13 augustus 2011

Achtergelaten

‘Ik was al lang niet meer in het bos. Het is wel bijzonder hier weer terug te zijn.’
‘Ik was er vorige week nog. Ik kom graag terug, altijd weer. Dan neem ik telkens hetzelfde pad, maar ik kom eigenlijk vooral voor de geur. Hoe de geur telkens verandert, dat is wat ik wil weten.’
‘Heb je nooit schrik, in het begin van het bos? Het eerste stuk vind ik soms moeilijk. Het is alsof die grote bomen je overnemen, je in zich opnemen. Je moet iets loslaten, jezelf een beetje uit handen geven. En dat maakt me altijd een beetje bang.’
‘Ja, eigenlijk wel, soms heb ik dat ook wel. Eens je diep genoeg in het bos bent, besef je dat je niet meer zomaar terug kunt. En eens je dat weet, wordt het gemakkelijker. Je kunt toch niet anders.’
‘Ik ben wel blij dat je me vroeg om mee te gaan. Ik zat daar toch maar, en ik zou je nooit gevraagd hebben waarschijnlijk, al wou ik het wel.’
‘Soms maak ik me zorgen om jou. Ik weet dat je dat niet wilt, maar het is wel zo.’
‘Het is niet nodig, meestal toch niet.’
‘Soms is het alsof ik je zie wegschuiven, of zo lijkt het toch.’
‘Het is niet altijd zo. Soms wel. Meestal wil ik gewoon alleen zijn, om na te denken, of om weer rustig te worden. Er kunnen in een dag zoveel indrukken zijn, zoveel dingen die gewoon op je afkomen, ook al zoek je ze niet. En dat blijft altijd lang onder mijn huid zitten.’
‘Ik weet het. Bij mij is dat soms ook. Dat kan zo zijn als ik naar een feest ga ’s avonds. Dan heb je de hele tijd gesproken met de andere mensen aan de tafel. Vooraf ben ik altijd zenuwachtig. Dan ben ik bang dat ik weinig te zeggen zal hebben, of dat zal blijken dat ik saai ben. En dan komt de avond wel op gang, en wordt het ook leuk. Als ik dan ’s nachts thuiskom, duurt het altijd even eer ik kan slapen. En als ik dan slaap, word ik na enkele uren weer wakker, en dan komen al die indrukken weer door mijn hoofd. Dan moet ik gewoon mijn lijf loslaten, wachten op mijn adem die mijn buik weer zacht maakt. En dat is dan gewoon een kwestie van tijd, van wachten.’
‘Dat herken ik goed. Bij mij is het ook zo.’
‘Heb je trouwens al wat kunnen lezen in dat boek?’
‘Ja, maar nog niet zoveel. Het is op een bepaalde manier heel intens. En ik wil niet te snel lezen. Lege plekken maken, om zo alles wat te laten doordringen. Jij leest veel sneller denk ik.’
‘Ik weet het niet, ze zeggen van wel.’
‘Vertel nog eens een verhaal, eender wat. Ik hoor je graag vertellen. En ik heb nu even niets te zeggen, denk ik. En dan denk je misschien dat ik het niet leuk vind of zo.’
‘Dat denk ik niet hoor, maak je maar geen zorgen.’
‘Vertel maar wat, alles is goed.’
‘Gisteren op de trein had ik nog een gesprek met een man. Hij keek naar het boek dat ik aan het lezen was, en vroeg me of ik nog ver moest. Hij vertelde me dat hij soms gewoon een trein neemt die zo ver mogelijk gaat, helemaal naar de andere kant van het land. Gewoon om te kunnen lezen. Als hij dan aankomt in de stad die zijn bestemming is, dan stapt hij uit, gaat even de stad in om een koffie te drinken en wat rond te kijken. En daarna neemt hij gewoon de trein weer terug.’
‘Heb jij dat ooit ook al gedaan?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik ben zo een keer naar de zee gegaan. Tot aan de rand van het water, even staan praten met de zee, en toen weer terug.’
‘Zo snel?’
‘Ja, ook wel omdat ik niet echt blijf wist met mezelf. Ik durfde denk ik niet daar gewoon nog een hele tijd rondlopen en ergens op een terras gaan zitten of zo. Ik ging ook alleen maar om even de zee te zien.’
‘Jij bent wel een beetje onnozel soms, of niet?’
‘Als jij het zegt. Maar vooral saai dus, zoals ik al zei.’
‘Wat een onzin, jij bent helemaal niet saai.’
‘Het is al goed. Heb jij nog een verhaal?’
‘Nee, niet echt. Maar wel een vraag.’
‘Zeg maar.’
‘Zou ik je hand mogen vasthouden? Zolang we nog in het bos zijn?’
‘Ja hoor, dat is goed. Is er iets?’
‘Soms is het alsof er allerlei dingen broeien in mij. Dat gaat allemaal heen en weer, en bereikt nooit de woorden.’
‘Is dat nu ook zo?’
‘Ja, toch wel. En als iemand me dan aanraakt, iets langer dan heel even, eender waar, dan is het alsof er ergens iets open gaat. Jouw hand voelen nu, dat is echt heel bijzonder, ik kan dat niet uitleggen.’
‘Vertel er straks maar iets over, als we weer terug zijn. Kom nog maar even mee naar mij thuis.’
‘Dat zou leuk zijn. Ik ben daar graag, ik voel me daar altijd heel veilig. Dat woord klinkt wat zwaar, maar het is wel iets in die aard.’
‘Daar ben ik echt heel blij om.’
‘Nu zijn we al heel diep in het bos. Je hebt wel gelijk. Eens je hier bent, is het helemaal anders dan in het begin. Het is alsof je adem zich langzaam aansluit bij het bos. En daarom moet je jezelf een beetje loslaten. Ik voel het.’
‘Dit is een mooie plek. Als je hier bent, hoor je niets meer van alle wegen die rond het bos liggen. Hier is er alleen maar het bos, en onze stemmen. Als we straks teruggaan, komt ook het lawaai weer steeds dichterbij. Maar hier is het een soort nulpunt.’
‘Hier kunnen we dan bijna gewichtloos zijn. Zoals wanneer je op een schommel zit, en heel hoog gaat, en dan dat ene moment waarop je in de lucht blijft hangen, tussen stijgen en weer dalen.’
‘Ja, dat is het.’

Geen opmerkingen: