30 juni 2007

Lelijk

De categorie lelijke woorden lijkt wel onuitputtelijk. Er zijn van die woorden die als een regelrechte blikseminslag door mijn lijf gaan. Een elektrische weerzinschok veroorzakend. Vol afschuw kan ik daarna alleen nog door gerichte meditatieve oefeningen mijn innerlijke rust hervinden.

Een woord dat absoluut in de top 10 van ergerlijke woorden blijft is natuurlijk de ‘insteek’. Brrrrr. Alleen al het woord hier moeten opschrijven leidt tot een spontane allergieopstoot. De voorbije dagen hoorde ik nog een kersverse eerste minister spreken over de ‘insteek voor de staatshervorming’. Of iets in die orde. Ik heb het maar half opgevangen, wat natuurlijk te wijten is aan het hoger beschreven bliksemeffect.

Er zijn trouwens ook mensen die een insteek-effect op mij hebben, met name als ik ze op de radio hoor. Na jarenlang oefenen ben ik nu in staat de radio binnen een fractie van een milliseconde op een andere zender te zetten als die bewuste mensen op de radio komen. Gelukkig is Klara er nog als je even weg wilt vluchten van Radio 1. Het valt te vrezen dat met de ‘herpositionering’ van Radio 1 het wegvluchtgedrag nog verder moet geperfectioneerd worden. Het feit dat de HH mis op zondag zowat het enige programma is uit het oude zendschema dat overeind blijft zal ongetwijfeld bij grote horden mensen aanleiding geven tot dezelfde olympische discipline. Maar dat alles is natuurlijk een geheel andere discussie.

Insteek dus. Als ik mij dat woord probeer voor te stellen zie ik allerlei rare dingen die uiting geven aan een zeker penetrerend gebeuren naar de bevolking toe. (Als we dan toch bezig zijn, doen we het meteen goed…) In het beste geval, als ik uitzonderlijk mild gestemd ben tegenover de kosmische zinloosheid van de menselijke existentie, denk ik bij insteek misschien nog aan een niet al te lelijke stof waar een wat groot uitgevallen naald op licht sierlijke wijze in en weer uit beweegt. Met de juiste belichting erbij kan dat nog een erg voorzichtig troostend effect hebben, waardoor misschien, in the long run, een aarzelend gevoel van verzoening met ons lot zou kunnen optreden. Maar in het slechtste geval doemen beelden op van lelijke mensen, die al jaren uitgepraat zijn, en die op de meest troosteloze wijze dingen in elkaar steken. Als in een film met lelijke belichting, foute muziek, en ongeïnteresseerde acteurs die waarschijnlijk die dag geen frisse adem hebben, en alleen maar kunnen denken aan hoe snel ze weg kunnen raken uit het absurde universum waarin ze zijn aanbeland. In zware artistieke films met een hoog Bergman-gehalte zou de zinloosheid van het bestaan nog een thema op zich kunnen zijn, dat kan worden overstegen in een vorm die desnoods naar zichzelf verwijst als het enige dat intrinsiek van waarde is in dit tranendal. Maar nee dus, die andere film is alleen het brutale en kille niets. Zo’n woord is insteek dus.

Maar er zijn natuurlijk nog zoveel andere woorden die met stip genoteerd staan om de pole position van insteek over te nemen. Een van de meest gruwelijke woorden in de kop van dat peloton moet ongetwijfeld ‘doorstart’ zijn. Brrrrr. Brrrrr. Men zou venten met een voorkeur voor dit soort managersgewauwel moeten verbannen naar een eeuwige sahara waar er qua poëzie alleen maar plastic opblaaspoppen, de eindeloze herhaling van de vogeltjesdans, bifi-worstjes, en boeken met het verzameld werk van George Dubya Bush zijn. Die straf zou waarschijnlijk nog te zacht zijn.

Ongetwijfeld krijgen die zelfopgeblazen managers almachtsfantasieën of zelfs licht orgasmatische ervaringen als ze het woord doorstart uitspreken. Het geeft waarschijnlijk een gevoel van controle over de werkelijkheid. Het leidt tot beelden waar zij, en zij alleen, via een simpele handbeweging een soort lichtschakelaar om kunnen zetten. Ik denk dan aan van die types die ik altijd in de krant zie staan in de economische bladzijden.

Trouwens – en ook dit geheel terzijde – er is nog een belangwekkend probleem met die bladzijden. In de krant zie ik telkens staan “uitneembaar”. Man, man, man, wat is dat verwarrend voor een simpele mens als ik ben. Stel dat er bij de bladzijden 5-8 staat ‘uitneembaar’, moet je die er dan ook uitnemen? En als je de bladzijden er al vanaf pagina 3 zou uitnemen, wat zou er dan gebeuren?

Foto’s dus in de uitneembare economische bladzijden. Van glimmende mannen. Met streepjespakken. Hoe dikker de streepjes, hoe dikker het ego, denk ik wel eens. En dan altijd zo’n hemd dat volledig vloekt met die das. (Is er dan nooit iemand die dat ziet, denk ik ook wel eens…) En vaak natuurlijk ook foute snorren, of te modieuze brillen. Opzichtige types dus, in grote mate op zichzelf betrokken. Ze krijgen een kick van het managen. Van grote dingen doen bewegen. Het zijn natuurlijk altijd anderen die de zaak werkelijk doen bewegen, maar zij denken dat zij het zelf hebben gedaan. Want ze hebben het toch 'geïnitieerd' of 'gefaciliteerd' of 'geïmplementeerd' of 'gedelegeerd'. En dat geheel in de geest van hun mission statement en in lijn met hun strategische doelstellingen. Ze hebben het resultaat neergezet. (Verdient trouwens ook een aparte behandeling op het gruwelfront: een resultaat neerzetten...) Hun salaris is natuurlijk ook altijd aangepast aan hun eigen competentieprofiel. Vinden zij toch.

Zo’n mannen dus. Het woord doorstart hoort bij zo’n mannen. Roald Dahl zou er nog een mooi horrorverhaal over kunnen maken, als hij nog niet dood was. Doorstart rijmt onder meer op doorligwonde. Het hoort thuis bij het schransen. Mensen die bezig zijn zich dood te eten. Na de zeventiende gang nemen ze even een pauze. Een klein luchtje scheppen. De dingen wat laten zakken. Om zich klaar te maken voor de doorstart. Niet lettend op de misselijk makende dampen die opstijgen. Zo’n woord dus.

27 juni 2007

Waar begint oud?


Weten hoe je oud wordt, is niet altijd erg gemakkelijk. Er zit een soort verlossende rust in, maar soms ook twijfel. Het heeft iets te maken met waardigheid, en ook met de juiste toon. Als ik de Rolling Stones zie optreden denk ik soms: dit wordt een beetje zielig. Niet zozeer de muziek zelf, want die blijft wel mooi overeind. Maar wel een soort geforceerd ‘niet oud willen zijn’. Als ik Bob Dylan zie optreden, zie ik ook een oude man. Een wat rare oude man zelfs. Maar hij lijkt mij meer vrede te hebben met zijn leeftijd. De persona die hij nu is, is verbonden met vroeger, en met een wereld waarin hij vrij kan bewegen.

Je kunt je ook opsluiten in een ‘oud’-zijn, dat bitter is, dat enkel over de eigen persoon gaat, en dat niet meer naar het nu kan kijken. Dan ben je in de feiten niet meer dan een ouwe zeur, die zaagt over hoe goed het vroeger wel was.

