30 april 2021

Tekstlagen


Je bent begonnen aan die tekst die je voor het werk moet schrijven. Er is een soort ritme van het geduld voor nodig. Geduldig laagje voor laagje neerleggen. Het is anders met andere teksten, die net iets meer hun eigen stroom kunnen volgen. Geduldig naar het einde toewerken. 

Anderen kunnen het iets gemakkelijker, ergens halverwege de tekst al uit handen geven om te laten lezen. Jij wilt altijd eerst tot het einde schrijven. Dan alles netjes maken. Een tekst die af zou kunnen zijn. Een tekst die al ergens is.

In je hoofd is een tekst die al ergens is een tekst die staat. Wat er daarna gebeurt lijkt dan iets als stukjes klei ergens bij duwen, andere stukjes een beetje wegpulken, hier of daar de balans veranderen. Maar in je hoofd denken dat de tekst er al staat.

En dat het dan gemakkelijker is om de tekst los te laten. Dat de tekst als het ware zichzelf al kan verdedigen, wanneer alle opmerkingen komen. En dat je dat cadeau wel mag gunnen aan een tekst. Het vertrouwen dat het zo zal zijn, tot het tegendeel bewezen is.

Teksten die staan, zijn teksten die je iets beter aan kunt raken. Zoals je soms onvermijdelijk aangetrokken wordt tot iets, dat je niet anders kunt, dat je handen uit zichzelf, dat. En dat je handen dan ademen.

Je denkt nu aan die keer toen je met een geliefde een tentoonstelling bezocht. Er waren die beelden, ze leken wel mensen. Er stonden overal bordjes dat je de beelden vooral niet aan mocht raken. En toch leek het de hele tijd alsof je niets anders kon doen.

Je weet niet hoe dat werkt met teksten. Op een bepaald moment zitten ze in je handen. Ze laten zich herinneren door je handen. Je voelt het, in je handen, in je hele lichaam, dat als je hier iets erbij zet, er daar iets weg moet, of niet.

Een tekst moet eerst in je handen zitten voor je die weer uit handen kunt geven, denk je. Het heeft iets met veiligheid te maken. Misschien moet je eerst ergens aangekomen zijn, voor je kunt vertrekken. Anders ben je als gaten in de wind.

Misschien zijn mensen ook teksten. Om te zien hoe ze ademen, moet je lezen. Als je lang kijkt, geduldig, zie je waar de woorden in de huid geschreven zijn. Een woord als verdriet. Je kunt je vingertoppen volgen. Hoe ze een woord betasten.

Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Misschien vertel je dezelfde verhalen steeds opnieuw. Steeds een klein beetje anders. De verhalen stonden er al. Maar elke keer was er iets met de klei. En verhalen worden laagjes van zichzelf.

Misschien zijn mensen laagjes huid. Ze leggen zich neer, in zichzelf. Misschien wachten woorden soms op die laagjes. Pas in de tijd worden ze zinnen. En pas na de zinnen kun je lezen waarom je huid deed wat ze deed.

En zo zit je naast elkaar. Je ziet hoe je in het gesprek bent gaan zitten, hoe je zelfs een beetje achterover kunt leunen. Je hoort de zinnen, je kijkt naar de woorden. En je ziet: dit zijn de woorden van nu, ze hadden al die tijd nodig.

En misschien denk je. Waarom konden we toen niet tegen elkaar zeggen wat we nu wel kunnen? Toen we elkaar verloren in lagen. Toen we soms verdwaalden in afwezigheid en gemis. Handen die wachtten op woorden. 

Je mag mijn tekst lezen, zou je willen zeggen. Je mag de woorden in mijn huid lezen, zou je willen zeggen. De gedachte alleen al is misschien genoeg. Misschien ben je alleen al daardoor leesbaar geworden. Door lagen naar buiten gebracht.

En je zou iets willen zeggen over je onvermogen, en misschien heb je het al gezegd. Je zou iets willen zeggen over wat je toen niet kon. Gaten in de wind. Soms is het goed je tekst hardop te lezen. Maar misschien deed je dat al.

Weer thuis kijk je naar je huid in de spiegel. In een toestand van mogelijke gelezenheid. In het lezen kun je de woorden ook een klein beetje bevrijden, als een beeld uit de rots. Je kunt aan de woorden zien dat ze door een ander gelezen zijn. Het verandert iets in je adem.

25 april 2021

Langs de rivier


Take me to the river… Misschien is het een verlangen, misschien is het een zekerheid, misschien is het een verdriet. Dat je steeds terug zou willen gaan naar de rivier. Om te kijken, om te begrijpen, om iets te vermoeden. Misschien zijn we allemaal verdwaald in de mistige grensgebieden, de rafelranden van het leven en is het ons lot altijd een soort vluchteling te zijn. Het zou kunnen dat je, altijd een beetje ontheemd, anders door de ruimte kunt bewegen, dat je dingen ziet die je anders niet zou zien. Het zou kunnen dat alle verhalen dan naar je toe komen. En om iets te begrijpen van wie je bent, waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat zul je telkens weer moeten terugkeren naar de rivier. Alsof die immer veranderende stroom het enige is dat blijft. De rivier van de tijd laat landschappen knarsen en schuren, je kunt de sporen nog zien. De rivier begrenst je verlangen en is er tegelijk een uiting van. Mensen spoelen aan op plekken die een soort eeuwig doorgangsgebied zijn. De verhalen wriemelen door elkaar en laten soms iets zien in verdwijnende foto’s. Het is er allemaal, in de wonderlijk mooie “terreinroman” Langs de rivier van de Duitse schrijfster Esther Kinsky (vertaald door Josephine Rijnaarts. Een heel poëtisch boek, om traag te lezen en daarbij zelf een beetje een rivier te worden.

De vertelster is een Duitse vrouw die een aantal jaar in Londen woonde en nu voor enkele maanden verhuist naar een arme buitenwijk van de stad. Het is een tijdelijk verblijf, veel dozen blijven onuitgepakt. Ze zal er enkele maanden blijven om daarna weer te verhuizen naar ergens in het oosten van Europa. Veel komen we over haar niet te weten. Ze groeide als kind op nabij de Rijn. Die grote rivier bepaalde het landschap en het leven. De dingen zijn aan deze of aan de andere kant van de rivier. De rivier draagt de herinnering in zich van wat tussen de bron en hier gebeurde. En de rivier is ook altijd een verlangen naar de zee of naar een ander of groter leven. Ze heeft al op verschillende plekken gewoond, reisde veel en ook bij die reizen ging het steeds om rivieren. Als kind had ze al een aantal reizen gedaan. Er zijn veel rivieren in haar herinnering.

Ze wil weg uit het centrale Londen, misschien omdat het te compact of te ineengedrukt is, alsof sommige dingen daar niet kunnen ademen. Ze gaat naar de buitenwijk, die in veel opzichten wordt bepaald door de River Lea, die verderop uitmondt in de Theems. De Theems verbindt haar met haar vader. In Londen zijn, de rivier zoeken, van bron tot monding, het heeft ook iets te maken met een soort rituele zoektocht naar haar vader.

