19 juni 2007

Bijna

Het is bijna de eenentwintigste. Bijna een nieuw seizoen. Elk jaar is het een dag die me een beetje droef maakt. Het begin is tegelijk een beetje het einde. Het begin van de zomer is tegelijk het einde van het langer worden van de dagen. Zo lang de lente duurt, kun je denken dat de dagen langer blijven worden. Elke dag een beetje. Je hoeft er niet op te letten, het gebeurt vanzelf. Maar het lijkt soms ook een beetje alsof je niet moet nadenken over dat kantelmoment dat zal komen. Tot het er ineens is. Je voelt je betrapt, alsof je onvoorbereid was. Te druk geleefd, te veel dingen gedaan. En ineens besef je dat wachten op de voltrekking van de zomer ook ondergaan van het verkorten van de dagen is. Misschien moet ik die twee dagen alleen maar voorzichtig naar wat zal kantelen bewegen. Misschien is er ergens wel te horen wanneer het seizoen kantelt. Misschien is er heel even een moment als een hartslag die even overslaat, en is het dan. Misschien is het gemakkelijker als je op dat moment alles ziet.

Tussen druk bezig zijn en ontspannen als het water ligt de moeilijkste ruimte. Als je bezig bent, kun je in het tempo blijven. Gewoon zorgen dat je niet stopt. Je weet dat het niet klopt, maar je wilt het niet weten. Als dat verandert, is er nog een niemandsland tussen hier en daar. Dat bijna is het moeilijkst. Je lichaam wordt overvallen door een overvloed aan onverwachte beelden, blijkbaar lang opgespaard of onderdrukt. Je slaapt onrustiger dan tevoren. Je ruikt de onrust die je overvalt. Je rug maakt je ’s morgens wakker. En je hart slaat een slag over. Gewoon vertrouwen dat dit bijna ook een op weg naar is, is niet altijd gemakkelijk.

Tussen wakker en slapen ligt ook een niemandsland. Soms lijkt het als een parallelle wereld, die de hele tijd in mijn hoofd is, maar nooit opvalt. Je ligt na een zware dag eindelijk lekker in de zetel, klaar om naar die film te kijken die je wilde zien. Na een tijdje slaat de vermoeidheid toe. En je komt in een zone die bijna slapen zou kunnen zijn. En ineens, heel even, verlies je de film op het scherm, en duik je in een film in je hoofd. Die andere film was daar blijkbaar al een hele tijd aan het spelen, want je valt in een hevig verhaal. Je probeert terug te komen, maar wankelt heen en weer. Je bent ergens bijna, maar waar? En wat is echt?

Dingen die je weet, verlies je soms als je eraan begint te denken. Of het bijna weten of bijna vergeten is, weet ik niet. Telefoonnummers. Als je ze moet zeggen, komt er niets. Als je een telefoon hebt, tik je ze blindelings. Tot je erop begint te letten. Dan verdwijnen ze weer. Het blijkt ook zo te zijn met letters. Als ik met de pen woorden schrijf, zijn er letters die haperen. Maar enkel als ik eraan denk. De g is zo’n letter. Als ik ze voel komen ergens tussen mijn hoofd en mijn hand, verkrampen mijn vingers soms. En het gaat fout. Vroeger had ik niet zo’n bijna-letter. Nu wel.

Bijna stuk, dat kan ook. De ritssluiting van mijn rugzak voor het werk is bijna stuk. Eerst haperde ze op één plek, in één richting. Hoe die dingen heten, heb ik nooit geweten. Maar laten we zeggen dat er twee kanten zijn, met allemaal heel kleine vingertjes, die in elkaar moeten haken. Ze doen het graag, en soepel. Alles past netjes, en zo is dicht wat open was. Tot ineens, aan één kant, enkele vingertjes, een stuk of vijf, beslissen dat ze een beetje verkrampen. Ze staan niet vooruit, maar een beetje naar boven. En daar, op die plek, begint het haperen. Om een of andere belangwekkende reden kun je aan die ritssluiting van twee kanten beginnen te openen of te sluiten. Maar als je het van de ene kant doet, dan loopt het vrij lekker, met een klein beetje gedoe aan de stramme vingertjes. Maar beginnen aan de andere kant doet je inzien dat de ene rij vingertjes ineens langer is dan de andere. Hoe dat komt? Alleen god weet het. Maar het akelige is: zolang het loopt, is de rits ook een beetje bijna stuk. Je weet dat dat moment zal komen waarop het niet meer gaat. Ik ben niet goed in dat soort afwachten.

De aardbeien zijn er elk jaar even. En daardoor een beetje bijna. Ineens staan ze daar op de markt. En je weet, ik moet ze nu onmiddellijk meenemen, want binnen enkele weken zijn ze er niet meer. Elk jaar lijkt het weer zo kort. Korter alleszins dan de druiven. Daarmee kun je je permitteren om even onoplettend te zijn. Maar niet zo met de aardbeien. Je zou er dus eigenlijk heel veel moeten kopen, en ze elke dag eten. Maar toch doe je dat niet, want dat zouden ze ‘gewoon’ worden, en dat mag niet. En dan komt de dag waarop de verkoper op de markt zegt: het is de laatste week. Je neemt ze mee, en zet ze meteen in de ijskast. Je laat ze wat langer staan, om ze ook wat langer te kunnen houden. Maar tegelijk ben je bang dat je te lang zal wachten en dat ze weg zullen zijn. Maar als je dan de laatste aardbei opeet, lijkt er bijna een zoete tristesse over je heen te komen. En dan moet de zomer nog beginnen.

Geen opmerkingen: