28 augustus 2011

De wolken


Wat de zee je zal vertellen. Het is een vorm van wachten. Ze zegt nooit wat je zou willen horen. Ze zegt het nooit wanneer je het zou willen horen. Dat weet je al. En toch.

Het is nog vroeg als je op het strand komt. Alleen die twee oudjes zijn er. Zoals elk jaar. Ze wandelen traag de zee in. Even later zie je twee roze badmutsen dobberen. Alsof het alleen maar zo kan zijn. De meeuwen nemen alle tijd en alle ruimte om soms de wind uit te dagen en soms gewoon te wachten. Misschien zijn ze wel zen, in dat ene moment. En de zee dan. Ze nodigt je uit. Vraagt je dichterbij te komen. Tot aan de rand. Je bent verlegen. Maar er is niemand die je ziet nu.

Het ontroert en verwart je. Te voelen hoe alle verhalen hier zijn, en altijd hier zullen zijn. En hoe tegelijk het strand je zijn hele leegte aanbiedt. Als een gebaar van vergeving bijna. Nog voor je iets zei, zo lijkt het wel. Dat die plek daar altijd zo zal zijn. Dat je alleen je ogen moet sluiten als je elders bent. Meer is er niet nodig.

Later zul je langs het water lopen. Nooit zul je kunnen vinden waar het water ophoudt en waar het land begint. Er is alleen de beweging.

De vrouw heeft haar broekspijpen opgestroopt en loopt door het opkomende water, langs de rand. Ze leest haar boek. Stap voor stap. Het boek kan niet wachten.

De man is in het water gegaan en sleept een net achter zich aan. Misschien zoekt hij vaste grond onder zijn voeten, om telkens de volgende stap te kunnen zetten. Misschien is hij gewend aan dit wankel bestand.

De drie kinderen roepen hun mama. Elk van hen heeft zonder twijfel de mooiste schelp van het hele universum gevonden. Om net daarna vast te stellen dat er nog een andere is, misschien nog wel mooier.

En de wolken. Ze zijn er de hele tijd. Zwanger van dromen en weemoed.

Verhalen vertellen terwijl je hier loopt. Ze vallen hier trager. Ook al moet je tegen de wind in spreken. De woorden nemen hun tijd om zich te nestelen. Je zou iets kunnen zeggen over wat je geleerd hebt, tot nu toe, in dit leven. Dat ene ding dat. Of misschien twee. Het zou hier zichzelf kunnen zijn, aarzelend en nooit echt gevonden.

De twee vrouwen staan hun tai chi te oefenen. Net op het droge. De ene kijkt tussendoor toch regelmatig even naar de andere. Om te zien hoe het nu juist zat met die bewegingen.

Je kunt ver gaan op de golfbreker. Verder dan dat kan de zee zich niet in zichzelf terugtrekken. Grote groene blokken. Ze zwijgen. Welke geheimen zouden zij dragen?

En tussendoor lonken de golven, met hun sappige schuimkoppen. Ze knipogen naar je. Ze gaan gewoon door, ook al kijk je niet. Dat lijken ze te zeggen.

Je loopt ook nog even de pier op. Deze houten constructie heeft iets van overmoed. De belofte van lopen op het water. De belofte van het diepe doordringen. De zee is niet echt onder de indruk. Haar vloeien is anders. Haar verlangen ook. En haar verdriet is enkel voor wie wil luisteren.

Wat de zee je vertelt. Bijna fluisterend. Maar met open ogen. Iets over loslaten. Iets over traag opgenomen worden in een andere beweging. En iets over dingen die goed komen.

25 augustus 2011

Waltzing's For Dreamers

Je zit te wachten in de rij aan de loketten. Tussen de hele wereld, zo lijkt het wel. Mensen komen identiteitskaarten afhalen, kaarten voor kinderen die mee op reis gaan, en allerlei andere documenten. Alle talen door elkaar hoor je. De man achter het loket voor je neemt zijn tijd om iedereen helemaal gerust te stellen. Het kleine meisje mag zelf haar kaart tekenen, hij legt het allemaal uit. Aan de Duitse mevrouw legt hij alles met evenveel zorg uit. Hij probeert het in het Duits, zij corrigeert hem de hele tijd. Verkeerde naamvallen. Dat was misschien een beetje te, denk je, maar die mevrouw lijkt zich van geen kwaad bewust. Grote trossen kinderwagens lijken hier permanent gelost te worden. Mensen lopen heen en weer, duwen hun kinderwagen, voorzien van baby en allerlei overlevingspakketten voor zeven dagen onbewoond eiland voor zich uit. Wanneer je aan de beurt bent hoor je de zwarte man met lange dreadlocks naast je aan de ambtenaar daar vragen of hij in deze stad geboren is, hij vermoedt namelijk van niet, en denkt dat hij dan zeker van Spaanse afkomst moet zijn. Nee, toch niet, antwoordt de ambtenaar, gewoon hier geboren. Maar wel met Schots bloed, naar het schijnt. Heerlijk toch. Je vraagt je af of afkomstig uit de Kempen ook als exotisch mag worden beschouwd. Waarschijnlijk niet.

Je lichaam lijkt met haken en ogen, en vooral het betere betonstaal aan elkaar te hangen. Die indruk heb je toch al een tijdje. Alles kraakt en is hard genoeg voor allerlei speciale toepassingen, zoals brooddeeg kneden en powertraining voor vingerspieren. Je ligt op de tafel, zoals elke week op deze dag en dit uur. De mevrouw gaat je spieren met een zekere gretigheid te lijf. Goed zo. Hoe komt het dat je altijd een beetje verlegen bent als je hier ligt? Niet om dat lijf. Wel als je iets moet vragen. Je hebt het al tien keer gerepeteerd op weg hier naartoe. Of ze even speciaal naar je nek zou kunnen kijken. Het begint daar een beetje uit de hand te lopen qua gewapend verzet. Ze trekt je hoofd in alle richtingen rond, maakt bewegingen terug mogelijk die tevoren als verloren werden beschouwd. Daarna op de fiets het lekkere gevoel dat nu gewoon alles pijn doet, evenredig verdeeld, overal een beetje. Laat het nu vooral wegstromen, even gelijkmatig, maar vooral weg, denk je nog.

Hoe je vroeger uren en uren bezig kon zijn met het samenstellen van de ultieme compilatiecassette. Eerst stapels platen klaar zetten, en dan eindeloos piekeren welke nummers er al dan niet op zouden komen, en in welke volgorde. Wachten tot de naald net ver genoeg was, en dan de pauzetoets van de cassetterecorder loslaten. Nu is de techniek verbeterd. Je schuift CD’s in je computer, maar de onrust is er niet minder op geworden. Welke nummers, welke volgorde. Nummers die je zelf heel goed vindt, maar waarvan je vermoedt dat zij ze daarom niet zomaar goed zal vinden. En toch denken dat dat of dat nummer even goed zou kunnen vallen. Ergens in het midden komt Waltzing For Dreamers. Je hebt altijd iets gehad met dat nummer. De voorzichtige en warme droefenis die er in zit. Je ziet die man en die vrouw de hele tijd voor je, in een wat vervallen zaaltje, waar het duister net genoeg aanwezig is om verdriet en verlangen net voldoende te maskeren. “And Miss, you don't know me, but can't we pretend / That we care for each other, till the band reach the end / One step for aching, and two steps for breaking / Waltzing's for dreamers and losers in love / One step for sighing and two steps for crying / Waltzing's for dreamers and losers in love”

Je staat voor de boekenkast te kijken. Ze wil graag een boek lenen. Wat zou je haar aanbevelen? Je tast voorzichtig langs de ruggen. Je vertelt waarom je dit of dat boek zo mooi vond. Ze kijkt je aan en zegt dat je blijkbaar wel iets hebt met de tragische liefde, als het over de keuze van boeken gaat. Je zegt dat je inderdaad wel iets hebt met de tragische liefde, als het over de keuze van boeken gaat.

De zee roept je. Het maakt je onrustig. Waarom weet je niet. Of misschien wel. De eerste stappen op het strand, op weg tot waar je het water aan kunt raken, zullen verlegen zijn, zoals altijd. Het zal even duren eer je weer zeker weet dat je bent thuisgekomen. Eens je daar bent, zal alles weer terugkomen. Alle verhalen van daar, die plek. Alle vragen die je zult voorleggen aan de zee, en de antwoorden die weer niet zullen komen, toch niet meteen, niet zoals je zou hopen, maar uiteindelijk dan telkens toch wel, net voor je weer zult vertrekken. Klein zul je zijn, daar aan de rand van het water, doorwaadbaar. Je huid zal geen weerstand bieden. En zo is het goed.