De plek waar ze terechtkomt is een arme en wat grauwe buurt. Het is een heel diverse wijk, met veel joodse mensen, winkeliers van allerlei nationaliteiten, arbeidersgezinnen, vluchtelingen en migranten. In de paar maanden dat ze er verblijft is het alsof ze de hele tijd onderweg is, in allerlei omtrekkende bewegingen rond de wijk. Het is alsof ze alle mensen uit haar buurt en hun verhalen leest. Het is alsof de hele wereld beweegt in die wijk die tegelijk een plek met een geschiedenis en ook een permanente transitzone is. Je voelt dat de vertelster daar wilde zijn, in die deels onbestemde plek. Ze is zelf ook een passante, op de vlucht voor een rusteloosheid. De voorlopigheid van die plek geeft haar precies de kans om met een open en vrije blik te kijken.

Haar dagelijkse wandelingen worden telkens op een of andere manier aangestuurd door de rivier. Ze gaat steeds verder zoeken. De wijk is een grensgebied. Tussen stad en buitengebied. Het was een industrieel gebied, waarvan de roestige restanten nog steeds het landschap tekenen. Tegelijk blijft de nabije stad duwen en trekken. De natuur is de getuige van al die veranderingen. In eindeloos veel mooie beschrijvingen ziet ze elke keer nieuwe dingen, leest ze het landschap als was het telkens voor de eerste keer. In die rafels, waar je de littekens van het verleden kunt zien, kun je iets leren over de krachten van de tijd. Misschien zijn we allemaal wel een beetje vluchteling, altijd tijdelijk gestrand. En de rivier gaat verder, naar de grote stad, naar de zee.

Hoewel de vertelster niet zoveel over haar eigen verleden of bestemming vertelt, leer je haar in die zoektochten toch op een bijzondere manier kennen. Zo heeft ze iets met foto’s. Ze gaat vaak op zoek op rommelmarkten, die ook een soort grensgebied zijn tussen werelden, naar oude foto’s. Getuigen van levens die ooit waren. Tijdens haar wandelingen maakt ze foto’s met een Polaroidcamera. Het zijn foto’s die zich langzaam laten zien en die ook verdwijnen. Ze brengen iets in beeld dat je zelf nog niet zag. Alsof ze iets zien van de poëzie van het landschap dat je niet met je eigen ogen kon zien. De wandelingen, de verhalen van al die kleurrijke personages die zo liefdevol worden beschreven, de herinneringen, de beschrijvingen, het ritme van de woorden, het loopt allemaal door elkaar en kantelt soms in een mythisch licht. Dat hele landschap, vol littekens en zwarte gaten, het wordt een microkosmos voor de hele wereld en de krachten van de tijd.

Esther Kinsky schrijft in bezwerend mooie meanderende zinnen, heel poëtisch. Ze zijn schitterend vertaald. Als lezer moet je je een beetje overgeven aan het ritme van het boek. De 37 hoofdstukken zijn telkens als een lange wandeling die je met een grote adem doet. Als je traag leest, voel je hoe zorgvuldig elke zin is opgebouwd en hoe verbluffend alle beschrijvingen zijn. Je kunt de rivier niet opjagen, maar je kunt er ook niet aan ontsnappen. Je moet telkens weer terug. Tot de tijd daar is dat je samen met de vertelster kunt vertrekken. Wanneer je het boek uiteindelijk neerlegt, is het alsof je iets groots hebt gekregen.

24 april 2021

Nalatenschap


‘Kom even bij me liggen hier.’
‘Ik? Maar wil jij niet?’
‘Kom maar hier, doe het nu maar.’
‘Oké, ik zal proberen.’
‘Lig je goed zo?’
‘Ja, ik denk het wel. Maar ben ik niet te hoekig of te zwaar of zo?’
‘Onnozelaar, je bent helemaal goed. Wat gebeurt er nu?’
‘Ik weet het niet zo goed. Allerlei dingen tegelijk. Misschien is het gewoon omdat het zo lang geleden is, misschien weet mijn lichaam gewoon niet hoe dat moet.’
‘Het is precies of je bang bent.’
‘Ik denk dat mijn lichaam dat zo geleerd heeft. Het uitgangspunt is iets als: als iemand je aanraakt, dan is dat gevaarlijk. Het gaat vanzelf, als iets dat losstaat van mijn hoofd. Je doet helemaal niets fout, integendeel.’
‘Zou je anders weglopen?’
‘Minstens, haha. Het is alsof er een soort radar onder mijn huid zit. Die stuurt de hele tijd vragen uit. Wil je iets van me? Wil je me hebben? Is dit eigenlijk een omweg voor iets anders? Bij het minste signaal sluit het zich. Na een tijdje komen er dan andere vragen. Misschien is dit wel echt? Misschien is dit iemand die gewoon bij me wil zijn en mij gewoon even zou willen vasthouden, misschien wel gewoon voor mijzelf, als iets dat gewoon zichzelf is, niet iets dat eigenlijk iets anders is, verborgen.’
‘Het is wel druk met al die vragen. Ik voel het allemaal wel eigenlijk.’
‘Ik probeer het gewoon allemaal te observeren. Het is zo verwarrend soms, ik kan het zo goed als niet controleren. Het is niet dat ik tegen mezelf kan zeggen dat ik gewoon moet ontspannen of zo, zo werkt het niet, of misschien pas na een heel lange tijd. En al snel ga ik dan denken dat ik een soort last ben, te groot of te zwaar of met te scherpe kantjes of niet soepel genoeg, wat dan ook.’
‘Dat zijn soms net de leuke dingen, dat jij echt als lichaam zo aanwezig bent. Het is net fijn dat je zo groot bent. En je bent ook altijd lekker warm. Je doet dat heel goed. Al lijkt het alsof je altijd toch een beetje klaar bent om weg te lopen.’
‘Altijd.’
‘Is dat niet vermoeiend?’
‘Je moest eens weten.’
‘Maar vind je het wel fijn?’
‘Ja, stiekem wel natuurlijk. Het is een beetje alsof ik met een blinddoek door een grote kamer moet, de hele tijd denkend dat ik ergens tegenaan zal lopen of dat er iemand mij zal komen pakken. Terwijl de kamer waarschijnlijk gewoon helemaal leeg is, in het volle daglicht.’
‘Dit is toch eigenlijk het simpelste dat je kunt doen, je moet hier gewoon maar liggen en je een beetje uit handen geven.’
‘Ik weet het.’
‘Het was een beetje een moeilijke dag vandaag. Het lukte niet altijd goed om me te concentreren. Dat verhaal van enkele dagen geleden bleef nog door me heen gaan. Zo gaat het eigenlijk altijd bij mij. Als er dan iets gebeurt dat zo intens is, trilt dat precies nog enkele dagen na.’
‘En je moet dan gewoon afwachten of ondergaan of zo, vermoed ik?’
‘Ja, zo is het. Ik probeer het te leren, om dat gewoon te zien of zo. Opdat het dan sneller weer voorbij trekt. Maar ik kan niet zeggen dat dat me altijd al lukt.’
‘Moeten we dan niet wisselen?’
‘Nee, nog niet, nog lang niet.’
‘Maar ben ik toch niet te zwaar?’
‘Nee, onnozelaar.’
‘Vertel je dan nog wat verder? Ik zal hier gewoon zo blijven liggen, en niet bewegen.’
‘Dat mag wel hoor, graag zelfs. Maar ik vertel wel verder. Ik weet dat je goed zult luisteren.’
‘Kom maar.’

