30 december 2017

Namiddagrimpel

‘En ergens in de namiddag komt dan soms het verdriet. Je moet er soms enkele dagen op wachten, het neemt de tijd die nodig is.’
‘Alsof het eerst stil moet worden boven het water of zo.’
‘Ja, zo is het wel.’
‘Ben je nooit bang van het verdriet? Dat het te groot zou worden?’
‘Ik denk het niet. Als het komt, zorg ik ervoor dat het goed ontvangen wordt. Als een gast, een stille gast weliswaar.’
‘En gasten vertrekken ook steeds weer.’
‘Ja, tegen de avond zijn ze weer weg. Je bent blij dat ze er waren, en het is ook goed dat ze weer weg zijn.’
‘Het lijkt bijna alsof je erop wacht.’
‘Ik weet het eigenlijk niet zo goed. Het is zoals jij zei, dat het stil moet worden boven het water. Daar wacht ik wel op. En die stilte doet iets met mijn lichaam, dan voel ik dat ik op een plek ben die dicht bij me is.’
‘We doen dat wel goed eigenlijk. Misschien worden we wel zachter, met het ouder worden.’
‘Het is dubbel. Aan de ene kant zie je beter de sporen van wat was. Misschien ben je meer gekwetst dan je eerder wilde zien. En aan de andere kant wat je deed om goede dingen te maken. En wat je misschien niet kunt veranderen of herstellen. Je kunt beter kijken naar jezelf, als naar een rivier die voorbij stroomt, of zoiets.’
‘Jij houdt wel van beelden die met water te maken hebben.’
‘Blijkbaar wel ja.’
‘Meestal zie ik dat zachte wel, en voelt het ook goed. Maar soms is het toch alsof ik alleen maar de sporen zie, en hoe die zich teruggetrokken hebben onder mijn huid.’
‘Dat herken ik ook. En soms ben ik dan bang voor hoe het zal worden als ik oud ben. Alsof alles zich op zou sparen.’
‘Maar het kan toch ook anders gaan, dat kunnen we toch ook geloven. Dat alles zacht wordt.’
‘En dat zo de cirkel weer rond is of zo?’
‘Ja, zo bekeken wel.’
‘Dat is een mooie gedachte. Misschien is dat iets dat we ook samen moeten doen, op een of andere manier.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Kijk, zie je de lucht daarbuiten? Het lijkt zo rustig, zo helder.’
‘Soms als ik naar de lucht kijk ’s nachts moet ik aan je denken. Aan de verhalen die je vertelde.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, ze zijn altijd een beetje bij me gebleven.’
‘Zo’n heldere nacht lijkt soms ook te zeggen dat het mag, dat je zonder opsmuk mag zijn, dat je je niet hoeft te verbergen achter je dikke kleren of woorden of zo. Dat het mag.’
‘Geloof je dat dan nog altijd niet? Na al die jaren?’
‘Officieel wel natuurlijk.’
‘Het mag, geloof me maar.’
‘Het is wel fijn om hier zo te zitten. Het is veilig.’
‘Misschien zijn we wel aangekomen in het hier en nu.’
‘Zoals in die film?’
‘Ja, wie weet.’
‘Dat zou mooi zijn.’

28 december 2017

Soms nog meer

Soms lees je dingen die je nieuwe inzichten verschaffen. Puzzelstukken over jezelf die (eindelijk) een beetje meer in elkaar vallen. Misschien moest je zo oud zijn om de dingen te kunnen zien. Het verandert iets in je lichaam. Al weet je nog niet helemaal wat je met de puzzel moet doen.

Soms voel je je zo machteloos als je het machteloze verhaal hoort van iemand die je dierbaar is.

Soms is het zo fijn een ochtend door te brengen met mensen bij wie je je rustig jezelf voelt.

Soms is het blijkbaar koud in de Efteling.

Soms hoop je iemand te zullen herkennen op een foto en lukt dat ook.

Soms begin je ineens te snotteren bij een film. Meer dan soms een watje.

Soms zou je zo willen kunnen liggen dat alle pijn ineens evaporeert, of zoiets.

Soms stellen mensen je teleur. Het maakt je droef.

Soms zegt je lichaam je heel duidelijk of je ergens wilt zijn of niet.

Soms begint de mevrouw bij wie je die twee koffies komt betalen zomaar een heel verhaal over de kerstdagen en over hoeveel mensen eten. Ze eet graag wild, zo blijkt.

Soms zou je ineens een hele hoop spullen weg willen hebben.

Soms denk je midden in de nacht aan fototoestellen van Leica. En andere dringende kwesties.

Soms geniet je van de verhalen van een vriendin, zouden ze nog veel langer mogen doorgaan, maar heb je toch hoofdpijn door te veel lawaai in het café en een rug die iets droefs opspaarde.

Soms heeft de mevrouw aan het open loket van het postkantoor een trui aan met geweldig veel glittertjes. Bijna had je gezegd dat ze glittert. Ze vraagt met veel professionele ernst of het ook kerstzegels mogen zijn. (Kerst is al voorbij, maar de kerstzegels lijken nog even klaar voor de grote wereld.) De strookjes met kerstzegels worden met forse bewegingen geteld. Ze vraagt of je ook een elastiekje wilt. Maar dat hoeft niet, zeg je.

Soms vraag je je af hoe het komt dat een roos op je terras, die in bloei staat in de winter, donkerroos is, en een roos uit dezelfde pot in de zomer oranjegeel is. Het zal wel geheel normaal zijn, maar je kunt er naar blijven kijken.

Soms vraag je je af hoe het gaat met de nieuwjaarskaarten die zomaar in de wereld zijn losgelaten. In je hoofd probeer je hun reis te volgen.

Soms zijn er mensen die postzegels (correctie: kerstzegels) aan de verkeerde kant van de omslag plakken. Het lijkt een spannende gedachte dat die subtiele anarchie tot een kleine disruptie van de megamachine zal leiden.

Soms lijk je een goede verkoper. De vijf boeken zijn verkocht.

Soms denk je dat je echt die mooie kerstroos in dat kleine potje zou moeten verpotten.

Soms denk je dat er echt iets is veranderd toen je vijftig werd.

Soms is het een van de fijne dingen van vakantie dat je aan het geklepper van de bussen kunt horen dat de postbode misschien iets in jouw bus heeft gestoken. Het is elke keer weer spannend.

Soms tel je af.

Soms denk je dat je toch snel de spelregels zou moeten bestuderen van dat nieuwe spelletje dat je kreeg van je zus. Kwestie van op oudejaar quasi nonchalant te kunnen doen of je ze allemaal al goed kent. (En dan terug denken aan ingewikkelde spellen op oudejaar, met twee slimme meisjes die de rest van de tafel van het bord speelden.)

Soms denk je aan een warme trui.

Soms denk je aan wat je grootmoeder zei.

Soms denk je aan een plek waar haaien zijn, waar je onderdoor kunt lopen, blijkbaar.

24 december 2017

Hoe stil is de nacht

Het lijkt zo stil buiten. Misschien is iedereen ergens, of lijkt het zo.

Een mooi moment voor het Weihnachts-Oratorium. (Alsof dat een beetje beter lijkt te kloppen dan de rusteloosheid in de winkelstraat en de berichten over ultieme records in het elektronisch betalingsverkeer.)

Wie soll ich dich empfangen.

Het koraal doet iets met je. Ook al hoorde je het al eindeloos veel keren. Alsof de dingen zich neer kunnen leggen.

En je denkt aan mensen die je nu graag iets in het oor zou willen fluisteren, heel zachtjes. Misschien horen ze je wel.

En je weet niet waarom, maar die sierlijke trompetten die zich als een slinger wentelen omheen die wonderlijke stemmen, ze brengen je tranen.

Om te ontvangen moet je ook een beetje nederig kunnen zijn, denk je. Wie zou de koning kunnen zijn op wie we wachten?

Enkele dagen geleden heb je even het hoofd gebogen voor de tijd die kantelt. De kortste dag ligt achter ons ondertussen. In je hoofd was er een trage dans, die niemand zag.

Misschien zijn er mensen nu die eenzaam zijn tussen anderen. Misschien kun je iets doen voor hen, zodat zij nu ook die stemmen van Bach horen.

Brich an, o schönes Morgenlicht.

Misschien kunnen ze even wegdromen, zichzelf uit handen geven.

Je denkt aan iemand, je hoopt dat de dingen goedkomen voor haar. Je zou iets willen kunnen doen.

Het feest van het licht in de duisternis. Soms, de voorbije dagen, dacht je: met iets minder licht zou er misschien wel meer feest zijn, meer overwinning op de duisternis. Soms lijkt er iets van angst in de overdaad, of zoiets. (Gelukkig leest niemand het.)

Je kijkt naar je handen. En de tijd.

Herrscher des Himmels, erhöre das Lallen.

Je zou hier gewoon kunnen zitten, en alleen maar luisteren. Het zou genoeg zijn.

Misschien past het woord genoeg wel bij deze dagen.

Een hele dag geen woord gezegd tegen iemand, en het is niet erg. Misschien is het ook een vorm van wachten. Om later de woorden te ontvangen.

Even denk je terug aan vroeger.

Even denk je aan de kinderen. En wat je hun zou zeggen.

Het is goed dat je woorden niet voorbij de stilte daarbuiten geraken. Alleen wie ze zou willen horen nu, zal ze horen.

En je denkt aan hoe je ooit bij iemand was, tijdens een feest, zonder bij haar te zijn. Maar in de verte, ergens. En dat dat bijna genoeg was.

Schließe, mein Herze, dies selige Wunder.

Misschien komt deze stilte dichter bij de volle leegte, als je even wacht.

Wachten tot iemand aankomt, of iets aankomt. Misschien weten we het nooit.

(En je spoelt even verder, omdat je dat allerlaatste deel zo mooi vindt.)

Nun seid ihr wohl gerochen.

Het heeft iets van een derwisj, denk je even,  hoe alles draait in die noten. Iets van wat het ultieme geluk zou kunnen zijn, het huist in die noten.

23 december 2017

Aan de randen van het leven

Het brengt je altijd in de war, en leidt tot een lichte schaamte. Dat je bij een begrafenis toch ook aan jezelf denkt af en toe. Aan je eigen leven, of het tot iets heeft geleid. Aan je eigen dood, en hoe het zou zijn dan, of er iemand verdriet zou hebben.

Misschien is het niet zo erg, misschien is het wel goed, eigenlijk. Als een soort rimpel die zich op het water verspreidt.

Je zit in de zaal. Je kijkt rond. Met die blanken houten vloeren is ze op een bepaalde manier warm geworden. Het zachte licht en het hout maken iets rustig. En je kijkt rond. Je ziet de gezichten. Mensen zijn samen. Alleen al kijken maakt het mooi, hoe droef het ook is.

En je hoort de verhalen, en je ziet de foto’s. Er is een zachtheid in de diepe droefenis. Misschien is het door die houten vloeren, denk je even. De verhalen zijn intens. Ze raken je diep. Je bent niet de enige die zit te wenen. Bij de anderen komen de tranen later, zo lijkt het. Als in golven door de zaal.

Momenten na die tranen. Dan is het alsof je even je eigen leven kunt zien. Het falen en het stotteren. En ook het gevoel dat het goed geweest is tot nu toe. De dingen schuiven door elkaar. Maar eigenlijk zie je vooral anderen als je naar jezelf kijkt, denk je.

En het lijkt alsof het niet mag, dat je even ook jezelf ziet. En misschien mag het wel. Misschien is het goed om rustig naar de dood te kijken, om zo het leven te zien.

Je ziet mensen in de zaal, en je denkt: zij zullen ook misschien wel denken aan wie zij verloren hebben. Misschien mag het wel.

Het ritueel is zacht, hoe heftig het ook is. Je weet niet goed wat het heelt.

(Tussendoor denk je aan anderen, die nu ook bezorgd zijn voor een leven.)

En even denk je aan je eigen dood. Je vraagt je af wie je hand vast zal houden op dat moment. En je denkt aan de brief die je zou willen schrijven aan wie in jouw zaal zou zitten. En de gedachte verwart je.

Je schuift heen en weer, tussen werelden, over de randen van het leven.

