29 juli 2018

Gewoon doen, dus

Het is algemeen geweten dat mijn intellectuele vermogens beperkt zijn, om het vriendelijk te zeggen. Er gaan werelden aan mij voorbij, zomaar, omdat ik boodschappen niet begrijp. Gelukkig zal dat voor de rest van de wereld anders zijn.

Vanmorgen was ik op weg naar het ouderlijk huis (in het kader van het dossier ‘platenspeler’, een van de nuttige dingen op mijn lijstje met nuttige dingen te doen in de vakantie). Het laatste stuk van de reis gaat per bus. En onderweg zag ik op verschillende plaatsen borden staan met woorden erop. (Als ik het me goed herinner, waren het blauwe borden.) De woorden waren: Genieten van de zomer? Gewoon doen. Er stond nog een naam van een politieke partij bij, die dus blijkbaar verantwoordelijk is voor deze boodschap.

Ik ken verschillende mensen van deze partij, en het zijn fijne collega’s. Geen kwaad woord daarover. Maar die woorden op die borden… Ze brachten me andermaal helemaal in de war. En ik zal het maar meteen toegeven: ik begrijp er helemaal niets van. Het zal gelukkig geheel aan mij liggen, wat een hele geruststelling is.

Ik bleef piekeren, tijdens de hele busreis. Misschien bevatten deze woorden subliminale boodschappen, die dus onderhuids bij mij allerlei processen in gang zouden moeten zetten. Maar er was dus alleen maar verwarring.

Is er een algemeen gevoel bij brede lagen van de bevolking dat je niet zou mogen genieten van de zomer? Is er – gezien de partij in kwestie – een of ander gevoel dat een te sterke overheid ons, via allerlei ongetwijfeld te hoge belastingen, zou beletten om te genieten van de zomer? Hebben we het gevoel dat je hooggeschoold, vol van competenties of in het bezit van een dikke portemonnee moet zijn om te kunnen genieten van de zomer? Zouden mensen die niet in die categorieën vallen schroom of een drempel voelen omdat genieten van de zomer niet voor hen zou zijn weggelegd? En wat houdt dat gewoon doen in? Is genieten eigenlijk verboden en krijgen we de boodschap Het is eigenlijk verboden, zoals we weten, maar doe het nu maar gewoon? Is iedereen eigenlijk gewoon te bang en horen we een vertrouwenwekkende stem die ons zegt dat het mag, dat we het kunnen, dat het wel mee zal  vallen, dat we gewoon die ene stap moeten zetten? Denken we dat er overal mensen stiekem naar ons zitten te kijken om ons te berispen omdat we niet genoeg doen voor het klimaat en dat we daardoor ook niet meer durven genieten van de zomer en dat we ingefluisterd krijgen dat we het toch gewoon moeten doen, als een daad van verzet?

Terwijl die borden maar bleven verschijnen, los in het landschap, bleven al die vragen maar rondtollen in mijn hoofd. Ik heb het maar opgegeven. Ook vandaag gaf het besef dat ik heel erg abnormaal ben mij weer een groot gevoel van innerlijke rust. In de zomer geniet ik van erg veel dingen, denk ik. Het is fijn om na een tot nadenken aanzettende film nog een glas te drinken met een goede vriendin en dan een mooi gesprek te hebben over de belangrijke dingen van het leven. Daar geniet ik wel van, door het gevoel van tijd, door het besef van samen te kunnen zijn met iemand die je dierbaar is. Maar daar heb ik wel dat bord in die akker niet voor nodig. En ik voel ook geen enkele aandrang om rond te gaan toeteren via diverse soosjal miedia dat ik aan het genieten (!) ben.

Genieten is een ingewikkeld woord. Genot is een ingewikkeld woord. (Het uitstellen van allerlei vormen van genot is een van mijn specialiteiten, dat zal wel mee de verwarring verklaren.) Blijkbaar moet je om een of andere reden genieten, GENIETEN, dus. Ik heb het even nagevraagd bij de kosmos, en zij is in dat verband geen vragende partij. Genieten heeft niets met moeten te maken, zei ze, misschien wel met aanvaarden en loslaten. (Soms maakt de kosmos mij heel zenuwachtig, maar dat is iets voor een ander stukje.) Dat moeten genieten begrijp ik niet zo goed.

Onlangs zag ik op feesboek een foto van een man die met zijn vrouw een ijsje aan het eten was”. Er stond bij, als ik het me goed herinner: “Dit is genieten!” Zo’n boodschap brengt mij dus ook in de war. Ik was op zich natuurlijk heel blij voor hen – het zijn fijne mensen – omdat ze een lekker ijsje konden eten. Ik voelde geen enkele jaloezie, gunde het hun van harte. Maar die boodschap begreep ik niet. Er moest blijkbaar iets bewezen worden. Er lijkt sprake te zijn van enige maatschappelijke druk. GIJ ZULT GENIETEN!!! In de reacties op het bericht waren denk ik ook veel hoofdletters te zien.

Je hoort het zo vaak en zo gemakkelijk, dat je ervan moet genieten (!). Het maakt me altijd zenuwachtig. Alsof ik van de eerste seconde na die boodschap moet kunnen bewijzen dat ik aan het genieten ben. (Zoals we ook allemaal gelukkig MOETEN zijn, de hele tijd, anders falen we.) Ik zal dan wel een sukkel zijn, maar ik denk dat genieten iets te maken heeft met breekbaarheid. Het is een geschenk dat naar je toe komt, op een onverwacht moment. Je kunt het binnenlaten wanneer het aan je deur staat, als je dat durft. En dan kun je het voorzichtig bekijken in je handen, of in de ogen van iemand die bij je is. En misschien fluister je het nog eens tegen elkaar, en dan komt er een mooie glimlach.

En nu gaan we KEIHARD genieten. Dat lees je ook wel eens. Vanaf dag 1 van de vakantie of van het festival of zo, moeten we blijkbaar zo nodig. Dat keihard is op zich al erg ingewikkeld. Maar het lijkt me zo vermoeiend, en zo niets, dat altijd en dat moeten. Misschien zijn we als mens af en toe een beetje bang van de existentiële leegte die ons overvalt. Misschien durven we die niet zachtjes laten binnenstromen. Om die stilte te elimineren roepen we hard. DIT IS GENIETEN! Terwijl genieten misschien maar mogelijk is na het doorwaden van die stilte. Of zoiets.

Misschien was dat de diepere filosofische betekenis van die woorden op dat blauwe bord. Dat je het vooral niet moet rondtoeteren, met begeleidende lachende foto’s, op al je profielen. En dat je het dus gewoon mag doen, af en toe, wanneer het zich aandient, als een geschenk.

Het zou kunnen dat ik me vergis, want bij dat doen denk ik dan ook weer aan dat enigszins enge woord doener. Stel je voor… Een trosje doeners, samen op een hoopje. Ze fokken elkaar op, met telkens nieuwe berichten over hoe KEIHARD ze wel aan genieten zijn, en hoezeer ze gewoon aan het DOEN zijn. Waarna ze hopen dat er vooral bij hen heel erg veel likes komen, die dan weer de existentiële leegte zouden kunnen verzachten. Die vorm van moetgenieten zorgt er vooral voor dat je bij het einde van vakantie totaal uitgeput bent.

Terug thuis na mijn reis naar het noorden heb ik met hulp van een dierbare vriend de oude platenspeler kunnen installeren in mijn huis. In mijn jonge jaren heb ik eindeloos veel uren, dagen, doorgebracht bij die platenspeler. En nu staat hij bij mij. Ik had er de vorige nachten zelfs van gedroomd, hoe het zou zijn, als alles gewoon zou werken. Ik was lichtjes opgewonden, of zo. Het wonderlijke gevoel dat je tegen jezelf kunt zeggen dat je nog eens de tweede plaatkant van Abbey Road gaat opzetten. Of dat je even kunt zoeken tot je weer The Thrill is Gone van B.B. King Live in Cook County Jail kunt horen, luid door de boxen die je vader zelf nog bouwde. Ik was heel diep ontroerd, tot de tranen. Maar ik kan nog altijd niet zeggen of ik nu eigenlijk stond te genieten van de zomer. Ik heb dan maar gewoon een stukje geschreven, dat lukt me nog net…

27 juli 2018

De dagen en meer

Je komt langzaam in het ritme van de vakantie.

Je lichaam aarzelt nog een beetje. (Misschien heeft het nog iets met die hoofdmens te maken. Dat woord blijft ergens in de ruimte bewegen.)

En stukjes. Er dienen nog stukjes geschreven te worden. Sommige stukjes woelen al een tijd door je hoofd. Je probeert eraan te ontsnappen, door andere onderwerpen aan te trekken. Alsof ze naar je toe zullen komen, die andere. Soms lukt dat niet en heb je geen keuze. Eigenlijk wist je het al langer, dat je niet zou ontsnappen. De tekst laat zich schrijven.

Het blijft je fascineren, waar zo’n tekst naartoe gaat, eens die in de wereld is losgelaten. Er is altijd een verrassing.

Zoals die mevrouw aan de kassa in de winkel. Ze buigt een beetje naar je toe en zegt dat ze een stukje van jou gelezen heeft. Ze lijkt enthousiast. Je doet je best om te verbergen dat het je een beetje verlegen maakt.

Ik lees jou. Dat hoor je ook wel eens iemand zeggen. Of beter: in je oor fluisteren.

De publicatie van het interview in de Nederlandse krant is een week uitgesteld. De journalist stuurt de tekst door. Dat ene woord zou je eigenlijk graag veranderen, denk je ’s nachts, in een woelbed. Het blijkt geen enkel probleem te zijn. Het was beloofd voor de weekendkrant. Je krijgt bericht dat het nog een keer is uitgesteld. Naar de maandagkrant.

En ondertussen belt er nog een mevrouw van een Nederlands actualiteitenprogramma. Zij is de researcher. Ze zoekt, dus. Ze heeft jou gevonden, blijkbaar. (Het blijft een raar gevoel.)

Door wie zou je gevonden willen worden? Dat is wel een existentiële vraag…

Dat het warm is, waarschijnlijk ook. Eigenlijk kan je er echt niet zo goed tegen, maar dat is niet zo erg. Misschien is het wel een goede oefening voor je. Soms heb je meer last van het eindeloze gezeur over het weer. (En diep vanbinnen is er een stem die woest heen en weer holt. Dit is wat al jaren voorspeld is, denk je. Kijk naar het plaatje van de hele wereld, wij zijn nog bij de gelukkigen, denk je. Hoeveel records moeten er nog sneuvelen, denk je. Wie zal zoals steeds de prijs betalen, denk je. Iets in je, diep vanbinnen is zo eindeloos kwaad en verontwaardigd.) Het is goed voor jou, leren omgaan met dingen waarover je geen controle hebt, of maar een klein beetje, of zoiets…

Iets met boekverlangen. Je hebt het ondertussen al twee keer meegemaakt. Dat je hoopte dat het boek beter zou zijn. Een wat zeurderig voorgevoel, bij de eerste bladzijden al. Je hebt ze allebei uitgelezen, en nadien bleef er dat onbestemd gevoel. Dat je over die boeken geen stukje zult schrijven, dat is het compromis.

Op het lijstje nuttige dingen. Het bekijken van de boekenbonnen. (Je krijgt regelmatig boekenbonnen. Die komen dan terecht op een stapeltje, daar op de kast. Ze hebben blijkbaar ook een houdbaarheidsdatum.) Die ene boekhandel waar je echt niet graag komt, twee bonnen van die boekhandel. (Je moet je eerst mentaal voorbereiden om er binnen te gaan. Als je zen kunt blijven bij de warmte moet dat ook bij die winkel kunnen, denk je.) Het zoeken voelt nooit lekker, het wringt altijd. Je vindt toch twee boeken.

Een vers boek. En na twee bladzijden weet je het al, hoe anders het voelt.

De eerste zomerafspraakjes worden gemaakt. Zomerafspraakjesverlangen.

Die pompoenplant op je terras is wel heftig bezig…

Je krijgt bericht van een nieuw kindje op deze wereld. Brede glimlach, en een beetje smelten bij de foto.

Je krijgt bericht dat de vrachtwagen met verkiezingsaffiches onderweg is. Hij gaat leveren op een voor jou nog mysterieuze plek. Iets als: na diverse codes kom je terecht bij een soort lege garage die op je ligt te wachten. De vrachtwagenmeneer stelt je helemaal gerust, de bewaarboxenmeneer ook. Je sorteert alles netjes uit. (Wie goed kijkt, zou nagelaten zweetdruppels kunnen zien…) Weer een nieuwe ervaring.

Onderweg terug naar huis nog een andere bon op gaan maken voor die over tijd is, ook in een winkel waar je niet graag komt. En jij bent dus iemand die altijd die glazen deuren weer dichttrekt, in een koude winter of een warme zomer. Sommige mensen kijken je aan met een boze onverschillige blik (als die combinatie zou kunnen). Ze willen blijkbaar op geen enkele manier gehinderd worden, op geen enkele manier moeten nadenken, of zoiets. (Misschien zijn ze gewoon te loom door de warmte, kan ook natuurlijk.)