23 augustus 2011

Een ecologische schuldcrisis

Veel beschouwingen in de kranten over de internationale economische crisissfeer. Komt er een nieuwe recessie? Komt er een ‘double dip’? Zal de euro het houden? Zullen de beurzen terug op snelheid komen? Interessante beschouwingen. Vergeleken met een tijd geleden hebben ze nu een heel andere toon. Een heel stuk pessimistischer. In tegenstelling tot een aantal editorialisten en politici die zeggen dat er gewoon weer zo snel mogelijk een ‘forse’ economische groei moet komen om ons andermaal uit de modder te hijsen en weer op het veilige pad van de gestage vooruitgang te krijgen, lees je in die stukken een ander verhaal. Hier is blijkbaar een soort systeemcrisis aan de gang die niet zomaar over zal gaan. Vanuit onverwachte hoek worden nu ineens heel wat vragen gesteld bij een al te naïef groeigeloof, en dat is boeiend. Tegelijk valt het op dat de ecologische crisis met alle geweld uit beeld wordt gehouden, en dat zou wel eens een fatale blunder kunnen zijn.

In de naweeën van de financiële crisis van 2008 en met de beurscapriolen van de voorbije maanden is bij velen het besef gegroeid dat er iets mis is met de band tussen de financiële economie, die wispelturig en vaak grotendeels virtueel is, en de reële economie, waar mensen werken en dingen maken en verkopen. Het wordt voor velen steeds duidelijker dat die financiële economie veel te veel invloed heeft en te weinig spelregels. Alsof ze is gaan zweven, en niet langer de voeten op de grond heeft. Het zou goed zijn als we nu ook de volgende stap zetten, en eindelijk gaan inzien dat de reële economie niet los te koppelen is van de reële planeet. Die economie moet niet alleen de voeten op de grond krijgen, ze moet ook de voeten in de aarde zetten. Sommigen willen maar al te graag die band even ‘vergeten’, als dat zou kunnen, maar daarvoor dreigt een hoge prijs betaald te worden.

Zo is er een opiniestuk in de krant waar een geleerde professor het heeft over de “zes crisissen van onze tijd”. De teneur is zo’n beetje dat we jarenlang cosmetische maatregelen hebben genomen, waardoor we de crisis enkel maar vergroot hebben. En nu moeten we om onze economie te redden zeer drastische maatregelen nemen. Een van die structurele problemen is dat we ons niet zomaar uit de crisis kunnen ‘lenen’. Nog eens massaal overheidsmiddelen inzetten om banken te redden kan niet meer. Gewoon doorgaan met steeds maar opnieuw je schuldenplafond te verschuiven is misschien op korte termijn politiek verdedigbaar, op langere termijn is het niet zo’n goed idee. En burgers aanmoedigen om massaal consumentenkrediet te nemen om meer te gaan consumeren, ook dat geeft een vertekend beeld. Wat we groei noemen, is het eigenlijk al lang niet meer.

Interessant dus dat hier wordt gesproken over de kleren van de keizer. De keizer is al langer naakt, maar we willen het niet zien. Tegelijk opvallend dat er niets wordt gezegd over een rechtvaardigheidscrisis. Misschien hebben heel wat mensen kunnen profiteren van de globaal toegenomen welvaart, de tegenstellingen tussen rijk en arm zijn niet verminderd, integendeel. En zeker als je op wereldschaal ziet hoe de groeispurt van een minderheid er alleen maar is kunnen komen door een ‘annexatie’ van bodem, bodemrijkdommen en goedkope arbeid elders, dan zou die crisis ook wel eens mogen vermeld worden. De groeiadepten hebben altijd willen geloven dat door het stelselmatig vergroten van de economische koek iedereen naar boven zou kunnen getrokken worden. We zouden de armen rijker kunnen maken, zonder de rijken armer te moeten maken. Van die belofte is zo goed als niets in huis gekomen. Het groeipercentage dat nodig zou zijn om alle armen op deze wereld uit de armoede te trekken is zo immens dat dat alleen denkbaar is op een virtuele planeet, een planeet die je als een soort ballon eindeloos zou kunnen opblazen. Niet alleen bestaat die planeet niet, door de gulzige groei die we als ‘normaal’ beschouwen, maken we de planeet alleen maar kleiner, terwijl we meer mensen moeten voeden. Over die sociale crisis geen woord. En nog minder over de ecologische crisis. We ‘lenen’ op immense schaal van het milieu hier en in het Zuiden, en lenen zo vooral van onze kinderen en kleinkinderen. In een goed beheerde economie zouden we alleen leven van de rente, nu zijn we al jaren bezig het ecologisch kapitaal letterlijk op te souperen.

Een ander artikel, dit keer in een financieel-economische krant, is eigenlijk een stuk genuanceerder. Er wordt met zoveel woorden gezegd dat we ons misschien maar gewoon moeten voorbereiden op een einde van de welvaartsgroei, een ‘daling van onze levensstandaard’, ‘magere jaren’, en dat soort dingen. Het ziet ernaar uit dat de huidige jonge generaties het voor het eerst niet meer beter zullen hebben dan de vorige. Opnieuw is de maatschappelijke ontkenning van de structurele oorzaken, met name de schuldenopbouw, een centraal aandachtspunt.

In het artikel wordt dan uitgelegd dat het hele idee van een continue welvaartsgroei historisch nog maar erg jong is. Groei is zoals gezegd onder meer een instrument van conflictbeheersing. Als men uitgaat van herverdeling van de toegenomen welvaart, zonder echte herverdeling tussen rijk en arm, dan heb je groei nodig om je sociale stabiliteit te handhaven. Dat is de logica van ons huidig welvaartsmodel. Het is inderdaad gevaarlijk te denken dat gewoon groei nastreven, zonder te kijken of je fundamenten wel in orde zijn, alles wel zal oplossen. Dan bouw je als het ware een steeds groter huis op een moeras. Maar die redenering geldt in minstens zo sterke mate voor de manier waarop we met de ecologische draagkracht van de planeet omgaan. Nochtans is die dimensie bijna altijd de blinde vlek in de meeste economische beschouwingen. Onbegrijpelijk.

Gelukkig is er in dit artikel al meer aandacht voor de sociale dimensie. Er wordt vermeld dat in de industrielanden de voorbije decennia de ongelijkheid is toegenomen. De gangbare graadmeter voor het economisch succes, het BBP per capita, is – en dat wordt ook toegegeven – een gebrekkige graadmeter. Het BBP houdt immers geen rekening met de “roofbouw die we plegen op de toekomstige groei, bv. door excessieve schulden aan te gaan of door het milieu te vernietigen en onze grondstoffen uit te putten”. In het artikel wordt al voorzichtig toegegeven dat de ecologische degradatie wel degelijk voor welvaartsverlies kan zorgen. En ook dat schuiven we door naar de volgende generaties, die het dus met minder zullen moeten doen. In het artikel gelooft men niet dat er een voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat om dan maar tot een grotere herverdeling tussen de generaties te komen en zo de zwaksten beter te beschermen. Impliceert dat dan dat alleen een keihard conflict tussen rijk en arm, in en tussen landen, het enige perspectief is?

Het groeigeloof heeft tot veel verblinding geleid en tot een gevaarlijk uit de weg gaan van de fundamentele vragen. Het idee dat je eindeloos zo kunnen doorgaan met een toename van materiële welvaart is aanlokkelijk, het is bijna een soort drugs. Je kunt alles voor je uit blijven schuiven. Het probleem is alleen dat hoe langer je wacht hoe moeilijker de oplossingen zullen zijn. En bovenal zal het zo zijn, nog veel meer dan nu, dat de meest kwetsbare mensen, hier en elders ter wereld het allergrootste slachtoffer zullen worden van een systeem waar zij het minst van hebben geprofiteerd.

De ecologische crisis uit die economische beschouwingen laten is schokkend onverantwoordelijk. Wie nu aandacht vraagt voor de dreigende klimaatchaos, de in elkaar stuikende biocapaciteit van de planeet, de slinkende grondstoffen, de groeiende watercrisis, die is geen doemdenker, integendeel. Wie blijft beweren dat we nu maar beter even niet over de ecologie moeten praten, en dat tot de economie ‘weer op dreef’ is, vergist zich, op een bijna misdadige manier. We kunnen de groei niet zomaar op gang lenen, niet door nog meer financiële schulden aan te gaan, maar ook niet door nog meer ecologische schulden op te bouwen. Beide strategieën vergroten op termijn enkel maar de sociale ongelijkheid.

Wie het aandurft vragen te stellen bij de heilige koe aller heilige koeien, de economische groei, wordt onmiddellijk zo goed als gestenigd. Toch is het hoog tijd dat dit debat grondig en tegelijk rustig gevoerd wordt. In ons huidig model stort het systeem zowat in elkaar als de groei helemaal stopt. De pijnlijke vaststelling is echter dat het systeem ook in elkaar zal storten als de economische groei zoals we die nu opvatten op forse wijze door zou gaan. De grote verdedigers van de groei blijven nog steeds herhalen dat het mogelijk is materiële welvaartsgroei los te koppelen van de milieu-impact. Er is echter geen enkel bewijs dat zo’n ontkoppeling mogelijk is. Ja, er is een beetje relatieve ontkoppeling. Maar er is zeker geen absolute ontkoppeling. En elke ecologische winst wordt onmiddellijk ‘opgegeten’ door de verdere toename van de groei. Een heilloze weg dus.