Maar hoe je in een wereld die geobsedeerd is door ‘jong’ en ‘nieuw’ en ‘snel’ op een goede manier moet praten over wat je van vroeger zou willen behouden, dat is niet zo gemakkelijk. Onmiddellijk krijg je een verwijt dat je ‘terug’ zou willen, wat zowaar een van de ergste beschuldigingen is die je kunt krijgen. Oprecht open staan voor al wat nieuw is, en tegelijk even oprecht jezelf bekijken en proberen te begrijpen waar de grens ligt tussen iets dat goed is willen behouden en gewoon conservatief niet te veel verandering willen, dat is niet zo simpel.

Je groeit met een open en frisse geest de wereld in, je kiest ervoor om niet cynisch te worden, je wilt kijken en luisteren, niet oordelen, en toch… Toch voel je op een bepaald moment dat de wereld aan je voorbij geschoven is. Als je dat krampachtig zou ontkennen, dreig je misschien een beetje een Rolling Stone te worden. Of integendeel een arrogante Leo Tindemans-achtige figuur.

Het belangrijkste lijkt me de verwondering te blijven koesteren, en alles te doen om nooit cynisch te worden. En dan in een soort rust oud durven zijn. Soms lukt het me, soms niet. Sinds ik de kaap van de 40 nam een tijdje geleden, viel er al heel wat weg. Het was minder moeilijk om dingen los te laten, om onder meer toe te staan dat ik een aantal ontwikkelingen niet meer wilde volgen. Met alles mee zijn, hoefde niet meer. Het werd iets gemakkelijker om mijn vele beperkingen te zien, en ze te laten voor wat ze zijn. Andere mensen werden alleen maar mooier, net omdat ze niet perfect zijn.

Maar jezelf beoordelen blijft toch moeilijk. Ongemerkt ben je in een groep de ‘oude’ geworden. Terwijl de dingen blijven veranderen, voel je soms een weerstand. Er zijn dingen die je weet, uit ervaring, en die je op een open manier zou willen delen. Heel af en toe weet je hoe dingen steeds weer lopen, en zou je er iets mee willen doen. Maar dat is dan ‘oud’. En misschien is het dat ook wel. Misschien is wat jij ervaring noemt in de feiten toch gewoon een vermoeide weerstand tegen verandering? En als dat zo is, hoeft dat nog niet zo erg te zijn, maar het blijft moeilijk om het juist in te schatten.

Soms denk ik dat mijn hoofd en hart als een ondertussen verouderde computer zijn. Perfect geschikt om te doen waarvoor ze gemaakt zijn. Perfect geschikt om er gelukkig mee te zijn. Maar in een bepaald opzicht niet meer aangepast aan de wereld die ondertussen sneller is gaan draaien. Het is bevrijdend om dat ook niet meer te hoeven zijn. Gewoon een stuk van de wereld aan de anderen laten. Een trein gewoon laten vertrekken, en niet meer op willen stappen. Maar het maakt me soms ook heel even onzeker.

Met de jaren is het gemakkelijker geworden om naar mijn lijf te kijken in de spiegel en te zien waar de tijd huist. Op dezelfde manier naar de binnenkant van mijn hoofd kijken lukt soms ook al. Er dan de gepaste conclusies uit trekken, dat is af en toe nog wel moeilijk.

Ik las een artikel over hoe enkele principes uit het boeddhisme kunnen toegepast worden in het management van een bedrijf of organisatie. In plaats van imperfectie steeds te willen tegenwerken, is het soms beter die te aanvaarden en te onderzoeken. In het herkennen van de eigen imperfectie, kan ook een aanvaarding schuilen die ertoe leidt dat je je weer als één kunt ervaren. De dingen blijven nog even door mijn hoofd spelen.

Ik kijk graag naar jonge mensen. Hoe ze bewegen. Hoe ze hun wereld bestormen. Hoe ze gulzig de ruimte innemen. Maar ook hoe ze anders zijn. Anders dan wie ik toen was, en wie ik nu ben. En het is niet meer erg. Soms doet het pijn. En soms doet het goed, om een wereld in hun handen te laten die niet meer de mijne hoeft te zijn. Of iets in die aard.

24 juni 2007

Soeverein

Hoe je betrokken kunt zijn. Het blijf me verbazen. Bij elke grote Europese Top is het weer zo ver. En ik kan er niets aan doen. De voorbije dagen was het niet anders. De dagen voorafgaand aan de samenkomst in Brussel was ik al zenuwachtig. Ik durfde niet goed de beschouwingen in de kranten lezen. Omdat ze me te onrustig maken. Het gemorrel en gezeur aan wat volgens mij de verkeerde kant van het speelveld is, het leidt alleen maar tot het opsparen van kwaadheid.

Maar goed, ik deed het toch maar. Ik zag nogmaals de verklaringen van Nederland, Polen en Groot-Brittannië. En ze vervulden me met afschuw. Jezelf op de borst kloppen over de fictieve nationale identiteit, en dan denken dat je goed bezig bent als je je afzet tegen de veronderstelde ‘superstaat’. Als je die redenering niet volgt, word je stilaan een soort marsmannetje, zelfs in progressieve kringen. Ik kan me er toch niet bij neerleggen. Terwijl de wereld in zekere zin groter wordt, terwijl burgers zich terecht zorgen maken over een niet controleerbare globalisering, moet je net wel werk maken van een sterke bovennationale structuur. De terugkeer naar het nationale is een terugkeer naar een gevaarlijke fictie.

Als er één groot democratisch deficit is in de Unie, dan ligt die wel op het nationaal vlak. Landen die systematisch verhinderen dat je efficiënt kunt beslissen op Europees niveau, en dan voor het thuisfront wel de show gaan opvoeren over hoe erg ‘Europa’ wel ingrijpt in het dagelijks leven, dat is pure hypocrisie. Landen die er trots op zijn dat voor hun burgers geen algemene sociale rechten zullen gelden, maar er wel alles voor zullen doen dat de Unie uitbreidt als een grote markt, die vooral niet democratisch mag gecontroleerd worden op Europees niveau, dat is schokkend egoïsme. En al die politici, in zoveel landen, die nog steeds als het hun goed uitkomt, doorgaan met het beeld alsof de EU het ‘buitenland’ zou zijn, ze doen in volle bewustzijn aan misleiding van hun burgers.

En om nog even door te gaan met de taboewoorden. Een federaal Europa is geen superstaat, en zal het ook nooit worden. In een federaal Europa blijven staten en regio’s bestaan. Ze kunnen allemaal hun rol spelen, en moeten dat ook doen. Kiezen voor rechtvaardige solidariteit met alle bewoners van de EU is ook kiezen voor veiligheid, en dus voor je eigen belang. Wij hebben er alle belang bij dat de Hongaren, of de Polen, of de Portugezen, of de Grieken allemaal goede sociale voorzieningen hebben. Maar die zullen er niet komen als we onszelf achter onze eigen muren opsluiten, en ons welvaartsmodel als onaantastbaar beschouwen. Misschien kun je op korte termijn wat politiek voordeel halen door fiscale concurrentie tussen landen te organiseren, maar op langere termijn gaan we er in een markt die nu al op globale schaal werkt allemaal op achteruit. Nationale belangen komen in de feiten al te vaak neer op het recht op nationaal egoïsme. Er is integendeel net meer nood aan het denken en verbeelden van de gemeenschappelijke belangen. Goede antwoorden bieden op de klimaatuitdaging, op de economische globalisering, op het internationaal terrorisme, op de schrijnende onrechtvaardige verhoudingen tussen Noord en Zuid, dat doe je samen. Anders verlies je samen.

