27 februari 2011

Het gedicht van een zondag

Langzaam neemt het ritme van een zondag je in. Het laat je leeglopen uit jezelf. Zou dat het kunnen zijn?

Wat dwars is, en misschien net daarom wel recht, het sluipt naar boven. Er is nu niets in de weg. Het ontregelt je.

Je kunt ook naar een gedicht verlangen, naar alles wat klopt in die plek die de woorden zijn. Het zou er kunnen zijn. Je kunt het je bijna voorstellen, het gedicht van een zondag.

Hoeveel mag je verzwijgen voor jezelf, soms weet je het niet. Je zou het kunnen vragen aan je spiegelbeeld. Je doet het niet.

Ze bewegen in je hoofd. Ze zijn er allemaal. Ze zijn er altijd.

Misschien is het tijd voor voorzichtig vervellen. Misschien hebben sommige huiden hun tijd gehad. Zo zou iemand het kunnen zeggen.

Langzaam loop je door de ruimte. Langs het licht. Het blijft nog even.

Wat zou je zeggen? Als nu. Je weet het niet.

Misschien is het de rivier die er ook is. Daar waar ze uitnodigt tot doorwaadbaarheid. Je kunt het water denken, hoe het zou helen.

De tijd is er ook. Ergens is er iets gekanteld. Ergens is er iets achtergebleven.

Je hoeft niet meer te weten dan wat aarzelt. Vandaag toch niet. Denk je.

De letters van een gedicht hebben geen derde dimensie, de beelden die erbij horen wel, minstens. Zo zijn ze een nulpunt van betekenis, ontheven aan zwaartekracht. Dat zou je wel willen zijn, soms.

Wat je zou vinden door niet te zoeken. Er is veel vertrouwen voor nodig. En misschien meer leegte dan je gegeven is.

Je zou je deuken overlaten aan een trage adem. En dat zou genoeg zijn. Ze zouden onhoorbaar worden in het ruisen van het water.

Het gedicht zal niet meer komen vandaag. En misschien is dat niet eens zo erg. Je hebt de onzichtbare woorden gezien.

Je had de juiste muziek gekozen, dat weet je weer. Je denkt terug aan hoe je dat lied ooit zag zingen. En hoe de tranen heen en weer gingen.

Het is goed zo. Alle bewegingen, telkens in een maat van drie. Je kunt verdwijnen in die dans, om beter terug te komen.

26 februari 2011

Mistig


Dat het bed te kort is, denk je. Aan de ene kant het kussen in de muur proberen te duwen lukt niet echt. Aan de andere kant je benen ver buiten het bed steken is ook niet echt een optie. En om dwars te gaan liggen is het dan weer te smal. Nou ja, dan maar zo. Zou je dan toch een grote jongen geworden zijn?

Het licht is traag nog, bij het wakker worden. Je gaat naar het raam, en ziet de zee. Er is buiten niemand te zien, even toch. Even is de zee helemaal van jou alleen.

Is het regenmist of mistregen, niet zo duidelijk. Het is stil op het strand. De zee trekt zich langzaam terug in zichzelf. Dat korte bed heeft je rug niet echt goed gedaan, denk je nog. Er is niemand op het strand, maar de kant waar de huizen staan en waar de tram rijdt lijkt veel meer verlaten dan de waterkant.

Je staat aan de rand van het water, en vertelt alle verhalen aan de zee. Teder luisteren, of die combinatie echt bestaat, is niet zo duidelijk, maar dat is het wat de zee lijkt te doen. Ze vertelt je nog iets, ze fluistert je nog iets in je oor, en laat voor de rest alles ongezegd. Er is nog meer, maar het zal niet voor nu zijn.

De schelpen blijven dicht bij je. Ze blijven bij je.

Later moet je een verhaal vertellen over de tekst die je schreef. Iedereen lijkt zo ver weg te zitten. Even aarzel je. Zou het lukken hen wakker te praten?

Het verrast je weer, hoe je de tekst in je hoofd kunt zien. Je ziet de woorden, ziet hoe ze zich in patronen hebben geschikt, hoe ze hun plekje hebben gevonden. Je kunt ze aanraken.

Je staat te wachten op de tram, in de regen. De zee wisselt nog even een blik van verstandhouding uit, voor je opstapt.

De trein trekt zich langzaam op gang. Van de zee weg, het land in. Je zou willen verdwijnen in deze beweging. Je zou ergens naartoe willen gaan.

De regen volgt mee. Je blijft bewegen. Steeds verder weg, steeds verder terug.

Het is druk in de stad waar je aankomt. Mensen slenteren. Je probeert zoals steeds alle paraplu’s te ontwijken. Het grijs is droevig.

Je rijdt de stad in voor de boodschappen, het kan nog even. Het levert nog een mooi gesprek op. Wat de woorden kunnen doen, daarover zou het kunnen gaan.

