is toch al iets.’
‘Ja, dat is waar. Maar het was dus een goede dag. Ik had zin om het huis op te ruimen en om het zo weer een beetje het mijne te maken.’
‘Dan kunnen de dingen jou ook beter zien, dan worden ze zachter.’
‘Dat is wel een mooie gedachte. En jij? Wie ziet jou?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Er zijn zoveel mensen die me zien. Het is soms een beetje overweldigend. En toch kan het me soms verwarren. Ik weet het, in mijn hoofd, ik laat het tot me doordringen, en altijd is het alsof iets daarvan me nooit zal bereiken. Ik probeer daar niet te veel over te piekeren of zo, probeer gewoon te kijken, en dankbaar te zijn.’
‘Soms, heel soms, denk ik dat ik daar nooit overheen ben geraakt bij jou, die drempel. Het is alsof ik die zou kunnen aanraken, alsof ik weet waar die in jouw lichaam is. Je was daar altijd zacht in, maar ik zag het aan je.’
‘Het spijt me, als het zo was.’
‘Dat hoef je niet te zeggen. Ik zie nu ook het mooie ervan, van het zoeken en het proberen. Misschien zou ik het nu anders doen.’
‘We zouden allebei anders zijn. Het is goed misschien om het gewoon al gezegd te hebben.’
‘Ja.’
‘Ik bedacht net dat ik graag naar je kijk, terwijl je ouder wordt. Je valt steeds meer samen met je bewegingen.’
‘Gisteren zag ik iemand die ik al heel lang niet meer gezien had. Ik zei haar dat ze zo op haar moeder begint te lijken. En zij zei dat ik er zoveel beter uitzie nu dan jaren geleden.’
‘Ik denk dat ze gelijk heeft.’
‘Jij bent nog altijd een heel stuk jonger.’
‘Jij zegt dat steeds, maar zo voelt het wel niet.’
‘Je hebt nog zoveel open ruimte voor je.’
‘Hier vandaag is voorlopig al meer dan genoeg.’
‘Wat zullen we nog doen? Wat zou je willen?’
‘Ik heb een plan.’
‘Laat maar komen, ik zeg op alles ja. Denk ik toch.’

12 februari 2022

Omhuld


Bij het begin heb je het vermoeden dat het een bijzondere week zal worden. Alsof je vermoedt dat je hart op veel plekken zal komen.

Je krijgt eindelijk bericht dat je laatste spreker is bevestigd. (Diepe zucht. De dingen passen weer netjes in elkaar.)

Je had er die nacht over liggen piekeren. Alsof de plaat op dat ene punt bleef steken in je, telkens weer. Iets over rouwen. Hoe rusteloos het je maakt, dat het daar nog is. (Je observeert jezelf. Hoe je het steeds doet, op zo’n moment. Hoe je dan ineens iets begint te maken. Het lijkt een beetje buiten je wil om te gaan.) Je maakt een tekstje. Misschien lukt het wel om het in de krant te krijgen. (Waarom zou de krant dat doen? Het zal wel niet sexy genoeg zijn. Waarom zou de krant dat niet doen? Stel je voor.)

Een mooi gesprek. Over het tekstje, en al het andere. Het ontroert je, trekt je heen en weer in je hoofd. Je prutst er nog een beetje aan, en de tekst is weg. (Pas daarna wordt er iets een beetje rustig, ook al is de kans groot dat er niets van komt.)

Een andere dag. Je loopt door de stad. De vergadering van later die dag maakt je rusteloos. (Weer.) Ineens begint het te stromen in je hoofd, de dingen vallen bijna over elkaar heen. Terwijl loop je rustig verder. (En die fles melk moet ook nog gehaald worden.) Eerst de dringende dingen afwerken, en dan begin je een tekst te schrijven. (De tekst schrijft zichzelf.) (Je observeert jezelf, terwijl je schrijft. Daar gaat hij weer, denk je. Je glimlacht, door je eigen voorspelbaarheid. Iets maken, om samen vooruit te komen, of zoiets.)