18 april 2021

Stottertijd


De app vraagt wat je favoriete trajecten zijn. Ineens beseffen dat dat traject naar het noorden er waarschijnlijk niet meer bij zal zijn.

Wakker worden uit een droom. Iemand in die droom zei iets dat je verwarde. Ze lijkt op iemand, je weet niet wie. Je probeert haar terug naar de dag te halen.

De jazzplaten die klaarliggen voor het poetsmoment. Twee van hen zitten nog netjes in het cellofaan, zijn nog niet geopend. Als een geheim. Je legt ze telkens heel voorzichtig op.

Het artikel lezen en iets zien. Iets over de liefde. Het lijkt ineens zo helder. Iets dat je geleerd hebt. Misschien zul je het haar vertellen.

Dat stuk van het terras opruimen, een beetje toch. Stukjes schap leegmaken in de berging. Hoopjes weggooien. Het gaat door, stel je vast, dat wat begonnen was.

Tijdens de wandeling uitkijken naar dingen die wachten op een foto. Bevrijd uit de omgeving van tekens. Alsof ze ineens heel even thuis zijn.

De man die met zijn dochtertje aan de hand door de straat loopt. Hoe rustig vanzelfsprekend het beeld lijkt. Even aarzel je om te blijven kijken.

Denken aan die foto van je overgrootvader die daar ergens in die grote dozen zit. Je wacht op een moment om die weer te gaan zoeken. Je weet niet waarom.

De tekeningen die je al terugvond in de dozen. Tekeningen die je ooit maakte over een gezinnetje. Ze lijken zo wezenloos, alsof iemand anders ze maakte. Toch staat je naam erop.

Waarom wil je nu zo snel aan die en die en die en die en die vragen hoe het gaat? Misschien wil je iedereen in het leven houden. Je doseert, dat lijkt wel beter.

Je lichaam blijft rusteloos, verzet zich een beetje tegen een middagdut. Je schuift half weg, er is nog geen verlossing. Je gaat toch maar weer dingen doen.

Waarom je ineens zo dacht aan dat ene nummer. Motherland. Iets is daar dat je zou kunnen omhelzen. Iets in de kanteling.

Je kijkt naar het lichaam in de spiegel. Je denkt aan dat ene puntje dat ergens op je rug staat, je kijkt er niet zo vaak naar, eigenlijk. Je kijkt naar de littekens.

Je zit op het terras te lezen. Met het buitenlicht wordt je boek nog mooier. Hoe die vrouw haar omgeving leest. Misschien zie je nog altijd veel te weinig.

Een artikel in het weekendblad, over alleen eten. Je vindt het eigenlijk al behoorlijk goed dat je elke dag voor jezelf kookt. Volgens dat artikel is het ook een manier om jezelf op een portie liefde te trakteren. Lichte verwarring.

Die spannende serie. Je stelt vast dat je begint te roepen tegen het scherm. Je kijkt even om je heen, niemand heeft het gezien.

De twee jongens die op het plein met hun skateboard bezig zijn. Die muziek die ze erbij op hebben gezet is maar niks. Maar hoe zij telkens opnieuw iets proberen, het ontroert je.

Een plots opkomend museumverlangen. Misschien is het wel hoog tijd om iets af te spreken met je museumvriendin.

Je vertelt over het huis. De laatste spullen weghalen. Het lijkt al zo’n eeuwigheid geleden. Alsof er al een vlies is tussen toen en nu.

17 april 2021

Kleine opstandigheid


Je bent niet zo goed in kanker.

Het is geen metafoor, het is geen geschenk van een of andere diepere zin, het is een kloteziekte.

Je weet niet goed waar je met je kwaadheid naartoe moet, wat je met je opstandigheid moet doen.

Misschien zijn er in enkele weken net iets te veel kankerverhalen naar je toe gekomen. Verhalen die er soms al waren, verhalen die erbij kwamen.

Je weet niet goed hoe je al die verhalen rustig in je handen kunt houden. Je buigt je hoofd voor de verhalen, voor wat die mensen meemaken. (Je denkt aan al die verhalen die je niet eens kent, die er nu ook zijn.) Je probeert gewoon te blijven, in dit hier, of zoiets. Het gaat helemaal niet over jou. (En tegelijk is iets in jou zo razend, eigenlijk.)

Je kijkt naar je handen. Je roept tegen de krant of tegen het scherm als er weer eens iemand zegt of lijkt te zeggen dat het hem of haar helemaal niet kan schelen hoeveel mensen er op de intensieve liggen. Je denkt aan die mensen die hun kankeroperatie voor de derde keer moeten laten uitstellen of gewoon lang moeten wachten nu. (Je probeert te blijven oefenen in empathie en alles begrijpen en niet oordelen. Alle werkelijkheden zijn wat ze zijn. Dat zien lukt ook allemaal wel. Je begint niet te roepmailen of brultweeten. Maar iets in jou… is… zo razend… Op iets.)

Het zijn misschien omweggevechten. Een soort driebandenkwaadheid. Of misschien gewoon machteloosheid voor gevorderden.

Het zou handiger zijn als je tegen die ziekte zelf zou kunnen brullen. Maar zo werkt het dus niet, blijkbaar.

(En toch, ben je…)

Je hebt in de loop der jaren al zoveel mensen verloren aan die stomme ziekte. En ook dat is het leven. (En toch, ben je…)

Het is goed, even stil te zijn in dat besef, denk je, telkens weer. Ze kijken naar je, je ziet het altijd, hoe ze naar je kijken. Blijf maar in de buurt, denk je, het is goed.

Het is zo verwarrend allemaal.

(Je weet soms niet waarom jij zoveel geluk hebt gehad, en die anderen niet. Je weet dat die waaromvraag verkeerd is. En toch weet je soms niet waarom. Het is.)

(Je weet soms niet goed wat je moet doen met dat leven dat jij terug hebt gekregen, en die anderen niet. Of je het wel genoeg eert, elke dag. Ze kijken naar je.)

(Je had toch de afspraak gemaakt met de kosmos dat niemand van jouw dierbaren nog kanker mocht krijgen, omdat jij het al had gehad. Je weet ook wel dat dat volstrekt belachelijk is en dat de kosmos niet op die manier onderhandelt. Je weet dat in die zin de kosmos wel een metafoor is, of iets, wat dan ook. En toch ben je kwaad omdat de kosmos zich niet aan de afspraak houdt.)

Het is zo verwarrend allemaal.