Terwijl je weer thuis bent en de boodschappen staat uit te laden via het terras staat een mevrouw verderop de hele tijd te glimlachen. Het zal die pot yoghurt zijn, ongetwijfeld.

Eigenlijk zou je je liefst helemaal in een traag ritme terugplooien. Zelf je eigen eb zijn. En alles wat dat zou kunnen zijn. Maar je moet straks nog het huis uit. Je moet jezelf nog even vasthouden hier. Overeind. En aanspreekbaar.

Je kijkt nu al uit naar de leegte van de volgende dag.

Wat de zee je vertelde blijft in je lichaam hangen.

23 februari 2011

De vlokken

‘Zag je ook die sneeuwvlokken vanmiddag?’
‘Sneeuw?’
‘Ja, maar niet veel.’
‘En? Was er iets?’
‘Ze maakten me weemoedig. Ik wou geen sneeuw. Ik zag de voorbije dagen al knoppen aan sommige takken, en ik zie ’s ochtends het mooie licht, na een heldere nacht. Niet dat ik al lente wil, maar dit zag ik niet zo zitten.’
‘Wat is er dan zo moeilijk?’
‘Ik weet het niet zo goed. Ik zou willen dat daar buiten alles gewoon zachtjes doorgaat. Zachtjes naar de lente, die dan maar moet komen wanneer de tijd echt daar is. Het hoeft niet snel te gaan, elke dag een klein beetje licht meer, dat is genoeg. Maar ik wil erop kunnen vertrouwen, of zoiets.’
‘Kom eens hier. Je ziet er een beetje verlaten uit.’
‘Ja? Misschien wel.’
‘Soms zie ik dat, in je ogen. Maar ik weet dat ik er niet zoveel aan kan doen.’
‘Ik wou vooral naar huis komen, naar hier komen, en de rest van de wereld een beetje buiten houden. Voor nu dan toch.’
‘Het is mooi dat je dat zegt. Thuis. Het is een woord dat je bijna nooit gebruikt.’
‘Je hebt gelijk. Maar ik kan alleen woorden zeggen als ik ze ook voel. Ik weet dat ik je daar al vaak pijn mee heb gedaan, maar het is niet anders.’
‘Ik weet het.’
‘Misschien zal iets in mij wel altijd rusteloos blijven. Jij hebt iets, een stuk van jou, diep vanbinnen, dat gewoon rustig en vanzelfsprekend is. Bij mij is dat er niet. En daarom zijn sommige woorden ingewikkeld.’
‘Misschien ben jij wel te streng in je oordeel over jezelf. Wat was, hoeft er niet altijd te zijn.’
‘Dat klopt wel, maar niet helemaal. Maar het geeft niet. Ik wil gewoon een beetje kijken nu. Niet moeten denken, niet moeten beseffen hoe alles in elkaar zit. Dit is genoeg nu, jij bent genoeg.’
‘Doe dan maar: dit is genoeg. Dat lijkt me gemakkelijker.’
‘Weet je nog die avond toen je me vertelde over hoe je naar de bergen was geweest, in je eentje. En wat je allemaal gezien had in die heldere nachten.’
‘Natuurlijk weet ik dat nog. Ik herinner me nog alles van die avond.’
‘Ik moest er nog aan denken vanmiddag. Ik stelde het me zo voor, hoe jij vertelde, en ik alleen maar naar je verhalen moest luisteren.’
‘En ook wat er na de verhalen kwam?’
‘Ja, misschien wel.’
‘Vanmorgen was ik op weg naar het station en ineens was het alsof ik even in het niets was. Je hebt dat zo, dat je hart precies een slag overslaat. En je voelt dat altijd dan net daarna, dat dat gebeurd is. Dat gevoel had ik ineens. Elke morgen kom ik altijd dezelfde vrouw tegen. Aan waar ik haar tegenkom kan ik zien of ik vroeger of later ben. Ze heeft een licht wanhopige blik in haar ogen, maar goed verborgen. Maar vanmorgen was ze er niet, en dat overviel me ineens.’
‘Wat dacht je dan?’
‘Het is onnozel, maar ik dacht plots dat ik zomaar verloren zou kunnen lopen. Dat het zou kunnen gebeuren, zomaar. Ik heb nog nooit zoiets gedacht. Ik ben gewoon doorgelopen, en het ging snel weer weg. Maar het was toch raar.’
‘Dat gevoel ken ik ook.’
‘Voor mij is het nieuw. Nadien was ik eigenlijk een beetje blij voor dat gevoel.’
‘En nu?’
‘Nu is alles goed. Ik ben blij dat je er bent. En als je wilt, vertel ik straks nog veel verhalen.’
‘Ja, dat zou mooi zijn.’
‘Misschien moeten we maar doen alsof we alle tijd hebben vanavond. Alsof het niet uitmaakt.’
‘Zoals in dat mooie liedje over de laatste avond van de wereld.’
‘Dat is voor jou een bijzonder liedje, is het niet?’
‘Ja, er zijn veel herinneringen aan verbonden.’
‘Misschien moeten we het een beetje warmer maken hier. Voor een keer mag het wel.’
‘Hoe we dat blijven zeggen, dat ‘voor een keer’, dat is toch raar. Alsof er altijd iemand is die toe zou kijken of zo.’
‘En dat is natuurlijk niet het geval.’
‘Nee, ik wil nu niet dat er iemand is die kijkt, alleen jij en ik.’
‘Want dat is genoeg.’
‘Dat is genoeg, zeker voor nu.’

21 februari 2011

Great House


Hoe leef je met wat er niet (meer) is? Hoe kun je huizen van de geest maken die je tegen dat verlies beschermen? En hoe kunnen die huizen dan weer zwaar op je schouders drukken? Het zijn enkele van de verbindende thema’s in de roman Great House (vertaald als Het grote huis) van de Amerikaanse schrijfster Nicole Krauss. Verhalen van verschillende personages vormen de kamers van het huis dat dit boek is. En in al die verhalen speelt een groot houten bureau een centrale rol. Er zitten heel wat laden in dat immense bureau, een ervan is gesloten. Met de personages die in het boek rondlopen is het niet anders. Ze zijn verbrokkeld en moeilijk kenbaar, voor anderen en voor zichzelf. Ze proberen telkens iets te maken of te doen om hun verlies goed te maken. Telkens behoorlijk vruchteloos…

De opbouw van de roman heeft iets van het bureau dat overal weer opduikt. Vier verhalen in het eerste en ook in het tweede deel. Alsof je telkens de schuifjes opentrekt. Stap voor stap zie je hoe al die verhalen met elkaar samenhangen.

Het eerste verhaal gaat over de schrijfster Nadia. Ze vertelt haar verhaal aan een rechter, pas veel later wordt duidelijk wie dat is, en waarom ze het aan hem vertelt. Jarenlang heeft ze aan het grote bureau zitten schrijven aan een reeks boeken. Dat bureau kreeg ze te leen van een Chileense dichter Daniel Varsky. Hij had haar gevraagd op zijn meubels te letten, maar werd later slachtoffer van het dictatoriale regime van Pinochet in Chili. Hij wordt het slachtoffer van zijn creatief verlangen, zij moet leren leven met het verlies. Het bureau verbindt haar met hem, maar bezwaart haar ook. Voor het schrijven schuift ze veel andere dingen opzij, wat haar uiteindelijk ook aan het twijfelen zet. Zeker nadat ze bezoek krijgt van iemand die zegt de dochter te zijn van Varsky en die het bureau komt ophalen. Het afscheid van het bureau is hartverscheurend.

Het tweede verhaal heeft een Israëlische vader als centrale figuur, samen met zijn tweede zoon. De vader, Aaron, is net weduwnaar geworden. Tussen hem en zijn zoon Dov gaat het al jaren slecht. Dov was een speciaal kind, dat vooral met zijn moeder een sterke band had. Tijdens zijn legerdienst loopt Dov een zwaar trauma op, dat jaren zal blijven doorwerken. Hij verlaat Israël om in Londen te gaan wonen, en is nu teruggekomen na de dood van zijn moeder. Vader en zoon bevinden zich ineens weer in hetzelfde huis. Dov was ooit begonnen met het schrijven van een boek. Zijn vader zag dat niet zitten. Maar die afwijzing was erg ambivalent. Misschien krijgt hij alsnog een kans om iets te herstellen met zijn zoon. De twee draaien om elkaar heen in een machteloos zwijgen.

In het derde verhaal maken we kennis met Arthur Bender en zijn vrouw Lotte Berg. Lotte kon net voor de oorlog als kind in een konvooi ontsnappen uit nazi-Duitsland. Sindsdien woont ze in Groot-Brittannië. Zij is schrijfster, en duidelijk getormenteerd door haar verleden. Haar man bouwt zijn leven rondom haar, maar beseft in de laatste maanden van hun gemeenschappelijk leven dat zijn vrouw een geheim meedroeg dat hij niet kende. Het bureau is bijna als een soort personage aanwezig in het leven van Lotte. Zij is het die het weg zal geven aan Varsky, wanneer die ineens in haar leven komt. Dat alles brengt Arthur erg in de war, en naarmate de puzzelstukken uit het verleden in elkaar passen volgt een langzame en moeilijke ontnuchtering.

In het vierde verhaal zien we hoe Isabel, een Amerikaanse studente in Oxford, binnenkomt in het vrij duistere leven van Leah Weisz en haar broer Yoav. Isabel en Yoav zullen ook geliefden worden. Leah en Yoav leven onder de schaduw van hun vader, die zich bezighoudt met het opsporen van oude meubelstukken die joodse families tijdens de oorlog ontnomen werden. Doorheen zijn werk is hij zelf bezig met het opnieuw samenstellen van een ‘kamer van de herinnering’, een zoektocht waarin het grote bureau een sleutelrol speelt. Het bureau komt tussen Leah en haar vader te staan.