Het populisme tegenover de Europese integratie is al even stuitend. Een groot deel van de zogenaamde progressieve krachten kiest soms al te gemakkelijk voor het populisme, en vergist zich daardoor van vijand. Als de EU in bepaalde domeinen een neoliberaal beleid voert, dan is dat omdat in de afzonderlijke staten ook zo’n beleid gevoerd wordt, en omdat de Europese spelregels nog altijd toestaan dat de afzonderlijke landen zo zwaar wegen op de besluitvorming. De juiste strijd is dan keihard het beleid aan te vallen dat gevoerd wordt, en niet te verhinderen dat het Europees Parlement eindelijk de macht krijgt die het verdient of dat in de Raad eindelijk met meerderheid kan beslist worden over b.v. fiscale zaken. Het is natuurlijk ‘lekker’ om tegen ‘Europa’ te zijn, maar wat is het alternatief dat je dan wel zou willen. Het was gezellig om van de Grondwet een ongelooflijke karikatuur te maken om die dan vervolgens te gaan bestrijden. Er was enorm veel terechte kritiek te geven op die Grondwet. Het is zeer goed dat velen die ook formuleerden, op een intelligente wijze. Maar er was ook het populistisch verzet. Heeft dat het Europa dat we wel willen ook maar 1 centimeter dichterbij gebracht? Nee, integendeel. De nationale staten zijn versterkt uit de strijd gekomen, en dat is een situatie die absoluut niet in het belang is van wie streeft naar meer internationale rechtvaardigheid. Integendeel dus.

Ik zag Balkenende met zuinige pretoogjes verklaren dat dit resultaat nu wel goed was. Als ik goed begreep wat hij zei was het iets als: dit is goed voor Nederland, dus is het ook goed voor Europa. Ik zag Blair, die zei dat hij zo voor Europa was, als dat tenminste begrepen werd als een groep van ‘soevereine’ staten. En ik dacht dat ik op een andere planeet woonde. Het idee van een ‘soevereine staat’ is in de feiten volledig achterhaald. Die fictie overeind willen houden is een gevaarlijk achterhoedegevecht. De werkelijke politieke uitdaging voor wie een andere wereld wil, is het concept van een ‘gedeelde soevereiniteit’ denken en uitwerken in verbindende en enthousiasmerende beelden. Het idee dat er naast een regionale en nationale ook een Europese identiteit bestaat, die een stukje is van wie we allen zijn, betekent net een bevrijdende uitweg uit de doodlopende straat van de enge natiegedachte. Zo bekeken is het jammer dat alle Europese symbolen nu volledig weggegomd zijn uit wat het nieuwe verdrag zal moeten worden. Als je er als nationaal politicus alles aan doet om de Europese politieke structuur voor te stellen als niet meer dan een zakelijke overeenkomst tussen staten, hoe kun je dan enthousiasme van die burgers verwachten? Hoe kun je met je burgers zoeken naar wat ons verbindt in een snel veranderende wereld, als je je terugtrekt in jezelf, en zo verhindert dat er een sterker politiek antwoord komt op de globale uitdagingen? Zo’n oogkleppenpolitiek is misschien goed voor de kortetermijnbelangen van sommige politici, maar je bewijst er de burger geen goede dienst mee.

Ik zag de Belgische eerste minister en minister van buitenlandse zaken. Ze vertelden hoe ze het verzet hadden georganiseerd. Zodat tenminste ook de verdedigers van het Europese federale model een stem hadden. Er werd in voetbaltermen gesproken. Er waren de aanvallers, de Nederlanders in dit geval. Er waren de verdedigers, in dit geval de Belgen samen met enkele anderen. En er was vooral veel volk op het middenveld. Het was een eenzaam gevoel, zeiden ze. Maar ik was trots, omdat gezegd was wat gezegd moest worden. Ik zag die uittredende eerste minister buiten wandelen, met een rug die steeds krommer lijkt te worden. En ik dacht: wat zal ik hem missen daar…

23 juni 2007

On Chesil Beach


De Britse auteur Ian McEwan maakte met On Chesil Beach een wondermooie korte roman. Het is samengevat het verhaal van de eerste huwelijksnacht van Edward Mayhew en Florence Ponting. Het verhaal speelt zich af in 1962, net voor de seksuele revolutie. Hun trouw is net voorbij. Ze zitten in een hotelletje in Dorset, met zicht op Chesil Beach. En daar zal zich voltrekken waar hij al lang naar verlangt, en waar zij al even lang tegen opziet. Ze zijn allebei maagd. En op een bepaalde manier zijn ze voor elkaar gemaakt. Ze houden van elkaar, en zijn elkaars beste vriend. Maar de tijd, en al wat niet gezegd kan worden, staat tussen hen in.

Het is moeilijk om iets over het verhaal te vertellen zonder er te veel over te verraden. Vanaf het eerste moment ben je getuige van dit kleine, bijna achteloze drama. Je ziet het aankomen, en toch ook weer niet. Je zou de personages willen tegenhouden, iets zeggen, maar het gaat niet. De beschrijving van die enkele uurtjes in het hotel worden onderbroken door flashbacks waarin je de geschiedenis van Edward en Florence leert kennen. Het verleden en de verwachtingen van een toekomst meanderen door elkaar in een nu waarvan te veel verwacht wordt. Als Edward en Florence samen zitten te eten, voel je hoe verlangen, lust, angst, onrust, verbondenheid en onbegrip om elkaar heen cirkelen. En dat in een omgeving die een beetje droef en hilarisch tegelijk is. Het eten is niet bepaald appetijtelijk, en de jongens die het moeten opdienen lijken ook een remedie tegen te veel romantiek.

Chesil Beach is een soort lange kiezelbank, die tussen de zee en het lang ligt. Het is de plek waar ze straks naartoe zullen gaan. Op dit moment van het verhaal lijkt het nog een symbool van een mooi gevulde toekomst die op hen wacht. Ze hebben nog geen idee hoe hun leven eruit zal zien, maar onbewust stellen ze zich er iets van voor als een soort goed gevulde weg. De kiezels op Chesil Beach zijn letterlijk erg geordend. Ze worden kleiner of groter, afhankelijk van de richting die je kiest. De lokale vissers beweren dat ze kunnen zien waar ze juist zijn, op basis van de grootte van de kiezelstenen. Voor Edward en Florence zal het een plek van wanorde blijken te zijn.