Misschien is het goed om in verwarring te blijven, te blijven kijken. Telkens opnieuw.

En je zou graag iets willen kunnen doen, met die handen of zo, maar zo werkt het dus niet. Je kunt hopen voor wat je nog niet weet, en je kunt kijken en het hoofd buigen voor het lijden dat er is. De verwarring is voor af en toe even, als niemand kijkt. Die zou je willen kunnen afleggen, en soms lukt dat ook. Om in die afwezigheid aanwezig te kunnen zijn, dat is dan de oefening, of zoiets. (Misschien is het niet zo erg dat je het allemaal niet altijd goed weet hoe dat moet.)

Kijken en blijven, misschien is het dat wat we te leren hebben, elke dag. 

En je denkt dat het goed is, dat je dat moet doen. Telkens weer even gaan staan op die plek, waar leven en dood en ziekte elkaar raken. Die verwarrende plek. Dat ritueel. Opdat je niet zou vergeten.

En ondertussen gaat de tijd verder. Volgt de ene dag op de andere.

15 april 2021

Verhaalhuid


Stel dat je zou kunnen kijken naar de lagen in je huid. Niet om te oordelen, niet om jezelf erin te koesteren, niet om er te blijven. Alleen maar kijken.

Je weet nooit helemaal zeker waarom die lagen bewegen.

Soms is het eenvoudig. Je hebt die ene beweging gedaan en daarna voel je het. Er is een soort rechte lijn tussen wat er gebeurde en wat zich later laat voelen. Je stond of zat of lag te lang in een bepaalde houding, het is redelijk overzichtelijk.

Soms is er verlangen, huidhuid. Een wat verwarrende pijn. Je eigen kleuren zijn buiten de lijntjes geduwd, ze vermoeden een fantoompijn. Misschien is het een pijn die een gezant is van een andere, misschien ook helemaal niet. Misschien is ze gewoon helemaal zichzelf.

Soms is er een kramp, onmiddellijk, of later. Misschien is er iets dat heel spannend is, misschien is er grote druk. En is je lichaam een echo, dichtbij, of na een tijd heel ver weg. Een kwestie van tijd.

Het raakt soms al aan rivieren, ergens onder het oppervlak. Misschien is er een gat, komt er ineens een gat, waardoor ze elkaar raken.

Soms heeft je lichaam een eigen geheugen. Net dat ene kleine ding, als de vleugel van een vlinder, kan een kleine storm veroorzaken. Iets dat iemand zegt, een geur, een beweging, een trilling in een stem, het kan alles zijn. Het geheugen reageert, door je huid.

Het is als een echo zonder geluid. Soms komt de rimpel op het water pas een hele tijd later. Op een onbewaakt moment, nadat de dingen weer rustig geworden zijn, terug veilig. Iets komt. Maar de echo zonder geluid heeft niet altijd een vorm die je zou kunnen herkennen.

Soms is gewoon vermoeidheid. Je huid lijkt zich te verzetten tegen te veel dingen die van buiten naar je toe komen. Je stelt het vast, en laat het.

Soms is er verdriet. Als een reisgezel met alle tijd. Soms stilzwijgend op de achtergrond, soms niet. Het heeft zich ooit in je huid gevestigd. Misschien heel traag, nauwelijks merkbaar, misschien als een plotse indringer.

Soms is er de zon, of een warme trui, of die stemmen en bewegingen die je hele huid doen tintelen. Ze laten een mogelijkheid zien. Een herinnering aan wat er altijd al was, of had kunnen zijn.

Soms is er iemand die je aanraakt. Soms voel je pas daarna de rusteloosheid die er daarvoor was.

Soms is er pijn die ineens naar je toe komt. Het is pijn aan het einde van iets. Zoals pijn die op rust wachtte. Het duurt een tijd eer je het ziet, als het negatief van een foto, of een merkwaardig soort spiegelbeeld.

Soms is er muziek, die iets in je troost. Je zou niet weten wat het is. Je voelt alleen de troost. Misschien begint er iets in je huid mee te trillen.

Soms is gelukzaligheid, na allerlei vormen van beweging.

Al die dingen kunnen door elkaar heen lopen. Ze kunnen elkaar afwisselen. De dingen kunnen in een seconde veranderen.

En soms lijkt het alsof er onder dat alles – het heeft misschien iets met die rivieren te maken – verhalen zijn die autonoom door je lichaam bewegen. Ze hebben hun eigen adem, hun eigen bestemming. Het lijkt misschien alsof ze dolen, maar dat is waarschijnlijk niet zo. Ze weten van zichzelf wat ze te doen hebben. Misschien kun je er onbewust voor zorgen dat ze sneller gaan, of trager. Misschien zijn ze gestart toen je nog een kind was. Misschien waren ze toen een alerte reactie, een poging tot bescherming, een zin zonder woorden nog. Soms is het of je die verhalen bijna kunt horen of zien, in dat niemandsland tussen wakker en niet meer. Alsof je jezelf zou kunnen inpluggen. Het is alsof ze iets te doen hebben, zoals rustig door een huis wandelen en alle vlekjes wegwerken. Dat ze bewegen, hoor je in die fluittoon die soms de aandacht op zichzelf trekt. Soms, na al die jaren, als het verhaal verteld is of als een hoofdstuk klaar is, kunnen ze ineens je huid doen samentrekken in een benauwende kramp die je doet duizelen, of laten ze je buik schudden. Nadien herschikt je lichaam zich.

Soms zou je al die lagen gewoon willen kunnen zien. Gewoon, om te zien, en te begrijpen.

Soms zou je willen weten hoe de nulversie van je huid is. Al is dat misschien een illusie, dat er iets is als een nulversie.

11 april 2021

Muziekjes


(Verspreid over ruim een week.)

De intense vurige ogen van Bob Dylan, zodra hij Hurricane begint te zingen in die geweldige film over de Rolling Thunder Revue. (Binnenkort wordt hij 80, denk je. Misschien is er aan zijn ogen weinig veranderd.)

Howlin’ Wolf, hoe hij daar staat, als een reus, in die documentaire over de Chicago blues.

Die luitspeler die de Chaconne van Bach speelt. Je bent niet bestand tegen dat stuk. Die dalende tonen, telkens opnieuw. Alles van het leven zit in dat stuk, denk je. De luit maakt het zo zacht. Alsof de noten niet meer schuren. Misschien heb je dat toch net iets liever, dat ze wel schuren. (Je denkt weer aan die dansvoorstelling met dat stuk. Het eerste deel helemaal in het donker, alleen de violist. Het tweede deel met de dansers.)

Het instructiefilmpje. Hoe je Boogiewoogie moet spelen op de piano. Je kijkt naar het filmpje, je oefent even aan de piano. (Je denkt aan de concerten met Jools, hoe snel hij speelt met die linkerhand.) Je kijkt naar je handen.

Die nieuwe cd van Rhiannon Giddens. Hoe mooi die is. (Je denkt weer terug aan dat concert en de documentaires die je over haar zag.)  Je houdt van haar betrokkenheid, de intensiteit waarmee ze de dingen doet. (Een koffietje met haar, hoe geweldig zou dat zijn?)