Terwijl je als lezer door de verhalen van deze zoekende en eenzame mensen beweegt, voegen enkele elementen zich samen, en evenveel ook niet. De verklaring voor de titel van het boek, die teruggaat tot de Talmoed, heeft het ook over het streven om via het samenbrengen van fragmenten terug op te bouwen wat verloren is gegaan. De roman zegt zo misschien meer over het zoeken naar eenheid en heling dan dat het zelf een eenheid is. Je verhaal vertellen, blijven spreken, zo lang mogelijk, om iets of iemand in leven te houden.

Nicole Krauss heeft met Great House een heel bijzonder boek geschreven. Veel lezers zullen het misschien moeilijker vinden dan The History of Love (De geschiedenis van de liefde), haar prachtige vorige roman. Maar het is ook een ander boek, al blijft het in veel opzichten dicht bij dezelfde thema’s. Krauss gebruikt een prachtige taal, doorweven met sterke beelden. Haar toon is emotioneel geladen, maar nooit te. Het verdriet om verlies hangt sterk over dit boek. Het boek zelf, een huis van woorden, een poging om de definitief verdwenen tempel te herscheppen, is waarschijnlijk het enige antwoord op dat verlies.

19 februari 2011

Al oud genoeg



Hoe de werkelijkheid en de taal zich tot elkaar verhouden. Daarover gaat het, zegt ze. Het duizelt even in je hoofd, al is het nog vroeg. Een soort preventieve opwinding. Hoeveel dagen zou je daarover kunnen nadenken en praten? Dat de taal een eigen werkelijkheid is, is het eerste wat je te binnen schiet. En alle woorden die je meteen kunt zien in je hoofd. Als je ze zo ziet, kun je ze nog beter aanraken.

Misschien wil je nog altijd veel. Misschien wel te veel. Waarschijnlijk. Maar soms lijkt het alsof je minder geneigd bent veel dingen tegelijk te doen. Alsof je de dingen meer na elkaar, een voor een, wilt doen. Bij elk ding aanwezig. Het is een vorm van ouder worden, denk je nog.

Proberen altijd open te staan voor alles wat nieuw is. Met meer fascinatie dan ooit kijken naar hoe jonge mensen zich door de wereld bewegen. En tegelijk regelmatig denken, willen kunnen denken: hebben we dit wel echt nodig? Vrij genoeg zijn, vrijer nog willen worden. En toch nooit helemaal zeker weten of je toch niet te oud bent, te bang. Of je je toch niet terugtrekt in alles wat veilig is.

Je haar wordt dunner, hier en hier. En het schuift nog meer naar achter op. En je wordt ook grijzer. Ze zegt het terwijl ze je haar knipt. Zei ze dat vorige keer ook niet? Er waren ook anderen die je zeiden dat je ineens zo grijs geworden was. Je vraagt je af of je nu iets zou moeten denken, iets dat zogenaamd erg zou zijn. Maar er komt niets. Buiten dat je hier graag zit, en voelt hoe je haar korter en korter wordt.

Tegen de wind in fietsen. Je moet hard duwen. Er is iets van droefenis met deze steenweg. Er lijkt te veel grijs, vandaag.

Sommige muziek mag gemakkelijker wanneer je ouder wordt, denk je.

Toch wel goed dat die rug terug in de juiste plooi is gevallen. Het is terug mogelijk op een min of meer elegante manier je sokken aan te krijgen ’s morgens. Je had vooral jezelf zitten observeren bij al die vruchteloze pogingen. Lachwekkend gestuntel. En stiekem ook de vrees dat je ouder geworden was.

De angst overvalt je ineens. Dat je toch niet alles zult gezegd hebben. Dat alle gesprekken toch te veel aan de veilige oppervlakte blijven. Iets over onvermogen, verlangen, en de troost van het besef. Het moet er allemaal zijn. Misschien is het niet erg. Misschien wel.

Je wilt het boek uit hebben vandaag. Misschien lees je toch iets te snel. Je slaat de laatste bladzijde om. Je moet nog wachten om alle verhalen in je lichaam te laten bewegen, voor je er iets over zou kunnen zeggen.

Soms is het huis je ineens helemaal vreemd. Heel even. Alles normaal dus.

Soms kruipen andere gedachten je hoofd in, terwijl je leest. Misschien is het eerst wel iets als een uitgestelde middagdut. Tussen de regels door schuif je telkens weg, als in een droom. Het is alsof die ergens bezig is, ergens naast je. Je kunt er zo in weg glijden. Zou die droomwereld er de hele dag zijn? Later zijn het andere beelden. Is het alsof je lichaam naar een andere plek beweegt, om iets anders te doen.