Er is een trage machteloosheid in dit verdriet, denk je, terwijl je naar de gezichten kijkt. Het licht op die houten vloeren maakt het anders.

Er is iets fataals in deze afwezigheid, denk je.

Misschien is het niet zo erg, dat je aan het leven denkt, zo dicht bij de dood. Ook jij had die ziekte een beetje nodig om te beseffen hoe breekbaar de dingen zijn, hoe dankbaar je mag zijn voor elke dag. (En weer vraag je je af of de mensen wel weten dat je hen graag ziet.)

En je kijkt naar de mensen in de zaal. Het is alsof je hun adem kunt zien, in het breekbare licht.

Misschien is er iets als een onbewust verlangen naar verlies, denk je even. Je laat de gedachte verdampen.

Om een of andere reden is het goed dat het ritueel niet te lang duurt, en dat het in een andere vorm daarna door kan lopen. In het kijken hoe mensen die trap afdalen. Het klopt, denk je, dat er een trap is. Mensen blijven dicht bij elkaar staan, en kijken.

Je ziet ook de scheuren. Je wilt dat iemand dat weet.

Je loopt door de stad. Verhalen over kinderen, de kinderen die je niet hebt, en de kinderen waarmee jouw leven verbonden is, en hoe dat klopt. Het leven raakt iets van de rand.

Verhalen. Er zijn breuken in het landschap van het leven.

Je wilt er alleen maar zijn voor iemand die je dierbaar is. (Je vraagt je af of je het goed deed.)

Terwijl je naar huis loopt, denk je aan de randen. Je ziet de kwaadheid die er ook is in je lichaam. Je denkt aan wat je zelf ooit zei, toen jij daar vooraan stond. Je denkt aan je handen. Je ziet waar je machteloos bent.

En je ziet waar het leven je zacht en mild maakte. Je ziet je adem. En misschien moet je iedereen nog even bellen, om te zeggen dat je hen graag ziet. (Maar je wilt iedereen niet storen, het is bijna kerstmis.)

Je komt van de ene plek waar mensen samen zijn, en onderweg kom je langs de andere plek waar mensen samen zijn. Misschien zijn er levens in een leven, misschien schuren wereld tegen elkaar aan in een leven. Misschien rust er een waarheid in waar het wankelt.

De lange jas beschermt je, maakt je warm, overal, voorzichtig.

En de rivier stroomt verder.

22 december 2017

Een stem

‘Zo wonderlijk, dat ik je nu hoor.’
‘Ja?’
‘Ja. Het zat al een paar dagen in mijn hoofd, dat ik je stem graag wilde horen. Het is al zo lang geleden. En ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn, om je nog eens te horen.’
‘En is het zoals het in je hoofd was?’
‘Nee, anders toch. Beter eigenlijk. Alsof je echte stem toch meer in kleur is, en in mijn hoofd meer zwart-wit.’
‘Het is ook wel fijn om jouw stem te horen. Hoorde je dat al eerder? Van de kosmos?’
‘Alleen nog maar van de kosmos eigenlijk. En nu ook van jou.’
‘Straks geloof ik je nog.’
‘Ik kan je moeilijk vragen nu om een stuk van een boek voor te lezen. Of wel? Om je stem te horen.’
‘Dat zou er wel een beetje over zijn ja. Dat boek verdient beter dan mijn stem.’
‘Ik mag waarschijnlijk niet vragen hoe het met je gaat?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘En als ik het toch doe?’
‘Dan zeg ik je dat het goed gaat, wat dacht je?’
‘Vorige week zag ik nog een gedicht waarbij ik aan je moest denken. Maar ik durfde je niet even op te bellen om te zeggen dat er een mooi gedicht was voor jou.’
‘Waarom niet? Misschien had ik dat wel fijn gevonden.’
‘Het was niet aan mij, denk ik.’
‘Ja, dat is waar.’
‘Maar weet je nog dat het vandaag een speciale dag is?’
‘Ja. Een van de drie.’
‘Ik liep vanavond terug naar huis, na het werk, en even leek het alsof ik je weer zou tegenkomen, op dezelfde plaats.’
‘Dat zal natuurlijk niet gebeuren. Daar zorg ik wel voor.’
‘Je stem klinkt eigenlijk een beetje droef. Mag ik dat zeggen?’
‘Jij mag dat.’
‘Kan ik daar iets aan veranderen?’
‘Nee, gewoon praten. Blijven praten.’
‘Hoe staat het met de kerstboom trouwens?’
‘Hij staat nog, dit keer. Nog niet omver gevallen.’
‘Bij mij ook, maar die is wel kleiner, en volledig uit hout.’
‘Je merkt, ik heb nog steeds niets te vertellen.’
‘Dat was bij jou een soort eerste fase in het gesprek. Zeggen dat je niets te zeggen hebt. Het was steeds een kwestie van een beetje wachten, en dan werd het altijd heel interessant.’
‘Ik moet eigenlijk nog een beetje sorry zeggen, dat het zo lang duurde.’
‘Het is wel oké hoor.’
‘Nee, het is niet oké, en je mag dat ook niet te snel zeggen. Dat doe jij altijd, en zo hoort de wereld jou niet.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
‘Natuurlijk heb ik gelijk.’
‘We kunnen het nog, vind je niet?’
‘Dat heb ik altijd geweten. En dat was misschien wel een beetje moeilijk. Maar dit heb ik niet gezegd.’
‘Ik ben eigenlijk een beetje zenuwachtig. Alsof ik je honderd dingen zou willen vragen, en niet weet of het wel mag.’
‘Gelukkig kun je mij nu niet zien.’
‘Je weet toch dat ik door de telefoon kan kijken?’
‘O ja, dat is waar, even vergeten.’
‘Zou je misschien toch even een stukje kunnen voorlezen uit het boek waarin je nu bezig bent?’
‘Er was een stukje, gisteren, waarbij ik aan je moest denken. Zal ik dat voorlezen?’
‘Ja, ik luister.’

17 december 2017

Forest Dark

Na de laatste bladzijde van het boek blijf je een beetje in verwarring achter, misschien wel een beetje in een donker woud. Is het omdat je verlangde naar een meer afgerond verhaal? Is het omdat je meer het resultaat dan het zoeken wilde? Is het omdat er te veel tegelijk aan de gang was in dit boek? Of is het omdat je het nog niet weet? En zo ja, is dat dan erg?

Je kunt niet echt zeggen dat Forest Dark (vertaald als Donker Woud) van de Amerikaanse schrijfster Nicole Krauss een gemakkelijk boek is. Niet dat de verhalen die erin komen op zich zo moeilijk zijn. Maar het is alsof je op de achtergrond de schrijfster ziet worstelen met de vorm van het boek, alsof het boek zelf ademt en zich niet zomaar uit handen geeft. Het is als een spiegelspel over metamorfose, over het verlangen om uit de huls van je gekende leven te schuiven in een nieuwe vorm. Het gaat over weglekkende identiteit. Het gaat over het schrijven zelf en het zoeken naar een vorm. Het gaat over verhalen die we onszelf vertellen, over verhalen waarvan we dachten dat ze waar zijn.

In het boek lopen twee verhalen min of meer parallel aan elkaar. Het zijn twee afzonderlijke verhalen, het ene in de eerste, het andere in de derde persoon verteld. Maar in een aantal opzichten spiegelen ze elkaar. Ze spelen op dezelfde plekken. Ze lopen anders af.

Aan de ene kant is er de schrijfster Nicole. Ze is vastgelopen in haar huwelijk in New York. Ze ziet zichzelf als in een gestolde onveranderlijkheid. De liefde is op, zo lijkt het. En het nieuwe boek wil zich maar niet aandienen. De zekerheid van vertrouwde vormen leidt naar een impasse. Ze gaat weg, naar Israël. Officieel – zo zegt ze het tegen de kinderen – om research te doen voor haar nieuwe boek. Het Hiltonhotel in Tel Aviv heeft een belangrijke symbolische betekenis in haar leven, en dat wordt de plek waar ze iets hoopt te vinden.

Aan de andere kant is er Jules Epstein, een succesvolle en rijke, al wat oudere advocaat. Hij begint, tegen het advies van zijn omgeving in, zijn rijkdom weg te geven. Als een beschermend schild waarvan hij zich hoopt te ontdoen, om iets te vinden. Bij het begin van het boek lees je dat hij verdwenen is en dat zijn kinderen proberen te achterhalen wat er met hem gebeurd is. Ook hij is vanuit New York naar Israël gegaan, langs hetzelfde hotel.

Allebei worden ze door een mysterieuze persoon betrokken bij een project. Bij Nicole heeft het iets te maken met Kafka. Bij Epstein gaat het om een film over het leven van David. Het is niet altijd duidelijk in welk kluwen ze terechtkomen en wat hun rol in het grotere geheel is. Het is niet duidelijk wie die andere personen zijn en hoe echt ze zijn. Anderen stellen bestemmingen voor hen voor, verantwoordelijkheden die ze zouden hebben. Ze komen allebei in de woestijn terecht. En een verblijf in de woestijn kan soms inzicht brengen. Soms moet je weggaan naar een eenzame plek om terug te komen, soms helpt dat om te zien waar je naartoe moet.

Tussen de twee verhalen zijn er allerlei subtiele spiegeleffecten. Existentiële vragen over de mogelijkheid van het schrijven, vragen over wat het betekent om joods te zijn, vragen over veronderstelde wegen die anderen voor je bepalen, vragen over de mate waarin je jezelf kunt kennen en zien als een eenheid. Het zijn thema’s die ook cirkelen rond het werk en het leven van Franz Kafka, die als een motief door het verhaal van Nicole slingert en zelf ook als een soort spiegel functioneert voor beide verhalen.

Het is of het boek zelf ook steeds een beetje van vorm verandert. Soms is het meer beschouwend, soms is het heel grappig. Soms gaat het snel, soms traag. Soms moet je als lezer een beetje ploegen, soms wil je zo snel mogelijk verder lezen. Soms heb je het gevoel dat er te veel ideeën wegen op het overigens steeds bijzonder sterke proza. Soms merk je dat je je vooral betrokken voelt bij de persoonlijke toon van Nicole wanneer ze vertelt over haar falende huwelijk en al haar twijfels die daarmee samenhangen. Soms betrap je jezelf op een verlangen naar een meer herkenbaar ‘verhaal’ en is het alsof het boek je dat plezier niet wil gunnen.

Je weet niet wat er gebeurt als je de vertrouwde dingen achter je laat. Dat beseffen is niet gemakkelijk. Maar het verlangen om een andere versie van jezelf te kunnen zijn, in een meer beweeglijke vorm, stromend met de tijd, kan ook groot zijn. Misschien is vastigheid een verhaal dat je jezelf vertelt. Je hoeft het niet te geloven. Verhalen hebben tegelijk de kracht in zich om de deur te openen naar andere mogelijke werkelijkheden. Ze kunnen je ook op het verkeerde been zetten. Zo is er het verhaal over Kafka, die misschien wel niet echt gestorven is zoals het tot nu toe in de geschiedenisboeken staat. Je weet niet goed waar de zogenaamd echte werkelijkheid ophoudt en waar de verzinsels beginnen.

De titel van het boek verwijst naar het bekende vers uit de Divina Commedia van Dante, waar de verteller zegt dat hij in het midden van zijn levenspad in een donker woud is terechtgekomen. Je kunt Forest Dark zien als een boek over wat er gebeurt met mensen die met een crisis worden geconfronteerd in hun leven. Tegelijk is het alsof het boek ook zichzelf wegschrijft uit het donkere woud en zoekt naar nieuwe vormen en bestemmingen. De prestatie die Nicole Krauss daarmee levert is minstens indrukwekkend. Ze maakt het je als lezer niet altijd gemakkelijk. Soms is het alsof het boek zich tegen je verzet, terwijl het je daarna weer gretig naar zich toe trekt. Je blijft nadien zoals gezegd een beetje in verwarring achter, niet helemaal zeker wetend wat je er nu eigenlijk van moest vinden. Maar misschien is het wel goed om af en toe in een donker woud terecht te komen.