Die aria, Mache dich, mein Herze, rein, bijna aan het einde van de passie. Op dat moment komen de tranen, hevig. Je vraagt je af waarom, net daar. Het is iets met de muziek. Het is iets met het verhaal, wat die man doet. Hoe menselijk het lijkt, na zoveel vreselijke dingen.

Die playlist die is gemaakt voor je moeder. Soms ga je er nog eens naartoe. Je hoort er Georgia On My Mind, of Café Breugel, of Kraanvogels. Je hoort er Moustaki, Brel, Alan Stivell en Brassens.

Dingen die je niet wilt horen. Je begrijpt niet altijd waarom. Zo wil je telkens de radio afzetten als er iets van de Beach Boys komt, of wanneer Baker Street nog maar eens komt. Of je zet hem ook effectief af als Sweet Home Alabama komt, omdat je die ene zin niet wilt horen.

Die enorme collectie jazzplaten van je vader. Je draait ze in beetjes, telkens enkele platen bij het poetsen. Dit keer Kid Ory, Jim Robinson, Fletcher Henderson. Hoe ze je telkens ontroeren. Hoe fijn het is die vinylplaten te voelen.

Gaan zoeken naar muziek van Little Walter. Een filmpje zien van een optreden van Muddy Waters. Iets in jouw lichaam is ingesteld op de blues.

Soms ineens een welbepaald nummer willen, pas rustig worden nadat je het gehoord hebt. Shawn Colvin met These Four Walls. Daarna Joe Henry met God Only Knows. Daarna Gillian Welch met The Way It Goes. En Bob Dylan met Boots of Spanish Leather. Daarna begint je lichaam rustiger te worden, ben je weer een beetje thuis.

Kunnen verlangen naar hoe je je zult voelen zodra je de fado van Carminho weer hoort. (En terugdenken aan die concerten, met je fadovriendin. Hoe ze die ene keer het podium op kwam wandelen. Hoe het was alsof je haar bijna aan kon raken. Hoe breekbaar ze daar stond, op de rand van het podium.)

Je afvragen, weer over die chaconne, hoe Bach die nu eigenlijk geschreven heeft. Of hij dan met zijn viool tussendoor stukjes zat te oefenen, om te zien of het wel speelbaar was wat hij net geschreven had. Of hij die muziek in zijn hoofd kon zien.

(Het is of je in je hoofd de onzichtbare plek kunt zien langs waar de woorden naar je toe komen. Je denkt dat er in jouw hoofd niet zo’n plek is voor muziek die er nog niet is.)

Dat programma dat je toevallig ontdekt. Over een soort atelier waar mensen oude spullen naartoe mogen brengen die moeten gerestaureerd worden. (Ineens denken dat je dat had moeten kunnen zeggen tegen je vader, dat hij naar dat programma moest kijken. Vaststellen dat je het zelf ook heel boeiend en ontroerend vindt.) Kijken naar de man die die oude Wurlitzer helemaal terug als nieuw maakt. (Denken aan hoe je vroeger ook in het café liedjes ging kiezen op de jukebox.) Kijken naar die man die die oude grammofoon herstelt, met van die 78-toerenplaten. En het geluid dat weer terugkeert, en de ogen van die vrouw, die de muziek weer hoort.

Een liedje in je droom horen. Wakker worden en niet meer weten welk liedje het was.

Je herinneren dat je enkele dagen geleden door de stad liep en de hele tijd een liedje in je hoofd had, dat je als het ware kon zien. Niet meer weten welk liedje dat was.

In de etalage van de platenwinkel gaan kijken naar die plaat van The Beatles in Hamburg. Het moet een bootleg zijn, denk je. Je hebt wel een dubbelelpee van een van hun concerten in Hamburg. Je herinnert je nog dat je de uitvoering van Besame Mucho op die plaat zo geweldig vond. Misschien moet je die nog eens opleggen.

Je zit te kijken naar Line of Duty. Je hoort het accent van de acteurs. Het is in Noord-Ierland. Je denkt aan Van Morrison. Je zoekt in je hoofd welk nummer je zou willen horen. Het wordt Tupelo Honey. Je hoofd begint te wiegen, je begint te glimlachen.

(En zo gaat het elke dag weer verder.)

10 april 2021

Achtergrondalleen


Het zal waarschijnlijk voor iedereen anders zijn. Varianten van alleen zijn.

Misschien maakt iedereen een eigen plek. Misschien maakt het voor velen helemaal niets uit. Misschien kunnen zij het overal. Of misschien wel helemaal niet.

Je kijkt naar jezelf, hoe je het doet. Het is iets van vroeger, denk je.

Je bent graag alleen als je weet dat er anderen in de buurt zijn, ergens op de achtergrond. Dat lijkt het model.

Alleen zijn in het huis. Horen dat er iemand voorbij komt wandelen. Horen dat ergens iemand aan het werken is. Horen hoe de buren thuiskomen. In de nacht horen, ergens, hoe er iemand in de straat is. Terwijl je eet of kookt, het plein zien. Iemand fietst voorbij. De buurvrouw is boodschappen gaan doen. De andere buurvrouw wandelt met de baby.

Al die dingen vermoeden, soms is dat al genoeg.

Het zou voor jou niet werken, denk je, alleen in een huis ergens midden in het veld. Het zou kunnen dat je je vergist, het zou kunnen dat je eraan went, maar je denkt dat het je bang zou maken. Voor anderen zou het net goed werken, is dat net wat ze zoeken. Je bent blij voor hen.

Het is iets van dat kleine jongetje, denk je soms. Je leerde alleen zijn, in die eigen wereld die je voor jezelf maakte. In dat grote huis was er bijna nergens een plek waar je vanzelfsprekend kon ademen. Het jongetje zit op de grond, met de Lego te spelen, zijn rug naar de tafel, waar de mensen zijn. Misschien was er een denkbeeldige lijn rond het jongetje.

Het ontheemde huis.

Het is iets van de muren. Het vorige huis, dat wiebelde in de storm. (Zoals het oude huis, dat wiebelde door het verkeer op de kasseien.) Het nieuwe huis, met sterke muren. De storm kan je niet raken. Zo kun je alleen zijn. Misschien zijn de muren een niet zo denkbeeldige lijn.

Je weet niet zeker of je die rust helemaal begrijpt. Of hoe rust die rust is.

Het is goed alleen in het huis te zijn, op een stille zondag. Het past bij je adem. Of het past bij wat je jezelf geleerd hebt.

Het is iets van nu, denk je, na alles wat eraan voorafging. Dat je in die stoel kunt zitten, naar het licht gedraaid. Als je wilt, kun je de mensen zien, maar het is genoeg ze te horen. Terwijl lees je verder. Misschien zoek je toch de rand van de cirkel op, om daar te zijn. Dat je daar misschien thuis bent.