En tussen alles door bewegen allerlei gedachten, van licht existentiële aard, minstens. Iemand zou je zomaar in tranen kunnen doen uitbarsten, met de juiste vraag. Ze mogen komen, het is vakantie.

En misschien zal de regen je wel wekken in een nacht. Misschien ga je dan wel gewoon kijken naar de regen.

En een rode maan.

22 juli 2018

Wat is het met verhalen?

Er was eens.

De overweldigende magie die uitgaat van die drie woorden. Elke keer weer. We zijn verhalen vertellende wezens. We vertellen verhalen over onszelf, aan anderen, aan onszelf. We verlangen naar verhalen. Verhalen die ons even wegvoeren, die ons iets doen zien, die ons beroeren en verstoren.

Vertel eens een verhaal. Zo vraag je het, of zou je het willen vragen aan iemand.

In een verhaal ga je van A naar B. Vaak met enkele omwegen, een tegenslag, een crisis die onheil voorspelt. Om dan terug op een of ander pad te komen, om bij B uit te komen. Of om te stranden ergens net voor B.

Het leven is eigenlijk een rommeltje. Honderd dingen gebeuren tegelijk, op allerlei niveaus, op allerlei plekken. Vaak is leven als een chaos van gelijktijdigheid. Als men je zou vragen wat er gebeurt gedurende een uur, dan zou je hopeloos vastlopen als je die gelijktijdigheid zou weergeven. Veel kunstenaars probeerden het al. Je kunt het alleen maar denken, waarschijnlijk.

Een verhaal is er in de tijd. Zoals een zin. In een zin zet je woorden na elkaar, je ordent ze in een lijn, in de tijd. In een verhaal is de onderliggende stroom als die zin in de tijd. En toen, en toen, en toen, en toen.

Gelijktijdigheid, in volheid of in leegte, kan beangstigend zijn. Een verhaal geeft je die wonderlijke illusie dat de dingen gebeuren in een volgorde, in een zin. Uit die honderd dingen, elk moment, kies je telkens dat ene uit dat je voor of na het volgende kunt zetten. En ineens lijkt het of je een lijn kunt zien, een zin, waardoor de dingen zin krijgen.

Ook als je die lijn doorbreekt (“ik ga even terug in de tijd” of “later zou hij inzien dat dit moment zijn leven zou veranderen”) is ze er nog altijd, ergens in je hoofd. Of iemand een goede grap vertelt, of dat je een boek  van duizend bladzijden leest, je wilt die lijn in de tijd bij je houden, zo lang het duurt.

Het raakt het diepste van wie je bent als mens. Zo lang het verhaal duurt, kun je geloven dat de dingen een zin hebben, dat ze in een volgorde gebeuren, dat ze ergens naartoe gaan, dat ze de chaos kunnen overwinnen. Als je een uur lang aan de rand van een plein staat te kijken naar de gelijktijdigheid van eindeloos veel dingen, ga je al snel op zoek naar een verhaal. Je ziet iemand voorbij gaan, en je vraagt je af wie die persoon is. Waarom glimlacht hij? Wat zou er in die grote tas zitten? Wat zou er onder dat verband op zijn arm te zien zijn? Zodra je zo begint te kijken, zie je een verhaal, en kun je je die persoon die avond nog steeds herinneren. Je zou het verhaal zelf verder kunnen invullen, je zou een voor en een na kunnen zien, je zou andere mensen kunnen zien die met hem verbonden zijn in dat verhaal. Je zou de tijd zien.

Misschien hebben we als mens niet zozeer een erfzonde, maar wel een erfverdriet. Misschien zijn we ooit ergens alleen gelaten, of altijd alleen geweest. Misschien weet ons lichaam dat, beter dan we zelf met ons hoofd beseffen. Of misschien zijn we diep gekwetst, bewust of ondanks veel goede bedoelingen. Zoals sporen in een landschap die pas zichtbaar worden als het lang droog is en je onder het verdorde gras kunt zien wat er ooit was, daar. De diepe troost die verhalen kunnen bieden heeft daarmee te maken misschien wel. Een verhaal kan je de warme illusie geven dat de dingen goed kunnen komen, dat er een wereld is waar de dingen wel kloppen.

Identiteit is het verhaal dat je over jezelf vertelt. Wie ben je? Misschien ben je iets als een permanent veranderende vlek van eindeloos veel invloeden en bewegingen die allemaal door elkaar heen wriemelen, ook in gelijktijdigheid als het ware. Het is waarschijnlijk een groot menselijk verlangen om jezelf te kunnen waarnemen als een min of meer stabiele eenheid. Dat je van jezelf kunt zeggen waar hier eindigt en daar begint.

In zekere zin doen we het de hele tijd, die hele wirwar bij elkaar harken, via allerlei rituelen en met allerlei instrumenten. Een belangrijk deel daarvan is dat je van jezelf een verhaal maakt. In je hoofd lopen vroeger en nu constant door elkaar heen. Maar als je aan een ander of aan jezelf zou willen vertellen wie je bent, zul je je best doen om een of andere logica te construeren, waarbij je iemand geworden bent als een gevolg van voorgaande stappen. In het verhaal dat je vertelt – en dat je ook elke dag opnieuw moet opbouwen – ben je iemand, niet zomaar een windgat of zo.

Het verdriet kan je overweldigen. Je lichaam heeft de tijd opgespaard. Het kan zijn dat iemand je aanraakt en dat iets je overweldigt, als een vloedgolf van gelijktijdige onkenbaarheid of niet-woord-heid. Misschien blokkeer je, misschien drijf je weg in een angst waar je de bodem van de rivier ineens niet meer voelt. Nadien zul je jezelf proberen terug te halen door er een soort verhaal van te maken. Je probeer wat ongrijpbaar was op te zuigen in woorden en zet die in een volgorde. Toen gebeurde dit, toen gebeurde dat, en toen werd het weer rustig. Door het verhaal begrijp je wat je eerst niet kon begrijpen. Door jouw verhaal zou iemand anders kunnen begrijpen wat jou overkwam.

Misschien hebben veel verhalen iets met dat ‘oer’ te maken. Ze raken iets aan van onze oerangsten. Door naar een verhaal te luisteren kom je soms op plekken in jezelf waar je anders zomaar, zonder begeleiding, niet zou durven komen. Misschien zou je zonder verhalen het leven niet kunnen overleven.

Verhalen zijn verbonden met eindeloos veel andere verhalen. Er is ergens een universum van verhalen, The Sea of Stories. Er zijn rituelen en conventies. Als je naar een film kijkt of een boek leest, kun je het raster zien. Je aanvaardt de magie van het er was eens. Als het goed gedaan is, zie je enkel het verhaal.