De taal is er nog altijd. Je kunt er in gaan liggen, zoals in een ondiepe rivier, waar je op de grote stenen ligt, en merkt hoe het water soms over je, soms alleen langs je gaat. Het zijn je handen die de rivier kunnen lezen.

17 februari 2011

Doe het zelf maar

Ze kwam tegenover me zitten in de trein. Waarom zo’n mooie vrouw zomaar daar kwam zitten, was me een raadsel. Ze keek me lang aan, en ik zag al meteen de opwellende tranen in haar ogen. Ik vroeg haar of er iets was.

‘Weet u, ik ben zo verdrietig vandaag. En de meeste mensen kunnen daar niet tegen, zeker niet tegen tranen. Ik doe erg veel moeite om ze in te slikken, maar dat gaat niet altijd. En u lijkt me wel iemand die geen schrik heeft van tranen.’

Ze heette Nora, en ze zag er sterk uit. In de letterlijke zin van het woord dan. Ze was slank, maar zeker niet skinny. Ze was stevig, maar niet fors. Vooral haar krachtige armen vielen me op. Mooie handen ook trouwens.

‘Ziet u meneer, hier werk ik. Dit is de folder van wellnesscentrum Het Aards Paradijs. Een beetje een lullige naam, ik weet het, maar daar kan ik niets aan doen. Ik heb er altijd graag gewerkt. Met mensen bezig zijn, met al die lijven aan de slag kunnen gaan. Zien hoe mensen genieten door wat jij met je handen doet. Is er iets mooiers?’

Ik mompelde iets onbestemds, wilde haar vooral verder laten praten.

‘Maar toen kwamen die machines. Kijk, u ziet ze hier in de folder staan. Ze zijn bedoeld voor de self treatment. Dat is de nieuwe rage. Het is een soort waterbed waar je op moet gaan liggen, en dan beginnen er in dat bed allerlei waterstralen te spuiten, en die zorgen dan zogenaamd voor een diepe massage. Jawadde, wat een onzin.’

Met die nieuwe apparaten wilde men blijkbaar inspelen op nieuwe maatschappelijke tendensen. Zo’n doe-het-zelf-massage, of beter zo’n laat-het-apparaat-het-maar-doen-massage zouden veel mensen ‘cleaner’ vinden. Want er staat dan niemand toe te kijken. Er is ook niemand die je die massage bezorgt, dus kan er ook niemand kijken.

‘Ik begrijp er echt niets meer van. Het ging toch om menselijk contact? Wat je met je handen kunt doen, kan toch niet vervangen worden door een machine? Met je handen kun je toch denken, terwijl je voelt. Dat kan zo’n onnozel ding toch niet?’

Nora werd er helemaal depressief van, zei ze.

‘En dat ons bedrijf daarmee dan nog adverteert, dat mensen het zelf maar moeten doen, dat snap je toch niet? Dat is zoiets als een drive-in begrafenis, waar iedereen in zijn of haar auto blijft zitten, en desnoods via een schermpje, veilig van op een afstand het gebeuren kan volgen.’

Maar er was meer aan de hand.

‘Eigenlijk, als ik eerlijk ben, mis ik ook het geluk dat ik zelf kreeg door al die massages. Ik ben in wezen nogal een onrustig type. De hele tijd jagen er dingen door mijn hoofd, en dat stopt nooit. Over alles kan ik zitten piekeren. Zoals over David, mijn vriend. Nou ja, vriend. Zo vaak zie ik hem nu ook weer niet. Hij heeft altijd belangrijker dingen te doen. Hij zegt dat ik te veel praat. Maar je moet toch kunnen praten? Met iemand die ik graag zie, moet ik kunnen praten. Al ben ik dan zelf nog zo’n lichamelijk type, zou je denken, toch wil ik kunnen praten. Maar hij ziet dat niet zo zitten. Maar goed, wat wou ik zeggen? O ja, als ik dus met zo’n massage bezig ben, dan wordt alles rustig in mijn hoofd en mijn lijf. En alleen dan.’

En dat miste ze dus. Ze moest aan de klanten uitleggen hoe die verrekte self treatment werkt, op welke knoppen ze eventueel moesten duwen. Ze had een keer gezegd: en als het te moeilijk is, dan bel je maar, dan kom ik het wel even doen, gewoon hier op de tafel. Maar die vrouw had haar verschrikt aangekeken, en was net niet gaan gillen.

‘Misschien ben ik gewoon heel ouderwets of zo, ik weet het niet. Maar ik heb altijd van mijn pa geleerd dat er niets boven het echte ambacht gaat. Hij zei altijd: met je handen werken, dat is grote kunst. Hij was ervan overtuigd dat je moed moet hebben om te luisteren naar de intelligentie van je handen. Je handen weten alles al, zei hij, maar de vraag is of jij het aandurft om te horen wat zij al weten. En hij had gelijk. Ik was altijd trots op mijn ambacht. En nu komen er zo’n stomme machines. Mensen willen maar voor alles machines maken, terwijl het zoveel simpeler, en warmer en echter is om de dingen gewoon met je handen te doen. Maar ja, dat betekent wel dat er een andere mens bij betrokken is, en dat vinden veel mensen blijkbaar een inbreuk op hun zogenaamde zelfstandigheid.’