Een mooi gesprek. Ze zegt je iets dat je heel erg ontroert, zoals alleen zij dat kan. (Soms zien anderen iets dat je zelf niet ziet.)

De vergadering. (Was het wel een goed idee, om weer eens…) Op een of andere manier zorgt de tekst voor een plek. (Misschien is het zo dat teksten soms iets van rust kunnen brengen.)

Een andere dag. (Piepjes…) Je bent er nooit goed op voorbereid, denk je, verjaren. Het is een gewone werkdag, met ministers die toelichtingen komen geven. En het is iets heel anders. (Je voelt je gezegend en klein en verward en dankbaar, door zoveel mooie mensen die zomaar in je leven zijn.) Het omhult je, het wikkelt je in, in warmte. (Beetje week. Je probeert het een klein beetje toe te laten. Je weet niet goed hoe dat moet.)

Je krijgt bericht dat iemand er niet meer is. De grote broer van je vader is niet meer. (Op een of andere manier dacht je dat hij er altijd zou zijn. Het is alsof een laatste iets wegvalt, al weet je niet wat dat wil zeggen.)

Het wordt niets met dat stuk in de krant. Je krijgt een vriendelijk antwoord. (Dan maar een andere plek zoeken. De tekst zal wel ergens een weg vinden. En misschien is er wel iemand die vindt dat het goed is dat de tekst er is.) De tekst beweegt, het is goed.

Een mooi terrasgesprekje. Je bent blij dat ze in je leven is. (En nog iets. Het doet je denken.)

Iets met chocolade.

Een andere dag. De poetsmevrouw loopt weer zingend door de gang. Ze komt binnen in je bureau en vraagt of ze wat aan de planten mag frutselen, om de dode bladeren weg te doen. Je zegt dat dat ook een mooi liedje is. Les feuilles mortes. Jullie luisteren samen. Ze zegt iets over de zanger die als oude man nog een kind kreeg. Er komt een heel verhaal over oude mannen, die telkens opnieuw een jonge vrouw zoeken. Veel kinderen, en telkens opnieuw onderweg naar weer een nieuwe vrouw. Ze zegt dat ze thuis nog eens naar het liedje gaat luisteren.

Die avond. Je geeft een toelichting in een commissie. (Je hebt je mooie jasje aan, het zal je omhullen. Je denkt aan iemand, hoe die over je schouder meekijkt.)

Vroeg in de ochtend. Het is stil in de trein.

Het webinar begint. (Het blijft een beetje wonderlijk, hoe dat gaat. Hoe je al die mensen eerder hebt gezocht en gevonden, hoe je het verloop voorbereidde, en hoe het dan ineens ook in het echt gebeurt. Dat in het echt blijft altijd een beetje een mysterie. Alsof er iets is van dat echt dat je nooit helemaal kunt aanraken.)

Die avond zit je in de zaal. Het theaterstuk beweegt voor je ogen. Woorden schuiven heen en weer. De muziek walst soms over je heen. Er is een lichtheid, en tegelijk zoveel niet ingevuld verlangen.

Een hartje.

Je bent al vroeg onderweg. Terug naar daar.

De trein rijdt in de tunnel. Ergens daar liet enkele dagen eerder een kleine jongen die van treinen hield het leven. (Het is alsof de tunnel een beetje zijn adem inhoudt.)

In de kerk luister je naar de verhalen over de oudste zoon van Fons en Julia.

Later aan de tafel kijk je rond, luister je. Je was er niet op voorbereid dat het je zo zou ontroeren. Al weet je niet juist wat het is. (Je bent blij dat je daar bent, zij zijn blij dat jij er bent.)

In de trein terug. Een vermoeidheid schuift over je heen. (Stiekem zou je willen dat je even, voor deze rit, helemaal alleen zou kunnen zijn, of dat iedereen om je heen zou zwijgen, niet de hele tijd heen en weer zou lopen, niet zo hard zou praten.)

Het huis heeft rustig op je gewacht. (Je valt weer in de plooi.)