En je kunt verlangen, heel erg diep verlangen, naar die zee.

Want ooit kwam je zelf uit de zee, en ooit zul je weer teruggaan. Naar de zee.

21 juli 2018

Wat het doet bewegen

Je bent een beetje zenuwachtig voor je vertrekt. Je wou het al lang eens doen, eigenlijk. Of: je wist dat het goed zou zijn voor jou. Of zoiets.

Je probeert niet al te snel te fietsen, wat niet zo gemakkelijk is. (Je zult waarschijnlijk veel te vroeg daar zijn, en het is warm, dus…)

Je hebt de weg goed bekeken tevoren. En je bent veel te vroeg.

Je staat te wachten bij het poortje. Ze komt eraan.

Het is een mooie ruimte, er is ziel.

(Je probeert niet te denken aan dat grote hoekige lichaam van je.)

Hoe moet je in woorden er iets over zeggen? Je stottert, hopelijk sierlijk.

Het begint. Met stevige en tegelijk luisterende handen. En olie.

Je probeert van binnen naar buiten te denken, alsof je tegelijk van buiten naar binnen zou gaan. Terwijl je daar ligt.

De punten.

Verwarrende gedachten. Iets over of je hier mag zijn. Heel even.

Iets over loslaten, ook. Over jezelf uit handen in handen geven.

Hoe vrij zou je kunnen zijn?

En het is voorbij. (Terwijl iets nog moet beginnen.)(Ze heeft dat heel goed gedaan, dat weet je al.)

Je voelt je dankbaar, en verlegen. Je probeert iets te zeggen, iets te vragen.

Een hoofdmens. (Je weet niet goed wat dat woord met je doet. Het zal nog dagen nodig hebben.)

Je ziet iets over veilig, over niet iets moeten doen, terugdoen. Het gaat daarover, weet je. Het is tegelijk alleen voor jou belangrijk, waarschijnlijk. Het is niet nodig er veel over te zeggen, denk je. Het zal voor de volgende dagen zijn, ook.

Veel.

Je weet nog niet goed hoe je met jezelf samenvalt, welke versie, of zoiets. Je draagt jezelf, misschien kan er nog lucht tussen.

Je bent waarschijnlijk heel verward in je afscheid. Het hapert, hoe je op de goede manier moet zeggen dat je dankbaar bent. (Misschien is dat niet zo erg.)

Je vertrekt weer. Anders hoekig.

(Je was dapper, zeg je tegen jezelf.)

Je denkt iets over woorden, je voelt iets over woorden, je voelt iets zonder woorden.

(Onderweg maak je een klein ommetje. Daar is iemand die pas een nieuw kindje kreeg. Je zou graag even gaan kijken, je durft het niet, zo onaangekondigd.)

Weer thuis ben je blij dat je het gewoon deed. Je denkt dat je de volgende keer zult proberen nog vrijer te zijn. (Je denkt dus aan een volgende keer.)

Je wilt het vertellen, aan die en die en die. (Als je het echt zou vertellen zou je misschien veel woorden nodig hebben.)

Iemand reageert al. Ze is trots op jou. (Dat heb je graag, eigenlijk.)

De volgende dagen beweegt het. In allerlei lagen.

(Ben je daarom zo opgewekt?)

Er is woordschroom.

Maar enkele woorden mogen wel.

(Iemand zou weer met je lachen, dat het zo jij is, dat je moet nadenken over wat je voelt.)(Je denkt dat het op een bepaalde manier net niet klopt, hoofdmens, en tegelijk waarschijnlijk net wel. Daar moet je nog even over navoelen.)

De dag legt zich neer. De warmte zou zich mogen terugtrekken, voor de nacht.

(Het is fijn dat de vakantie is begonnen.)

15 juli 2018

Waar het bijna kantelt

Bijna had je het verteld, maar het was tijd om te gaan. Je weet niet wat je zou hebben verteld, hoe verward het zou klinken. Maar bijna.

Soms zie je de dingen, in je huid. Misschien is dat een voornemen. Kijken.

En tegelijk is er een rust gekomen, in dat kijken.

Je fietst verder.

Een weg die je vaak nam, naar iemand, toen. Even komt het terug.

Misschien weet je niet altijd goed hoe dat moet, bij anderen zijn. Misschien weet niemand dat. Misschien gebeurt het gewoon. Misschien is het zo eenvoudig.

Waarna je weer wegrijdt.

Je begint te werken. Omdat je je dat zo voorgenomen had. (Er is nochtans niemand die toekijkt.) Het is ook wel fijn. En het had ook niets mogen zijn.

Het lichaam wacht op het begin van het niets.

Aan de andere kant van het begin van het niets tuimel je normaal altijd even naar beneden. Je kunt zien dat je niet kunt zien hoe dat zal zijn. Weer.

Ook daar kantelt het.

Iets is opgespaard onder je huid. Veel.

Als je nu zou beginnen vertellen. Het zou veel zijn.

Gelukkig ben je alleen.

Je loopt door het huis. Soepel. Zo lijkt het toch.

Je denkt aan iets dat zal komen.

Je zoekt bij het schrijven een houding waarbij je je rug niet voelt.

Je schouders waaieren uit.

De twee nieuwe kleine plantjes lijken zich goed te voelen op hun nieuwe plekje. De twee grote planten aan de andere kant waren helemaal terug, na een eerste aanval. Het lijkt erop dat ze de tweede niet zullen overleven. Misschien is machteloosheid aanvaarden een deugd.

De laatste twee afleveringen van de reeks. Zoals je verwachtte. Het scheurt iets in je open. Ingehouden woede. Iets met mannen. Je ziet even weer hoe groot het is, dat, daar.

Een oud verdriet.

Het blijft zo groot.

Je zou het iemand willen vertellen. En misschien ook niet.

De beelden blijven bij je, in de nacht.

Wakker worden in een kramp. Het wordt tijd dat het kantelt.

Na de eerste krant. Eerst nog werken.

En kijken naar de dans. Het ritueel.

Poetsen. Met de blues. Redelijk luid. (En het mocht nog iets meer, denk je.)

Je voelt waar je zou kunnen breken. In zeven stukken. Ongeveer.

(Je droomt terwijl over immense hopen spullen die je zou kunnen doen verdwijnen. Zo met een vingerknip of zo. Of via het lijstje met nuttige dingen voor in de vakantie.)

De pijn nadien komt altijd in twee golven, minstens.

Je weet niet goed waarom die middagdutfilm je zo raakt. Misschien wel.