De manier waarop het verhaal verteld wordt, is erg mooi. Het is een alwetende verteller die je meteen bij de hand neemt vanaf de eerste regel, die al bijna een boek op zichzelf is: “They were young, educated, and both virgins on this, their wedding night, and they lived in a time when a conversation about sexual difficulties was plainly impossible.” Meteen is het tijdskader geschetst, en daarmee ook een context die bijna fatalistisch tot een conflict zou moeten leiden. Als je die eerste bladzijden nadien nog eens opnieuw leest, zie je hoe alle elementen van wat zal komen al meteen uitgespreid worden. En toch, is er een groot mededogen in de manier waarop het verhaal verteld wordt. De verteller voelt diep mee met zijn personages. Ze komen allebei uit een verschillende sociale achtergrond. Ze bewegen zich in een tijdvak dat op het punt staat erg te veranderen. Je voelt hoe ze subtiel worstelen met hun omgeving, en ook hun eigen richting lijken te zoeken. Het is geen naturalistisch verhaal. De dingen lijken binnen handbereik, en toch ook weer niet. Het drama komt daardoor volledig tussen die twee mensen terecht. Ze doen dingen die ze in een andere tijd misschien niet hadden gedaan. Ze hebben in wezen alles in zich om elkaar te vinden, maar ze verliezen elkaar.

Angst en lust, bij twee mensen die bij elkaar willen zijn. Ze nemen het over, en er is nog geen bedding om de dingen veilig in te laten rusten. De woorden zijn er nog niet voor wat vooraf ging aan dit moment, en voor hoe je zou moeten omgaan met wat moest gebeuren. In de war, onwetend, vol afkeer, en vol pijn, kunnen ze niet anders dan elkaar te kwetsen. In een vlucht, die ook een tweede kans had kunnen zijn, komen ze elkaar weer tegen op Chesil Beach. De weg die voor hen open lag, is nu een smal pad waar ze elkaar hadden kunnen vinden.

Wat op één moment fout gaat, kan een heel leven bepalen. De manier waarop de verteller verhaalt hoe het verder ging met Edward en Florence is mild melancholisch. Het inzicht komt dat wat toen onvermijdelijk was vooral tragisch bleek. “Love and patience – if only he had had them both at once – would surely have seen them both through.”

De beelden van dit verhaal blijven nog dagen in je hoofd zitten. De alwetende verteller ziet alles, en laat ons zien wat nodig is, maar heeft geen boodschap. Het is wat gebeurt, en net daarom is het zo tragisch. “This is how the entire course of a life can be changed – by doing nothing.”

19 juni 2007

Bijna

Het is bijna de eenentwintigste. Bijna een nieuw seizoen. Elk jaar is het een dag die me een beetje droef maakt. Het begin is tegelijk een beetje het einde. Het begin van de zomer is tegelijk het einde van het langer worden van de dagen. Zo lang de lente duurt, kun je denken dat de dagen langer blijven worden. Elke dag een beetje. Je hoeft er niet op te letten, het gebeurt vanzelf. Maar het lijkt soms ook een beetje alsof je niet moet nadenken over dat kantelmoment dat zal komen. Tot het er ineens is. Je voelt je betrapt, alsof je onvoorbereid was. Te druk geleefd, te veel dingen gedaan. En ineens besef je dat wachten op de voltrekking van de zomer ook ondergaan van het verkorten van de dagen is. Misschien moet ik die twee dagen alleen maar voorzichtig naar wat zal kantelen bewegen. Misschien is er ergens wel te horen wanneer het seizoen kantelt. Misschien is er heel even een moment als een hartslag die even overslaat, en is het dan. Misschien is het gemakkelijker als je op dat moment alles ziet.

Tussen druk bezig zijn en ontspannen als het water ligt de moeilijkste ruimte. Als je bezig bent, kun je in het tempo blijven. Gewoon zorgen dat je niet stopt. Je weet dat het niet klopt, maar je wilt het niet weten. Als dat verandert, is er nog een niemandsland tussen hier en daar. Dat bijna is het moeilijkst. Je lichaam wordt overvallen door een overvloed aan onverwachte beelden, blijkbaar lang opgespaard of onderdrukt. Je slaapt onrustiger dan tevoren. Je ruikt de onrust die je overvalt. Je rug maakt je ’s morgens wakker. En je hart slaat een slag over. Gewoon vertrouwen dat dit bijna ook een op weg naar is, is niet altijd gemakkelijk.

Tussen wakker en slapen ligt ook een niemandsland. Soms lijkt het als een parallelle wereld, die de hele tijd in mijn hoofd is, maar nooit opvalt. Je ligt na een zware dag eindelijk lekker in de zetel, klaar om naar die film te kijken die je wilde zien. Na een tijdje slaat de vermoeidheid toe. En je komt in een zone die bijna slapen zou kunnen zijn. En ineens, heel even, verlies je de film op het scherm, en duik je in een film in je hoofd. Die andere film was daar blijkbaar al een hele tijd aan het spelen, want je valt in een hevig verhaal. Je probeert terug te komen, maar wankelt heen en weer. Je bent ergens bijna, maar waar? En wat is echt?

Dingen die je weet, verlies je soms als je eraan begint te denken. Of het bijna weten of bijna vergeten is, weet ik niet. Telefoonnummers. Als je ze moet zeggen, komt er niets. Als je een telefoon hebt, tik je ze blindelings. Tot je erop begint te letten. Dan verdwijnen ze weer. Het blijkt ook zo te zijn met letters. Als ik met de pen woorden schrijf, zijn er letters die haperen. Maar enkel als ik eraan denk. De g is zo’n letter. Als ik ze voel komen ergens tussen mijn hoofd en mijn hand, verkrampen mijn vingers soms. En het gaat fout. Vroeger had ik niet zo’n bijna-letter. Nu wel.

Bijna stuk, dat kan ook. De ritssluiting van mijn rugzak voor het werk is bijna stuk. Eerst haperde ze op één plek, in één richting. Hoe die dingen heten, heb ik nooit geweten. Maar laten we zeggen dat er twee kanten zijn, met allemaal heel kleine vingertjes, die in elkaar moeten haken. Ze doen het graag, en soepel. Alles past netjes, en zo is dicht wat open was. Tot ineens, aan één kant, enkele vingertjes, een stuk of vijf, beslissen dat ze een beetje verkrampen. Ze staan niet vooruit, maar een beetje naar boven. En daar, op die plek, begint het haperen. Om een of andere belangwekkende reden kun je aan die ritssluiting van twee kanten beginnen te openen of te sluiten. Maar als je het van de ene kant doet, dan loopt het vrij lekker, met een klein beetje gedoe aan de stramme vingertjes. Maar beginnen aan de andere kant doet je inzien dat de ene rij vingertjes ineens langer is dan de andere. Hoe dat komt? Alleen god weet het. Maar het akelige is: zolang het loopt, is de rits ook een beetje bijna stuk. Je weet dat dat moment zal komen waarop het niet meer gaat. Ik ben niet goed in dat soort afwachten.

De aardbeien zijn er elk jaar even. En daardoor een beetje bijna. Ineens staan ze daar op de markt. En je weet, ik moet ze nu onmiddellijk meenemen, want binnen enkele weken zijn ze er niet meer. Elk jaar lijkt het weer zo kort. Korter alleszins dan de druiven. Daarmee kun je je permitteren om even onoplettend te zijn. Maar niet zo met de aardbeien. Je zou er dus eigenlijk heel veel moeten kopen, en ze elke dag eten. Maar toch doe je dat niet, want dat zouden ze ‘gewoon’ worden, en dat mag niet. En dan komt de dag waarop de verkoper op de markt zegt: het is de laatste week. Je neemt ze mee, en zet ze meteen in de ijskast. Je laat ze wat langer staan, om ze ook wat langer te kunnen houden. Maar tegelijk ben je bang dat je te lang zal wachten en dat ze weg zullen zijn. Maar als je dan de laatste aardbei opeet, lijkt er bijna een zoete tristesse over je heen te komen. En dan moet de zomer nog beginnen.