16 december 2017

En momenten

Vaststellen, in je droom, dat je van gezichtspunt kunt wisselen. In je droom praat je met een vrouw. Je ziet hoe ze reageert op de dingen die je zegt en doet. Daarna schuif je in haar hoofd, en zie je door haar ogen wat jij zegt en doet. In je droom denk je dat het toch merkwaardig is dat je van de een naar de ander kunt gaan. Metadromen voor gevorderden. (Of gewoon een raar hoofd.)

Een gesprekje in de boekhandel. Je bent altijd een beetje verlegen als je haar ziet. Je zou haar toch eens moeten zeggen dat ze zoveel heeft betekend voor jou in je leven. (Je hebt dat waarschijnlijk al enkele keren gedaan.) Het idee dat je zomaar zou kunnen worden opgeslokt door een dino zonder dat je dat aan haar gezegd had, en dat het dan verloren zou zijn in de plooien van de tijd.

Vaststellen, eens te meer, dat je genetisch niet voorbestemd bent voor het ondergaan van kerstmarkten. (Tenzij van het andere soort dan.) Er in een zo groot mogelijke boog omheen lopen om aan de andere kant in de boekhandel terecht te kunnen komen. (Ongetwijfeld ben je niet alleen een sukkel, maar ook nog eens ongezellig.) Gradaties van genetische onbeholpenheid.

Ineens beseffen dat je binnen enkele dagen je nieuwjaarskaart zou moeten maken. Wat wil zeggen dat het einde van het jaar in zicht is. Dat even gaan controleren in je agenda, en tot de conclusie komen dat dat zo is, volgens de agenda dan. In je hoofd klopt dat niet helemaal. Alsof dat zo ergens boven de tijd blijft ronddobberen. Niet begrijpend wat er gebeurt.

Daarbij ook ineens denken aan al die namen die je binnenkort op die omslagen zult schrijven. En natuurlijk aan de mensen die bij die namen horen. Het is een ritueel dat je bij de aarde houdt. En denken aan één stem die je al lang niet meer hoorde. En beseffen dat je die stem mist. Ze zou je mogen bellen. Om stemmen uit te wisselen, traag en lang. Niet meer dan dat. Het mag.

Na die vergadering in de andere stad weer naar huis. Er zijn twee treinroutes die je kunt nemen. Je neemt de andere dan de gebruikelijke. Om een of andere reden voelt die heel anders aan. Je zou niet kunnen zeggen waarom. Het is een betere leesroute. Alsof je, als je die trein neemt, beter kunt lezen in je boek. Alsof die trein je beter omarmt.

Stukken van je lichaam die kraken. Of toch doen alsof. Soms probeer je je voor te stellen hoe het zou zijn. Als alle plekken zacht en soepel zouden zijn. Hoe het dan zou voelen om rechtop te staan of te liggen. Hoe je stem zou klinken. Hoe je zou bewegen door het huis. Hoe je iemand zou vragen om even te dansen. Alsof je het allemaal zou kunnen, zomaar.

Niet goed weten of met die nieuwe televisie die gruwelijk kleffe kerstfilms nog klefferer zijn. Nu je al die acteurs zo hyperscherp kunt zien worden sommige dingen nog eens extra droef. En toch. Ook in hogere definitie kun je bezwijken – geheel onbegrijpelijk – voor die romantiek. Het voordeel is dat ze middagdutbestand zijn. Even slapen, en meteen zien hoe ze elkaar vinden aan het einde.

Een herinnering aan een saunabezoek komt door je hoofd. Warmte en water. Misschien is dat het verlangen. In die herinnering lijk je minder hoekig dan je bent. Of is dat een verlangherinnering? Je kijkt even in de spiegel, en die brengt je netjes weer naar hier. Een mens beschikt over de capaciteit tot boetseren van herinneringen. Zelfs aan wat niet gebeurde.

Je lichaam staat nog niet in vakantiemodus. Dat kan op wetenschappelijke wijze worden vastgesteld tijdens het lezen van de kranten bij het ontbijt. Zou ik nu zo lang mogen blijven lezen als ik eigenlijk wil? Nee, je mag niet te lang blijven plakken, je moet je klaarmaken. Ja maar, het is zaterdag, het mag eigenlijk wel. Een beetje toch. (Iets meer kans met een zondaglichaam.)

Die ene cd die je telkens weer terugbrengt naar toen, in het ziekenhuis. Die Walkman die je mocht lenen van een vriend. En hoe je je met die plaat kon terugtrekken in een landschap ergens net onder je huid. Waar er kleuren waren. Waar je aan iemand kon denken. Het zou nog lang duren eer je je lichaam terugkreeg. De littekens zouden zich in zichzelf terugtrekken, zo zou blijken.

15 december 2017

Alsof een klein jongetje

Het was een heftige week, denk je.

En het begon met een tekstje. Enkele woorden op een rijtje.

Wat eraan voorafging. Het gesprek dat je had met dat meisje, na de les die je had gegeven. Ze bleef maar vragen. Hoe het zou zijn, concreet, de klimaatverandering. Ze wou het zich kunnen voorstellen, hoe het voor haar zou zijn. En ze leek bang, bezorgd. En je wou iets kunnen doen, om haar hoop te geven. (Misschien klinkt het een beetje melig zo, maar het was wel zo, eigenlijk.)

Het was alsof je je verantwoordelijk voelde voor haar, en die anderen in de zaal, of zoiets.

Dat had er iets mee te maken, denk je.

Een tekstje dus.

Het is raar, je weet nog altijd niet hoe dat werkt. Vooraf zie je enkele dingen in je hoofd. Heel troebel zie je stukken, als stenen, die je in elkaar gaat passen. Je ziet, soms, in welke volgorde ze liggen.

En je begint te schrijven. De woorden schrijven zichzelf, denk je soms. Het gebeurt voor je ogen. En na even, niet zo heel erg lang, is het klaar. Je leest het nog eens na, en je verstuurt het. Enkele dagen later zal het verschijnen op die site, en dan zullen misschien enkele mensen het lezen, denk je. Je vermoedt dat het niet veel zal doen.

Het blijft hoe dan ook een mysterie. Uit de leegte komen die woorden. Via je vingers komen ze daar na elkaar te staan, netjes in volgorde. Het tekstje vliegt van je weg, ook weer in de leegte. En dan, misschien, ergens, je weet niet waar, zal er iemand zijn die die woorden weer gaat lezen. Die woorden doen dan, misschien, iets in haar of zijn hoofd. Iemand, ergens, kijkt naar jouw gedachten. Voelt iets. Of niet. En verder gaat het ding zijn eigen leven leiden. En misschien is er iemand die je ooit erover zal aanspreken, en zegt dat het mooi was of zo. En dat lijkt je al heel veel. Meer dan je verdient.

Het tekstje hangt ergens in de lucht. Er gaat een weekend over.

De ochtend van de nieuwe week, bij het wakker worden, herinner je je ineens dat het tekstje straks zichtbaar zal zijn. Om een of andere reden voel je je een beetje op je hoede.

Wanneer je op het werk bent, staat het daar inderdaad op het scherm. Klaar. Het is in de wereld. (Toch voor die tien mensen die het zouden kunnen lezen, denk je.)

Terwijl de uren vorderen zie je dat mensen het beginnen op te pikken, zachtjes aan. Morgen is het wel weer weg, denk je.

Morgen. Een telefoon. Een aardige mevrouw  van de radio. Of ze je zouden mogen interviewen. Over dat stukje. Ze vinden het heel goed. Ze heeft veel vragen. Ze vraagt ook waarom je het hebt gemaakt, en je zegt iets over het meisje.

Even later belt ze terug. Of je niet gewoon naar de studio kunt komen. Dat is zoveel handiger.

Tussendoor heb je ook nog even je evaluatiegesprek. Daarna maak je je klaar om naar de studio te gaan. Te voet naar de omroep lijkt wel het handigst. Dan kun je terwijl nog even nadenken. En ook zien wat er gekomen is van dat grote gat in de weg.

En onderweg is het ineens alsof je het kleine jongetje ziet dat je bent. Dat je gewoon een tekstje in elkaar prutst en dat er dan een mevrouw met een mooie stem belt of je naar de radio wilt komen. En dat je je realiseert dat het dus zou kunnen dat er iemand (iemand van die tien of zo) zou kunnen zijn die je zou kunnen horen. Het jongetje stapt dapper verder over de steenweg. Net echt.

In het gebouw komt de mevrouw die je belde je ophalen. Het is een fijne mevrouw. Je bent een beetje verlegen als je met haar in de lift staat. Ze praat honderduit. Je mag even op de bank gaan zitten (je bent zoals gewoonlijk weer veel te vroeg). Je kijkt rond. Een wonderlijke plek. Daar een beetje verder zijn die mensen radio aan het maken. Je praat nog even met iemand die je kent die daar ook werkt.

En dan zit je ineens in die studio. De meneer met de heel mooie stem – nu zie je eindelijk hoe hij er in het echt uitziet – zegt dat jouw stukje enorm veel wordt gelezen en gedeeld. Of dat zo is, vraag je. (Misschien zijn het er toch meer dan tien, denk je. Dat je die namiddag ook al een vraag kreeg van een mevrouw van de krant, zou daar ook op kunnen wijzen.) Het is wel spannend om te zien, hoe het allemaal werkt in die studio. Hoe ze alles in elkaar passen. (Het kleine jongetje wil zoveel vragen, maar daarvoor zat je niet hier eigenlijk.) Het wordt een fijn gesprek met de meneer. Je bedankt hem.
Nog voor je buiten bent, heb je al een berichtje gekregen van een vriendin die je had gehoord.

Morgen zal het wel echt voorbij zijn, denk je.

En wat je de volgende dag eigenlijk vooral denkt, is dat je stiekem hoopt dat je maatje je gehoord heeft of dat hij je stukje gelezen heeft. En dat hij het misschien goed zal vinden. (En een beetje later stuurt hij je inderdaad een berichtje, en je bent gelukkig.)

Je krijgt de indruk dat er iets aan het gebeuren is, daar, ergens. Op de nieuwssite is een stukje gemaakt over dat gesprek de vorige dag. Dat stukje begint geweldig rond te gaan, blijkbaar. Er komen steeds meer reacties binnen, langs allerlei kanalen. Later komt er nog een ander stuk, op een andere site. In de vooravond praat je met een journaliste.

Om een of andere reden heb je een gevoelige plek geraakt, blijkbaar. Je weet niet goed wat je moet denken. Het is natuurlijk fijn dat dat tekstje enige rimpel veroorzaakt, maar dit had je helemaal niet verwacht. Maar morgen zal het wel over zijn, denk je.

Morgen. Het is nog niet gedaan. Je zit in een vergadering. Verschillende mensen daar kijken je veelbetekenend aan, of zoiets. Blijkt dat ze allemaal je stukje en de stukjes erover gelezen hebben. En dat ze het om een of andere reden goed, en moedig of zo vinden. Er belt nog een journalist. Of je snel zou kunnen terugbellen. Je vertelt nog eens het verhaal. Je vertelt ook over het meisje. (Dat zal wel niet in de krant komen, denk je. Maar voor jou is het wel belangrijk.)

(Ondertussen zie je op allerlei plekken ineens artikels verschijnen over hetzelfde onderwerp. Onbewust ben je misschien een heel klein schakeltje geworden in een kleine golf op het water. Het zou te veel eer zijn, maar misschien is het wel zo, toevallig. Er blijven reacties binnenkomen. Het zal nog even doorgaan. De volgende ochtend zie je jouw naam in de krant staan.)

Het kleine jongetje ziet het allemaal  gebeuren. Met de verwonderde ogen van zijn grootvader.

En je denkt aan het meisje. Misschien hoort ze ooit wel dat zij mee zorgde voor een kleine rimpel op het water.

10 december 2017

Alsof een winterroos

Je kijkt verwonderd naar de seizoenen. Naar een roos in december. Het beeld beweegt. Misschien verlangt de roos naar de wind.

Misschien is het goed, naar verlangen te kijken met een trage sluitertijd.

Beelden schuiven soms traag, soms rusteloos, door je heen. Een week die te vol was, of zoiets.