Je kunt wel blijven zeggen dat er groei moet zijn omdat er groei moet zijn, omdat we ons niet kunnen voorstellen dat er geen groei zou zijn. Je kunt jezelf met de moed der wanhoop blijven overtuigen dat je op een begrensde planeet onbegrensd kunt groeien. Dat is hetzelfde als met het oog op de afgrond in een razende auto tegen jezelf zeggen dat de enige weg vooruit is, omdat je je niet kunt indenken dat je niet met de auto zou rijden. De waarheid is dat je niet alleen met andere vervoermiddelen even goed kunt rijden, meer zelfs: je kunt ook een andere richting uit gaan. Het voordeel van die andere richting is dat je blijft bewegen, en dus niet in de afgrond stort.

Het zou goed zijn als we maatschappelijke plekken creëren, in de wetenschap, in de politiek, in het middenveld, waar er op een rustige en open manier kan worden nagedacht over de contouren van een maatschappelijk model waarin niet langer sterke groei in klassieke termen centraal staat. Erover nadenken wil dan ook zeggen de fundamentele vragen over sociale herverdeling binnen ecologische grenzen niet langer uit de weg gaan, niet alleen in eigen land, maar ook tussen Noord en Zuid. Het zou goed zijn als we eindelijk in die discussies de ecologie de plaats geven die ze verdient, namelijk die van de basis waarop alle rest gebouwd wordt. Als we er zo voor kunnen zorgen dat we het ecologisch kapitaal terug kunnen opbouwen, dan is dat de best mogelijke investering, en voor de economie, en voor de sociale bescherming.

Als we echter blind blijven doorhollen, dan zal inderdaad de volgende generatie de eerste zijn die het met een pak minder moet doen. Als we sommige politici of commentatoren moeten geloven, is dat blijkbaar onvermijdelijk. Ze verdedigen zelfs een afbouw van sociale bescherming van de meest kwetsbaren gekoppeld aan het vooral niet raken aan de privileges van wie nu al veel heeft. Die commentatoren die liefst zwijgen over de ecologische schuld die we opbouwen, verdedigen vaak een structurele aanpak die niet alleen ecologisch maar ook sociaal erg eenzijdig is. Er is echter wel degelijk een andere benadering mogelijk. Daarin krijgt de ecologische crisis eindelijk de zeer dringende aandacht die ze verdient en wordt er nagedacht over een maatschappelijk model dat een hoge en rechtvaardige kwaliteit van leven kan garanderen aan alle burgers, en dat ‘voorbij’ het klassieke en gevaarlijke groeidenken.

21 augustus 2011

Opgedroogd



‘Ik droog je wel even af, kom maar.’
‘Dat voelt goed. Het lijkt zo iets van vroeger.’
‘Maar het is toch nu, zoals je merkt. Als je nu had gezegd dat je zou komen, dan had ik de deur al open kunnen houden. Zou toch zeker een verschil gemaakt hebben.’
‘Ja, tussen heel nat en heel erg nat.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Ik krijg het al terug warm. Toen ik vertrok, nog voor de regen, had ik het zo koud. Ken je dat, dat je van binnenuit koud hebt? Het neemt je over, en je kunt er niets aan doen.’
‘En is het beter nu?’
‘Ja, hou me nog maar even vast, als je dat niet erg vindt.’
‘Nee hoor, helemaal niet.’
‘Dit is goed, het voelt veilig. Ik vind het toch een beetje stom, zie mij nu.’
‘Het is niet stom, het is dapper.’
‘Dapper? Ja, zal wel.’
‘Het is grappig, ik had net nog aan je gedacht. Je was in mijn droom vannacht. Dat weet ik nog. Maar wat er gebeurde, dat weet ik niet meer.’
‘Maar goed ook, misschien. Ik wou ineens weg, het ging niet meer, ik kon daar niet meer zijn.’
‘En wou je dan wel hier zijn?’
‘Ik weet het niet, ik denk het wel.’
‘Wat is er?’
‘Heb jij soms ook het gevoel dat je te veel weet?’
‘Te veel? Nee, niet echt.’
‘Soms is het alsof ik te veel zie. Ik vraag me af waar al die dingen vandaan komen die in mijn hoofd zitten. Ik had dat als kind al, dat ik me afvroeg hoe ik kon weten wat ik wist. Alsof er een oud stuk met mij geboren was. Dat klinkt nu zo zweverig, maar ik kan het niet anders uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel. En het is niet zo moeilijk om dat bij jou te zien. Je hebt dat wel altijd gehad, alsof je tussen twee werelden beweegt.’
‘Dat is lief gezegd. Maar soms zie ik daardoor ook te veel. Ik kijk dan naar de anderen, en het is soms alsof ik zie wat ik al lang wist, al lang had moeten weten.’
‘En is dat ook zo, dat je sommige dingen al lang wist?’
‘Ja, eerlijk gezegd wel.’
‘Heb je het niet te warm nu?’
‘Nee, helemaal niet, laat dit nog maar wat duren. Zo ben ik even buiten de tijd, heel even.’
‘Ik was vanmorgen al heel vroeg wakker, en ik kon niet blijven liggen, mijn rug deed te veel pijn. Ik ben buiten gaan zitten, in die stoel daar. En ik heb gewoon gewacht, op de ochtend die kwam.’
‘En, wist je iets, toen je weer binnenkwam?’
‘Nee. Maar dat was ook niet wat ik verlangde.’
‘Wat dan wel?’
‘Op dat moment niets eigenlijk.’
‘Ik lag te woelen vannacht. Heb nauwelijks geslapen, denk ik.’
‘Ik moet nu ineens denken aan dat liedje. Met die mooie zin in. “I'm just an animal looking for a home and / share the same space for a minute or two”. Dat vind ik zo mooi.’
‘Denk je dat we ooit die plaats vinden?’
‘Misschien toch wel voor een minuut of twee.’
‘Misschien wel, en dat is toch al veel. Of niet?’
‘Ja. Zeker als het zoveel blijft regenen.’
‘En ik wilde vandaag nog wel in de tuin werken. In het kader van de goede voornemens.’
‘De tuin wacht wel.’
‘Zou dat zo zijn, denk je?’
‘Vandaag wel. En morgen ook nog wel.’
‘Maar daarna niet meer.’
‘Dat weet ik niet.’
‘En had jij nog plannen voor vandaag?’
‘Ja, ik ging brood bakken. Ook in het kader van de goede voornemens.’
‘Mag ik dan nog even blijven, en kijken naar hoe je dat doet?’
‘Ja hoor. Als je dat wilt. Het is voor straks, er is nog alle tijd.’
‘Soms wil ik gewoon kijken, en niets moeten zeggen of denken. En naar jouw handen kijk ik graag.’
‘Is dat zo? Je hebt me dat nog nooit gezegd.’
‘Nu wel dan.’
‘Ik word weer verlegen.’
‘Laat maar, het is niet nodig.’
‘Zal ik je wat droge kleren geven? Ze zullen wel wat te groot zijn, maar voor nu is dat niet zo erg misschien.’
‘Ja, dat is goed, doe maar.’
‘Je ziet er al wat beter uit.’
‘En helemaal opgewarmd.’

20 augustus 2011

Iets over de liefde en de eenzaamheid


Zinnen in de krant die je bijblijven. Het overkomt je bijna elke dag wel. Soms ook niet. Soms dwaal je door de krant, op zoek naar een zin die iets doet trillen ergens in jou. Dan zou je een zin willen vinden die je kan doen dromen of dolen door je hoofd. Net zoals je soms door de stad kunt lopen, uitkijkend naar iemand die je verrast, iemand waarbij je een verhaal zou kunnen vermoeden.

Zinnen in de krant. Soms lijkt die krant op een veelheid aan woorden. Soms kun je roepen tegen de krant, door zoveel lelijkheid, zo weinig zinnelijkheid, in de zinnen. Dan denk je: die zin had anders gekund. Zinnen als gemiste kansen op schoonheid.

Tot je de andere zinnen ziet. Ze zijn een plek. Zoals wanneer je door het bos loopt, en ineens ziet: dit is een plek. Bij een plek kun je even wachten. Het lijkt heel even alsof je ergens bent, niet alleen maar onderweg, maar ergens. Het kan je aanzetten tot gedachten. Waar is de grens tussen ergens en nergens? Waar is de grens tussen hier en daar? Ze is er.

Een zin in de krant. Een interview met een filosoof. Over de liefde. Hij stelt dat mensen gevoeliger zijn dan biologisch noodzakelijk. En dan komt het: “De liefde is een afvalproduct van onze sensibiliteit, net als filosofie of de kunst.” In het interview gaat het erover dat we vanaf de puberteit de ouder-kindbinding projecteren op een seksuele partner. Met de ‘love map’ die we ontwikkelden als kind zoeken we naar een partner.

Het woord afvalproduct suggereert echter nog zoveel meer. Het lijkt te wijzen op een toevallig surplus. Het had er ook niet kunnen zijn, als de constructie van de mens ‘efficiënter’ was geweest. Zoals wanneer je een klein beetje te veel chocomousse maakt, enkel en alleen om de kom uit te kunnen likken. Dat afvalproduct had niet echt een ‘nuttige’ functie, zo lijkt het, maar het is er nu eenmaal. De allermooiste dingen van het menszijn zaten dus eigenlijk in de restfractie. Je kon ze ook niet echt sorteren, bij GFT of PMD, ze bleven over, een beetje zielig.