16 juni 2007

Sweet Warrior


Hij draait al enkele dagen in mijn hoofd, de nieuwe plaat van onovertroffen Richard Thompson: Sweet Warrior. Thompson heeft deze keer weer voor een elektrische plaat gekozen, en ze staat als een huis.

Om redenen die nooit duidelijk zullen worden, blijft deze meesterlijke muzikant nog steeds een soort cultfiguur. Net als artiesten als Bob Dylan blijft hij trouw aan zijn eigen universum. Dwars, en met haken. Zijn wereld is duister, vol van bittere liefde, maar ook met een grimmig soort humor. Zijn muziek brengt rock, folk, en country samen in een eigen klank, die onmiddellijk herkenbaar is. Net als zijn gitaarspel, dat zich verbluffend beweegt in harmonieën die nooit soepel zijn, altijd een beetje met weerhaken, soms bijna oriëntaals.

Sweet Warrior is doordrongen van oorlogsbeelden. Niet alleen de werkelijke wereld, maar ook de liefde is een permanent slagveld. Het is een sonnet van Spenser dat gebruikt is als inspiratie. Thompson lijkt zelf ook altijd kleine sonnetten te schrijven. Stukjes op zichzelf, meesterlijk gemaakt. Met teksten die in zekere zin nooit ‘over’ iets gaan, maar wel telkens zelf een verhaal vertellen. Ze zijn in het begin niet altijd gemakkelijk doordringbaar. Het duurt een tijdje eer je de karakters herkent. In die zin doen ze soms denken aan de jonge Dylan, die zijn songs bevolkte met een stoet van merkwaardige personages.

De plaat opent stevig met Needle and Thread. Tussen de woorden door hoor je in de muziek meteen iets van de oude folkroots die je ook al bij Fairport Convention hoorde. De wereld van trouweloze vrouwen is volledig die van Thompson. “I’ll thread up my needle and then/ Gonna sew my soul back together again.”

De figuren in I’ll Never Give it Up zitten blijkbaar al te lang in de oorlog die de liefde is. “You’re someone I can’t help betray/ Because you built me up that way.” Het thema is grimmig, maar de muziek is bijna swingend, met een verschroeiende solo in het midden.

In het melancholische Take Care the Road You Choose kijkt de verteller terug op de wegen die al dan niet genomen werden. “If I had been in my right mind / Not looking for ghosts behind me / Then I’d hold you with my fingers burning” Wat was kan niet meer veranderd worden, maar het blijft knagen.

Het sarcastische Mr. Stupid (“And I’ll act just as dumb, dear/ As you really think I am”) gaat vooraf aan een van de hoogtepunten van deze plaat: Dad’s Gonna Kill Me. Het is het beklemmende verhaal van een soldaat in Irak, die doodsbang is. De uitdrukking ‘Dad’s gonna kill me’ wordt hier in een dubbele betekenis gebruikt, want Dad staat ook voor Baghdad. Omringd door dood is hij benauwd van angst, maar – hij spuwt het bijna uit – op de televisie winnen ze de oorlog. “Dad’s in a bad mood, Dad’s got the blues/ It’s someone else’s mess that I didn’t choose/ At least we’re winning on the Fox Evening News/ Nobody loves me here”

In Poppy-Red treurt de verteller over een gestorven geliefde. De ‘poppies’ (klaprozen) zijn het symbool van de Eerste Wereldoorlog, maar zijn hier verbonden met een geliefde die haar “peace of mind” zocht, en nu onder de klaprozen ligt. “Slowly she turned, slowly she turned/ Into the rain – and walked away”

In het grappige Bad Monkey probeert de verteller een vrouw ervan te overtuigen dat de man voor wie ze dreigt te vallen een onbenul is. “You’ll be screaming the rest of your life/ If he gets hold of you.” Voor Thompson klinkt Francesca bijna als een ‘gemakkelijk’ liedje, op een aanstekelijke reggae-deun. Francesca is een gevallen schoonheid. “Who dragged her name through the dirt/ Trampled it down/ Burned it to the ground/ Left her the orphan of the world”

De vrouw die in Too Late To Come Fishing alsnog probeert de verteller opnieuw in te palmen is eraan voor de moeite. “I’d say our time has all but disapeared/ Just like the shine on your fabulous career” De achterbakse Sneaky Boy krijgt vervolgens de volle lading.

In She Sang Angels To Rest verschijnt een oude geliefde op het toneel, in wat bijna een ballade is. Ooit, een zomer lang, zag hij haar, en leek hij enkel te zweven. Alles na haar heeft daardoor iets verloren. “She sang angels to rest/ How do you fall when you already fell for the best”

Johnny’s Far Away is als een bitter zeemanslied. Terwijl Johnny met zijn band The Drones wordt ingehuurd als muzikant op een cruise (“And he believes in chastity – for some”) en zich daar amuseert met rijke weduwen, heeft zijn vrouw thuis haar eigen minnaar. Als hij weer thuiskomt herneemt het leven zijn loop weer. “And by and by they/ get down to the job/ of man and wife/ Back to the old comforts/ of the missionary life”

Het aangrijpende Guns Are The Tongues vertelt het verhaal van Carrie, een IRA-militante die Little Joe verleidt en hem daarna overhaalt zichzelf op te blazen. “Guns Are The Tongues, Little Joe/ The only words we know/ The only sound that’ll reach their ears”

De plaat sluit af met Sunset Song. De verteller staat op het punt zijn geliefde te verlaten. Of hij met of zonder haar is, hij moet vertrekken. Op zoek naar iets, naar het lied van de zonsondergang (bijna met ‘no direction home’ om nog eens naar Dylan te verwijzen). “With you or without you, love,/ I must be moving/ Never meant to linger here so long/ With you or without you,/ Though it breaks my heart/ To hear the Sunset Song”

De personages op Sweet Warrior leven eenzaam in een kille wereld, waar weinig troost te vinden is. Richard Thompson blijft een rusteloze ziel die muziek maakt die zich niet gemakkelijk laat omarmen. Ze is haar eigen wereld, en alleen al daarom zo noodzakelijk.