Je leest het boek uit. (Terwijl zoek je een manier om te zitten.) Een goed boek moet op een of andere manier noodzakelijk zijn, denk je. Bij dit boek weet je het niet zo zeker. (Je leest enkele commentaren, die je niet zo goed begrijpt.)

De tweede golf is heviger. Je probeert aan een nieuw boek te beginnen. Het lukt niet. Het fluit, in je oren.

Je gaat nog wat rondhangen.

(Je vraagt je af of iemand zich dat nog herinnert, van die gebakken aardappeltjes op zondag.)

Je rekent uit hoe lang je moet fietsen de volgende dag, en wanneer je dus moet vertrekken. (En je zult waarschijnlijk wel weer te vroeg zijn, zoals steeds.)

Je zoekt de muziek voor bij een stukje. Je hebt nog geen idee waar het over zou moeten gaan, waar het je naartoe zal leiden.

(Soms is een titel zo groot dat je schrik krijgt. De woorden daarna  geven wel aan hoe ver je wilt gaan, die dag.)

Die muziek doet het altijd. Je huid mag zacht worden.

Ooit.

14 juli 2018

Grensverlangen

Lichtjes in de war, na een zondag die voor het eerst sinds maanden gewoon vrij leek. Iets met achterstalherinneringen in een lichaam.

De dingen die nog moeten gebeuren. Een afstreeplijstje, zo is het in je hoofd. Of beter: een verlangen naar een afstreeplijstje.

Je maakt een foto op het plein. Je schrikt van wat je ziet, in verwondering.

Een andere dag. Je staat op het perron. Je hebt toch geen zin in zo’n volle trein (die in het kader van de minimale dienstverlening ook een beetje korter is gemaakt, denk je). Het is allemaal prima, maar je rug heeft dus geen zin. Je loopt over in rug, of omgekeerd.

Je ploegt je door de dag. De tekst die op zich liet wachten komt er in horten en stoten uit, of zoiets.
Een bericht uit de winkel, dat de serie die je bestelde, en die je al zo lang wilde zien, is aangekomen. (Het eerste en het tweede seizoen waren hartverscheurend. Je wilt het derde voelen, denk je.)

Die avond – dat was lang geleden – kun je eindelijk nog eens een stukje over een boek schrijven. Het begint altijd met een hoop geworstel. En door het schrijven merk je eigenlijk zelf pas wat je van het boek vindt.

En meteen wil je al beginnen aan die reeks.

Een andere dag. Nog eens proberen met de treinen. De rug is nog niet overtuigd. Maar het is wel fijn om weer daar te zijn, in die andere stad.

(Dingen van het lijstje.)

De rug.

(Tussendoor denken aan iets in de volgende week. De vriendinnen vinden het een prima plan. Jij bent nu al zenuwachtig.)

Een andere dag. Een vrije dag. Om naar het noorden te gaan.

Voor de trein vertrekt loop je nog even om. Voor een brood. Met een korst. Voor je zus. Als je eerlijk bent, moet je wel toegeven dat je niet bestand bent tegen de ogen van de broodmevrouw. Het brood ruikt heerlijk. Die geur zal je de rest van de dag vergezellen.

(Een lijstje van dingen die je haar zou moeten zeggen. Voorlopig geef je al maar een brood.)

Het is nu een andere trein die je moet nemen voor het station in het noorden. (Het boek dat je ondertussen aan het lezen bent, gaat ook over het noorden.) Het is de trein die je normaal ook over de grens brengt, en nu een beetje anders rijdt, dus ook via het station in het noorden. Je bent nog een beetje in de war. Is niet nodig. De bus wacht rustig op jou. De busmeneer is erg vriendelijk.

De toren is helemaal ingepakt.

Een tijd later. Je wacht op de bus terug. De bus lijkt maar niet te komen. (Je denkt aan die aansluiting die je zou willen halen.)

De bus komt. Je denkt dat het wel zeker is dat je die trein niet meer zult halen. De busmeneer roept en vraagt of er iemand de trein moet halen. Je doet teken, en gaat even naar voor. De busmeneer heeft blijkbaar graag dat je vooraan blijft staan. Hij is heel vriendelijk, vertelt en vraagt je helemaal uit. Je zegt enkele keren dat het niet zo erg is als je die trein niet haalt. (Alleen als de trein een vertraging heeft, is er nog een kans dat je hem haalt.) De busmeneer begint steeds sneller te rijden, hij wil je absoluut nog in die trein krijgen. Hij draait het laatste rechte stuk op. Er staat een trein. Hij rijdt tot voor de trap, wenst je nog veel succes. (Als je nog beter had nagedacht, had je kunnen weten dat…) Je loopt, springt in de trein, de deuren sluiten. Je hebt het gehaald. De trein vertrekt. In de verkeerde richting.

Je gaat naar de treinmeneer, om daar schuldbewust uit te leggen dat je dus een verdwaalde reiziger bent. Je vertelt over de busmeneer. En de treinmeneer vindt het allemaal prima. Het is niet erg, en je moet niets betalen. Je krijgt een speciaal formulier (de wereldberoemde C6).

(Pas later zul je beseffen dat je dus onbewust over de grens moest. Misschien had je ook dat verlangen onderdrukt. Misschien kon je lichaam zich niet voorstellen dat je in die trein zou zitten en niet over de grens zou gaan.)

Je stapt uit in een Nederlands station, net over de grens. Je wacht even, en neemt dan de trein terug. (De trein die je ook zou genomen als je in het station van het noorden beter had opgelet en dus netjes bijna een uur zou hebben gewacht. Het is toch fijner, denk je, om in die trein te mogen zitten, en dus tweemaal over de grens te gaan.) Een nieuwe trein, een nieuwe treinmeneer. Je probeert het hele verhaal vloeiend te vertellen, maar hij vindt het allemaal al lang prima. (De C6 doet wonderen…) En ondertussen leest het boek van het noorden lekker weg.

In het station van de laatste overstap spreekt een mevrouw je aan over het kleine raampje met ‘nooduitgang’ op, dat ze daar nooit door zou kunnen, en dat ze daar nog nooit eerder op gelet had, en hoe grappig dat is.

(Eens te meer weet je: het openbaar vervoer is geweldig.)

In je tas ruik je nog steeds het brood. Ondertussen heb je een verlangen naar thuiskomen.

Een andere dag. Je legt aan je collega’s het belang van het banaanmoment uit. Ze zeggen het niet, maar ze denken ongetwijfeld dat het hoog tijd is dat de vakantie gaat beginnen voor jou.

Een andere dag. Je staat een boek te kiezen, voor je maatje. Hij verjaart. Je ziet dat ene boek, met die mooie foto. Je weet dat dat het boek is. Later zie je hoe blij hij ermee is. (Je hebt overigens nog een lijstje van dingen die je hem zou willen zeggen.) Je bent waar je wilde zijn, weet je.