Verder in het interview zegt de filosoof dat de romantische liefde een vorm van zingeving is die de functie van religie heeft overgenomen. Qua promotie, van afvalproduct tot het goddelijke, kan dat tellen. Dat wat ons doet dromen, rusteloos heen en weer draaien ’s nachts in bed, verlangen, dat wat ons hart in tweeën kan splijten, dat wat ons radeloos kan maken, dat wat ons de mooiste zinnen in onszelf kan doen ontdekken, dat was eigenlijk een soort kosmisch toeval. Misschien bestaat toeval niet, misschien is toeval nooit een vergissing. Het is een geweldige troost, voor een mens die eenzaam ronddoolt in een goddeloos universum, te weten dat de liefde je heeft aangeraakt. Misschien als een korst op je knie, na het vallen, een korst die je wel eeuwig moet koesteren, en die je er dus niet af mag pulken.

Een ander interview. Met twee intrigerende actrices. Ze spreken over de personages die ze vertolken in een film. In het verhaal van de film is er veel eenzaamheid, zo blijkt. De ene zegt dat haar vrienden en familie haar kunnen doen vergeten dat ze uiteindelijk, zoals ieder van ons, helemaal alleen staat in het leven. De personages zijn allemaal erg eenzaam, zo merkt de interviewster op. De andere actrice zegt dat ze dat iets minder herkent. “Ik zou zelf af en toe weleens wat eenzamer willen zijn.” Een merkwaardige zin. Misschien wil ze zeggen: ik wil graag meer alleen kunnen zijn, af en toe. Misschien zou ze graag het gevoel van eenzaamheid beter willen kennen, onder meer om die rol nog beter te kunnen begrijpen.

En toch. De zin blijft hangen. Je verwacht hem niet. Het woord eenzaamheid is een woord dat je al snel zou willen omzeilen, neutraliseren in veilige eufemismen, misschien wel onteigenen als niet bij jou horend. Misschien kan het woord alleen al je bang maken. Terwijl je ook de zin gewoon zichzelf zou kunnen laten zijn. Je zou het naakte woord kunnen omhelzen, als enkel wat het is. Je zou in het grensgebied tussen alleen en eenzaam voorzichtig enkele stappen kunnen zetten en dan blijven staan, om enkel te ademen. Je zou jezelf kunnen observeren. Je zou iets langer daar kunnen blijven dan je zelf zou willen. Zoals je oefent in het water. Heel voorzichtig een stapje verder, bijna in het diep. En daarna zwemmen, en voelen hoe je aan kunt komen, daar aan de andere kant van het bad.

En na die aarzelende tocht denk je weer aan de liefde. Toch maar de liefde, denk je. Hoe je van de ene zin naar de andere gaat, en weer terug. Onderweg. Wetend, vermoedend, hopend dat er plekken zijn.

15 augustus 2011

Zonsverduistering

Half augustus, een moment waarop herinneringen zich verdichten. Het is niet anders. En het is misschien wel goed, als een voorzichtig ritueel.

Je bent het voor, terwijl je op de middag in de zon fietst. De achterkant van de gebouwen op de berg. Daar ging je toen telkens naartoe. Om het vergif in je arm te laten druppelen, of om de stralen ergens in je bekken op te vangen. De deur van toen is er niet meer. Er wordt volop gewerkt en gebouwd. Misschien wil die werf je iets zeggen: het is ver genoeg weg nu, je hoeft het niet meer altijd te zien. Laat het maar gewoon wat van je wegdrijven af en toe, het zal wel terugkomen wanneer het moment daar is.

Beelden van een zonsverduistering. Bij een dierbare vriendin in de tuin, met een hoop volk, wachten op even donker worden. Het was een woensdag, dat weet je nog. Hevig rillen van de sluimerende koorts onder je huid, en steeds zo moe. Enkele dagen later werden de eerste vaststellingen al gedaan, en snel daarna begon alles. Het lijkt zo lang geleden. Misschien is dat wel goed.

De littekens zijn er nog. En dat is goed. Als rustige getuigen in een landschap. De seizoenen hebben hun werk gedaan. Misschien was er ooit een breuklijn in dat landschap, een scheur in de aardkorst. Nu is het gewoon het landschap, alsof het alleen maar zo had kunnen zijn. En alles wat veranderde is nu gewoon zichzelf. Misschien zal die huid altijd blijven aarzelen, misschien is dat het verhaal, is dat de gebruiksaanwijzing. Niet meer dan dat.

Mooi, dat dat moment van het jaar tegelijk ook een moment is van een heel mooie herinnering. Een ander jaar weliswaar, maar hetzelfde moment. Ook dat komt elk jaar wel terug, en ook dat is goed. Je hoort de muziek van die mooie Spaanse film. Ze brengt je telkens even terug. Ze neemt je adem even over. En dat is goed.

Je kijkt naar de jaren. Ze schuiven aan je voorbij. In dit moment. Ergens onderweg is iets van de angst verdwenen, niet alles, maar toch iets. Alles van toen kan je nog steeds overvallen, je verlammen. Soms, maar heel vaak ook niet. Je weet dat je dat lichaam niet meer zomaar kunt vertrouwen, dat heb je geleerd. Het kan je zomaar in de steek laten. Soms doet het je sidderen. Soms, maar heel vaak ook niet. Je zult wel altijd op je hoede zijn, dat zal wel nooit meer overgaan. Maar soms is dat niet zo erg.

Hoe je naar de anderen kijkt, dat is niet veranderd. Je hebt geleerd te zwijgen, anders zou je het de hele tijd zeggen misschien: heb je jezelf laten controleren, heb je alles nagekeken, zorg je goed voor jezelf, … Je zou zo graag, je zou zoveel. Je zou willen dat zij allemaal in het leven blijven, nooit betast door die ziekte, zo eenvoudig is het eigenlijk wel. Je blijft het willen, tegen beter weten in. Dat is niet veranderd, integendeel.

En terwijl je fietst, kijk je naar het glooiende landschap. Alle verhalen zijn daar nog ergens. Ze gaan niet verloren. Je hebt ze in bewaring gegeven aan de zee, natuurlijk. En als jouw tijd daar is, zul jij weer naar de zee gaan. Maar tegelijk zijn ze ook in het landschap. Er zijn al zoveel seizoenen over gegaan. Ze zijn in de bodem. Omgeploegd, en weer tot groei gekomen, en weer verdwenen. Alles verandert steeds, en in die verandering gaat er tegelijk niets verloren.

Het heeft je jaren gekost, pas nadien besefte je het, om ook weer naar de toekomst te leren kijken. Anderen zeiden het je al, dat ze wisten dat je oud zou worden. Misschien hoopten ze het vooral. Maar ook dat was al mooi. En langzaam kwam dat besef bij je binnen. Het waarom niet. Waarom niet? Alsof er alleen het ingedikte en herhaalde verleden moest zijn. Alsof je je daaraan moest vastklampen, en elk moment in leven moest houden, om zoveel mogelijk over te houden. Dat dat misschien wel niet zo moest zijn. Dat hevig in het nu leven gewoon leven kan zijn, en niet enkel overleven. Iets in die aard. Dat je eerst die toekomst moest toelaten om terug naar het nu te kunnen komen. Iets in die aard.

Het is dit moment van het jaar. Misschien komt er nog wel een trage dans, als alles donker geworden is in het huis. Misschien fluister je een boodschap de nacht in voor al wie je lief is. Die woorden zullen dromen binnendringen, heel voorzichtig. Misschien dank je het leven zo wel het best, voor het leven dat er nog altijd is.

14 augustus 2011

1q84

Konden zij niet bij elkaar komen? Was het water veel te diep? Of lukt het wel, uiteindelijk? En wat is dan wel het water tussen de koningskinderen? Het zou een manier kunnen zijn om iets te zeggen over 1q84, de trilogie van de Japanse schrijver Haruki Murakami. Een wervelwind in drie kloeke delen van telkens een 400 bladzijden. Een rondreis in het geheel eigen Murakami-universum, dat in zijn ‘onwerkelijkheid’ heel veel zegt over de hedendaagse ‘werkelijkheid’. En in die werkelijkheid overwint de liefde uiteindelijk toch, al lijkt Murakami te suggereren dat je daarvoor een stap in een eigen werkelijkheid, die van de liefde, moet zetten.

Zo klinkt het misschien allemaal heel abstract en zweverig, maar al bij al is het helemaal niet zo moeilijk om je vanaf de eerste bladzijde op sleeptouw te laten nemen door de vertelkracht van de auteur. In 1q84 staan twee personages centraal: Aomame en Tengo. In delen een en twee wordt het verhaal verteld in hoofdstukken die afwisselend de ene en daarna de andere aan het woord laten. In het derde deel komt er nog een derde focus bij.