Waar is die treinvertraging als je ze nodig hebt? Ik moest jammer genoeg al uitstappen, en zij moest nog verder. Ik fluisterde nog iets in haar oor, ging even met mijn hand door haar mooie haren en stapte toen de trein uit. We keken elkaar nog even aan door het glas, en toen vertrok de trein. Wie weet zie ik haar ooit nog wel eens. Waarschijnlijk niet.

13 februari 2011

Dat ze niet kwaad is


Ontroerende verhalen in de krant. Vier mensen met en over kanker. Je wilt ze toch telkens weer lezen, je moet ze lezen. Alsof er door het lezen iets naar hen zou vloeien. Iets dat iets kan helen. Je zou een trage rituele dans willen kunnen uitvoeren, die ergens ver weg iets zou doen bewegen.

Een verhaal over een wat oudere man. Hij overleefde wat jouw vader niet overleefde. Hij leeft nu zoals jouw vader had kunnen leven. Met een verloren stem, en een teruggevonden stem. Over hoe moeilijk het is niet meer te kunnen roepen. “Mijn vrouw heeft me al eens voorgesteld borden stuk te smijten. Soms geef ik de tafel een ferme lel.” Je ziet het zo voor je. En de angst voor de controles. “Ik ben niet meer ziek, maar de kanker is niet voorbij.” Je zou hem een hand willen gaan geven. En iets zeggen als: het is goed dat je het leven verder kunt leven, hou het dicht bij je hart.

Een ander verhaal over een jongere man. Hoe hij samen met zijn zoon zit te fantaseren over de hut die ze samen zullen bouwen. “Ja, dat gaan we doen, als je genezen bent, papa.” Vaders en zonen, die samen dingen bouwen, zo zou het altijd moeten kunnen zijn, denk je.

Een verhaal over een nog jongere man. Over bloed dat ziek wordt, en een lichaam dat je in de steek laat.

En een verhaal over een jonge vrouw. Haar ogen branden zich in de jouwe. “Ik ben niet meer dezelfde als voor mijn ziekte, en zal het nooit meer worden.” Ze is nog maar twintig. Je blijft kijken. Dat er nog zoveel leven is, zou moeten zijn voor haar. Dat je zou willen dat er nog zoveel leven is, zou moeten zijn voor haar. Een vriendje dat het uit maakt. “Dat hij me niet meer mooi en aantrekkelijk vond, zei hij.” Je zou iets willen kunnen zeggen tegen die jongen, en misschien ook niet. “Kwaad om wat me overkomen is, ben ik niet. Dat heeft toch geen zin. Ik heb ook niet het gevoel dat mijn lichaam me in de steek gelaten heeft. Ik voed het wel, maar uiteindelijk doet het toch zijn zin.” Het maakt je een beetje stil. En tegelijk raast een kwaadheid door jouw lijf.

De kwaadheid zal wel nooit overgaan. Zelfs erover nadenken moet je ingehouden doen. Maar je weet niet tegen wie je moet roepen. Het gaat nooit over.

Soms kijk je rond, op een feest of zo, of in je hoofd, naar al wie je zo lief is. Je doet heel even alsof er een god is die je zou kunnen aanroepen in deze kwestie. Zorg ervoor god, dat er met haar niets gebeurt. Terwijl je het denkt, voel je je een beetje schuldig. Alsof je voor die anderen minder bescherming zou aanvaarden. Zo bedoel je het natuurlijk niet. Je weet het even niet meer, bent even in de war. Je denkt even iets als: dan doe ik het nog wel eens een tweede keer. En je weet dat je dat ook niet mag denken, want dat heb je beloofd aan wie je lief is, dat je dat niet zou denken, nooit. Je weet het even niet meer. En het enige wat er overblijft is: zorg ervoor god, zorg er alsjeblieft voor, dat er met haar niets gebeurt. Je weet het nog minder. Alleen enkele tranen blijven over. Het gaat nooit over.