14 juni 2007

Het water


‘Je zou kunnen gaan tot waar de wind waait.’
‘Zou de regen daar ook stoppen?’
‘Dat kun je pas weten als je daar bent.’
‘De regen is goed nu. Als je even stilstaat, kun je het water zo zien verdampen. Voel maar.’
‘Je beweegt als je vader, als je zo stapt. Nee, niet stoppen.’
‘Weet je, ik wilde weg van waar we waren. Er waren te veel woorden. Die alleen maar gebruikt werden om de ruimte in te nemen. Om minder plaats over te laten voor de ander. Om brutaal te roepen, waar er alleen maar aarzelend gezwegen had mogen worden.’
‘En wat deed jij dan?’
‘Ik sprak, maar voelde vanaf het eerste woord dat ik wilde zwijgen. Door te spreken voelde ik me ingenomen door de ruimte die niet de mijne was.’
‘Soms wil je dat er eerst iets anders komt. Zoals wanneer je je zus lang niet gezien hebt. Ze komt binnen in het huis. Eigenlijk zou dat bijna sluipend moeten gebeuren. En je zou lang naar elkaar moeten kijken. Je zou moeten voelen of de huid onder aan haar kin is veranderd. Je zou moeten kijken naar haar handen. En pas daarna zou je iets mogen zeggen. Je zou de woorden moeten laten verschijnen, alsof ze niet van jou, maar uit zichzelf de ruimte in zouden komen.’
‘Ja, dat is het. Ik kon alleen denken aan water. Hier op mijn arm, hier op mijn schouder, of hier op mijn buik. Bijna was ik het vergeten, hoe het voelt.’
‘Het water maakt je stiller. Het is mooier als het beweegt. Het mag niet stilstaan.’
‘Ik vraag me af op wie jij het meest lijkt als je beweegt? Soms lijken moeders op hun kinderen, en niet omgekeerd.’
‘Als mensen te veel praten, zien ze niet meer hoe hun handen veranderen. Soms lijkt mijn huid oud. Ik weet niet wanneer ze van nog niet oud naar net wel overgegaan is. Misschien heb ik dat ene moment gemist. Maar als het licht anders is, is het ineens niet meer zo.’
‘Ik las dat je huid verandert als je aan mooie dingen denkt.’
‘Ja, dat hoorde ik ook. Maar ook de geur van wat je omringt. Ruik maar, de regen doet het groen hier aan de rand van het bos anders ruiken.’
‘Als we straks daar zijn, zou ik willen dat we wachten tot de regen stopt, hoe lang het ook duurt. En pas daarna keren we terug. En alles zal anders zijn.’
‘Je kunt heen en weer gaan, maar het is altijd anders. Je moest weggaan, omdat je alleen maar thuis wilde zijn, van in het begin al.’
‘Maar als je thuis was gebleven, zonder weg te gaan, zou je verdwaald zijn. Je zou de hele nacht onrustig draaien in je bed.’
‘De regen staat je goed.’
‘Jou ook. Kijk maar naar deze druppels. Het is alsof ze altijd blijven. Terwijl je ze toch ziet vallen. Ze komen telkens terug. Ze bewegen altijd, maar lijken toch op één plek te blijven.’
‘Vandaag besefte ik ineens dat ik niet meer weet hoe lang ik je ken.’
‘Misschien moeten we hier een foto maken van wie we zijn. Elke keer als we hier voorbij komen. En we hangen ze op de rode muur. Naast elkaar. En we zullen zien hoe de tijd verandert rondom ons.’
‘Zouden we het durven om geen datum op de foto’s te schrijven?’
‘Of misschien stiekem op de achterkant. In potlood, en heel klein.’
‘Soms droom je van een foto, en weet je nadien niet of je die in het echt gezien hebt.’
‘Misschien geeft het niet. Misschien bestaan ze allemaal wel, alle foto’s. En zijn er maar enkele die toevallig op het papier zijn terechtgekomen.’
‘Eigenlijk is het een mooie gedachte dat het beeld op een foto opdoemt uit het niets in die vloeistof die er als water uit ziet.’
‘Misschien lopen we daarom nu wel zo in de regen?’
‘Alsof je uit jezelf te voorschijn komt.’
‘En dat enkel door het water.’
‘De woorden en de mensen die je wilde ontvluchten zijn er niet meer.’
‘Bijna. Ze zullen pas weg zijn als de regen stopt.’
‘En dan houden we zo lang mogelijk onze adem in, en pas dan draaien we ons om.’
‘Ja.’

10 juni 2007

Programma

De tijd tussen, die is altijd moeilijk op verkiezingsdagen. Om een of andere reden is het moeilijk je te concentreren op andere dingen dan die die zullen komen.

Campagnes gaan heen en weer. Voorstellen, verwijten, blikken, andere lichaamshoudingen, ze gaan heen en weer. Goed positioneren om later goed te kunnen trancheren. En alles liefst in hapklare brokken. Aangepast aan het format. Als een reeks schakelaars die je aan en uit kunt zetten. Dat geeft een gevoel van controle, dat er maar twee standen zouden zijn, en niets ertussen.

Misschien ben ik vandaag, zolang het nog kan, meer geïnteresseerd in de dingen die het programma niet gehaald hebben. Uit de lange lijst van mijn persoonlijk kiesprogramma haal ik enkele voorstellen.

Voorstel 1. Schaf het buitenland af. Er zou dan alleen nog binnenland overblijven, en zo hoort het ook. De hele wereld is het binnenland. Het zou niet meer mogelijk zijn te doen of een beleid goed is voor ‘de mensen’, als daarmee bedoeld wordt enkel de mensen die tot dit clubje behoren. Ik heb dat nooit begrepen. Hoe je kunt doen of de rest van de wereld er niet is. Hoe je kunt veronderstellen dat de plaats op de wereld waar je toevallig geboren bent bepaalt of je recht hebt op een waardig leven.

Voorstel 2. Hou van het genoeg. Zou dat niet mooi zijn? In plaats van steeds meer, steeds harder, steeds sneller, steeds verslindender, gewoon ‘genoeg’. Er zou een hele esthetica van het genoeg kunnen komen. Met prachtige beelden en woorden en argumenten die het genoeg koesteren en tot de ware levenskunst uitroepen.

Voorstel 3. Laat het kind in jou beslissen. De manier waarop we naar de dingen kijken, in de samenleving in het algemeen, maar zeker ook in de politiek is vaak vooral de korte termijn. Ik begrijp steeds minder hoe mensen in volle bewustzijn een beslissing kunnen nemen waarvan ze de gevolgen op wie na ons komt niet willen inrekenen. Stel je voor dat jouw kinderen die nog moeten geboren worden nu de keuzes zouden maken, wat zouden ze dan zeggen?

Voorstel 4. Omarm Europa. Niet alleen omdat het me mateloos blijft storen hoe er door mensen die beter zouden moeten weten over Europa gepraat of gezwegen wordt. Maar ook omdat ik droom van een politiek en cultureel bewustzijn dat de hele tijd de geschiedenis van deze plek blijft waarderen. De oorlogen in Europa, de tweedeling, de tegenstellingen die er waren, en hoe de geschiedenis blijft vragen om daar iets aan te doen. Maar ook de warme deken van de rijke cultuur. Al die talen, al die culturen, die ongelooflijke rijkdom aan boeken, kunstwerken, gedachten. De filosofie van de twijfel, die trots en zelfbevraging kan combineren.

Voorstel 5. Mooie woorden. Laten we een dag kiezen waarop we alleen maar mooie woorden gebruiken. Om te beginnen mag het een dag per maand zijn. Maar het streefdoel is te komen tot een dag per week. Alleen mooie woorden, en alleen maar mooi uitgesproken. En je zult zien, alle mensen worden mooi. Woorden die aarzelend, sensueel, zoekend, omarmend, zichzelf koesterend zijn. Het zou een interessante vorm van ruimtelijke ordening zijn, te weten dat je steeds in een warme bedding zit.

Voorstel 6. Vertraag. De manier waarop we onszelf oppeppen om steeds sneller te leven is in gevaarlijk vaarwater gekomen. Kinderen die al agendaproblemen krijgen, het is in wezen hallucinant, maar een werkelijkheid. De manier waarop binnen een milliseconde gereageerd wordt als er ergens iemand even wacht (en dus niet vooruitgaat). De obsessie met het idee dat “stilstaan achteruitgaan is”. Laten we alsjeblieft een cultuur van trager leven laten groeien, op die plekken waar we het niet verwachten.