Aomame werkt als instructrice in een sportschool en is daarnaast ook nog huurmoordenares, gespecialiseerd in het uit de weg ruimen van foute mannen, en dat zonder sporen na te laten. Tengo geeft wiskunde in een bijschoolinstituut en is daarnaast schrijver van allerlei teksten. Met zijn eigen literaire carrière lijkt het voorlopig niet erg te vlotten.

Via een soort nooduitgang midden op een snelweg komt Aomame terecht in wat een parallelle werkelijkheid lijkt. Zij noemt die 1q84 (q staat voor question mark). Dat is niet zozeer een wereld naast de echte (die van 1984), in de zin van ‘op een andere plaats’. Het is geen andere plaats, maar het lijkt alsof de werkelijkheid lichtjes verschoven is. Niet iedereen lijkt dat te zien, zo blijkt.

Tengo wordt betrokken bij het herschrijven van een manuscript dat ingezonden werd voor een literaire wedstrijd. Het verhaal ‘Een pop van lucht’, van een tot dan onbekend meisje van zeventien, Fukaeri, heeft een merkwaardige aantrekkingskracht, maar heeft nood aan een betere vorm. Tengo zal daarvoor, als een soort ghostwriter, zorgen. Het boek wordt een heuse bestseller, maar trekt Tengo ook in een kluwen van beangstigende en gevaarlijke gebeurtenissen.

Naarmate het boek vordert, wordt het al snel duidelijk dat Aomame en Tengo via die gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn. Een cruciaal moment uit hun kindertijd in de lagere school is voor beiden levensbepalend. In dat moment ligt een ultieme liefde besloten. Het hele boek is een queeste om die graal terug te vinden.

Te veel vertellen over het eigenlijke verhaal zou de leespret kunnen bederven. Centraal in alle spannende gebeurtenissen staat een gevaarlijke religieuze sekte. Aomame krijgt haar moordopdrachten van een Oude Dame. Wanneer ze begint aan de moeilijkste opdracht die ze ooit kreeg, komt ze op het terrein van die sekte. Tengo doet met het verhaal van Fukaeri van zijn kant hetzelfde. De basis voor een forse clash is gelegd.

In de wereld van 1q84 zijn er allerlei krachten aan de gang bij die clash. Krachten die elkaar als yin en yang oproepen, versterken en ook in evenwicht houden. Er zijn de Little People. Er zijn de poppen van lucht. Er zijn personages die als een doorgeefluik de kieren laten zien waardoor het goede zichtbaar wordt. Het is allemaal een beetje mysterieus soms, en veel van de mysteries worden ook niet opgelost of uitgelegd, maar dat hoort bij de onnavolgbare atmosfeer van de boeken van Murakami.

Aomame en Tengo zijn eenzame personages, die zo goed als richtingloos door hun leven in een vervreemde werkelijkheid dobberen. Het avontuur waarin ze betrokken worden, schudt hun levens dooreen, maar geeft hun nog geen ultieme zin. Wat die zin is, zal voor hen slechts langzaam duidelijk worden, al zie je als lezer al veel eerder waar het naartoe gaat (hoop je dan toch). Aomame kende enkele contacten die op een diepere vriendschap leken, en krijgt daarna een band met de Oude Dame. Tengo heeft een losse relatie met een oudere getrouwde vrouw, en wordt in de loop van het verhaal naar zijn stervende vader getrokken.

Voor je aan de finale ontknoping komt, heb je weer heel wat heerlijke ‘vintage Murakami’ gekregen: merkwaardige beelden, verhalen over muziek, beschouwingen over het schrijven, erotiek, het koken van ‘eenvoudige maaltijden’, filmische en thrillerelementen, een verlopen detective, verwijzingen naar de studentenopstanden in de jaren 60. En bovenal is er die heel eigen stijl van Murakami: koel en warm tegelijk, vervreemdend en romantisch, realistisch en dromend. En zoals steeds leest het als een razende trein. Gulzig slok je alle pagina’s op.

Tussen deel twee en deel drie lijkt er een klein beetje een stijlbreuk te zijn. Vanaf het derde deel wordt een derde focus aan die van Aomame en Tengo toegevoegd, die van Ushikawa. Dat derde deel vormt vooral de afwikkeling van wat opgebouwd is in de eerste twee delen. De spankracht ervan is iets minder. Soms lijkt het wat op een film waarin alle stappen van de afwikkeling een voor een worden getoond, en waarin de spanning in dat vertragende tijdsverloop zit. De uiteindelijke ontknoping is ontroerend maar ook heel breekbaar. Geen climax met bombastische violen, maar veeleer een naakte (voorlopige) rust, zonder beloftes.

1q84 is dan misschien net iets minder goed dan De opwindvogelkronieken, het blijft een zinderend en meeslepend boek. Als geen ander kan Murakami ook in 1q84 via zijn tussen werkelijkheden bewegende tekst een krachtig beeld geven van de vervreemdende hyperrealiteit van de moderne mens die in een kille consumptiewereld op zoek gaat naar momenten van verbondenheid en zin, niet in tragische daadkracht, maar in een bijna willoze en illusieloze verstilling. Vergeleken met vroegere boeken wordt de kracht van de liefde, als een bewuste ‘leap of faith’, meer benadrukt. Het kan zijn dat je daarvoor niet alleen uit de ‘gewone’ maar ook uit de parallelle werkelijkheid moet stappen, om enkel met de liefde verder te gaan. Het is een eenzame en naakte keuze die Murakami ons voorlegt, maar wel een heel mooie.

13 augustus 2011

Achtergelaten

‘Ik was al lang niet meer in het bos. Het is wel bijzonder hier weer terug te zijn.’
‘Ik was er vorige week nog. Ik kom graag terug, altijd weer. Dan neem ik telkens hetzelfde pad, maar ik kom eigenlijk vooral voor de geur. Hoe de geur telkens verandert, dat is wat ik wil weten.’
‘Heb je nooit schrik, in het begin van het bos? Het eerste stuk vind ik soms moeilijk. Het is alsof die grote bomen je overnemen, je in zich opnemen. Je moet iets loslaten, jezelf een beetje uit handen geven. En dat maakt me altijd een beetje bang.’
‘Ja, eigenlijk wel, soms heb ik dat ook wel. Eens je diep genoeg in het bos bent, besef je dat je niet meer zomaar terug kunt. En eens je dat weet, wordt het gemakkelijker. Je kunt toch niet anders.’
‘Ik ben wel blij dat je me vroeg om mee te gaan. Ik zat daar toch maar, en ik zou je nooit gevraagd hebben waarschijnlijk, al wou ik het wel.’
‘Soms maak ik me zorgen om jou. Ik weet dat je dat niet wilt, maar het is wel zo.’
‘Het is niet nodig, meestal toch niet.’
‘Soms is het alsof ik je zie wegschuiven, of zo lijkt het toch.’
‘Het is niet altijd zo. Soms wel. Meestal wil ik gewoon alleen zijn, om na te denken, of om weer rustig te worden. Er kunnen in een dag zoveel indrukken zijn, zoveel dingen die gewoon op je afkomen, ook al zoek je ze niet. En dat blijft altijd lang onder mijn huid zitten.’
‘Ik weet het. Bij mij is dat soms ook. Dat kan zo zijn als ik naar een feest ga ’s avonds. Dan heb je de hele tijd gesproken met de andere mensen aan de tafel. Vooraf ben ik altijd zenuwachtig. Dan ben ik bang dat ik weinig te zeggen zal hebben, of dat zal blijken dat ik saai ben. En dan komt de avond wel op gang, en wordt het ook leuk. Als ik dan ’s nachts thuiskom, duurt het altijd even eer ik kan slapen. En als ik dan slaap, word ik na enkele uren weer wakker, en dan komen al die indrukken weer door mijn hoofd. Dan moet ik gewoon mijn lijf loslaten, wachten op mijn adem die mijn buik weer zacht maakt. En dat is dan gewoon een kwestie van tijd, van wachten.’
‘Dat herken ik goed. Bij mij is het ook zo.’
‘Heb je trouwens al wat kunnen lezen in dat boek?’
‘Ja, maar nog niet zoveel. Het is op een bepaalde manier heel intens. En ik wil niet te snel lezen. Lege plekken maken, om zo alles wat te laten doordringen. Jij leest veel sneller denk ik.’
‘Ik weet het niet, ze zeggen van wel.’
‘Vertel nog eens een verhaal, eender wat. Ik hoor je graag vertellen. En ik heb nu even niets te zeggen, denk ik. En dan denk je misschien dat ik het niet leuk vind of zo.’
‘Dat denk ik niet hoor, maak je maar geen zorgen.’
‘Vertel maar wat, alles is goed.’
‘Gisteren op de trein had ik nog een gesprek met een man. Hij keek naar het boek dat ik aan het lezen was, en vroeg me of ik nog ver moest. Hij vertelde me dat hij soms gewoon een trein neemt die zo ver mogelijk gaat, helemaal naar de andere kant van het land. Gewoon om te kunnen lezen. Als hij dan aankomt in de stad die zijn bestemming is, dan stapt hij uit, gaat even de stad in om een koffie te drinken en wat rond te kijken. En daarna neemt hij gewoon de trein weer terug.’
‘Heb jij dat ooit ook al gedaan?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik ben zo een keer naar de zee gegaan. Tot aan de rand van het water, even staan praten met de zee, en toen weer terug.’
‘Zo snel?’
‘Ja, ook wel omdat ik niet echt blijf wist met mezelf. Ik durfde denk ik niet daar gewoon nog een hele tijd rondlopen en ergens op een terras gaan zitten of zo. Ik ging ook alleen maar om even de zee te zien.’
‘Jij bent wel een beetje onnozel soms, of niet?’
‘Als jij het zegt. Maar vooral saai dus, zoals ik al zei.’
‘Wat een onzin, jij bent helemaal niet saai.’
‘Het is al goed. Heb jij nog een verhaal?’
‘Nee, niet echt. Maar wel een vraag.’
‘Zeg maar.’
‘Zou ik je hand mogen vasthouden? Zolang we nog in het bos zijn?’
‘Ja hoor, dat is goed. Is er iets?’
‘Soms is het alsof er allerlei dingen broeien in mij. Dat gaat allemaal heen en weer, en bereikt nooit de woorden.’
‘Is dat nu ook zo?’
‘Ja, toch wel. En als iemand me dan aanraakt, iets langer dan heel even, eender waar, dan is het alsof er ergens iets open gaat. Jouw hand voelen nu, dat is echt heel bijzonder, ik kan dat niet uitleggen.’
‘Vertel er straks maar iets over, als we weer terug zijn. Kom nog maar even mee naar mij thuis.’
‘Dat zou leuk zijn. Ik ben daar graag, ik voel me daar altijd heel veilig. Dat woord klinkt wat zwaar, maar het is wel iets in die aard.’
‘Daar ben ik echt heel blij om.’
‘Nu zijn we al heel diep in het bos. Je hebt wel gelijk. Eens je hier bent, is het helemaal anders dan in het begin. Het is alsof je adem zich langzaam aansluit bij het bos. En daarom moet je jezelf een beetje loslaten. Ik voel het.’
‘Dit is een mooie plek. Als je hier bent, hoor je niets meer van alle wegen die rond het bos liggen. Hier is er alleen maar het bos, en onze stemmen. Als we straks teruggaan, komt ook het lawaai weer steeds dichterbij. Maar hier is het een soort nulpunt.’
‘Hier kunnen we dan bijna gewichtloos zijn. Zoals wanneer je op een schommel zit, en heel hoog gaat, en dan dat ene moment waarop je in de lucht blijft hangen, tussen stijgen en weer dalen.’
‘Ja, dat is het.’