Je zit aan de tafel met de brief in je handen. Hoe je eind december vernam dat er voor jou geen schuldsaldoverzekering in zat, om medische redenen, zoals dat heet. Het komt weer allemaal terug. Hoe je dokter daarna een scherpe brief stuurde om meer te horen over de motivatie van de beslissing, en te vragen de beslissing te herzien. Hoe je sindsdien niets meer hoorde. Maar nu heb je de brief in je handen. Met het definitieve antwoord. Dat dus nog steeds nee blijft. Het maakt blijkbaar helemaal niet uit of je genezen bent of niet, en hoe genezen je bent. Een aandoening van dat type (netjes weergegeven met lettertjes en cijfertjes) wordt gewoonweg steeds geweigerd. En dat zelfs indien die “nadien lege artis behandeld” is. Raar toch, hoe enkele geschreven zinnetjes je weer helemaal kunnen vervreemden van wie je terug geworden was na de ziekte. Het was soms al moeilijk om niet te denken dat je een ding geworden was tijdens de ziekte, toen ze in je buik sneden en het gif in je arm lieten lopen. Maar het kwam allemaal weer terug nadien, heel erg langzaam. En nu lees je de brief. Het is het “rectum adenocarcinoom” dat geweigerd is, niet jijzelf. Het is datzelfde rectum adenocarcinoom dat – gelukkig toch – volgens de ‘regels van de kunst’ is behandeld. Even had je blijkbaar nog geloofd dat jij als persoon ziek geworden was, en dat jij als weer helemaal genezen persoon een verzekering had aangevraagd. Het was niet helemaal tot je doorgedrongen dat het je tumor was die als verzekeringvrager was opgetreden en die op basis van de richtlijnen van de herverzekeraars “steeds” wordt geweigerd. Dat het er zo toch niet helemaal staat, zou iemand kunnen zeggen. Maar dat je het niet anders dan zo kunt lezen, zou jij zeggen.

“Ik ben niet meer ziek, maar de kanker is niet voorbij.”

12 februari 2011

Achteloze tederheid

Een vroege ochtend in de trein. De man naast me ligt te slapen. De treinmevrouw komt langs om de vervoerbewijzen te controleren. (Treinmevrouw klinkt toch beter dan conductrice of zoiets. Er zou toch ook een beter woord moeten bestaan voor vervoerbewijzen.) De treinmevrouw fluistert eerst heel zachtjes “meneer”, naar de slaapman naast me. Die reageert niet. Daarna buigt ze zich over me heen en streelt ze – strelen lijkt in deze toch het correcte woord – heel zachtjes de binnenkant van zijn bil. De man wordt wakker in wat een gelukzalige shock lijkt. “Mag ik even uw vervoerbewijs zien, meneer?” Hij haalt het meteen boven, en blijft breed glimlachen, met grote ogen. “Dat was toch een zachte aanpak, of niet soms?” Hij kan niets meer uitbrengen, zo lijkt het. Andere mannen lijken te denken: dat mag ze bij mij ook eens komen doen. Het is echter te laat om nog te doen alsof ze aan het slapen zijn.

Het is daar zomaar, los in de wereld. Je moet het gewoon zien.

Veel mensen lopen heen en weer door de winkelstraat. Waar gaan al die mensen naartoe? Er wordt gewerkt aan nieuwe winkels. Bij de ene is sinds vandaag de houten schutting vooraan weggenomen. Nu is de nieuwe etalage te zien. Er staan vijf etalagepoppen in. Hoofdloos. Blijkbaar doet men dat zo tegenwoordig. Maar ze zijn ook nog kleerloos. Is naakt wel het goede woord? Zijn ze in afwachting van kleren? Of zijn ze nu zichzelf, en verdwijnen ze zodra de kleren komen? De etalage is verder helemaal leeg, alleen zij zijn er. Het heeft iets ontregelends. Dat blijkt ook. Verschillende mensen stoppen, en gaan naar de etalage, om te kijken. Zien ze iets? Hopen ze iets te zien? Verwachten ze dat de poppen bedekt zullen worden, zolang de kleren er nog niet zijn? In het kader van de poppenpudeur dan waarschijnlijk. Kijken ze door de poppen heen, naar een ander beeld, in hun hoofd weerspiegeld? De poppen kunnen nooit zichzelf zijn, zo lijkt het wel. Ze hadden enkel even opgemerkt moeten worden, achteloos, niet bekeken. Even opzij kijken, en nauwelijks zichtbaar glimlachen. Een subtiele blik van verstandhouding, en dat met een hoofd dat er niet is, niet lijkt te zijn.

Doorwaadbaar zou je moeten zijn.

Het kleine meisje fietst voor me. Trots rechtop. Een klein beetje zigzag. Zoals dat hoort bij kleine meisjes op de kleine fietsjes. Helmpje en hesje. De blik vooruit. Ik begin al wat breder te rijden. Het is hier dan wel een fietspad, maar niemand mag nu voorbij steken. Al zou ik tegelijk ook voor haar willen rijden. Opgesplitst in een colonne als het ware. Kilometers zou ik zo nog kunnen doorrijden. Elk onheil afwerend. Een windvrij niemandsland creërend tussen mij en mij in waarin ze moeiteloos zou kunnen blijven trappen. Waardoor ze glimmend van trots, en nauwelijks moe, thuis zou aankomen, en roepen door de voordeur: “Papa, mama, ik ben thuis.” Het meisje fietst nog steeds voor me. Hoe immens groot ben ik, als ik haar zie fietsen. Ze slaat af, stopt voor het verkeerslicht, en duwt op de knop. Ze wacht rustig tot het groen is, en zigzagt de straat over.