Je kijkt nog eens naar het filmpje waarin je op de televisie vertelt over Julia. (Je ziet iets.)

05 februari 2022

Zacht


Een mooi gesprek met een vriend, en hoe het de rest van de dag nog blijft bewegen.

(Op een of andere manier weet je dat het niet zal klinken, de woorden en zinnen die door je hoofd snellen. Alsof ze altijd te hard en te groot zullen lijken, terwijl ze klein en zacht zouden moeten zijn.)

Wat je doet om zacht te blijven, soms is het niet zo eenvoudig.

Soms lijkt er zoveel lawaai. Soms doet het pijn, veel pijn. Hoe de wereld verder schuift, hoe het voelt alsof je daar niet naartoe wilt gaan, alsof je dan te veel zou verliezen.

En hoe je tegelijk gewoon probeert te kijken. De plaatsen, de rollen verschuiven, tussen de generaties. En hoe je dat kunt zien, en je laten verwonderen. En hoe het tegelijk ook pijn kan doen.

Die dingen, die zo diep in je huid zitten. Die dromen, die zo groot zijn dat ze pijn doen. Dat verlangen, dat zo intens is.

En hoe je het telkens opnieuw weer oefent, en leert, om jezelf een nieuwe plek te geven. Hoe je telkens een beetje moet weggaan om te kunnen blijven. En hoe je soms denkt dat je soepelheid om dat te kunnen beperkt is. En hoe je tegelijk erop vertrouwt dat je het wel elke keer opnieuw zult kunnen. Elke dag opnieuw geboren worden, om te doen wat er die dag te doen is.

Soms ben je net een beetje te moe. Soms lijkt het zo verleidelijk. Zeggen dat je je terug zult trekken, weg van al het gedoe dat je zo kan raken. En dan weet je al snel dat dat niet het goede idee is. En dat het ondanks alles toch beter is om telkens opnieuw een plekje te zoeken, ook in de wind, in zachtheid. Al weet je niet vooraf dat het zal lukken.

(Het is mooi, hoe al die dingen niet uitgesproken zijn tussen jullie. Hoe je alleen maar naar elkaar moet kijken, om het te weten.)

En het is ook goed, een hoop van het lawaai aan je voorbij laten gaan. Waar je niets aan kunt veranderen, het mag ook een beetje voorbij schuiven. Je kunt een andere plek zoeken, waar wel iets kunt doen, waar je zacht kunt blijven. In de tijd die je nog hebt, met de energie die je nog gegeven is.

Een stukje ervan is niet groter dan het is. Het is gewoon ouder worden. Het zijn gewoon de seizoenen. En een stukje zal nooit veranderen. Ooit heb je ervoor gekozen je te laten raken. Of het koos dat, voor jou. Het was misschien geen keuze. Wel of niet blijven, dat is een keuze.

En het is goed, de momenten te kiezen waar de dingen je kunnen helen. Waar de muziek, de woorden, een ander je huid weer zacht kunnen maken, telkens weer.

(Het is mooi, dat ondeelbare gesprek.)

Soms lukt het niet, zelfs maar te kijken naar mensen die zo cynisch of giftig zijn. Soms vraagt het zoveel energie om mild te blijven. Soms weet je niet hoe je zachtheid in de wereld kunt brengen. En soms gaat ook dat weer elke keer voorbij, en ga je gewoon verder, en begin je opnieuw.

En iets ervan is ook rouwen, en dat toestaan. Het duurde even eer je dat begreep. Het woord hielp je. Alsof dat grote woord ervoor zorgde dat het kleiner werd, meer vloeibaar. Al weet je niet wat dat wil zeggen.

Soms zie je de zachtheid die net buiten handbereik ligt. Je huid doet pijn. En misschien heb je geleerd om te wachten, of heb je dat te leren. En soms ben je alleen maar daar, waar je wilde zijn, voel je hoe je adem het overneemt.