11 augustus 2011

Café Breugel

Je ziet de aankondiging van de uitgave van enkele live-opnames van de zanger die ondertussen ook alweer een tijdje dood is. Je wilt ze dolgraag horen, en tegelijk ben je bang om ze ook echt te horen. Alsof ze te dicht zouden kunnen komen.

De lege plekken en de kieren. Je zoekt ze, de lege plekken. Het is wat je wilde, alleen zijn, met de leegte die nog niet opgevuld is. Alleen doen wat zich op het moment aandient. Zoals uren lezen. Een hele dag je eigen stem niet horen. En soms is het alsof er kieren zijn in deze gezochte leegte. Iets komt binnensijpelen, doet je even wankelen. Soms is het een herinnering, in angst of verlangen. Soms is het alleen maar het niet weten. Tot het zich weer terugtrekt, en het ritme van de dag het weer overneemt. Alsof je het zou kunnen vertrouwen.

Het kleine meisje loopt het binnenplein op. Haar vader komt iets later, met de bal. Hij laat haar net ver genoeg voor zich uitlopen. In die paar meter is er voor dat moment alle vrijheid van de wereld. Alles kan nog.

Een beetje aarzelend zet je de plaat op. Je tranen laten zelfs geen drie minuten op zich wachten. Je was er zo graag bij geweest, bij een van die laatste optredens. Nu hoor je wat je dan zou gehoord hebben. De herinnerde beelden van de optredens die je wel zag, weven zich ertussen. En even zit je in de zaal. Waar je had kunnen zitten, zo lijkt het.

Al dagen lees je in een Japans boek. Gulzig. Je zou nog sneller willen kunnen lezen soms. Het beweegt zich omheen de grenzen van de werkelijkheid, en lijkt zo iets te willen zeggen over de onwerkelijkheid van de werkelijkheid. Soms ga je zelf een beetje twijfelen, kijk je om je heen. Waar zouden de plooien van wat echt is kunnen zijn. En ineens zie je het kleine poppetje. Er staat een klein Japans poppetje op de rand van je terras. Iemand heeft het daar gezet, of het is daar uit zichzelf gekomen. Je weet het niet. Misschien gaat het ook wel weer uit zichzelf weg.

Het personage in de televisiereeks. Elke dag een aflevering. Zij komt elke week terug. Ze is ziek. Ze weet het, maar wil het niet weten. Ze wil de behandeling van zich wegschuiven, uit haar blikveld. En telkens wil je roepen naar het scherm. Je zou het haar willen zeggen.

Hoe zou het geweest zijn, daar te zitten in die zaal? Je zou, net als alle anderen daar, waarschijnlijk ook bang geweest zijn. Laat dit leven, laat dit concert duren. Alsof elk lied een kleine overwinning zou zijn geweest op de dood. Je zou muisstil zijn, klaar om alles op te vangen, klaar om te beschermen. Net als alle anderen daar, waarschijnlijk.

De stad lijkt zo dankbaar voor een zonnige dag. Het is alsof je alles opgelucht hoort zuchten. Je fietst de lange helling op. Snel. Je wilt het leven voelen leven. Buiten adem aankomen, en voelen hoe daarna die adem weer rustig gaat liggen.

’s Nachts wakker worden, even opstaan, en voelen hoe je lichaam langzaam weer gaat liggen. Wat opgespaard was, verdwijnt heel voorzichtig weer. Wat opgespaard was, laat weer los. En het is goed.

Op de plaat is het optreden bijna voorbij. Café Breugel. De zanger zegt dat het een van zijn lievelingsnummers is. Je was er nooit tegen opgewassen, en nu nog minder. Wat je vreesde, is ook zo. De muziek is te dichtbij. Muziek overleeft het leven, je weet het. En toch is ze niet in staat iemand in het leven te houden. Het valt je nu ineens zo op. Bij zoveel andere platen van wie er niet meer is lijkt dat besef nooit zo aanwezig te zijn. Nu wel. Je zult de volgende dagen enkel in stukjes kunnen luisteren.

07 augustus 2011

Hoe stil het wordt



Helemaal verdwijnen in het boek dat je aan het lezen bent. Het boek beweegt op de rand van een werkelijkheid, zo lijkt het wel. Buiten zitten, genoeg beschut, en de regen naast je voelen en horen.

Hoe het zou zijn als je de pijn zou kunnen laten verdwijnen, en je alleen als langzaam stromend water over zou blijven.

Hoe woordeloos je kunt zijn bij de dood van een ander. Je zit in de kerk te luisteren hoe zoveel mensen mooie woorden delen voor die dierbare persoon die er niet meer is. Ze hebben moed. De woorden zoeken hun plek in de ruimte, waar de afwezigheid zo hevig is. Zo maken ze aanwezigheid. Je kunt alleen maar je hoofd buigen. Als na de dienst iemand je een vraag stelt en een gesprek begint, is het alsof je elk woord van heel ver naar je toe moet halen.

De verhalen blijven in je buurt. Ze bewegen voorzichtig op en neer, zoals het water, dat teder het land betast. Ze hebben het over zoeken, en niet weten. De verhalen zoeken elkaar, alsof er ergens een patroon zou kunnen zijn.

De mama zit met haar twee kindjes in de rij voor je. Het concert gaat zo beginnen. Er is enig gewiebel in de klapstoel. Er is rondkijken. Er is gefluister. Er is een vinger die sssjjjt vraagt, van de mama en de oma. De pianist speelt de twee sonates. En je kijkt van de piano naar de rij voor je, en weer terug, en weer. Je herinnert je nog het eerste concert waar je als kind mee naartoe genomen werd. Zou jij toen ook zo stil geweest zijn?

Je hoort de man trots praten over zijn kleine meid. Hij gaat maar door. Je stelt je voor dat de andere man naast hem de hele tijd zit te knikken.

De stilte in het huis doet je trager bewegen. Je weet heel even niet wie je zou willen zijn nu, en bij wie.

Er is een verhaal over de kinderen. Je weet de antwoorden niet. De vragen zijn al moeilijk genoeg. En ook dat is goed.

Terwijl je door de straat loopt, en je best doet om traag te stappen, denk je aan de muziek die je hoorde enkele dagen eerder. Hoe de piano en de gitaar voorzichtig om elkaar heen bewegen, en om die stem. Hoe ze elkaar af lijken te tasten. Hoe je anders gaat bewegen.