Nog net op tijd voor het concertje. Je zit op de eerste rij. Verbergen dat je zo hard gefietst hebt zit er niet echt in, maar misschien is dat niet zo erg. Een beetje verlegen, een beetje verward, en tegelijk alsof alles klopt, alsof je hieraan zou kunnen wennen. Het grote kleine meisje komt naar voor. Met haar blinkende instrument. Samen met drie anderen speelt ze haar stukje. De juf beweegt mee met elke noot, ze ontroert je. Snel weer terug de duisternis is. Je fietst snel weer weg. Naar waar je ook nog moet zijn. Het is alsof je handen je iets willen zeggen.

De dagen schuiven in elkaar, zonder tijd om tijd te verliezen. Tijd te zijn.

Je maakt je klaar voor de avond. Alle dingen zitten in je hoofd. Alles is voorbereid. Je wilt dat de dingen goed verlopen. De nacht daarna duurt het lang eer je lichaam zich neerlegt. Het ritme bij zo’n nacht is steeds hetzelfde. In twee stappen. Een eerste slaap, verward en rusteloos. Dan weer wakker worden. En wachten. En de wonderlijke rust die dan kan komen, alsof alles rondom jou anders is geworden. Buiten lijkt de nacht rustig en veilig. Kijken naar je lichaam, hoe het zich in die nacht legt.

Een beetje hoekig nog, de dag daarna. De dingen doen die moeten gebeuren. Thuiskomen, en traag door het huis bewegen. Trager ademen. Anders kijken naar wat je eet. Je maakt je klaar voor het optreden. Samen met een dierbare vriendin stap je naar de schouwburg. Vanaf de eerste noten is het alsof er iets met je huid gebeurt. Je voelt je dankbaar. (De plekken waar je jezelf weer terug kunt vinden wanneer je jezelf dreigt te verliezen.)

De nacht daarna is anders, zoeter. Je staat enkele keren weer op. Alles lijkt eindeloos te duren, het is goed. Een droom die je niet zo goed begrijpt, met ook legoblokken erin. Een droom die nog dagen later door je hoofd gaat, met een vrouw die op de trap naar boven loopt. Iets met je handen.

Een andere dag. Het herschikken van lijstjes. Alsof je zo langzaam de dingen onder controle krijgt.

Na een avondvergadering in die andere stad in de trein weer naar huis. Dat uur om te lezen. Het doet je goed.

En de volgende ochtend naar de markt. De geur van verse wafels, terwijl je nadenkt over welke soort aardappelen je mee zult nemen. (Overzichtelijke problemen, die eenvoudig op te lossen zijn. Er zijn twee soorten. Het is anders dan sommige andere dingen eerder die week.)

Na het werk nog even bij gaan praten. Je voelt hoe rusteloos het je maakt, als de dingen je te veel opslorpen, als je niet af en toe kunt zijn bij wie je wilt zijn, als je verhalen in de lucht blijven hangen, als je niet kunt horen en zien dat het die anderen goed gaat.

Nog een vergadering. Je hoofd blokkeert soms, woorden haperen. Napraten in de koude nacht. Het is goed om even bij de verhalen te zijn. Ook al zijn ze droef.

De volgende ochtend naar de andere stad. Nieuwe dingen bij leren. Ongeveer al die Catalanen die eerder die week in de stad waren, proberen nu op de trein te stappen.

Die avond. De vragen van de quiz schuiven voorbij. De volgende tafel blijkt de hele tijd alle antwoorden goed te hebben. Maar dolle pret is er niet echt bij hen, denk je. Je bent moe, maar het is fijn, in goed gezelschap.

Een ochtend met sneeuw. Je komt traagjes op gang. Je keek uit naar deze dag. Naar de leegte, zoals het in dat boek gezegd wordt. En bijpraten. Verhalen bij de koffie. Je kijkt naar hen, het is goed hier te zijn, denk je. De plekken waar je jezelf terugvindt. Nadien is het alsof je lichaam anders beweegt.

De kranten. De middagdut. Weerloos liggen snotteren nadien bij een programma waarin mensen elkaar na eindeloos veel jaren weer terugvinden.

In de verhalen die je vertelde zie je nu enkele lijnen, nu het einde van de week nadert. Iets in je is veranderd, en het is goed.

Je leest de toneeltekst die je kreeg van een dierbare vriendin. En je ziet de zee.

En het is goed.

03 december 2017

Sporen nalaten

Een vraag die af en toe weer in je hoofd binnen dwarrelt. Misschien is het ook een van die vragen waarop je het antwoord herformuleert met het ouder worden. Hoe zit dat? Sporen nalaten?

Je dacht het een van de vorige dagen nog, hoe gelukkig je bent dat zoveel mensen zomaar in je leven zijn gekomen. Dat ze je veranderd hebben, en dat blijven doen. Het is zoals in je huis, waar je kunt zien wie met je mee ging om gordijnen te gaan kiezen, wie mee de kleuren heeft gekozen, wie mee schilderde, wie de randjes afplakte voor het schilderen, wie mee ging om het bed te kiezen, wie de keuken inrichtte, wie de kussens koos, … En dan nog alle verhalen van al die mensen, verteld daar, op die plek. En verhalen blijven altijd. Al die mensen zijn op die manier dicht bij je. Ze zijn jouw huis. En zo voelt het ook in je huid.

Je denkt aan de mensen die heel dicht bij je waren toen je ziek de rand van het leven naderde. Ze hielden je bij het leven. En nadien, toen het moeilijke stuk voorbij was, nadat de sporen zich in je lichaam hadden genesteld, besefte je dat jouw leven niet zomaar van jou alleen was. Het was alsof je het leven in je handen kon zien. Het was alsof je nog beter zag dat je heel zorgzaam moest omgaan met dat kostbare geschenk, voor hen. Jullie hadden sporen in elkaar nagelaten. En dat was goed.

Soms denk je aan al wie je dierbaar is. Je bekijkt hun plek in het landschap dat jij bent. Misschien om zeker te zijn dat ze er nog zijn. (Je bent niet zo goed in mensen laten verdwijnen uit jouw landschap.) Maar ook om te zien hoe ze jouw landschap veranderd hebben. In het landschap blijft alles, maar het landschap is ook een verhaal dat elke dag opnieuw moet verteld worden. Elke dag opnieuw vertel je jezelf samen uit de fragmenten van je leven. Het landschap herinnert zich de sporen.

Of je zelf sporen hebt nagelaten in de wereld, het is een moeilijke vraag. Misschien ben je bang voor wat het antwoord zou kunnen zijn. Of bang voor een verlangen naar het nalaten van sporen. Je had het ooit beloofd, aan de kinderen die je zou krijgen, dat je je best zou doen, om iets te helen in de wereld. (Je weet niet hoe je dat in kleine woorden moet zeggen.) (Ingewikkelde discussies met jezelf.) Dat je het probeert, dat is voldoende. Verlangen dat er sporen zijn, is niet zo goed, denk je. Hopen dat je op een onzichtbare manier, zonder dat iemand het merkte, voorzichtig mee, met anderen, de bedding wat hebt verlegd, waardoor de rivier anders zou gaan stromen, dat mag misschien wel.

Of je zelf sporen hebt nagelaten in anderen, dat is een vraag die nog moeilijker is. Het zou mooi zijn, als mensen nog af en toe aan je denken, als je er niet meer bent. Het is wat je verlangt, na je dood te verdwijnen in wie je lief is. Zoals een blad in de bodem verdwijnt, dicht bij een boom, waardoor die boom heel misschien een iets ander verhaal zal vertellen over zichzelf, waardoor het blad dus eigenlijk ook niet echt verdwijnt, wel als blad, maar niet als leven, of zoiets. Verlangen om dat blad te zijn lijkt goed, verlangen om sporen na te laten iets minder, denk je.

Het is niet moeilijk, helemaal niet, om te zien hoe een ander iemand is voor jou. Iemand zonder wie jouw landschap anders zou zijn. Het voelt alleen maar goed. Het is moeilijker te beseffen dat jij iemand bent voor een ander, om het even zo eenvoudig te zeggen. Misschien heb je wel nooit geleerd dat dat kon.

Iemand die je dierbaar is zei het je ooit: “Jij beseft niet hoe belangrijk jij in mijn leven bent geweest.” Dat ze dat zei, was een van de mooiste momenten uit je leven. Het bracht je helemaal in de war, nog steeds eigenlijk. (Iemand zou je vragen waarom je iets in de ene richting volledig normaal vindt, en in de andere richting niet. Je zou antwoorden dat dat een goede vraag is, waarschijnlijk.) Misschien is het wel een mooie gedachte, iemand te kunnen zijn in het landschap van een ander.

En nog meer sporen. Je weet niet goed wat een veilige plek is, maar misschien kun je er wel een zijn voor een ander. Ingewikkeld. Zoals je aan een kind kunt zeggen dat er een spoor is, dat je er altijd zult zijn, dat er altijd een plek zal zijn aan de andere kant van dat spoor. Het besef van zo’n sporen liet sporen na in het kind in jou. Het kind dat ondertussen omhuld is door jaarringen. En het besef dat je misschien wel zo’n spoor zou kunnen zijn, of al geweest bent, voor een kind. Het is ingewikkeld. En mooi.

En de sporen naar waar je je verbonden kunt voelen met wat groter is dan jezelf. Zijn het de woorden? Is het de muziek? En al die andere dingen? Je kunt de sporen zien, ze zijn aanraakbaar. Misschien waren ze al in je huid aanwezig, als dunne lijntjes in potlood. Toen nog uitgombaar, maar langzaam ingesleten. (Al zou ontvangen hier een beter woord zijn.) Ze laten je een weg zien, ze laten zich verlangen.

Zoveel sporen. En nog veel meer. Je dacht het nog, een van de vorige dagen: het is echt, het is allemaal echt. (Alsof je dat nog niet doorhad. Iemand begint even te glimlachen nu.) Misschien is er niet altijd vrede in het landschap, maar er is vrede in het besef een landschap te zijn. (Al zul je voor de juiste woorden nog de rest van je leven nodig hebben. Wat ook een hele geruststelling is.)

02 december 2017

Hoe dicht

‘Is het erg als ik niet heel erg veel zeg vanavond?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Het ligt niet aan jou, integendeel.’
‘Hoe bedoel je, integendeel?’
‘Ik ben gewoon blij dat je er bent. Misschien ben ik gewoon een beetje moe, of bang.’
‘Waarvoor?’
‘Ik kan het moeilijk uitleggen. Iets als: bang dat je te dicht bij zou komen.’
‘Is dit al te dicht?’
‘Nee, dit is goed.’
‘Het is raar, soms wil je dat iemand dicht bij je is, maar tegelijk niet te dicht. Ik kan het niet goed uitleggen. Misschien zou er iets scheuren, als je me nu zou aanraken. En daar schaam ik me een beetje voor.’
‘Ik ken je al langer dan vandaag, en ik zie die dingen wel aan je. Je hebt een gebruiksaanwijzing, maar zo moeilijk is die nu ook weer niet.’
‘Ik vind het fijn om gewoon te kijken naar jou, naar je stem te luisteren. Alsof ik alle stukken van jou een voor een tot me laat komen, niet allemaal samen. Dat klinkt bijna alsof jij een bouwpakket zou zijn, maar zo bedoel ik het niet.’
‘Je bent wel grappig. En je hoeft je echt niet de hele tijd te verontschuldigen, je doet dat al te vaak.’
‘Weet je nog toen we samen in de Ardennen waren? Die lange wandelingen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik droomde er nog van, vorige nacht. Ik heb al een paar nachten dromen die met water te maken hebben. En in mijn droom moest ik weer denken aan dat bad daar, dat te klein was voor ons allebei.’
‘Nee, jij was te groot.’
‘Ja ja…’
‘Het heeft blijkbaar toch indruk gemaakt. Misschien zegt het iets over jouw verlangen.’
‘Een verlangen naar water?’
‘Wie weet.’
‘Misschien weet jij het, wat ik niet weet.’
‘Jij doet dat wel vaak, zo dingen terughalen uit je herinnering. En het ontroert me altijd. Misschien doe ik dat te weinig, of durf ik dat te weinig. Ineens is het daar dan weer.’
‘Ik ben vooral blij dat je de dingen nog weet, als ik zoiets vertel. Soms ben ik bang dat ze alleen in mijn hoofd bestaan.’
‘Natuurlijk niet. Maar jij durft ze wel aanraken.’
‘Soms.’
‘Je stem is rustiger geworden. Je leek een beetje rusteloos vanmiddag.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Wat is er?’
‘Is het niet raar? Dat ik je vraag om hier te zijn, zonder mij aan te raken?’
‘Ik denk dat je me vraagt om je nog niet aan te raken.’
‘Ja, dat is het.’
‘En dat is goed. Misschien vind ik dat ook wel goed, trouwens.’
‘Ik besef het steeds meer, hoe ik me bij jou altijd veilig heb gevoeld.
‘Dat is een heel mooie gedachte. Het maakt me gelukkig dat te horen.’
‘Soms schaam ik me, maar ik heb me voorgenomen dat niet meer te doen.’
‘Dat zeg je weer met je hoofd, veronderstel ik?’
‘Bij mij loopt dat allemaal in elkaar over, dat weet je toch?’
‘Laten we zeggen dat ik daar nu nog niet op ga antwoorden.’
‘Zal ik een lekker theetje voor jou maken?’
‘O ja, dat mag je doen.’
‘En daarna kom ik iets in je oor fluisteren.’
‘Is dat dan niet te dicht?’
‘Nee hoor, ik kan zeer gericht van op een afstand fluisteren.’
‘Onnozelaar.’