Hoe het huis kan veranderen als er ook iemand anders is. Soms is het alsof het huis dan mee beweegt, anders wordt. Alsof er een balans verschuift. Soms is het alsof het huis gewoon wacht, dicht bij jou blijft, ook al voel je dat niet, tot het weer rustig is. (Ook dat zal waarschijnlijk bij iedereen zo zijn, denk je.)

Hoe heerlijk het is. Bij het raam zitten, achter de varens, terwijl je schrijft. Die nieuwe cd. Het geluid van de regen buiten, zachtjes tikkend. De druppels zien bij de lantaarn buiten. Dat de regen daar is, en jij hier.

Er zijn de vaste ritmes van de dag. Misschien zijn ze ook achtergrond.

Soms denk je dat je al die dingen zelf hebt gemaakt. Als een verhaal dat je beschermt tegen wankelen.

Misschien is leven oefenen in breekbaarheid, en langzaam leren dat je je handen mag vertrouwen.

Er is ook iets met het licht. Je wacht tot het ’s avonds donker is eer je de gordijnen naar beneden laat. Maar ze zijn in een lichte kleur. Je kunt steeds het licht van de maan zien, of dat van een fiets die voorbij rijdt. Het mag niet helemaal donker zijn. Zoals dat strookje licht dat er altijd moet zijn in de slaapkamer. (Misschien is het ook iets van toen. Misschien moet je vanuit de cirkel wel altijd alles kunnen zien. Misschien is te veel donkerte net als te veel stilte. Misschien heeft je lichaam geleerd om alert te zijn.)

Het is rustig geworden in dit huis. Ergens in de achtergrond is er geluid in de nacht. Je geeft jezelf uit handen aan de nacht.

En soms niet, en vaak wel.

Als er wind is, kun je de bladeren van de laurierstruik horen tikken tegen het raam. Het stelt je gerust.

En ’s avonds haal je de planten van de terrasrand. In koude nachten krijgen ze een dun wit dekentje over zich heen. Alsof je hen niet helemaal alleen laat in de nacht. In de vroege ochtend mogen ze weer terug naar hun plekje, klaar voor de zon.

En vanuit dit hier kun je berichten sturen naar iemand daar, kun je denken aan iemand daar, kun je brieven schrijven. Dat landschap dat er altijd is, in de warme achtergrond. Dat besef.

09 april 2021

Ademgewicht


Drie dagen lang geen woord gezegd, stel je ineens vast.

Soms is het alsof de zee een beetje aarzelt.

Alsof je telkens opnieuw een beetje moet beginnen in strand zijn.

Wat dan toch ook een adem wordt.

Je kijkt, en wacht, en kijkt.

De nacht is anders stil.

Rusteloze dromen, soms.

Het ritme van de dagen, het is anders.

Er is meer open ruimte in de dag.

Soms adem je een voorzichtig verdriet.

Soms kijk je naar de stroom.

De les die je moet geven, de stemmen die je ziet.

Je fietst door de sneeuw, ziet nauwelijks iets.

De rust van het postkantoor.

Je loopt even verloren in de middenberm van de dag.

Een ander ritme groeit, in een lichte ascese.

Je ademt rond het boek van de voorouders.

Een bericht doet je even wankelen.

Je nachtlichaam schuift uit de groef.

Zoveel beelden die daar ergens zitten te wachten, blijkbaar.

Stevig stappen in de koude ochtend, je schuift weer in elkaar.

Woorden zeggen, en zien wat er verandert.

De gesprekken, een trage toeschouwer.

Die ene bloem gaat het niet redden, denk je.

Het glas met thee, het boek, de stoel, het ritme, adem.

Bellen voor de verjaardag, denken aan het cadeau dat onderweg is.

Een pak dat onderweg is, hoe je dat nooit helemaal kunt begrijpen.

Je kijkt naar de woorden, tijdens de vergadering.

In uitstel, die reeks documentaires, avond na avond, verhalen over geweld.

Het raakt je huid.

Je denkt aan ketens doorheen de tijd, en wat ze doen.

De nacht is leger.

Traag bewegen in de dag.

Jezelf uit de dip lezen.

Woorden stromen door je hoofd, ze worden een lijstje voor later.

Soms heb je het koud, ineens.

De buik zegt je iets over wat voorbij is.

De nachtbuik heeft een eigen adem.

De zon in een nieuwe dag.

Je loopt door de stad, snel, zoals je wou.

Dat artikel dat je straks nog wilt schrijven, de woorden komen.

Hoe de dingen het gewicht van je adem veranderen.

Je krijgt nieuws, je hoort het verhaal, het geeft iets van rust.

Je beweegt anders.

04 april 2021

Stil is goed


Misschien is het een verwarrend feest. Misschien is het dat altijd geweest voor jou. Misschien is dat alles. Het is stil, en dat is goed.

Je hoopt dat het anders is voor de anderen, daar. Je hoopt dat ze zich feestelijk kunnen voelen. 

Misschien voelen ze een verlossing, ook al zouden ze die hoogdag anders willen kunnen vieren. Je bent blij voor hen. Misschien hebben ze alle goede manieren gevonden om hun kinderen en kleinkinderen te kunnen zien. Je bent blij voor hen. Misschien zijn er eindeloos veel blinkende ogen, op zoek naar eitjes. Je bent blij voor hen.

Je hoort de klokken. Je ziet de lentezon. Er zijn weinig mensen onderweg, hopelijk zijn ze allemaal ergens. Daar waar ze samen zijn, op een of andere manier.

Je denkt aan het Oster-Oratorium. Misschien was je altijd al een toeschouwer, en zul je dat altijd blijven. Ergens in je herinnering is er die muziek. Hoe die ineens een plek maakte, hoe je op die plek kon zijn, in het huis, hoe je naar de tuin kon kijken, hoe je ergens was.

Je zag het kader niet, waar de dingen in elkaar pasten. Maar je kon wel kijken naar de mensen in het huis. Ook in afwezigheid kun je zijn, en kijken.

Het huis is er niet meer. De mogelijkheid van een huis is er niet meer. De tuin is verdwenen.

Je kijkt traag naar de planten op het terras, de planten in dit huis. De voorzichtige bloemen in de bak. Ze zijn. Ze kijken naar je. Dit stil is goed.

Dat gedichtje dat je nog moest schrijven. Dat poetsen dat je nog wilde doen. Het schuift in de dag. Het voegt zich in je adem.

Je wenst het aan alle anderen. En het is raar die wensen te lezen, dat je moet genieten, dat het een geweldig feest zal worden. Ergens onderweg kantelt het, en het is goed, stil is goed.

Traag de kranten lezen, en nog genoeg overhouden voor de volgende dag.

Je denkt aan de kinderen. Het vuur in hun ogen. Die opstanding begrijp je wel, denk je.

Je denkt aan iemand. Hoe zou zij zich voelen vandaag? Ook vandaag zou ze een goede moeder geweest zijn, denk je.

En iets over de liefde.

Stil is goed.

Je leest in het boek. Over de rivier. Hoe het leven ademt rond de rivier. Je houdt van de woorden.

Dat van dat anders alleen. Het komt af en toe.