Erg vroeg op. Je zit aan de tafel te eten, met de krant. Het grote raam open voor de ochtendlucht. Je bent nog traag. Daarbuiten is er al veel bedrijvigheid. Mannen lopen fluitend heen en weer. Er zullen vloeren worden gelegd, muren geplamuurd, en kabels en stopcontacten aangesloten. Misschien houden zij van een andere stilte.

De kleuren van de schilderijen aan de muren van het museum. En de doorkijkjes. In de achtergrond zie je een landschap. Daar gebeuren dingen, schijnbaar argeloos. Later denk je aan een gedicht van Auden.

Die ene mug neemt haar tijd om je kamer te verkennen in het donker. Uiteindelijk lijkt ze toch geen zin in jou te hebben. Misschien ben je niet zoet genoeg voor haar.

En al wat je niet gezegd krijgt over al het falen. Misschien moet je alleen maar een andere richting uitkijken terwijl je spreekt. Misschien is dat genoeg.

05 augustus 2011

Je moet toch wat

Ze zat naast me in het halletje van de trein. De trein kwam van de kust, vooravond, en zat dus volgepropt met iets oudere mensen, lichtjes rood aangelopen, door de zon, of het aantal trappisten, dat kan ook. En dan kies je voor het halletje, waar je probeert om toch een klein beetje comfortabel te zitten op de grond.

Zij zat daar ook. Ornella, zo heette ze. Dat blauw stond haar wel goed. In het kader van mijn dagelijkse goede daad, en ter verbetering van mijn karma, zei ik het haar ook. Dat dat blauw haar goed stond.

‘Vind je dat echt? Dankjewel. Mijn vriendin vond het maar niets. Veel mensen denken altijd dat die lesbo’s zo geweldig harmonieus zijn en zo, maar dat is toch niet altijd het geval. Wij kunnen het geweldig goed met elkaar vinden, als het gaat over de keuze van het dessert, over welke massageolie je wanneer het best gebruikt, over welke bootlegversie van You’re a Big Girl Now de beste is en ook over lingerie met kant. Maar kleuren, dat is echt hopeloos. Zij wou dat ik paars of bruin zou dragen, en die kleuren staan me echt helemaal niet, dat zie je toch zo.’

Die laatste stelling moest ik bevestigen, je zag het inderdaad zo. Blauw kan ook tegenvallen, maar dit blauw was echt heel goed, het paste geweldig bij haar zwarte haar.

‘Om haar een plezier te doen, was ik mee gegaan naar de zee. Voor die enkele dagen. Maar vandaag was het wel goed geweest, en ik ben al maar vertrokken. Ik zag het niet meer zitten, nog een dag langer daar. En dan kom je op zo’n trein vol met van die oude mensen. Ik heb daar niets tegen hoor, maar het leek even of ik mezelf daar zag zitten, binnen dertig jaar of zo, en natuurlijk helemaal in het bruin. Dus kwam ik maar in het halletje zitten.’

Terwijl ze vertelde, kwamen er lange rijen Spaanse studenten, Italiaanse toeristen en Duitse nonnen door het halletje geschoven. Allemaal vruchteloos op zoek naar hopen lege stoelen die zich ergens stiekem zouden ophouden, zo hoopten ze. Even later kwamen ze allemaal ook weer terug, om hetzelfde in de andere richting nog eens te proberen.

‘Weet je, mijn vriendin Abigail is echt wel geweldig hoor. Ze is lief, praktisch, georganiseerd, en man man man, wat een lijf heeft ze. Toen ik haar de eerste keer zag, kreeg ik echt knikkende knieën. Het werd ijl in mijn hoofd, en het heeft nog dagen geduurd eer ik een woord tegen haar durfde zeggen. Zij had het natuurlijk al lang door. Ze zeggen dat altijd, dat vrouwen alles al lang door hebben. Maar wat dat betreft ben ik wel een slechte vrouw, ik zie zo’n dingen niet. Dat is een beetje zoals mannen. Die denken altijd dat een vrouw niet merkt wanneer ze naar haar borsten zitten te staren. Lekker wel dus. Naar het schijnt. Maar goed, Abigail is een schatje.’

Waarom ze dan toch al was vertrokken, vroeg ik voorzichtig.

‘Ze is zo goed, in alles, buiten die kleuren dan. Ze zorgt zo goed voor mij. Als je mij te lang alleen laat, dan gaat het telkens weer fout. Maar zij zorgt er altijd voor dat ik niet uit elkaar val. Maar soms, soms moet ik heel even heel hard weglopen. Anders ga ik me schuldig voelen, omdat ik zo’n rampgeval ben. Ze weet wel dat ik zo ben, ze kent me ondertussen al lang. En vanavond bel ik haar wel even, om haar weer gerust te stellen. En dan dromen we vannacht wel van elkaar. Morgen komt zij ook terug van de zee, en dan vallen we in elkaars armen. Zo gaat dat altijd. Ik zorg voor lekker eten en champagne. En zij doet een uur lang alsof ze heel boos is, en dan moet ik haar weer helemaal winnen. Zo gaat het altijd. Maar dat is pas morgen natuurlijk.’

Wat ze dan vanavond nog zou doen, wilde ik graag weten.

‘Ik twijfel nog een beetje. Ofwel ga ik nog de stad in. Dan ga ik ergens in een donker café aan de toog zitten, bij voorkeur tussen van die stoere mannen. En dan Duvels drinken. Ofwel blijf ik thuis. Op de bank, met een dekentje, een bak chips, en dan kijken naar P.S. I Love You. Ken je die film? Heb ik al wel tien keer gezien denk ik. Over die vrouw van wie de grote liefde sterft, en dan blijkt dat hij tien brieven heeft geschreven voor haar, voor hij stierf. En janken natuurlijk dan, daar op de bank, wat dacht je. Weet je, een hele tijd geleden waren Abigail en ik een tijdje uit elkaar. En toen zag ik die film, en ik dacht: die film had ik zo graag nog met haar gezien. Ken je dat? Zo van die dingen waarvan je beseft dat je die nog graag zou hebben gedaan met je verloren liefde.’

Dat kende ik zeker, zo van die dingen. Of ze die film nu al samen gezien hadden?

‘Nee, ik durf niet, en ik weet niet waarom. Het is raar, maar toen we uit elkaar waren, was die film zo’n beetje een symbool, van iets waar ik erg naar verlangde. En toen ze dan terug was, was het ineens alsof ze zou weggaan als we samen naar die film zouden kijken. En dus hebben we het nog niet gedaan. Maar misschien moeten we het toch stilaan eens proberen. Als ze niet wegloopt, dan zit het zeker goed tussen ons. Maar eerst wil ik hem zeker nog een keer alleen zien, om zeker te zijn, of zo.’

Op dat moment kwam de trein aan in Brussel-Centraal. Ornella gaf me nog een kus, stond op en maakte zich klaar om uit te stappen. En ik zei haar nog eens dat dat blauw haar echt goed stond. Ze zwaaide me nog even na van op het perron, en verdween toen.

03 augustus 2011

Het zat zo

Hoe een stofzuiger tot het middelpunt van een verhalenuniversum kan uitgroeien. Hoe het steeds opnieuw vertellen van al die verhalen, als een eindeloos ritueel een manier van leven is, het creëren van een plek waar de familiegeschiedenis zich kan nestelen. En hoe je altijd opnieuw veel verbeelding nodig hebt om te begrijpen wat er ‘echt’ gebeurd is. Je kunt het allemaal vinden in het heerlijke boek Het zat zo van de Israëlische schrijver Meir Shalev.

Het zat zo is een warme en ontroerende familiekroniek, waarin oma Tonja de hoofdrol speelt. Of beter: waarin de stofzuiger van oma Tonja de hoofdrol speelt. Of nog beter: waarin de verhalen over de stofzuiger van oma Tonja de hoofdrol spelen. Misschien. Het zat namelijk zo.

Met de zin ‘het zat zo’ beginnen alle verhalen die oma Tonja vertelt. Die beginzin, samen met allerlei eigen woorden en uitdrukkingen, worden door alle familieleden op rituele wijze herhaald. Het verhaal speelt zich af in Nahalal. Oma Tonja is in 1923 uit Oekraïne naar toenmalig Palestina gekomen, waar ze de strenge behoedster wordt van een boerderij.

Oma Tonja is de spil van alle familiegeschiedenissen. Toch is ze geen eenduidige ‘oermoeder’. Dat ze blijk geeft van een enigszins overdreven poetswoede is een behoorlijk understatement. Oma Tonja voert een heroïsche, nooit eindigende strijd tegen elk stofje vuil dat haar huis kan binnendringen. En al wie in haar buurt komt, zal het geweten hebben. De relatie met haar man Aharon, die niet helemaal gemaakt lijkt voor het boerenbestaan, loopt niet altijd vlekkeloos. De broer van Aharon is – een “verrader” volgens de anderen – geëmigreerd naar de Verenigde Staten, waar hij een goed bestaan heeft. Die broer, Jesjajahoe, stuurt een stofzuiger op uit Amerika, naar oma Tonja. Het blijkbaar immense apparaat krijgt in het eigen idioom de naam svieper en komt als een paard van Troje het geordende universum van oma Tonja binnenrijden. Het zal haar koninkrijk echter niet aan het wankelen brengen.