30 november 2017

Ergens onderweg sneeuwt het

Naar huis rijden en de lucht zien. En denken aan een moment, toen, toen je ’s nachts naar de lucht lag te kijken. En luisterde naar een adem.

Een vraag die je diep ontroerde.

Ze vindt een plek in je hart.

De nacht lijkt stil. De regen spoelt je tranen weg.

En iets over thuiskomen. Je vertelde het, met een omweg. Je wou veel vertellen.

Eerder hoorde je al iets over hoe je lichaam bewoog, terwijl je daar stond, vooraan. Wat je handen deden, waar ze bleven, en wat het zei. Het bleef nog in je ronddolen.

Wat je lichaam zei.

En waar het woonde.

Je bent op weg naar huis. Het mooie aan op weg zijn naar huis is de gedachte dat het zou kunnen, dat je thuis zou kunnen komen.

Je denkt aan een andere plek met water, waar je ooit was. En warmte, dat was er ook. Terwijl de regen je rimpels vult met verdwijnen. Alsof je daar opnieuw zou kunnen zijn. Misschien is het verhaal genoeg.

Het zal zich neerleggen, de volgende dagen. Zoals de rivier.

Thuis kun je de gordijnen naar beneden rollen, kun je de kamer warm maken, kun je bijna verlangen naar de plek in je huid van het slapen, kun je dicht bij de dromen komen die zouden kunnen opduiken.

Ergens onderweg.

Misschien ben je dat thuis ook.

De dingen zijn echt. Het is een zin die je niet helemaal begrijpt.

En ineens zie je voor je wie je zult zijn, als je groot bent.

Thuis ondertussen. Je raakt de ruimte aan. Je bent welkom.

Die nacht denk je aan de lucht. Het is goed om even te verdwijnen in de nacht, om aan de andere kant weer terug te komen.

Het is een andere dag.

De volgende dagen bewegen zichzelf, ze volgen hun ritme, je kijkt toe.

Misschien was leegte ook goed geweest.

Je huid weet de dingen.

De trage muziek, de eindeloze beweging, op en neer. Tot alleen je adem blijft.

Wat je handen deden, waar ze bleven, je denkt er weer aan. Die plekken laten zich denken.

En je weet nog steeds niet hoe het nu juist zit, dat denken met je lichaam. (Iemand glimlacht.)

Je had de planten bij elkaar gezet, dicht bij elkaar. Je had ze afgeschermd van de koude die zou kunnen komen. Je handen kunnen dingen beschermen, ze blijven. Je had er een doek over gelegd, heel zachtjes. Je had nog iets gefluisterd.

Je was moe, en een stuk van jou was nog een beetje hoekig. Misschien was het de sneeuw in de lucht, nog lang voor die te zien was, die je huid zocht.

Je keek naar de lucht, hoe die de nacht ontving. Als na een vraag die niet eens gesteld werd.

Ergens onderweg sneeuwt het, dacht je.

26 november 2017

Jammer genoeg

Een aarzelend verhaal in verschillende categorieën.

De categorie ‘moeilijke verhalen’.

De categorie ‘verhalen die je af en toe opnieuw vertelt, om te zien hoe het verhaal zichzelf een beetje heeft verlegd’.

De categorie ‘verhalen waar je bang van bent’.

Waarom moest je eraan denken, die namiddag van die koude zondag? Je was net even gaan liggen, na een week hard werken, en ineens kwam het verhaal naar je toe. Zoals het ook al die andere keren kwam. Een beetje onverwacht. Dus misschien was het weer tijd.

En je dacht dat het weer beter was om het woord ik zo weinig mogelijk te gebruiken. (Je houdt niet zo van het woord ik, eigenlijk. Sommige mensen gebruiken dat woord iets te vaak, denk je. Maar dat heeft niets met dit verhaal te maken.)

Misschien was de aanleiding iets wat je vertelde, enkele dagen geleden. Je stelde jezelf voor, en zei: “Ik heb geen kinderen, jammer genoeg.” En enkele dagen later komt dat dan weer naar je toe, zodra je je overgeeft aan de rust.

Je hebt het jezelf aangeleerd, die woordjes. Jammer genoeg. Het is gemakkelijker als je ze erbij zegt, om een of andere reden.

Het blijft moeilijk om erover te praten, er blijft schroom. Het is raar, soms, hoe sommige mensen met kinderen, onbewust waarschijnlijk, je beginnen te overroepen als je zoiets zegt. Ze beginnen over hun kinderen, over hoe moeilijk het soms is, hoe vermoeiend het is. Ze beginnen je allerlei dingen aan te praten. Dat er nog zoveel andere dingen in het leven zijn, dat je gelukkig mag zijn zonder kinderen, dat ‘het’ nog altijd kan, dat ‘er’ allerlei oplossingen zijn. Soms krijg je verwijten. Soms voelen mensen zich aangevallen, alsof je iets zou gezegd hebben over hoe zij het doen met hun kinderen, wat je helemaal niet deed, integendeel. Soms begint men je omstandig uit te leggen, ook bijna verwijtend, wat jij allemaal wel kunt doen wat zij niet kunnen omdat zij niet de tijd en de vrijheid hebben die jij dus wel hebt. Soms lacht men het weg. Soms is die lege stilte, nadat je het gezegd hebt, blijkbaar moeilijk.

Je zegt er altijd nog een hoop dingen bij. Dat je oprecht heel blij bent (wat ook zo is) voor al die andere mensen die wel kinderen hebben. Dat je heus wel weet (wat ook zo is) dat het niet altijd gemakkelijk is. Dat je op geen enkele manier enige vorm van afgunst voelt (wat ook zo is). Dat je op geen enkele manier wat dan ook over wie dan ook wilt zeggen, dat je op geen enkele manier iets wilt zeggen over een ‘norm’. Dat je je heel erg ervan bewust bent dat jij waarschijnlijk veel dingen kunt doen die mensen met nog relatief jonge kinderen niet kunnen, en dat je dus in zekere zin in een luxesituatie zit. Je voegt er mogelijk nog enkele andere verontschuldigingen aan toe. In de hoop dat dan gewoon mag overblijven wat overblijft. Niet meer, niet minder.

Officieel heb je er vrede mee dat het zo is. Je gaat ervan uit dat je nooit vader zult zijn. (Dat klinkt iets anders dan dat je dat volledig aanvaard zou hebben of helemaal achter je gelaten zou hebben.) Het lijkt een werkbare formulering voor jezelf. Het creëert geen hoop. Het probeert ook te vermijden dat een verdriet door ontkenning een etterende wonde zou worden.

(Omtrekkende bewegingen, steeds weer. Misschien kan het niet anders.)

Er zijn de kinderen van al wie je lief is. Ze zijn allemaal zo bijzonder voor jou. Je hebt ze zien groeien. Het maakte je verlegen, en klein. Soms wist je niet of je zelfs maar een toeschouwer mocht zijn. Het mocht, denk je. Soms mocht je iemand zijn. Iemand die mocht vertellen over muziek, en tegelijk mocht laten voelen hoe bijzonder die ander voor je was. Iemand die een beetje verlegen naar een verjaardagsfeest mocht komen, met “weer een boek!?”. (Nadien kwam het steeds wel weer goed.) Soms vertelden ze je, op hun manier, hoe belangrijk je voor hen was geweest. (Je kon het nooit helemaal geloven, maar ze maakten je gelukkiger dan je kon toegeven. En verlegen. Misschien wil je het stiekem wel graag zijn, iemand zijn die zo een rimpel in de tijd heeft gemaakt.) Je houdt ervan, om naar hen te kijken, met hen te praten. Te zien ook hoe hun ouders hun best hebben gedaan, en het soms ook even niet meer weten, en hoe ontroerend dat allemaal is.

Soms werd het verhaal in je handen gelegd. Over hoe het zou zijn, als jij… In verschillende varianten. (Die verhalen blijven in je hart, breekbaar en mooi. Die deel je niet. Wie ze wil kennen, kan ze zien in je ogen.)

Soms zei iemand dat je een goede vader zou zijn geweest, of zou zijn. (Ze aarzelden misschien een beetje bij die verleden tijd, maar dat vond je niet erg.) Dat was een mooi geschenk.

Soms denk je dat het is gaan rusten in jezelf, op een veilige plek, waar het in je huid kan sijpelen, en gewoon een deel worden van je verdriet en je vrede. Soms is er plots de schrik dat ooit, later, als je groot bent, het verdriet je ineens zal overnemen. Je weet niet goed wat je zou kunnen doen om dat te vermijden. Soms denk je dat je nog iets gaat doen, soms zie je het in je hoofd, al weet je nog niet wat het is.

Door de woorden zo, traag, te schikken is het alsof ze rustiger worden. Ze verliezen de macht van het niet uitgesprokene. Wat niet gezegd is, kan macht hebben over jou. En dat wil je niet.

Je houdt van mensen, en dat is goed. Zoveel mooie mensen, groot en klein, die zomaar in je leven zijn. Misschien denken ze ooit, in een volgend leven of zo, aan de plek die jij probeerde te zijn. Het zou een doel in het leven kunnen zijn.

Het is een stille avond. Je zult niemand meer horen, en dat is goed. Je denkt aan de kinderen, ze zijn dicht bij je (en ze lopen natuurlijk snel ook weer weg, daar zijn het kinderen voor, ze hebben wel wat beters te doen). Een mooi verhaal om je uit handen te geven aan de nacht. En daarna is er weer een nieuwe week.

24 november 2017

Stranden

(Je zou willen stranden. Ongemerkt verdwijnen in het zand van een tijd. Jezelf uiteenleggen, in kleine stukjes.)

Die nacht, na de discussies in die zaal. Soms ben je in de war. Het is moeilijk om dingen over slim en moeilijk te horen, steeds weer. Je twijfelt. (Misschien gaan sommige dingen nooit over.) (Maar iemand zei ook iets over een idool.)

Die ochtend. Het is nog vroeg. Je bent nog een beetje gekreukt.

Later. Je staat aan de microfoon. Je denkt aan iemand. Je zou willen dat hij je zou kunnen zien nu.

De kleine gesprekjes tussendoor. Ze doen je glimlachen.

(Later zul je jezelf zien op de foto. Grijs.)

De trein terug. Een traag gesprek, voorzichtig. Je stem verandert. Het is goed.

De nacht hapert iets minder.

Weer op weg. De mensen in de trein maken te veel lawaai, denk je.

Het is fijn om op die plek te zijn. Je verdwaalt een beetje, tijdens de tentoonstelling over angst. Alleen weet je niet zo goed waarin.

Het is goed te vertellen, het doet je goed te luisteren. Het gaat weer te snel. Je bent een klein beetje verlegen. Dat ene verhaal telkens opnieuw vertellen maakt iets moe in jezelf.

Je rug heeft koud, in de trein die avond. Pas diep in de nacht heeft de warmte je overgenomen.