Je kijkt. Dat is genoeg. Stil is goed.

Je herinnert je nog wel een geur. Misschien is dat de geur van de tuin.

Je loopt behoedzaam door de kamer. Van de stoel naar de tafel, en terug. De warme thee, in dat speciale glas. De geur. Telkens even opstaan.

Het licht.

Je huid ademt, vraagt zich iets af. Het antwoord zal wel komen, en het zal goed zijn.

Je kijkt, en straks zal de dag zich neerleggen.

Stil is goed.

03 april 2021

Het kleine falen


‘Jean, zouden we nu toch niet beginnen aan die ramen?’
‘Ik heb geen zin. Eigenlijk.’
‘Kan best zijn, maar dat is geen argument. Je had het met jezelf afgesproken om het voor Pasen te doen.’
‘Is dat zo? Als Mark Rutte mag zeggen dat hij het zich niet meer herinnert, mag ik dat dan ook?’
‘Nee, natuurlijk niet. Je doet je best. Straks gaan mensen nog denken dat je geen discipline hebt.’
‘Ja, dat zullen ze zeker denken. Vooruit dan maar.’
‘Dus wat azijn bij in het water. Zal ongetwijfeld spectaculaire resultaten geven. En ook nog kranten klaarleggen.’
‘En zoals altijd beginnen met het lastigste raam, dat aan je bureau.’
‘Die varens zijn zo lastig. Ik zal ze toch maar even buiten zetten, om dan straks die bruine takjes bij te knippen.’
‘Nu vallen er allemaal blaadjes op de grond. En het plan was toch alleen maar de ramen, nog niet de rest?’
‘Dat weet je toch van alle vorige keren? Leg je er maar bij neer.’
‘Dus dat bureaublad wat opschuiven en dan als een soort kronkelende slang tot bij het raam proberen te geraken.’
‘Oké, is gelukt. Maar mijn emmer staat nog daar. Ik moet weer terug. Shit.’
‘En vergeet ook die krant niet.’
‘Er stond dat je van onder naar boven moest schoonmaken. Begrijp jij waarom dat is?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘We zijn nu wel goed bezig, maar binnen enkele dagen zal alles wel weer onder het stof hangen, door die bouwwerf.’
‘Jean, je moet het doen voor de intrinsieke motivatie. Zoals die boeddhisten die zo’n zandtapijt maken, en dan alles weer uitvegen.’
‘Ja ja. Ik pas hier nog altijd maar net tussen. Hopelijk laat ik nu ik hier zo niet al te sierlijk uit het raam hang die grote spons niet vallen, want dan moet ik helemaal naar buiten lopen om die terug te halen.’
‘En zou dat nu helpen met zo’n krant?’
‘Geen idee, zullen we straks wel merken. Ik heb wel de indruk dat het al iets beter is dan de vorige keer.’
‘Ja, dat dachten we de vorige keer ook.’
‘Die muziek is echt wel lekker. Ruby Turner samen met Jools Holland. Zo’n beetje gospel is echt wel oké nu. Peace in the Valley. Mmmmmm. Ik zou haar nog wel eens in het echt willen zien. Hoe hard zou ik dat mogen zetten nu?’
‘Dat was gisteren toch wel een fijne muziekdag. In de namiddag de Mattheuspassie en ’s avonds die geweldige documentaire over de Chicago blues.’
‘Dit slaapkamerraam is toch al iets handiger. Gaat lekker vooruit.’
‘Ik heb eigenlijk geen zin om voor dat water hier aan de binnenkant onder aan het raam de dweil te moeten halen. Het plan was toch dat we alleen de ramen zouden doen?’
‘Dream on.’
‘Het is toch altijd wat. Als je dan één ding doet, moet je er eigenlijk zeven. En vooral, je ziet de 438,3 dingen die je nog moet doen. Dat had je anders niet gezien.’
‘Hoe is het nog met de rug?’
‘Niet aan denken.’
‘Zou dat sopje nog goed genoeg zijn voor buiten?’
‘Ja hoor.’
‘We gaan weer eens proberen buiten zo weinig mogelijk te verschuiven. Is zo’n miserie altijd die grote potten te moeten verschuiven, ik heb daar geen zin in. Net ver genoeg.’
‘Shit, nu moet ik mezelf daar weer tussen wringen, natuurlijk stoot ik hier dan vanalles om. Doen of je het niet merkt, volharden in de boodschap.’
‘Alsof dat raam zich daar iets van aantrekt. Nu proberen, terwijl je over die plantenbak hangt, met sierlijke grote bewegingen met die spons en daarna met de wisser. In soepele s-bewegingen en daarna ook nog eens van boven naar beneden?’
‘Je kunt eigenlijk niet goed zien of er dingen zijn die je wegpoetst met die krant. Maakt ook wel een apart geluid.’
‘Jean, die ene struik hier is nu echt wel dood. Wanneer doe je die weg? En al die rommel hier, het loopt wel een beetje uit de hand.’
‘Ja, maar dan moet ik eerst die buitenberging opruimen, zodat die potten daar weer in kunnen. Maar niet vandaag, want ik wil nog wat hangen.’
‘Niet te veel uitstellen, zo ga je nooit een goede mens worden.’
‘Al dat wringen tussen die planten is eigenlijk nogal pijnlijk. Maar toch heb ik geen zin om ze verder te zetten. En die plantjes daar. Zou je die nu toch echt niet wegdoen? Vandaag al?’
‘Pff, misschien. Ik voel het al aankomen.’
‘Nu alleen de binnenkant nog.’
‘Sopje verversen en aan het lastigste raam beginnen. Dat is waarschijnlijk een vorm van zelfopvoeding.’
‘Het lijkt een beetje alsof het er beter uitziet dan de vorige keer. Minder strepen.’
‘Dat lijkt maar zo, je zult wel zien.’
‘Nu moeten we die planten hier ook wat achteruit schuiven om bij het raam te kunnen. Maar niet te ver, dat is lastig.’
‘Dat dacht je vorige keer. Maar goed, als je niet wilt luisteren.’
(Eerste plant valt om. Roepen tegen de plant.)
‘Ga je die aarde die uit de pot gevallen is niet best onmiddellijk opvegen? En zou je best al niet meteen die hele strook even vegen?’
‘Zucht. Waarom heb je altijd zo’n goed advies. Vooruit dan maar. En daarna ga ik verder daar.’
(Tweede plant valt om. Roepen tegen de plant.)
‘Jean, je weet toch ook dat die plant daar niets aan kan doen? Waarom roep je dan. Het is gewoon je eigen schuld, zoals steeds, geef het maar toe.’
‘Grrr… ja ja, ik geef het toe. En nu ik hier sta, moet toch gezegd worden: het is wel handig om zo lang te zijn, maar waarom ben ik zo breed, en waarom heb ik blijkbaar zo’n dik gat dat ik de planten omver duw?’
‘Die ene plant is te groot aan het worden voor die kleine pot, zie je dat niet? Die is topzwaar. Je zult die toch nog eens moeten verpotten. Je moet het niet op je dik gat steken. Trouwens je broek zwabbert heen en weer, zo dik is dat gat ook weer niet. Een beetje breed misschien. Maar dat is wel handig voor als je zwanger bent.’
‘Hier bij het andere raam verschuif ik die grote plant. Handig toch dat je daar een pot voor hebt op wieltjes. Maar van die cactussen blijf ik af. Geweldig toch hoe groot ze al zijn.’
‘Shit, dat is hier nog een vlek van de vorige keer. Pfff, al die dingen die nog moeten gebeuren.’
‘Rustig aan Jean. Voor vandaag zo meteen wel alles netjes opruimen, niets laten liggen voor straks, maar je hoeft niet alles te doen.’
‘Maar als die ruiten nu weer proper zijn, gaan de mensen van buiten toch nog beter zien dat ik hier binnen nog veel moet opruimen?’
‘Ongetwijfeld, maar toch gaan we straks even liggen, anders overleeft je rug de dag niet. Al dat gekronkel is niet goed voor je rug, dat weet je toch?’
‘Het is denk ik iets beter dan de vorige keer. Goed dus, die azijn en die krant. Maar ik ken al iemand die me meteen erop zal wijzen dat het nog lang niet perfect is.’
‘Hangt dat samen met het poetsmevrouwdebat?’
‘Sssjjjjtttt!’
‘Zelfopvoeding is niet altijd gemakkelijk. Maar ik ben wel blij dat ik het gedaan heb. Woew, wat een verschil.’
‘Maar daar zijn toch nog stukjes die niet echt goed zijn…’
‘Zucht.’