Met het verhaal van de stofzuiger vertelt Shalev ook het hele verhaal van zijn familie. Zijn ouders, ooms en tantes, de verhalen uit het verre Oekraïne, het leven in de landbouwersgemeenschap en het leven in de grote stad. Alles krijgt een plaats in een meanderend verhaal. Het vertellen van dat verhaal is minstens even belangrijk als het verhaal zelf, zo legt Shalev telkens opnieuw uit. Want van elk verhaal bestaan eindeloos veel versies, die telkens opnieuw kunnen verteld worden. En de waarheid ligt vooral in de veelheid aan verhalen.

Oma Tonja is een figuur met veel kanten. Aan de ene kant een obsessieve controlefreak die zowat de helft van haar huis afschermt van ‘indringers’ en haar regels behoorlijk genadeloos aan iedereen oplegt. Maar aan de andere kant ook een vrouw met een heel vrije geest, die op haar manier haar kleinzoon met veel liefde koestert. In haar verhaal klinkt ook de pijn van het verlies van een geboorteland en het moeizaam vinden van een nieuw thuisland. Alle familieconflicten worden met milde humor beschreven, maar ze verwijzen ook naar verwachtingen en verlangens die niet worden ingelost door het leven.

De manier waarop Shalev dit kluwen aan verhalen vertelt, is heel bijzonder. Op subtiele wijze weeft hij de heel eigen woordenschat van oma Tonja in zijn verhaal. De taalmaniërismen worden zo een structurerend element in het hele boek. De opbouw, met uitweidingen in de ene en de andere richting, aangevuld met mooie foto’s van oma Tonja, geeft je als lezer meteen een thuisgevoel. Soms is het echt alsof je op een feest of zo de auteur in etappes zijn verhaal hoort vertellen, met op de achtergrond andere leden van de familie die er iets tussenin roepen. De familieverhalen worden een hecht en tegelijk beweeglijk bouwwerk waarin de verteller zich thuis voelt.

Uit de manier waarop Shalev over oma Tonja en zijn hele familie spreekt, blijkt veel liefde en tederheid. De toon van alles is bijna bedrieglijk licht. De verhalen zijn op zich immers niet allemaal zo vrolijk. Ze gaan over de grote vragen waar we allemaal mee worstelen, maar doen het op een subtiele en milde manier. Iedereen zal trekjes herkennen van beruchte figuren uit de eigen familiegeschiedenis. De manier waarop Shalev zijn materiaal, verwerkt maakt er echter veel meer van dan een ‘gewone’ familiegeschiedenis. De svieper is een grotesk symbool voor dromen, ambities, na-ijver, falende liefde, het zoeken naar een plek in de wereld, en nog veel meer. Het web van verhalen, dat met het vertellen van elk nieuw of oud verhaal telkens wordt uitgebreid, is niet alleen een veilige thuishaven, het is een manier van zijn. Je leest Het zat zo met een voortdurende glimlach. En je zou zo aan anderen ook willen vertellen over de svieper, over oma Tonja, en zo ook al je eigen verhalen ophalen. Een heerlijk boek.

02 augustus 2011

Het uur van de fado

‘Hoor. Herinner je je dat mooie concert nog?’
‘Ja natuurlijk.’
‘Als ik haar hoor, begin ik altijd te glimlachen. In haar fado zit een zomerse melancholie, het geeft me altijd een warm gevoel.’
‘Ja, echt iets voor een warme zomeravond. Zitten eten, met zicht op de tuin.’
‘Je kunt de geuren er zo bij denken.’
‘Weet je, vroeger dacht ik altijd dat je met het ouder worden de tijd beter zou begrijpen. Dat je het verloop van de tijd zou aanvaarden. Maar het is niet zo. Soms heb je een dag, of enkele dagen, waarop je het gevoel hebt dat alles loopt zoals het moet. Dat je één bent met dat ritme of zo. Maar er zijn ook andere dagen. Die schuiven zomaar voorbij. En het is alsof je alleen maar het gevoel hebt dat het verloren dagen zijn. Dat je ergens anders zou moeten zijn.’
‘O ja, dat gevoel ken ik zeker. Op de goede momenten denk je dat je alles goed bekeken hebt, dat je weet waar of wat je wilt zijn. En dan ineens kan het je overvallen dat dat niet klopt.’
‘En wat doe je daarmee?’
‘Niet zoveel eigenlijk. Maar dat overtuigt me zelf ook niet meer echt, moet ik zeggen.’
‘Dat gevoel ken ik ook.’
‘Het is daarom nog niet zo dat ik dingen van vroeger zou willen veranderen. Wat was was, en het is goed. Maar soms is het alsof er nog maar weinig tijd over is, alleszins geen tijd om nog lang te doen alsof er nog alle tijd is.’
‘Dat is mooi gezegd, maar de vraag blijft wat je ermee doet.’
‘Ik weet het niet, en vanavond ga ik het ook niet te weten komen, denk ik. Dat is te veel tegelijk. Laten we gewoon genieten van deze warme avond, meer niet.’
‘Ja, dat is goed. Die muziek is echt goed voor dit moment. Als je die muziek hoort, lijkt het een beetje alsof je nog wel alle tijd hebt, al weet ik niet wat dat wil zeggen.’
‘Ik ging vanmiddag nog even de stad in, en het was zo drukkend. Al die mensen die door de straten slenterden. Het was alsof er zo weinig lucht was. Naarmate ik terug dichter bij huis kwam werd het beter, en werd ik weer rustig.’
‘Ik denk dat jij daar toch wel een beetje gevoeliger voor bent dan ik, meestal toch.’
‘Als ik alleen ben, of met iemand anders, dan is het alsof ik helemaal geconcentreerd ben. Alle aandacht is gericht, en dat voelt heel goed. En als ik daarna dan ineens buiten kom, en al die mensen zo door elkaar zie lopen, dan is dat te veel. Te veel informatie, te veel gezichten.’
‘Dat herken ik wel. Ik heb eigenlijk liever ook niet te veel volk rondom mij.’
‘Heb je trouwens dat boek nog kunnen vinden?’
‘Nee, nog niet.’
‘Ik zal ook nog wel eens uitkijken, het moet wel ergens te vinden zijn. Ik weet zeker dat het echt iets voor jou is.’
‘Ja? Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Gewoon. Als ik in de winkel sta, bij de boeken, of als ik iets lees over of iemand hoor praten over een bepaald boek, dan denk ik daar altijd bij: dat zou een goed boek zijn voor die of die.’
‘En bij dit boek wist je dat het voor mij zou zijn?’
‘Ja, dat wist ik meteen.’
‘Dat is zo een van die dingen van jou die ik altijd leuk vond.’
‘Ja? Nu word ik toch een beetje verlegen.’
‘Dat hoeft niet. Laat het maar gewoon zijn wat het is.’
‘Diep!’
‘Ja, vind ik ook. Normaal is dat wel meer jouw afdeling, de diepzinnige gedachten.’
‘Ja, zal wel. Diepzinnige gedachten zijn wel alleen beschikbaar tussen 19.07 en 20.14 uur, op even dagen.’
‘Nu dus.’
‘O jee, even niet bij nagedacht. Vertel me nog eens iets over je dochter.’
‘Ze is aan het rondtrekken met de fiets. Ze wilde dat helemaal in haar eentje doen. Ik vond het wel een akelige gedachte, maar daar mag je niet te veel aan denken. Ze wou tot Frankrijk fietsen, daar wat rondhangen, en dan zou ze wel zien.’
‘Oei, ik zou me ook veel zorgen maken waarschijnlijk.’
‘Ja, jij zeker. Je zou denk ik wel een goede papa zijn, maar veel slapen zou je toch niet meer doen.’
‘Nee, daar heb je gelijk in. Ik zou zo bezorgd zijn, de hele tijd. En ik denk dat dat nooit overgaat.’
‘Nee, dat gaat nooit over.’
‘Jij hebt dat altijd goed gedaan. Ik heb er altijd met veel vertedering naar gekeken, hoe jij dat doet.’
‘Ik weet dat je er zo over denkt, en dat is lief. Maar ik weet niet of ik het zo goed gedaan heb, echt niet.’
‘Ik weet het wel zeker. Zie maar hoe jullie twee met elkaar omgaan.’
‘En toch zou ik graag weten waar ze nu is. Maar ik weet dat ik beter geen berichtje stuur of zo. Dus moet ik wachten tot zij iets laat horen.’
‘Het is mooi, als je zo zit te vertellen. Dat heb ik altijd gevonden.’
‘Soms probeer ik het me voor te stellen, hoe het zou zijn als het anders was. Dat jij nu zou zitten vertellen over jouw dochter.’
‘Wie weet zou ze ook wel in Frankrijk zitten.’
‘In jouw geval zou het toch het Lake District zijn, vermoed ik.’
‘O ja, ik zie het al voor me.’
‘Grapjas. Geef me nog maar wat wijn. Deze avond wil ik wel een glas meer.’