Een nieuwe week. Je sleutelt nog wat aan foto’s en teksten, zet de dingen in de juiste volgorde voor het verhaal dat je wilt vertellen die avond. Het voelt goed, wanneer alles in elkaar begint te passen. Het verhaal neemt je over.

In de trein, naar die verre stad. En weer is er een vertraging. (Je begrijpt die uitleg nog steeds niet dat er een vertraging is “door het drukke treinverkeer”. Alsof er ineens, vanop een of andere zijweg, onverwacht een trein tussen de andere is gesprongen. Of zoiets…)

Je staat op het podium te praten. Het verhaal heeft je overgenomen. De dingen kloppen. Je hoort je stem. Je vertelt iets over machteloosheid.

Daarna is het goed daar nog op het perron te zitten wachten op die trein die je zeker niet mag missen. Diep in de nacht kom je thuis. Het is koud. Snel zet je die grote plant binnen, het is tijd. (In je hoofd is de grote vakantie net voorbij, die plant lijkt te zeggen dat de winter eraan komt…)

Een volgende dag. In het kleine zaaltje luister je tussen zoveel mensen. Je brengt nog snel een koffietje naar een dierbare vriendin die net achter je zit. Het is aan jou om straks te beschouwen. In je schriftje schrijf je de puntjes op. Zou het wel ergens op slaan? Terwijl je later vooraan staat, om je zeven puntjes toe te lichten, lijkt het alsof je zegt wat je had willen zeggen.

Iets ontroert je die avond.

En weer een volgende dag. (Het is alsof er geen niemandsland is tussen de dagen van de week, alsof ze zomaar aan elkaar plakken.)

Je zit in de conferentie. Boven in het auditorium. Je kijkt naar de mensen. Je kijkt naar het hout tegen de wanden. Koffie zou een goed idee zijn.

Later beweeg je tussen de mensen. Alsof je weet hoe dat moet. En je hoort jezelf dingen zeggen. (Het is alsof je in je hoofd een soort puzzel ziet, en je de stukjes er netjes in kunt passen.)

Die avond, een traag gesprek. Over kwetsbaarheid. Je ziet ineens de jaren, in jezelf, in je handen.

Een volgende dag, weeral. Het duurt even eer je echt kunt beginnen. Weer schuif je met plaatjes en woorden, om zo de stroom in je verhaal te krijgen. Het is altijd een beetje moeilijk beginnen. Wachten op hoe de dingen het overnemen, hoe het verhaal zichzelf vindt. Het wordt goed, denk je.

Iets over de definitie van regen.

En weer een volgende ochtend. Vroeg nog. (Je zoekt nog even iets op over Black Friday. Stel je voor dat iemand je er straks iets over zou vragen.)

Je fietst de berg op. Je bent natuurlijk veel te vroeg, hoe kan het anders.

Het is een fijn weerzien. Je bent nog een klein beetje verlegen, je praat jezelf op gang.

Je kijkt naar de jonge mensen die naar je luisteren. Eerst de ene groep, daarna de andere. (Ze zouden je kinderen kunnen zijn, denk je, even.) Je ziet hoe ze kijken naar het verhaal dat zich vertelt, door jou heen. (Als je denkt dat ze naar het verhaal kijken, en niet naar jou, lukt het altijd…) Hoe ze kijken, het ontroert je. Je voelt je vereerd.

Het meisje dat nadien nog zoveel vragen heeft. Je maakt je een beetje zorgen. Je zou willen dat je langer met haar zou kunnen praten. Om haar gerust te stellen, of zoiets.

Het is goed daarna de verhalen te horen. Ze bewegen gemakkelijk, en dat is goed. (Even vraag je je tussendoor af hoe oud je bent, al weet je niet waarom.)

Hoe moe je bent, na dat alles. Iets laat je los.

Het is goed.

23 november 2017

De definitie van regen


Een beetje te moe om te schrijven. Iets zit vast in je lichaam. Het zou een beetje moeten stromen, om te kunnen schrijven.

En tegelijk verlangen naar de woorden. Naar het ritme. Naar de stilte ervan.

Ze zouden je huid zachter kunnen maken. Je zou tussen hen verdwijnen.

Je denkt aan de rivier. Hoe je soms niet meer weet waar de rivier is. Heel even. Je zou je huid uiteen kunnen leggen, zoals de woorden. En de rivier zou er weer zijn.

En misschien zou je weten wat het is, de definitie van regen.

Hoe die malse trage regen je soms natter lijkt te maken dan die felle. En hoe je zou willen dat die regen ook traag van je af glijdt. Hoe je zou kunnen kijken, naar hoe het water afscheid van je neemt, een beetje aarzelend.

Misschien is het wezen van de regen de afstand tussen de druppels. Soms denk je dat je tussen die druppels kunt bewegen. Als de sierlijke danser die je nooit was, glad en beweeglijk.

Het doet je denken aan dat boek dat je aan het lezen bent. De lege plek tussen de druppels is niet zomaar de afwezigheid van regen. Het is een deel ervan, de voorwaarde misschien wel.

Waar zou je moeten beginnen, bij het naderen van die definitie van regen?

Misschien moet je eerst om de regen heen bewegen. In een trage omtrekkende adem.

Misschien moet je wachten, tot de regen komt. Staan, ergens, en wachten. Tot de regen komt.

En wat te doen met de geur van regen? De geur die verandert met elk seizoen.

Hoe je de regen kunt omarmen, het is een kunst voor gevorderden. Het vraagt vertrouwen in je armen, dat ze klaar zullen zijn om te ontvangen. Het vertrouwen dat je littekens je niet zullen hinderen.

Als iemand je zou vragen wat de definitie van de wind is, zou je willen weten tot waar de wind waait. Misschien zou je daar naartoe willen, als naar een Patagonië van de zwijgenden. Maar hoe zou het zijn met de regen? Onwetenden zouden zeggen dat de regen begint daar, op dat punt in de lucht, waar de wolk is. Ze zouden zeggen dat de regen eindigt hier, waar de druppels de grond raken (of je huid). Ze zouden zich vergissen. Alsof de regen alleen maar regen zou mogen zijn in het vallen.

Hoe zit het met het vallen van de mens, trouwens? En is het vallen opgenomen in de definitie van de mens?

Nog over dat wachten. Als je lang genoeg wacht, en kijkt, kun je misschien zien hoe de regen soms aarzelt. Onwetenden denken dat de regen willoos is. Ze vergissen zich. De regen laat zich evenwel niet zomaar aan iedereen zien. De regen vraagt overgave van wie naar de regen kijkt. En geduld ook, natuurlijk.

Zou de regen de definitie van regen kunnen uitwissen?

Hoe zou het zelfbeeld van de regen zijn? Zou de regen in een staat van vloeien aan zichzelf kunnen ontsnappen?

Wat zou de regen verlangen?

De woorden nemen je ondertussen heel voorzichtig mee. Ze nemen je bij de hand.

Ze zeggen dat er regen op komst is, trouwens.

De volle leegte, die wacht op regen, die kun je nu al aanraken.

Je hebt nog een leven nodig, voor de definitie van regen. En ook dat is een hele opluchting.

16 november 2017

Emilia

Ik zag haar voor het eerst in het bushokje. Ze heette Emilia. Ik kwam haar tegen terwijl ik folders aan het bussen was. Dat doe ik een paar keer per jaar. Telkens boeiend, de wondere wereld van de Belgische brievenbussen. Terwijl ik een stuk weg naar boven liep, besefte ik dat ik eigenlijk aan niets aan het denken was. Ik was die beweging geworden, als het ware. En zo kwam ik langs dat bushokje. En daar zat ze.

Met een wat ijl stemmetje sprak ze me aan.

‘Misschien heeft u wel zin in een korte pauze?’

Dat was wel een mooie zin, eigenlijk. Ik had me voorgenomen die hele busronde zonder onderbreking uit te voeren. In het andere geval zou ik voelen hoe moe ik was, of zo. Maar het was ook wel een fijn aanbod. En officieel ben ik altijd in voor verrassingen.

Ze zei me dat ze Emilia heette. En met dat wat vale licht in het bushokje leek ze zelfs een beetje op die actrice uit Game of Thrones. Ik vroeg haar of ze de bus naar Mechelen moest nemen.

‘Nee hoor, ik zit hier gewoon. Ik zit hier vaak, te kijken, naar de mensen die voorbij komen. Hier is het rustig.’

Ik aarzelde wat bij het idee dat het daar rustig was, en vroeg of het dan thuis zo druk was.

‘Goh, thuis voel ik me soms zo alleen. Mijn vriend zit de hele tijd te spelen met zijn smartphone. Hij heeft zich voorgenomen om een influencer te worden. De diepere zin van het fenomeen influencer ontgaat me een beetje. Ik vroeg het hem onlangs, en ik kreeg een lichtjes offensieve blik. Het antwoord was dat een influencer veel volgers heeft, omdat hij of zij zichzelf in een format kan voorstellen, waardoor hij of zij veel invloed kan hebben. Hoezo invloed? Dat vroeg ik hem. Heb je dan doorwrochte of gewoon boeiende meningen, of diepe inzichten, of schrijf je dan filosofische beschouwingen of inleidingen op het werk van Zygmunt Bauman? Dat bleek andermaal een domme vraag. Als influencer ben je een soort merk, gewoon door jezelf te laten zien, aan je volgers. En weet u, soms wordt het ineens duidelijk hoe iemand anders echt in elkaar zit. Dat antwoord op die vraag van mij heeft me een gevoel van verlatenheid gegeven. En sindsdien kom ik regelmatig hier zitten. Meestal zeg ik niets, maar ik zag u aan komen wandelen, tegen een behoorlijk tempo eigenlijk, en ik had het idee dat u best aanspreekbaar zou zijn.’

Ik vroeg haar of ze het niet koud had.

‘Het gaat wel. Niet veel kouder dan thuis. Het is alsof sommige stukken van mijn lichaam niet meer warm worden. Het heeft iets met een soort rusteloosheid te maken, of verdriet, ik weet het niet zo goed. Maar ik moet zeggen dat ik het nu warm begin te krijgen. Dat zal aan u liggen.’

Het maakte me een beetje verlegen. Ik vertelde haar dat ik eerder die dag had nagedacht over hoe je soms geen zin hebt in andere mensen. Zo een paar minuten per dag, sommige dagen. Meestal is het niet zo, en is het fijn om gewoon te kijken naar al die mensen, in de trein, in de winkel. Maar soms lijken ze zo druk, of zo traag, of zo in de weg. Het slaat nergens op, maar het gebeurt. En zelfs dan kan het gebeuren dat er ineens iemand tegen je begint te praten, terwijl je staat aan te schuiven aan de kassa, of terwijl je staat te twijfelen bij het pak yoghurt. En dan is het weer ineens helemaal anders.

‘Dat heb ik ook wel eens. Soms hebben zoveel andere mensen zo’n lege blik. Ze lijken doelloos rond te dolen, weten niet waar ze eigenlijk naartoe willen. Terwijl ik altijd de verhalen zou willen kennen van andere mensen. In uw geval denk ik dat er een verhaal is van verdriet, en ook wel een verhaal van een droom of zo. Heeft u nog een mooie droom gehad trouwens de voorbije dagen?’

Ik vertelde haar dat er de vorige nacht iemand in mijn droom was gekomen die ik daar, of dat denk ik toch, al jaren niet meer gezien had. Tijdens mijn droom schrok ik er een beetje van, maar nadien was het wel een fijn gevoel.

‘Het rare is – terwijl ik hier zit, besef ik het – dat ik vorige nacht van iemand heb gedroomd die erg op u lijkt. Misschien was u het wel, al kende ik u nog niet, denk ik toch. Wie weet wil dat iets zeggen, al zou ik niet weten wat.’

Soms vraag ik het me af, of het echt zo is, dat iemand in jouw droom of hoofd verschijnt als die op dat moment aan jou denkt. Het zou een mooie gedachte zijn. Waarom komen mensen soms in mijn hoofd? Soms is het alsof mijn hoofd een soort onbewuste controle uitoefent en daar begint na te kijken of iedereen er nog wel is, in mijn hoofd.