11 juli 2018

Lincoln in the Bardo

Ze kwetteren wat af, die wezens, in het gebied tussen leven en wat er na dat leven komt. En dat in een boek dat beweegt tussen waarheid en fictie, dat je soms doet duizelen. Waar je je eerst afvraagt als lezer waar je terechtgekomen bent, in welke merkwaardige tussenwereld en in welk bizar boek, besef je na een tijd dat je het eigenlijk heel gewoon bent gaan vinden. Daarbij voel je een zekere gewichtloosheid waardoor je het tragische en het groteske anders en beter ziet. Lincoln in the Bardo (vertaald als Lincoln in de bardo) van de Amerikaanse schrijver George Saunders is een heel bijzonder boek. Het zou best kunnen dat veel lezers het maar niets zullen vinden, of niet over die eerste drempel heen komen. Wie zich wel uit handen geeft, komt in een boek terecht dat in veel opzichten indrukwekkend is. Het lijkt alsof je in een spiegelpaleis rondloopt, vol kleuren en geluiden. De kakofonie van stemmen overweldigt je. Maar je leert iets over wat waarheid zou kunnen zijn en over hoe kwetsbaar een leven is. Terwijl het inzicht komt, wordt de machteloosheid kleiner.

Het verhaal speelt in 1862. De Amerikaanse president Lincoln heeft zijn zoon Willie, gestorven door tyfus, begraven. Lincoln zou enkele keren teruggegaan zijn naar de crypte waar Willie lag, om zijn lichaam in zijn armen te nemen. Als lezer ervaar je het hele gebeuren vanuit de bardo. Dat is een begrip uit het Tibetaans boeddhisme. Het verwijst naar een soort tussenwereld tussen leven en wedergeboorte. In het boek lijkt het een beetje op wat katholieken een vagevuur zouden noemen.

We horen de stemmen van een eindeloze reeks personen die zich daar in de buurt van dat kerkhof bevinden, als een soort geest. Ze beseffen zelf niet dat ze eigenlijk dood zijn. Ze hangen op een of andere manier vast aan een gebeurtenis uit hun leven, en herhalen die in hun verhalen telkens opnieuw. Wat gebeurde heeft geleid tot allerlei lichamelijke misvormingen of merkwaardige toestanden, telkens symbolisch voor iets wat ze blijkbaar niet achter kunnen laten. Ze denken (of maken zichzelf wijs) dat hun doodskist een soort doos voor zieken is.

Als in een luisterspel krijg je telkens het gepraat van al die personen te horen. Een drietal van hen maakt de hoofdmoot uit. Ze lijken vast te zitten in een grotesk ritueel, niet in staat te zien wat er met hen gebeurd is of waar het fout ging en waarom ze in deze merkwaardige tussenruimte zitten. De dood van Willie brengt alles aan het wankelen. De kleine Willie bevindt zich ook in de bardo, kan blijkbaar nog niet verder bewegen. Als kinderen te lang daar blijven, kan het fout gaan, waardoor het opschuiven naar de betere toestand of een nieuwe geboorte kan mislukken.

Het hartverscheurende verdriet van vader Lincoln voor zijn zoon Willie had de wezens in de bardo al erg geroerd. De emoties verwarren hen, maken hen jaloers, en zetten hen aan tot nieuwe inzichten, of de moed om iets te doen wat de link met het voorbije leven kan doorbreken. Ze zoeken manieren om vader en zoon echt bij elkaar te brengen, waardoor Willie weg kan gaan. En zo zien ze, als in een spiegel, hun eigen dood.

De hoofdstukken met de door elkaar pratende stemmen worden afgewisseld met stukken over president Lincoln. Die zijn opgebouwd uit reeksen citaten uit allerlei boeken of teksten over het leven van Lincoln (deels authentiek en deels verzonnen). Zo krijg je een inkijk in het leven van de president en in het bijzonder in de gebeurtenissen omheen de dood van zijn zoon. Je ziet hoe het verdriet hem vanbinnen uit elkaar rukt, terwijl hij tegelijk overeind moet blijven als president die midden in een burgeroorlog zit.

Na een tijdje merk je hoe al die (zogenaamde) getuigenissen in zekere zin lijken op het gepraat van al die wezens in de bardo. Van eenzelfde feit of gebeurtenis lees je telkens andere versies, soms elkaar bevestigend, soms elkaar tegensprekend. Ze denken op zichzelf dat ze een weergave van de werkelijkheid zijn, maar in al hun waarheidsaspiraties raken ze soms alleen maar aan de illusies, net zoals die in zichzelf dolende wezens, die hun illusies niet kunnen zien. Wat is echt, en wat is fake, zou je met woorden van vandaag kunnen zeggen.

Dit klinkt misschien allemaal nogal complex, maar het werkt eigenlijk wel. Vormelijk is het werkelijk verbluffend wat de auteur doet. Het is een caleidoscoop van registers, vaak ook ongelooflijk grappig of scabreus. Doorheen al het gekwebbel en de eindeloze reeks verslagen zie en voel je het diep tragische verhaal van een vader en zijn zoon. Als je een boek over Lincoln zou lezen, zou je misschien hetzelfde afstandelijke gevoel krijgen als bij het kijken naar een foto van dat beroemde hoofd van hem. Je zou een icoon zien. Het bijzondere van dit boek is dat je door die merkwaardige wervelwind van fragmenten en stemmen heen een breekbare mens ziet die in die sinistere plek even het gewicht van de wereld achter zich kan laten. Je kunt als het ware even voorbij de illusies kijken. De waarheid die daar, waar verdriet en liefde elkaar raken, oplicht verandert ook de wezens die ronddolen in die eeuwige herhaling.

Als lezer moet je een aantal rustige zekerheden achterlaten om af te dalen in deze parallelle wereld. In het begin voel je soms een zekere weerstand, verlang je stiekem naar een meer ‘gewone’ doorlopende tekst. Maar ergens onderweg vergeet je dat verlangen en beweeg je mee in die wereld waar je de zwaartekracht van een meer klassieke vorm niet voelt. Je begrijpt nog lang niet alles, maar dat geeft niet. Je ziet de machteloosheid en het kleine falen van die personages. Je ziet de wonderlijke werelden van woorden, vreemde plekken die als spiegels op elkaar inwerken. Je ziet het intense plezier dat de auteur moet hebben gehad bij het in elkaar knutselen van dit bouwwerk. Hoe meer lagen je ziet, hoe meer je ook ziet wat je niet of nog niet weet. Zo besef je dat een meer klassieke roman in zijn meer rustige vorm zelf ook een illusie is. En het mooie is dat je na al die wervelwinden toch heel erg blijft denken aan die kleine jongen, in de armen van zijn vader.