02 april 2021

Zonder strepen


De week beweegt zichzelf verder.

Je denkt nog even aan die geweldige reeks die je zag. Verstorend, verwarrend, ontroerend en zo intelligent.

(Misschien mag je bijna met een korte broek en zonder jas naar school. Het kondigt zich aan. Voor even.)

De vrachtwagen komt eraan. De folders worden gelost. Netjes in stapels leggen. En alle verhalen die je hoort. (Sommige verhalen maken je verdrietig.) Iemand brengt een zakje koekjes mee. (Je bent niet meer in staat aan de telefoon uit te leggen hoe iemand met de auto moet rijden. Je hebt een fietshoofd.)

Enkele intelligente vrouwen hebben je overtuigd om die ene foto toch maar online te zetten. (Zelf was je een beetje geschrokken.) Er zou iets gebeuren, en zo is het ook.

Je rug heeft nog tijd nodig.

(Robert Johnson zingt Kind Hearted Woman.)

Die andere reeks. Klein beetje raar verhaal, maar je blijft kijken naar die actrice.

De andere dag. Je haalt de dvd op, netjes op afspraak. (In het kader van het uitstellen van het genot, een kerncompetentie, ga je die nog enkele dagen laten liggen. Zelfs al is het Bob.) En je haalt de speciale bestelde taart op. Deel van een uitgebreid verjaardagscadeau. (Later zul je merken dat die crimineel lekker is. Echt.)

De planning voor de volgende verjaardagscadeaus zit in je hoofd. De postbode zal het druk krijgen.
Rare nachten. Mensen van lang geleden duiken zomaar op in je dromen. (Moet je daarna een berichtje sturen? Ik heb van jou gedroomd, is alles oké met jou? Of zou dat er een beetje over zijn?)

Iets is even op. Ergens in de namiddag loop je vast in jezelf. In de modder of zo. Een traag verdriet.

Op het terras lees je je boek uit. Het boek verwart je. Je had er zoveel van verwacht. Er is iets dat je raakt, onderhuids. En er is iets dat niet werkt bij jou. Het is moeilijk uit te leggen, het is iets met de woorden.

De andere ochtend. De meneer die je verwarmingsketel komt controleren werkt rustig verder. Hij loopt heen en weer met een apparaat dat een raar zoemgeluid maakt. Hij legt uit dat er een storing op zit. (Misschien meet hij de aanwezigheid in het huis van rare dromen die blijven drijven.)

Die maand zomaar al die series en films kunnen bekijken was leuk. Maar je bent ook blij dat je dat ding weer uit kunt schakelen. Je zoekt een beeld voor jezelf. Is een beetje als een heel grote koelkast hebben die de hele tijd helemaal vol is met veel te veel dingen, wat je rusteloos maakt. Gewoon net genoeg in de koelkast voor de hele week voelt wel rustiger, denk je. Voor een jaar toch.

Je belt naar het ziekenhuis om een afspraak te maken voor volgend jaar april. Iets verkrampt een beetje nadat je de telefoon hebt neergelegd.

Je mag het webinar in goede banen leiden. Je geniet ervan te kijken en te luisteren naar de twee sprekers. Hoe ze op je vragen en op elkaar reageren. Het is een mooi gesprek. Je moet een klein beetje multitasken. (Nadien ben je, zoals steeds, ontevreden over je taal. Waarom is Engels zo moeilijk? Waarom is Frans zo moeilijk? Waarom is Duits zo moeilijk? Waarom is Nederlands zo moeilijk? Het is er in alle varianten. Elke dag van je leven zuig je gulzig woorden op. Je oefent al lang. En hoe ouder je wordt, hoe moeilijker het wordt, denk je wel eens.)

Nadien nog de afwas doen. Met Bach.

Een korte, verstoorde nacht.

Die ochtend probeer je enkele zinnen te vertalen. Het is bijna onmogelijk. De zinnen zijn in het origineel waarschijnlijk onbegrijpelijk. (Ook nu zul je misschien weer te horen krijgen dat mensen de vertaling wel begrijpen, maar het origineel niet. Het is wat, met die woorden.)

Ergens in de verte is een grote meid jarig. Het cadeau arriveert op de juiste dag. Je hoopt dat ze een mooie dag zal hebben.

Een vers stapeltje boeken, in het kader van de verjaardagscadeauplanning.

Ergens in de namiddag. De passie is op de radio, het hoort bij deze dag. Je zit in de stoel, met de partituur in de hand te luisteren. (Wat een vreselijk verhaal is dat eigenlijk toch, stel je elke keer opnieuw vast.) De muziek overweldigt je, nog steeds. Het duurt lang, maar ergens onderweg heb je alleen maar het gevoel dat het voorbij vliegt. De ultieme momenten lijken zo kort. (Doet je ineens denken aan dat gedicht, Musée des Beaux Arts, van Auden. Over de val van Icarus, en dat Icarus nauwelijks zichtbaar is op het doek.) Bij die laatste aria komen de tranen, hevig. En bij het slotkoor blijf je zoals steeds desolaat achter.

(Er is iets met dat feest dat niet werkt voor jou, denk je. Je weet niet of je het goed kunt uitleggen.)

Dat ene plantje op het terras lijkt het niet te zullen halen. Misschien nog enkele dagen wachten.

(Het is tijd om de ruiten te wassen, denk je. Hoe ging je dit keer proberen om dat zonder strepen te doen?)

(Robert Johnson zingt Ramblin’ On My Mind.)