‘En zijn ze er nog allemaal altijd? Zou het erg zijn als er iemand zou verdwijnen?’

Ik zei dat ik dat inderdaad erg zou vinden. Om een of andere reden wil ik dat niet, dat mensen uit mijn hoofd verdwijnen. Ze schuiven soms wel, wat meer naar voor, of meer naar achter. En dan voelt het goed als ik iemand dichtbij kan halen, of als die zelf ineens in mijn droom rondwandelt.

‘Kon ik met mijn vriend maar over zo’n dingen praten. Ik zou terug warme voeten krijgen daar, in het huis. Maar hij merkt daar niets van, is alleen met dat ding in zijn handen bezig. Ik zou in mijn blootje door de kamer kunnen lopen, hij zou het niet eens merken, misschien.’

Ik zei dat ik hoopte dat ze binnenkort toch weer warme voeten zou krijgen. Wat moet je zeggen, op zo’n moment, in een bushokje? Je hoopt altijd het beste voor een ander. Je hoopt dat het met alle andere mensen altijd goed gaat, dat ze zich geliefd weten, dat ze zich veilig voelen, dat ze geen gedoe nodig hebben om zichzelf in de aandacht te werken, dat er iemand is die hen kan doen lachen.

‘Nu zijn mijn voeten warm, misschien blijft dat wel even duren. Het was fijn even met u te mogen praten. Misschien komen onze dromen elkaar ooit nog wel eens tegen.’

Dat was een mooie gedachte om mee te vertrekken. Het leek ineens een beetje minder donker. Even leek het alsof je zomaar thuis zou kunnen komen. Ik stapte snel verder, had nog een stapel folders te doen. (En daarna ook nog de afwas.)

12 november 2017

Een gesprek dat blijft duren

‘Het is mooi, hoe ons gesprek blijft duren, doorheen de jaren.’
‘Ja, dat is zo. Ik had het eigenlijk nooit anders gewild, besef ik nu steeds meer.’
‘We zijn nu verder uit elkaar, en dat is goed, maar je bent altijd ook ergens dicht bij me. Bereikbaar. En zo wil ik het ook, ik wil kunnen voelen dat onze plek daar altijd zal zijn.’
‘Dat is belangrijk voor jou, is het niet?’
‘Ja. Dingen die blijven, dat is een sterk verlangen. Ik voel dat ik steeds weer terug kom op dat punt.’
‘Ik heb lang gezocht naar de plek waar ik thuis ben. Misschien ben ik zelf wel die plek geworden ook, een beetje toch. En bij jou is het ook wel zo. Je blijft wel zoeken, en het is mooi om jou te zien zo. Soms zou ik willen dat het rustig zou worden voor jou, maar misschien is het zo ook wel goed.’
‘Jouw zoektocht heeft me altijd tot in mijn diepste ziel ontroerd. Ik voelde me soms machteloos, wou meer kunnen doen om je te beschermen tegen de wind. Er zijn mensen die zeggen dat ik te veel wil beschermen soms, en ze hebben waarschijnlijk wel gelijk. Het brengt me in de war. Maar misschien is het ook een goede kant van wie ik ben. Ik zou het soms zo graag kunnen.’
‘Misschien ook wel omdat je er zelf naar verlangt.’
‘Dat is een moeilijk onderwerp.’
‘Dat weet ik. Maar wij hebben toch geen schrik van moeilijke onderwerpen?’
‘Nee, dat kun je wel zeggen.’
‘Misschien zien sommigen het niet altijd zo, maar jij bent eigenlijk ongelooflijk trouw. Trouw aan wat je hart gekozen heeft. Het is een vorm van liefde waar ik altijd van heb gehouden bij jou. Ik weet niet waarom ik dat nu ineens zeg, het kwam in me op.’
‘Dat is lief. Er zijn van die dingen waarvan ik weet dat ik er met jou altijd over kan praten. Je opent me altijd de ogen, wijst me op dingen die ik weer eens te goed wil doen, of die ik niet zie, of niet kan zien.’
‘Het is ook wel grappig soms, dat ik je wijs op wat je eigenlijk zelf wel weet, of toch een beetje.’
‘Het is toch meer dan dat. Het is alsof je de dingen meteen ziet, en me dan iets kunt zeggen waar ik altijd echt iets aan heb.’
‘Gelukkig hebben we nog veel tijd, dit leven, en de volgende levens.’
‘Waar ik met jou nog veel over zou willen kunnen praten, is over wat het betekent om veilig te zijn. Die vragen komen steeds weer terug op mijn weg. En misschien wil ik ze te hard beantwoorden, wil ik dingen weten. En jij lijkt me altijd te zeggen dat het antwoord dichterbij ligt. Dat het goed is om het te verlangen, gewoon, en dat dat genoeg is.’
‘En nu moet ik je natuurlijk zeggen dat je niet altijd zo goed je best moet doen.’
‘Ja, ik wachtte er al op.’
‘Zoals ik zei dus. Je hebt al genoeg je best gedaan, het hoeft niet meer. Wat er is, is ook mooi, maakt je mooi.’
‘Ergens in mijn hoofd, of ergens anders, begrijp ik wat je zegt.’
‘Dan is het goed.’
‘Het is zo’n gedachte die zich de volgende dagen en weken rustig zal neerleggen in mijn lichaam. Zoals het altijd gaat bij mij. Het sijpelt doorheen mijn hele lichaam, en dat heeft tijd nodig.’
‘Ja, zo gaat het altijd bij jou. Misschien is het bij mij ook wel zo. Al lijkt het meer met omwegen te gaan soms, met horten en stoten. En met minder woorden.’
‘Iemand zei het me onlangs nog: denken met je lichaam, dat is echt wel iets van jou.’
‘Maar het klopt wel bij jou. Wie jou niet goed kent, ziet dat niet.’
‘Jij kunt veel meer tot aan de rand van je lichaam gaan, en soms ook erover. Op een heel andere manier dan bij mij, en tegelijk ook weer niet helemaal anders. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Misschien hebben we genoeg uitgelegd voor nu.’
‘Ja.’
‘Wat denk je van de wind? Zullen we naar de wind gaan?’
‘En vanaf waar begint de wind?’
‘Dat kunnen we vragen aan de wind zelf. Waar begin jij?’
‘En beginnen we tegen de wind, of omgekeerd?’
‘Eerst maar even tegen, lijkt me.’
‘Ik vind wel dat jij iets moet roepen tegen de wind.’
‘Alleen als er veel tegenwind is, om iets tegen de tegenwind te roepen.’
‘Kom, we vertrekken.’

11 november 2017

En ergens aan de zee

En ergens aan de zee. Er is veel wind. Er zijn mensen op het water. Er zijn mensen boven het water. Menselijke vliegers. Vliegende mensen. En de zee.

Lijnen komen samen, zo lijkt het. Na zoveel tijd, en ook weer niet. Soms wacht de tijd op zichzelf. De tijd komt gewoon.

Voorzichtige verhalen. Er zijn er nog zoveel.

Je ziet twee mensen lopen. Je ziet jezelf daar lopen. Groot en klein. Jong en oud. Of altijd oud geweest.

Er is nog zoveel.

Wat als je zelf in de lucht zou hangen, en zou kijken naar je lichaam?

Soms ben je kwaad op dat lichaam. Soms leer je om blij te zijn. Om wat het je zegt.

Misschien raak je alleen nog maar het oppervlak aan van je huid. Zoals die zeilers met het water. Soms verdwijnen ze even achter de golven, zo lijkt het. Maar ze zijn er nog.

En je luistert. En je zou nog veel meer willen horen, denk je.

Soms is het alsof je nog een leven in te halen hebt.

Er is koude. Misschien sliep je te weinig. (Dat weet je wel zeker.) Misschien deed iets te veel pijn. (Dat weet je wel zeker.) Misschien is het gewoon de wind. De gember zal je warm maken, al.

Even is het alsof je niet weet wat je met je handen moet doen.

Je ziet twee mensen lopen. In de wind. Je kent hen. Ze lijken breekbaar, en ook zo sterk.

Wat er is, is soms te veel. En soms is het gewoon goed. Je denkt aan de bergen, en wat je daar soms te zoeken hebt. En zoals je altijd al zei: als je wilt vinden, zoek dan niet.

Je kijkt naar je handen, en je ziet de verhalen.

Je kijkt naar je handen. Ergens zijn ze veilig.

Wat zich nestelt in het lichaam, en de sporen die het nalaat. Je ziet de weg, in de mist.

De kleuren van de zee. Ze hebben zich langzaam teruggetrokken.

Misschien blijven die mensen altijd lopen. (Iets van je wou van niet.)

En je denkt aan mensen die ineens weer in je dromen kwamen opduiken. Alsof ze je iets wilden zeggen, of net omgekeerd.

En je denkt aan de reis in de trein. Hoe je lichaam nog hard en onrustig was. Je lichaam is voorzien op naschokken, je weet hoe het gaat. Je kunt wachten, het is niet anders. Je denkt dat de reis terug anders zal zijn.

De zee heeft het verdriet gezien.

Soms is het alsof iets zich aandient, in de mist, nog.

Je vertelt een stukje van het verhaal. (Misschien doen we dat altijd wel, een stukje van het verhaal vertellen.)

Soms heb je schrik van het helen.

Je kunt naar een verhaal kijken. Zoals wanneer je met je vingers telkens kleine stukjes klei toevoegt, en ze nog even aandrukt met je duim. Er is nog veel plaats.

En je vertrekt altijd te vroeg. Er is nog zoveel.

Je loopt heen en weer over de perrons. Het station lijkt zo veilig en rustig. Misschien ligt het aan het licht. Of aan de verhoudingen van die bogen. Of aan de kleuren. Of aan het nergensmoment waarin je graag even wilde zijn.

De reis terug is anders. Nu opent het boek zich wel. Langzaam wordt je lichaam warmer. Het landschap rust al in het duister.

Je ademt met het boek. De verhalen van de dag komen later wel.

Soms komt een reis op het juiste moment.

10 november 2017

De acht bergen

Niet twee meisjes op het strand, maar twee jongens op een berg. Dat zou een minisamenvatting kunnen zijn van De acht bergen, een heel erg mooi boek van de Italiaanse schrijver Paolo Cognetti. Het is ook het verhaal van een jongen en zijn vader, en hoe ze over de grens van het leven toch dichter bij elkaar komen. Het gaat over weggaan om terug te kunnen komen, en blijven omdat je al weet waar je moet zijn. Het gaat over liefde en eenzaamheid. Het gaat over mannen en hun ‘bergheid’, als dat woord zou bestaan. Het gaat over dingen die niet gezegd worden, soms omdat ze onzegbaar zijn, soms omdat het mannendingen zijn. En het gaat over bergen.

De kleine Pietro moet elk jaar mee met zijn ouders naar een klein dorpje in de bergen, weg uit Milaan. Zijn ouders hebben iets met de bergen, zo leerden ze elkaar kennen. De bergen houden iets van hen samen. De zomer brengen ze daar door. Zijn vader neemt hem mee op lange tochten naar omhoog. De vader is niet echt een gemakkelijke man. Hij klimt naar boven als in een soort ingehouden furie. In al zijn rusteloosheid is hij daar in zijn element. Hoog boven de wereld, waar het ijl begint te worden. Daar is er een liefdevolle band tussen vader en zoon.

De moeder blijft meestal beneden, in het huisje in het dorp. Zij is een sociaal dier, komt graag binnen in het leven van andere mensen, neemt andere levens mee in handen. Zij brengt haar zoon samen met een andere jongen in het bijna uitgestorven dorp, Bruno. Terwijl de vader maar af en toe daar is, waarna hij weer naar de stad vertrekt om te gaan werken, blijft de moeder de hele zomer. Pietro woont daar met zijn moeder en begint steeds meer op te trekken met Bruno, die hem alles leert over het hele leven dat de bergen zijn. Bij het einde van de zomer vertrekt Pietro weer, Bruno blijft.

Naarmate de jaren vorderen groeit de afstand tussen vader en zoon, terwijl de vriendschap tussen de twee jongens op een vanzelfsprekende manier blijft bestaan. Als iets waar je steeds weer in kunt stappen. De vriendschap moet niet bevraagd, en ook nauwelijks herbevestigd worden. Pietro breekt met zijn vader, gaat weg uit Milaan en trekt de wereld in als documentairemaker.