Lincoln in the Bardo overrompelt je, brengt je in de war en ontroert je heel erg diep. Als lezer moet je bereid zijn in de logica van de vorm te stappen. Via die tussenwereld kom je in een andere tussenwereld terecht, ergens tussen werkelijkheden. Pas nadien besef je hoe vanzelfsprekend die eerst rare tussenwereld geworden is. Een boek dat dat kan, is heel bijzonder.

08 juli 2018

Heb je iets gezien

‘Heb je iets gezien of gevoeld?’
‘Ja, veel. Maar ik weet niet of ik er nu al iets over kan zeggen. Het was groot, ik schrok een beetje.’
‘Oei, ik doe je iets aan.’
‘Nee, toch niet. Integendeel. Het is bijzonder dat ik dat alles mag zien. Je hebt de tijd in je lichaam, dat kan ik wel zeggen.’
‘Ik ben nog steeds verlegen, denk ik.’
‘Dat hoeft helemaal niet.’
‘We kunnen hier nog wat zitten kijken naar de lucht. Straks wordt het langzaam donker.’
‘De avond is zo stil.’
‘Die kanteling van de seizoenen in juni maakt me altijd een beetje verdrietig. Ineens, zonder dat je het goed en wel besefte, begint de zomer. In je hoofd is de vakantie of het gevoel van zomer nog ver weg. En dan besef je dat de dagen al korter aan het worden zijn. Het is zo’n dubbel gevoel.’
‘Ik heb dat niet zo. Ik denk vooral aan de zon, en hoe ik die zal voelen. Alsof ik dan weer thuis ben. In de winter ben ik altijd een beetje verloren.’
‘Misschien ben jij wel vrijer dan ik.’
‘Het zou kunnen, maar ik ben daar niet zo zeker van.’
‘Ik denk het wel, eigenlijk. Misschien heb jij een ander soort tijd in je.’
‘Dat is wel zo. Misschien zag ik dat ook daarnet. En is het daarom moeilijk om er iets over te zeggen. Ook daarom.’
‘Ik vind het wel altijd mooi, die vrijheid te zien bij anderen.’
‘Misschien ben jij wel vrij in je verdriet, op een manier die je zelf nog niet goed beseft.’
‘Dat ik dus eigenlijk meer van de zomer ben dan ik zelf denk, of zoiets?’
‘Ja, inderdaad. Maar dan van jouw zomer.’
‘Dus het zou kunnen dat de zomer voor iedereen een verschillende zomer is?’
‘Daar moet ik nog eens over nadenken.’
‘Het zou wel een mooie gedachte zijn.’
‘Ik heb de indruk dat je over alles wel heel diep nadenkt. Is dat wel nodig?’
‘Het is geen keuze, eigenlijk. Het is gewoon hoe het gaat. Het is vaak een soort positieve vorm van herkauwen. Sommige vragen komen telkens opnieuw terug, telkens een klein beetje anders Soms ben ik het wel beu. Telkens opnieuw over dezelfde dingen schrijven, om maar iets te zeggen. Maar een goede vriendin van me merkt altijd op dat de antwoorden op die vragen elke keer een beetje anders zijn. Ik heb zo’n beeld van hoe je zelf een tekst bent. Een tekst die je elke dag opnieuw moet schrijven. En elke dag zet je de woorden in een andere volgorde, een beetje toch. En sommige woorden verdwijnen zachtjes naar de rand van de tekst, en vallen dan over de rand.’
‘Wat zeg je dat mooi. Ik zie het zo voor me. Ik zie jou. Het is alsof je lichaam voor een deel uit woorden bestaat. Zou je soms niet zonder woorden willen zijn?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Ik zou het me gemakkelijk kunnen maken, en zeggen dat ik niet zonder woorden over die vraag kan nadenken. Maar dat is een beetje foefelen, denk ik. Waarschijnlijk durf ik niet echt antwoorden op die vraag. Ze maakt me bang.’
‘En toch was je hier.’
‘En toch was ik hier.’
‘Je bent wel dapper.’
‘Een klein beetje maar.’
‘Dat zag ik wel, dat je op jouw manier dapper bent. Al denk ik dat veel mensen dat niet zullen zien bij jou. Want daarvoor moeten ze naar jou kijken, en niet naar zichzelf.’
‘Heb je dat gezien?’
‘Ja, dat heb ik gezien.’
‘Dit lijkt me een zeer goed moment om voor jou een glas wijn te gaan halen.’
‘Dat mag.’
‘Op een bepaald moment begint een zomeravond lekker te ruiken, ik denk dat het bijna dat moment is.’
‘Bijna, nog niet helemaal. We moeten nog even wachten.’
‘Tot de tijd daar is.’

04 juli 2018

De sporen in je landschap

Soms heb je maar dat nodig, of nog minder, om bij een verdriet uit te komen.

Het overvalt je, terwijl je even zit. In die paar minuten. Tussen thuiskomen en aan het eten beginnen. Een niemandsland. Waar je de rivier kunt zien.

En terwijl je schrijft, zie je hoe die boom aan de andere kant van het raam steeds heftiger lijkt te groeien. Gulzig gevulde takken nemen hun plaats in je gezichtsveld in.

Alsof ze je iets influisteren over een verlangen naar troost.

Je had het eerder al gedacht, terwijl je door de straat liep. Je zag de zomer aan je voorbij lopen. In mooie jurkjes. In wat vrij beweegt. En je dacht ook aan troost, aan wat het zou kunnen zijn. Ontdaan van woorden.

Zoals je enkele dagen eerder naar die bomen stond te kijken. Je houdt van de huid van bomen. Soms is de huid een schuldig landschap, zoals ondertussen wijlen Armando zou zeggen.

En soms kijk je naar je schors, in de spiegel.

(Soms heb je geen zin om achter de woorden te verdwijnen. Soms heb je geen zin in het herhalen van beelden. Soms heb je niets te kiezen.)

Je leest iets terug. Een dierbare vriendin schreef het je onlangs. Zij ziet de dingen, zij ziet de dingen veranderen. En even ben je de rivier.

Verdriet is geen onweer, het is familie.

Je zou de dingen kunnen aanwijzen in het water.

Je leest een verhaal over de aanraking, en wat die teweeg zou kunnen brengen.

Je loopt iets trager door het huis. Je betast de vloer. De planten waken over je.

Er is stilte in de avond. De verhalen drijven door je heen.

Je zoekt de muziek die dit moment kan omhullen.