Soms probeer je je voor te bereiden, op het verlies dat nog zal komen. Vooraf oefenen om dan te kunnen blijven. Wat ook een eenvoudige formulering van het begrip leven zou kunnen zijn.

En misschien ben je er ook helemaal niet zo goed in. En is dat ook helemaal niet erg. Je rommelt maar wat aan. In stijl, als dat zou kunnen.

(Het is een mooi gesprek. Het gaat nog een eeuwigheid verder. Dat is al zo veel.)

04 februari 2022

Een laddertje


Je weet niet altijd wat je moet doen om het goede te doen. Het is nochtans wel belangrijk, in het kader van de kosmische evenwichten, je karma, de aflaten, en de algemene wereldvrede. De zelfopvoeding is een belangrijke kwestie, die in jouw geval evenwel nogal lang duurt.

Het is waarschijnlijk belangrijk om geheel zen en onthecht te zijn. Ongetwijfeld. Toch valt niet te ontkennen dat het leven soms gewoon een klein beetje aangenamer zou zijn als iedereen gewoon een beetje efficiënt en goed georganiseerd zou zijn. Wat zich zou kunnen uiten in iets als gewoon onmiddellijk op een mail antwoorden. Als je maar iets meer dan twee weken tijd krijgt om een webinar te organiseren en mogelijke sprekers doen er dagen over om je een antwoordje te sturen, dan is dat een klein beetje suboptimaal qua interne wereldvrede. Als je dan na drie herinneringsmails en enkele omwegtelefoons uiteindelijk een antwoord krijgt dat met veel poeha zegt dat zij je niet kan helpen, maar dat ze wel kan helpen bij de contactgegevens van de sprekers die jij wilt. (Het is trouwens niet omdat jij een ambtenaar bent en zij waarschijnlijk ook dat je zo’n ambtelijk antwoord moet krijgen, huh…) Je legt uit dat de gegevenheid dat je nog geen naam van een spreker hebt net de diepere essentie is van je odyssee die ondertussen al meer dan een week duurt. (Soms denken mensen misschien dat als ze niet antwoorden op een mail het probleem gewoon vanzelf zal evaporeren of zo, grrr.) (Interne dialoog over welke versie van jezelf in deze gegevenheid de meest optimale is in het licht van altijd het goede doen.) (Vaststellen dat je eigenlijk graag alles netjes en op tijd georganiseerd hebt, omdat dat beleefd en correct is tegenover alle sprekers en het publiek. En dus al dagenlang een volledige briefing klaar hebben waar alleen nog één naam in moet geplakt worden. En dat dan al die andere mensen gaan denken dat jij niet goed georganiseerd bent. Pingpong in je hoofd.) Uiteindelijk zal alles goed komen. En het leven is onbestendig, en dat soort dingen. Een stem zegt iets over wat er gebeurt als je zand te hard probeert vast te houden in je hand. (Een andere stem zegt dat dat ongetwijfeld waar is, maar dat het leven toch iets aangenamer zou zijn als iedereen gewoon onmiddellijk antwoordt op een mail met een duidelijke vraag. Nog een andere stem zegt dat je redelijk hilarisch bent, en ook enigszins voorspelbaar. Wat dan weer een existentiële troost is.)

Hoe moet je het goede doen in het handelen? Het is gemakkelijk gewoon binnen te blijven, afstand te houden van iedereen, ook als je ziet dat je iemand zou kunnen helpen. Maar misschien wil die persoon niet geholpen worden? (In het kader van de zelfopvoeding heb je echter met jezelf afgesproken dat je niet afzijdig zult blijven, niet zult doen of je niet ziet wat er te doen is. Nadenken over het goede doen is soms vermoeiend.) Je staat af te wassen. Op het plein zie je een buurvrouw op een wel heel klein trapladdertje met een lange stok met spons aan haar hoge ramen bezig. (Misschien is dat net het concept van haar speciale fitnessprogramma? Misschien is dat een soort spel met haar kinderen? Misschien heeft ze wel een grotere ladder, maar gewoon geen zin die uit het hok te halen? Maar het is toch wel een beetje gevaarlijk, sowieso, en ze is net bevallen. Moet je niet gaan vragen of ze jouw ladder zou willen gebruiken? Is dat niet een beetje onnozel?) (Je zou kunnen wachten tot ze bijna klaar is, en dan vaststellen dat het te laat is om het nog te gaan vragen. Het probleem zou geëvaporeerd zijn.) (Dat was wel niet de afspraak in het kader van de zelfopvoeding!) Je loopt naar buiten, ze is nog steeds bezig. Je vraagt haar voorzichtig of ze misschien jouw ladder zou willen gebruiken. Het hoeft al niet meer, maar ze is blij met het aanbod en vraagt waar je woont. (Waarom dacht een stem in jou dat ze kwaad zou worden?) Je loopt terug. (Een stem in jou zegt dat je toch weer iets nuttigs hebt geleerd dat nog van pas kan komen voor als Den Duits nog eens binnenvalt.) (Het was toch beter dat je het wel gedaan hebt dan dat je het niet gedaan had, denk je.) Elke dag valt er wel iets te oefenen.

Hoe moet je het goede doen in een droom? (Welke hogere instantie bedenkt trouwens die ingewikkelde verhaallijnen in je dromen?) Je bent op weg door een of ander stadslandschap dat je niet herkent om ergens te gaan eten. Iemand heeft je gevraagd om mee te gaan. Je weet niet helemaal zeker waarom je met haar meeloopt, je hebt geen idee wie ze is. Samen met nog twee andere mensen komen jullie aan in een huis waar jullie gaan eten. Het is een merkwaardig soort loft, met allerlei niveaus. Aan de ene kant staat er ook een enorm scherm, waarop allerlei dingen aan het flikkeren zijn. (Een soort NASA control centre of zo.) Je loopt een beetje verloren rond, probeert op allerlei plekjes sociaal wenselijk gedrag te vertonen in varianten van small talk. (De mensen die daar wonen zijn wel een beetje raar. De mensen met wie je gekomen bent ook, eigenlijk.) De vrouw des huizes (denk je toch) gaat ineens traag en zelfbewust voor je staan, kijkt je aan en vraagt dan (al is het meer zeggen dan vragen): “Mag ik u kussen?” Je mompelt iets, en ze gaat er voluit voor. (Je vraagt je af of je in die context het goede hebt gedaan, of je soepel genoeg – alsof je wist hoe dat moet – contact had gelegd met iedereen, of je geïnteresseerd genoeg was in alle verhalen – ook al had je geen idee wat er op dat grote scherm allemaal gebeurde – en dat soort dingen. En wat nu eigenlijk de meest aangewezen, vanuit het perspectief van het goede, vanzelfsprekend, reactie was geweest op de vrouw des huizes. Normaal deins je onmiddellijk terug wanneer iemand zoiets doet, in dit geval stond je daar heel rustig. Die kwesties gaan door je hoofd, in die ene seconde, in je droom.) Daarna gebeuren er nog allerlei andere dingen, die je je niet meer zo goed herinnert. In elk geval, verderop in je droom ben je weer buiten, loop je terug naar huis, en blijkt – weer maar eens! – dat je je schoenen kwijt bent. (Zou het niet een beetje onnozel zijn om terug te gaan en te vragen of je schoenen daar nog staan? En zou die vrouw dan niet kwaad worden?) Je stapt toch maar gewoon door. (Een soort metastem zegt: Jean, je weet toch al dat dat altijd gebeurt in je dromen, dat je je schoenen verliest, en je weet toch al dat straks waarschijnlijk de droom weer voorbij zal zijn en dat je je dus, rationeel gezien, niet te veel zorgen moet maken over een soort structureel en systemisch verdwijnen van je schoenen. De metastem wijst je nog op allerlei andere dingen die meer met die vrouw te maken hebben.) Je wordt wakker en je vraagt je af of je het goede gedaan hebt.

Het voordeel van al die onthechting is dat je elke dag weer opnieuw kunt beginnen met oefenen.