Als de vader sterft, blijkt dat die een stuk grond heeft nagelaten aan zijn zoon. Er was ook een band gegroeid met Bruno. Als Pietro terug komt naar het bergdorpje nemen de twee, mannen ondertussen, hun verhaal weer op. Ze bouwen (letterlijk en figuurlijk) hun huis. Het was de moeder die als een spil van verhalen de drie mannen met elkaar verbond.

Pietro gaat weg en komt terug. In de afstand ziet hij wat er is op die plek waar hij uiteindelijk steeds weer naartoe gaat. Stap voor stap, letterlijk ook, ziet hij hoe hij zelf op zijn vader begint te lijken. Hij voelt zijn vader, ziet wat die niet kon zeggen, begrijpt het litteken van een tragische gebeurtenis in diens leven. Tussen Pietro en Bruno is er een deel, als een rots, hetzelfde gebleven, terwijl een deel ook wegschuift. Pietro heeft de stad en het elders zijn ook nodig. Hij heeft een verlangen om ginder ergens nuttige dingen te doen. Bruno weet dat hij alleen maar wil en kan blijven, met een tragische koppigheid die hem van andere mensen zal vervreemden. Als de twee mannen samen zijn, blijft er iets van het onvoorwaardelijke van toen over, terwijl de tijd ook zijn werk begint te doen. Er is ook een stuk waar ze elkaar niet kunnen bereiken en waar ze elkaar uiteindelijk loslaten. Het lijkt alsof de berg, hun berg, de plek is die hen samenbracht en die ook tussen hen in komt staan. Een mens kan een berg worden, terwijl een ander mens verlangt naar een berg, om die ook weer achter te kunnen laten. En soms achter moet laten.

De acht bergen is een bijzonder mooi boek. De kracht van het boek zit mee in de verstilling ervan. De dingen gebeuren, ze worden niet groter of kleiner gemaakt dan ze zijn. Ze tonen zichzelf, leggen zich niet uit. Je kunt je voorstellen dat je de vader van Pietro in de stad zou zien als een norse man die boos is op de wereld. Maar de man die je in de bergen voor je ziet, kun je begrijpen. Je ziet waarom hij daar is, en waarom hij daar met een stuk van zichzelf kan samenvallen dat ook alleen maar daar kan zijn. Twee jongens en een vader op de berg, een moeder beneden in het dorp. De moeder wil dicht bij de berg zijn, maar hoeft niet steeds naar boven. Wanneer er een andere vrouw komt, en een kind, neemt ze op een vanzelfsprekende manier een plek in.

Sommige mensen moeten op zoek naar de acht bergen om te weten welke berg uiteindelijk hun lievelingsberg is. Anderen weten het al meteen en blijven er gewoon. En als je iemand verliest op de berg waar het begon, kun je niet meer terug, kun je alleen nog dwalen. Daarin vinden vader en zoon elkaar, over de dood heen.

De acht bergen is een boek dat bijna achteloos door je heen schuift. Je voelt je heel erg deel van nukkige landschap daarboven. Je voelt het verlangen dat daar huist, bevrijdend en onontkoombaar tegelijkertijd. Je begrijpt iets over vriendschap en liefde tussen en van mannen, en de afstand tot de woorden die ermee samenhangt. De ijle lucht en ruwe weer maken dat de littekens van de tijd hun gewicht kunnen verliezen. Ze kunnen een mens ook in een tragische bestemming trekken, verankeren in eenzaamheid. Je ziet de dingen, en voelt ze pas echt nadat het boek al een tijdje achter je ligt, als een verlangen naar een berg.

02 november 2017

Manieren van beginnen

Uitkijken naar enkele dagen vrij. Onder meer om door te kunnen werken aan dat grote document. Je duwde het al een tijdje voor je uit, wou er helemaal klaar voor zijn om dan lekker door te kunnen werken. De dagen vrij zijn aangebroken. Om een of andere reden dienen zich plots allerlei andere nuttige dingen aan. Die natuurlijk officieel gericht zijn op het voorbereiden van het beginnen. Stukken van het bureau opruimen. Nadenken over een systeem. (Kan trouwens in diverse situaties worden gebruikt: nadenken over een systeem.) Stukken van een andere kamer opruimen. (Ook dat lag al lang te wachten op beginnen.) Nadenken over wanneer je zult beginnen met het opruimen van de kleerkast, in nog een andere kamer. Om dan uiteindelijk toch te beginnen. En een beetje blij zijn.

Ergens op een kantelpunt staan, hoewel je niet goed weet wat dat dan wel zou zijn. Weten dat je ergens naartoe moet gaan, hoewel je het nog niet goed ziet, eigenlijk, maar wel vermoedt. Niet goed weten hoe je daaraan moet beginnen, wat ook een goed excuus is tegelijk, misschien. (In de categorie ‘sommige dingen hebben wat tijd nodig om uit de mist te komen’.)

Soms lukt het in een vers boek meteen van de eerste bladzijde. Soms moet je die twee keer lezen. Net een boek uit hebben dat in de eerste groep viel. Je voornemen om er een stukje over te schrijven, maar nog geen zin hebben om dat vandaag al te doen. (Misschien is dat wel een beetje lui, zou een stem zeggen.) (Een beetje wachten na het lezen van een boek voor je er een stukje over schrijft is meestal goed. Het daalt een beetje in dan.) Allerlei existentiële kwesties over beginnen dienen zich aan. Zoals de vraag of je al mag beginnen aan weer een nieuw boek nog voor je een stukje hebt geschreven over dat ene dat je net uit hebt. (Dat dan weer in de categorie ‘echte wereldproblemen’.)

Die ene serie die je al weken opspaart in je dingescorder. Ben je er nu echt klaar voor? Kun je er nu aan beginnen? Moet je dan de volgende dagen telkens een volgende aflevering bekijken? Het hoort misschien wel bij de vakantie nu, of niet? Zou je toch niet eerst even iets anders doen? Na twee minuten lullige interne dialoog begin je eraan. Wat een goed idee blijkt te zijn.

Je in een leeg moment tussen 16.31 en 16.33 uur iets afvragen over hoe het zal zijn als je echt oud zult zijn, zo binnen 150 jaar of zo. En of je nu eigenlijk goed bezig bent met daaraan te beginnen. En wanneer dat dan moet gebeuren.

Twee potjes ijs hebben. Een straciatella, een chocolade. Twee paar meisjesogen kijken lichtjes gulzig (proactief dan) toe. Er is blijkbaar een voorkeurvolgorde van openen, die ongeveer overeenkomt met de voorkeursmaak. (Vorige keer hadden ze wel gevraagd dat je voor drie smaken zou zorgen, maar dat is verdwenen in de nevelen van de tijd.) De grootte van de bol houdt een zekere belofte in dat dat er nog een tweede kommetje zou kunnen komen, als er dan nog genoeg van het voorkeurijs in dat ene potje zit. Je ziet allerlei ingewikkelde berekeningen door meisjeshoofden gaan. En toch gewoon rustig bij je plan blijven, of zoiets.

Je afvragen of je de volgende dag, bij wijze van mogelijke pauze tijdens het schrijven van het document, best meteen begint aan het opruimen van de kleerkast of eventueel ook gewoon wat rond mag hangen en je tijd verdoen. Je – mocht je uiteindelijk kiezen voor de ethisch mindere variant, namelijk het rondhangen – voornemen om zelfs tijdens het rondhangen toch minstens één wereldprobleem op te lossen. Zoals dat over de nog aanvaardbare omvang van gaten in sokken. Waardoor je dus nu al begint met iets wat nog moet beginnen morgen. Of zoiets.

Je voornemen dat je de vraag of je aan een boek moet beginnen nog minstens een jaar zult uitstellen. Beginnen met niet beginnen als het ware. Gelukkig gaat het daarbij over het schrijven van een boek, niet het lezen van een boek. Dat laatste mag wel. Ook al wijst iemand je erop dat de stapel nog te lezen boeken stilaan angstaanjagende vormen begint aan te nemen.

Je afvragen waarom iets telkens terugkomt, in je hoofd.

In je hoofd de zachte leegte zien die over je heen zal dalen als alles opgeruimd en ontdaan is van overbodige spullen, en als alle belangwekkende documenten klaar zijn. Je afvragen of je dan extreem gelukkig zult zijn. Weten dat je met dag geluk nu al kunt beginnen, en weten dat dat eigenlijk nu al bezig is. (Je afvragen hoe dat nu ook weer boeddhistisch verantwoord in die film gezegd werd, en beseffen dat er nog werk is, qua mindful, en tegelijk beseffen dat het idee dat er nog werk is op zich al niet erg mindful is, waardoor je eigenlijk is een loop komt qua beginnen terwijl je altijd al bezig was, of gewoon was. Vragen die je niet kunt oplossen, ultiem, moet je jezelf misschien niet al te hardnekkig stellen. Boeddhisme voor beginners…)

31 oktober 2017

Nauwelijks merkbaar

Die kleine bewegingen.

Even achterover leunen. Even in een niemandsland zijn. Waar je herinneringen gewichtloos zijn. En traag terugkomen.

Zien hoe de woorden zichzelf schrijven.

Bij je documenten een oude brief zien staan. Zien hoe je hand die bijna opent. En toch niet.

Het theezakje bewegen en kijken naar het donkere gembergeel. Wachten.

Je vinger over je wang. Je huid is niet meer helemaal glad, het is geen ochtend meer. Het ritselt.

In je hoofd naar een plek gaan, ondertussen lang geleden.

De pagina van de literaire katern traag omslaan. Dan blijven de woorden dichter bij je, en om een of andere reden kun je dat goed gebruiken.

Je staat altijd al te wachten in het halletje van de trein voor die in het station komt. Terwijl je daar staat, heel voorzichtig je evenwicht verschuiven, van de ene naar de andere kant. En dan wachten tot de trein stopt en die jouw lichaam mogelijk zachtjes in een andere richting duwt.

Je ene arm een beetje laten wiebelen, terwijl je door de winkelstraat loopt. Je arm observeren. Van binnen naar buiten.

Je komt de mevrouw uit de winkel tegen. Een kleine glimlach. Je beweegt iets.

Tegen de toog leunen, een beetje, terwijl je dat brood vraagt. Alsof je iets zou moeten voelen.

Een hele tijd wachten voor de deur, en dan het ijs uit de vrieskast halen. Twee potjes.

Aan de kassa je boodschappen voor het bezoek de volgende dag zorgvuldig verdelen over de twee zakjes. Alsof je daarmee iets belangrijks hebt gedaan. Een heel klein beetje zenuwachtig zijn, al weet je niet waarom.

Op weg naar huis. De straat ruikt naar bijnanovember.

Even gaan liggen. Of toch niet helemaal, ergens tussenin. Voor je aan het eten begint. Even ben je weg, ergens. Alsof er een plek is tussen hier en daar.

Na lang wachten toch, uiteindelijk, voor het eerst de verwarming in huis aanzetten. En dat heel spannend vinden, eigenlijk. Voelen dat je het toch wel heel fijn vindt, warm. Misschien wil je wel warm. Een aarzelend geluk.

Net iets trager dan anders het kommetje uit de kast halen. Yoghurt.

Een vleug van een niet nader genoemd verdriet passeert ergens. Je voelt een trilling in de lucht.

De huid van je voorhoofd bevragen.

Kijken naar een concertje dat live gestreamd wordt. Een van je grote helden. Er zijn 15 mensen aan het kijken. Je zou iemand willen bellen om het te melden.

Je zoekt een foto. Ergens.

Met je vingertoppen het tafelblad betasten. Zij herinneren zich nog hoe het gemaakt is.

Woorden heen en weer schuiven. Kleine bewegingen.

Iets is moe in je lichaam, het beweegt. Niemand ziet het.

Misschien kun je een heel trage dans overwegen. Op weg van hier naar daar, straks, of zo.

Het mag warm zijn, denk je. Voorzichtig.

Het is goed. Weet je.

En je kijkt naar je handen. Hoe ze woorden bewegen.