Je probeerde iemand iets te vertellen over rouwen. Het was niet het juiste moment, het was niet de juiste plek. Het verhaal wacht wel.

Het is goed als de rivier op bezoek komt. En na even weer vertrekt.

Soms zie je de beelden van een leven. Ze herschikken zich, telkens opnieuw. Je ziet de dingen beter, je ziet de dingen rustiger. Soms zijn de dingen groot.

Misschien zou je er wel over verteld hebben, als de avond anders was gelopen. Nu ben je gewoon hier, in het huis. En het is ook goed.

Het is zoals in dat liedje, dat je gewoon kunt zitten kijken naar de rivier.

Het lichaam weet alles, zou iemand je zeggen.

Je luistert naar wonderlijke vrouwenstemmen. Soms is het tijd voor de fado.

Soms heb je schrik van sommige woorden.

En de boom aan de andere kant van het raam blijft geduldig bij je. Onvoorwaardelijk, zo lijkt het wel. De wind streelt de bladeren. Het groen is gul.

Misschien zou de nacht meer koelte kunnen verdragen. Misschien verwelkom je de nacht wel gewoon. Misschien zullen je dromen minder rusteloos zijn.

De planten wachten nog op je.

En zo legt de dag zich neer.

01 juli 2018

De monobrauw

Ik zag haar voor het eerst toen ik net het Repair Café verliet. (Ik zou graag iemand vinden namelijk die mijn oude Lenco een verjongingskuur kan geven, waardoor die weer honderd jaar meekan.) Zij kwam daar ook buitenwandelen, ze had een scheur in haar broek laten repareren. Fijn toch dat er mensen zijn die scheuren in hun broek laten repareren, in plaats van er een te kopen met speciaal (op artistieke wijze) aangebrachte grote scheuren.

Ze heette Nele. Ik had haar gezicht al eens zien passeren op foto’s op feesboek, en nu zag ik haar in het echt. Ze zei dat ze mij ook kende. Van lezens, zo bleek. (Het overkomt me wel eens dat mensen me in mijn oor komen fluisteren dat ze mij lezen. Ik ben dan altijd even in de war. Het gaat, veronderstel ik toch, dan wel over mijn stukjes. Niet over mijn aura. Misschien over mijn rimpels, maar dat weet ik niet zeker.)

Ik zei haar dat ik het fijn vond om haar in het echt te zien. Ze zag er anders uit dan op de foto’s. Beweeglijker. (Ja, ik weet dat dat onnozel klinkt, maar bij sommige mensen is hun fotogezicht een aparte realiteit of zo.) Mooier ook.

Ik moet bekennen, ik heb een beetje een zwak voor vrouwen met wat forsere wenkbrauwen. (Over dat woord moet ik altijd hard nadenken, in mijn hoofd lopen de woorden wimpers en wenkbrauwen steeds door elkaar. Wat daar de psychoanalytische verklaring voor is, weet ik niet.) En zij had die dus ook.

We stonden daar op straat te praten. Ze vertelde over haar kinderen, die het goed hadden gedaan op school. Ze vertelde dat ze een boek van Zadie Smith aan het lezen was. Ik vertelde dat ik een boek aan het lezen ben met daarop een aanbeveling van Zadie Smith. (Misschien gaf dat wel de doorslag, denk ik nu.) Ze vertelde dat ze hield van platenhoezen en van het moment waarop de naald in de groef valt. Ik vertelde dat ik die ochtend had gemerkt dat ik soms de luide mechanische klik van mijn oude fototoestel mis. Ze begreep meteen wat ik bedoelde.

Maar ze had dus ook mooie, bijna zwarte, redelijk forse wenkbrauwen. Die gaven haar een wat strenger uiterlijk. Ik had net die ochtend in de weekendkrant een heel artikel gelezen over de terugkeer van de volle wenkbrauwen. Het mag weer dus. Oef! Een discussiepunt blijft evenwel nog de zogenaamde monobrauw. Dat is dus blijkbaar het in elkaar overlopen via de neusbrug van beide wenkbrauwen. Zoals bij Frida Kahlo.

(Ik had net het huis gepoetst, en dan ben ik meestal nogal moe, waardoor ik misschien iets minder nadenk over wat ik zeg.) Ik vroeg haar wat ze van de monobrauw vond. Als fenomeen. In het algemeen. Als concept, of zoiets. Terwijl ik het zei was ik (waarschijnlijk heel opvallend) aan het kijken naar haar subtiele monobrauw. Ik voelde dat ik mezelf in de vernieling aan het praten was.

‘Hoezo? Moet ik daar dan een mening over hebben? Dat is toch maar gewoon normaal, of niet soms? Al dat gezeur over haar bij vrouwen, wat een onzin toch.’

Een vrouw naar mijn hart. Ik ben in het algemeen, conceptueel en zo, wel voorstander van het behoud van het haar, op diverse plekken. Het zien van okselhaar maakt me steeds een beetje gelukkig, om maar even iets in de groep te werpen. (Het blijft een fascinerend fenomeen…)

Ik heb haar toch even wat technische uitleg gevraagd. Het artikel in de krant had me namelijk in de war gebracht. Vrouwen die geen volle wenkbrauwen willen, hebben daar blijkbaar een hoop werk mee. Diverse vormen van zelfgekozen marteling horen bij het repertoire. Ik dacht dus dat de al dan net niet monobrauw gewoon lekker uit zichzelf de wereld in groeit. In de krant stond echter de volgende zin over de “grove” wenkbrauwen: “Er kruipt best wel werk in om ze in model te houden.” Ik vroeg haar of dat bij haar ook zo was. Er kwam iets wat we best als de gulle lach kunnen omschrijven. Ik was helemaal gerustgesteld. Misschien komt het nog goed met de wereld.

We hadden het nog over die heel mooie film Disobedience, met onder meer de geweldige Rachel Weisz (ook met mooie wenkbrauwen trouwens, maar dit geheel terzijde). We hadden zonder het te weten van elkaar op dezelfde avond in de bioscoop gezeten, zo bleek.

Ik had nog uren met haar kunnen doorpraten, maar ik voelde dat het tijd was om te vertrekken. Na het poetsen moet ik altijd even gaan liggen. Voor mijn rug. Ze had het al aan me gezien trouwens.

‘Zo raar dat we elkaar pas nu in het echt zijn tegengekomen. Het had eerder gemogen.’ Dat zei ze. Ze stapte op haar fiets.

Ik keek haar nog even na, en ging toen weer naar huis. Er was een aangename wind. Ergens in de verte hoorde ik de stem van Bob Dylan.

Een zondag kan onverwachte geschenken brengen.