Voorstel 7. Zwijg. Soms zou ik het wel eens willen. De stortvloed aan meningen die elke dag op je afkomt. En ook de nood om over alles een mening te moeten hebben of te moeten aanhoren. De mate waarin mensen hun mening over alles en nog wat zo belangrijk vinden. Soms zou het mooi zijn als iedereen gewoon even zwijgt. Gewoon om even na te denken eer je iets gaat zeggen. Of om de dingen even te beschouwen. De dingen de dingen laten. Zonder er iets aan toe te willen voegen.

Voorstel 8. Koester je meervoudigheid. Het maakt me vaak zo kwaad, of droef. De mate waarin mensen een ‘identiteit’ moeten hebben, en daarvoor dan alle aandacht vragen. Mensen zijn ‘Vlaming’, of zo, en niets anders. En ze willen op die groep beoordeeld worden. (Respect!) Ik heb dat nooit begrepen. Dat ik van Bob Dylan hou is misschien wel even bepalend voor wie ik ben dan de vraag of ik wel of niet gelovig ben. De vrienden die ik mijn leven heb, hebben misschien meer invloed op wie ik ben dan de plek waar ik geboren ben. Als ik al die dingen tegelijk mag zijn, kan ik ook beter de vele verhalen zien die in een ander huizen.

Voorstel 9. Wees bescheiden. Niet alleen in de politiek, maar ook in de rest van het leven, krijg ik het steeds meer op mijn heupen van de ego’s. Mensen die denken dat de wereld voor hen en door hen draait. Macho’s die elke rimpel op het water zien als een steun of bedreiging voor hun kwetsbare ego, maar terwijl een vorm van elementaire empathie missen. Mensen die andere mensen zien als een stuk in hun schaakspel. De deugd van de bescheidenheid zou terug meer beoefend mogen worden.

Voorstel 10. Het onmetelijke leven. Het is zo vermoeiend. De opnieuw obsessie om de hele werkelijkheid in cijfertjes te willen duwen. Mensen die pas gelukkig zijn als er statistieken, tabellen, diagrammen, balansen, mission statements, strategische doelstellingen, competentieprofielen, … zijn. En vooral denken dat ze of iets goed of slecht is daarmee kunnen bewijzen. In ons land zijn er onvoorstelbaar veel mensen die uit het leven stappen, die depressief zijn of eenzaam. De moeilijkste vraag is blijkbaar de simpelste: ben je gelukkig. Misschien moeten we andere vragen stellen dan die naar het bruto binnenlands product. En meer kijken naar wat onmeetbaar is.

Voorstel 11. Maak geen lijstjes van 10 punten. Ook dat is zo vermoeiend, de neiging om de ingewikkelde, genuanceerde, grillige en ons ontsnappende werkelijkheid in 10 punten te willen wringen.

07 juni 2007

Alledaagsheid


Soms komen de verhalen je tegemoet wanneer je ze kunt gebruiken. Gisteren zat ik op de trein lekker te lezen in de boekenbijlage. Pure luxe. En, soms is het zelfs alsof je door de stukken over de boeken te lezen iets van de boeken zelf hebt verworven. Het is een schrale maar toch troost voor het permanente falen tegenover de hoop boeken die je zou willen gelezen hebben in dit leven.

In tijden die voor mij nog meer dan anders door politieke woorden worden beheerst, verlang ik hevig naar andere woorden. De politiek doet iets met woorden. Ze worden stram, ze verliezen hun aanraakbaarheid. Ze stapelen zich op in je lijf, als de wallen rondom een stad. En alleen al lezen over de woorden in een boek, literair of filosofisch, kan iets van ontspanning brengen in de wereld tussen je schouderbladen.

Ik las een interview met een Nederlandse filosoof die een boek schreef over ‘verveling’. Interessante gedachten. Zoals: we kunnen het leven niet meer omarmen omdat we de zinloosheid ervaren. Verder in het interview pleit de filosoof ervoor om de verveling toe te laten, waaruit een grotere intensiteit zou kunnen ontstaan. Je zou zo dichter bij de alledaagsheid van het leven komen. Aandacht voor alles wat er is, en je ziet veel meer.

De alledaagsheid van de dingen. Terwijl ik dat las, vroeg ik me af of ik me in dat verband moest focussen op de vrouw die tegenover mij was komen zitten, of toch maar op het interview. Naar het schijnt kiezen de boeddhisten steeds voor de weg van het midden, waardoor ook dit vraagstuk pragmatisch kon worden opgelost. Kijken naar mensen blijft altijd wel boeiend. Soms zou je meer willen kunnen kijken, gewoon om alles te zien.

De filosoof verwees naar een zin van Pessoa: “Wijs is hij die het leven eentonig maakt, want dan heeft elk klein voorval het voorrecht een wonder te zijn.” Mooi toch. De treinreis werd er alleen maar leuker door. Als de vrouw tegenover zou gevraagd hebben wat ik zag, had ik altijd kunnen zeggen: “Mevrouw, u bent een wonder.” Soms horen ook de niet gezegde dingen bij het wonder.

Thuisgekomen deed ik meteen wat ik zo graag doe in de warme periode van het jaar: het raam naar de straat helemaal open. Sinds de bloemetjes daar terug staan, voelt het meteen ook weer anders. Tussen de bloemen door naar de mensen kijken. Soms kijken ze terug. Meer dan die bloemen moet er tussen ons niet zijn.

’s Avonds was het tijd om weer de straat op te gaan. Folders bussen. Je probeert een bepaald tempo op te bouwen, waardoor je niet te snel en niet te traag je ronde kunt doen. Ik nam me voor om alleen maar de alledaagsheid toe te laten. Om zo te wachten op wat er op me af zou komen. Sommige dingen voelen ontroerend rechtvaardig. Zoals die rugzak die in het begin nog heel zwaar weegt door het gewicht van de folders. Maar wel steeds lichter wordt.

Mensen op straat zien er op warme dagen nog mooier uit. De zomerjurkjes bewegen meanderend door de stad. De wind is een bondgenoot.

Even over de helft van de busronde dacht ik dat het tijd was dat er iets zou gebeuren. Ik probeerde me terug te concentreren op het interview dat ik eerder had gelezen, over het verschil tussen de realpolitiek en de dingpolitiek. Maar mijn aandacht ging eigenlijk alleen naar het gamma aan geuren dat je kunt opdoen in inkomhallen van appartementsgebouwen.

En, onverwacht, aan een hoek, kom je altijd iemand tegen die je al lang niet meer zag. Nu was het ook zo. Ik had hem al lang niet meer gezien. Hij woont achter de hoek, en ooit gaf ik nog les aan hem. We stonden eerst wat verbaasd te kijken naar twee onnozele pubers die op een brommertje met zoveel mogelijk lawaai in de straat op en neer aan het rijden waren. Hormonen doen soms rare dingen met sommige mannen. Dat ze niet beseften dat alle vrouwen die daar op een bankje zaten te kletsen hen vooral belachelijk vonden, bleef een raadsel.

Hij vertelde me hoe hij aan het studeren was. Hij had al die jaren in episodes in de fabriek gewerkt. Tot hij besefte dat hij dit niet altijd zo wilde blijven doen. En toen was hij aan de universiteit begonnen, filosofie. Een heel ontroerend verhaal, over de aanpassing aan een nieuwe wereld. Over boeken, over moeilijke woorden, over het schrijven van papers. En over de honger in je hoofd. Filosofie van de taal, daar was hij nu mee bezig. Ik kreeg bijna de tranen in mijn ogen van ontroering. Een wonder. Dat me intens gelukkig maakte.

03 juni 2007

Een streep

In de krant lees ik de mooie brief van Phara de Aguirre. Die brief was het eerste stuk van de krant dat ik wilde lezen. Hij raakt me heel erg. De wisselende gevoelens tijdens en na kanker. De reacties van mensen, meestal goed bedoeld, soms onhandig, soms heel pijnlijk (hopelijk onbewust). Wat je wel en niet zegt. Hoe je zou willen dat het weer vroeger was, en soms ook niet.
“Een streep eronder, zeggen mensen me.” Die zin uit de brief blijft in mijn hoofd spoken. Op een bepaalde manier maakt hij me kwaad. Ik begrijp dat mensen die toekijken graag willen dat het allemaal voorbij is bij die ander van wie ze veel houden of aan wie ze gehecht zijn. Het gevoel van ‘dat was toen, en nu weer doorgaan’ begrijp ik ook wel. Zij en jij willen dat alles weer gewoon is. Maar het is niet zo, misschien een klein beetje niet zo, misschien veel niet zo.

Er is iets dat oneerlijk voelt aan mensen die je zeggen dat je er een streep onder moet trekken. Het is moeilijk uit te leggen waarschijnlijk. Je bent door een kleine of grote hel gegaan. Je hebt iets van de dood gezien, min of meer dichtbij. Je was waarschijnlijk niet alleen tijdens al die ellende. De mensen die je lief hebt waren ergens in de buurt. Zij waren bang voor jou. Je zag hun angst op hun gezicht, en voelde je daar soms een beetje schuldig over. En dan is ineens het ergste achter de rug, hopelijk toch, en gaat het leven weer verder. En er is iets van een leegte na de strijd die blijft. In de periode tussen ziek en genezen, maar ook daarna. Je bent iemand anders geworden, met een lichaam dat anders is. Misschien zijn de ongemakken groot, misschien ook niet. Misschien zijn er veel littekens, misschien niet. Maar je bent een ander. En als je te zeer een streep zou trekken, dan zou paradoxaal genoeg die ‘ander’, die er pas kon zijn na de ziekte, er niet mogen zijn.

Ik realiseer me elke dag dat ik bij de gelukkigen ben, volgens de statistieken ben ik genezen. Om weet ik welke reden heb ik geluk gehad. Soms vraag je je af of je dat wel verdiende. Niet zozeer voor jezelf, maar voor alle anderen die het niet haalden. Misschien is dat ook een van de redenen waarom ik geen streep wil trekken. Na de ziekte, ook na de genezing, ben je anders. Volop in het leven, wetend wat een wonder het is. Maar altijd zal er wel een dag opduiken waarop je je ineens afvraagt hoe het zal zijn als je de volgende keer kanker krijgt. En eigenlijk is dat niet zo erg, denk ik wel eens. Als mijn lichaam een boom is, dan kun je de kanker zien in de jaarringen. De boom groeit verder, en dat is mooi. Misschien wil ik dat de mensen rondom mij geen streep trekken, maar mij het andere lichaam laten, zoals het nu is. Het hapert soms, het is bang soms, en het kan ook mooi en soepel zijn.

Misschien wil ik geen streep trekken vanuit een soort band met de andere mensen met dezelfde ziekte, en zeker met die mensen die het niet zullen halen. Mijn vrienden die gestorven zijn, en zullen sterven door deze verdomde ziekte, krijgen geen streep. Je kunt hen ook terugvinden als je mijn stam zou doorzagen.

Ook al zou ik het soms liever niet willen, ik blijf de verhalen lezen in de krant. Het was vorige week niet anders toen ik het nieuws hoorde van Dirk Van Esbroeck. Hoewel ik hem persoonlijk niet kende, maar wel vaak gezien had op een podium. Er is iets dat dichtbij komt en waar geen streep tussen mag komen. Op een of andere manier lijkt me dat eerlijker.

Geniet van het leven. Zo eindigt de brief. Zodra je beseft dat je elke dag extra hebt gekregen, als een onverwachte bonusoverwinning op de dood, heb je minder tijd voor onzin of voor mensen die je kostbare energie wegzuigen. De verhalen die er toe doen blijven over. En onder de rest kun je gemakkelijker een streep trekken.

01 juni 2007

Wegvloeien

De voorbije dagen had ik soms, in een onbewaakt moment, zin om de trein te pakken naar de zee. Ik had er gewoon een uurtje of twee willen rondlopen. Een deel van de tijd wilde ik foto’s maken. Veel foto’s. Foto’s over het verschil in de zee. Het licht dat verandert. En de bewegingen van het water. Misschien zelfs de geur.

Het klinkt hebberig, en ik schaam me er een beetje over. Het was een verlangen om veel zee naar hier te halen. Normaal wil ik gewoon naar de zee gaan, om daar te zijn. En nu voelde het alsof ik de zee hier wilde. Ik stelde het me voor hoe ik weer hier zou zijn, en op grote afdrukken van de foto’s naar de zee zou kunnen kijken.

Af en toe was het te druk, voelde ik me gevangen in dingen die moesten gebeuren en waaraan niet te ontsnappen viel. Mijn armen deden pijn, als uit protest. Mijn benen waren ’s nachts onrustig. Maar ik dacht aan de grote foto’s van de zee. Ik zag een grote ruimte voor me, zonder mensen, met alleen maar die foto’s. Misschien wel tientallen foto’s naast elkaar, van dezelfde plek aan het water. Met alleen een beetje tijd ertussen telkens. En gewoon daar naartoe kunnen gaan zou genoeg zijn.

Eigenlijk klopt het niet. Want om aan de rand van het water de zee te kunnen zien, zou je jezelf in zekere zin leeg moeten maken. Pas daarna zou je de foto’s kunnen maken. En na heel lang wachten zouden ze misschien goed genoeg zijn. Voor ‘snel verlangen’ zou er niet veel plaats zijn.

Als ik nu in het echt naar de zee zou gaan, zou het waarschijnlijk pijn doen. De vermoeidheid, het tempo waarin ik mezelf gedwongen heb de voorbije weken, ze zouden tussen mij en de zee staan. Je weet dat het niet kan, en toch zou je het willen soms.

En als het dan geen foto’s van de zee zouden zijn, dan mochten het ook grote woorden zijn, in diezelfde grote zaal. Of beter: kleine woorden, maar in het groot. Geen woorden als: draagvlak, geloofwaardigheid, strategisch, concreet. Wel woorden als: adem, hand, luister, weer, glooiing, zijde, hier, elders, nerf, einder, vergeten, room, herfst, oorlel, erwt, woord. Je zou eindeloos veel woorden kunnen bedenken.

Je zou door die woordengalerij kunnen wandelen. En alleen maar het kijken naar de woorden zou je tot tranen brengen. Sommige woorden kunnen troosten. Gewoon om wat ze zijn. Ze kunnen je als zachte handen die over je rug sluipen omarmen. En wachten. Tot het over gaat.

Misschien is het wel goed dat ik niet naar de zee ga. Nog niet.

Gewoon wachten.