Het gaat nooit over.

Hoe vaak je bijna tot iets teders zou overgaan. Maar je kunt niet zomaar vragen: mag ik u even strelen mevrouw, een heel klein beetje maar? Sommigen kunnen al vragen: mag ik u kussen? Maar je doet het toch maar niet. Misschien ziet een ander wel dat je het zou willen vragen, dat is ook al iets. Het kwam zomaar in je op. Omdat je in een flits iets van eenzaamheid zag, of iets dat heel even een heel klein beetje kon geheeld worden. Waarna je weer verder kon gaan.

“Mag ik uw droombewijsje even zien, meneer?” Dat zou al een beter woord zijn.

10 februari 2011

Het kleine verdriet



‘Het is goed hier te zijn nu, aan de rand van de zee. De lente is nog ver weg, maar je voelt dat de winter toch ook al voorbij een bepaald punt is. Er is al iets gekanteld of zo.’
‘Ik vind de wind anders best nog wel koud, maar hij doet ook wel goed. Ik was er wel aan toe om wat uit te waaien.’
‘Ooit, op deze plek, heb ik een klein zeehondje gezien. Het was een zondagmorgen. Er was nauwelijks iemand op het strand. En daar lag het. Enkele mensen kwamen erbij. En er werd gebeld, naar een of ander speciaal centrum. Om te vragen of we ons zorgen moesten maken. En ze zeiden dat er niets aan de hand was, dat het zeehondje alleen even kwam uitrusten op het strand, om daarna weer te vertrekken.’
‘En is het zo ook gegaan?’
‘Ja, zo ging het.’
‘En hoe keek het?’
‘Het leek alsof het zeehondje een beetje verdrietig was. Misschien weten we dat niet. Of misschien willen we dat niet zien.’
‘Heb je geen foto kunnen maken? Anders zou ik die graag eens zien.’
‘Nee, ik had mijn toestel niet bij me. Eerst vond ik het jammer. Maar later vond ik het niet meer zo erg, het beeld zit in mijn hoofd.’
‘Ben je nooit bang van verdriet?’
‘Nee, meestal niet.’
‘Veel mensen zijn er bang van, ze willen het niet zien bij een ander. Of anders willen ze het meteen weg. En gaan ze troosten. Troost is mooi, heel mooi, maar soms komt het te snel.’
‘Dat is zo. En niet alles kan getroost worden. Soms lijkt het een klein verdriet, hoewel het dat misschien niet is, en mag een ander daar niet te veel aankomen of zo, want anders wordt het groter. Die ander mag wel ergens in de buurt zijn, dicht genoeg, maar niet te dicht.’
‘En het verdriet in jezelf? Loop je daar nooit van weg?’
‘Oei, moeilijke vraag. Ik probeer het niet te doen, maar misschien doe ik het toch soms.’
‘Wie weet is dat wel helemaal niet zo erg.’
‘Soms schuift het gewoon binnen, zo over mijn huid. Dan neemt het me heel zachtjes over, niet bruusk, niet overweldigend, maar voorzichtig, zelfs een beetje warm.’
‘En zo gaat het dan ook weer weg.’
‘Ja. Is het bij jou ook de avond?’
‘Ja, of de zondag, dat is een prima dag. Maar ’s avonds ook. En zo’n nacht kan zo anders zijn. De ene nacht is het heerlijk. Je voelt je helemaal rustig, en heel. Je geniet van de geluiden die er ergens zijn. Het is alsof je de wereld observeert, veilig in je eigen nest. En een andere nacht voel je je ineens zo alleen, ook al is het dezelfde kamer. Dan lijkt alles te groot. Je weet wel dat de nacht waarschijnlijk dat verdriet zal meenemen. Maar jezelf dan aan de nacht geven zou gemakkelijker zijn als je je niet alleen voelde op dat moment. Begrijp je dat?’
‘Ja, heel goed.’
‘Misschien heeft iedereen wel ergens een litteken, en is dat litteken ook een soort poort, waaruit af en toe dat beetje verdriet naar buiten komt.’
‘Weet jij dan wat jouw litteken is?’
‘Ja, ik weet het ondertussen heel goed. Het heeft een tijd geduurd eer ik het wist. Ik kon niet alles op een rij zetten, het was soms zo’n chaos allemaal in mijn hoofd, en ik wou alles ook niet altijd zien. Maar nu weet ik het wel.’
‘Bij mij zijn ze er ook echt, die littekens. Al zijn er ook die je niet kunt zien. Soms laten ze zich voelen.’
‘Ben je dan ook ongelukkig?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet, ik weet niet zo goed of die twee dingen wel altijd met elkaar te maken hebben. Ik kan me best heel gelukkig voelen, daarna langzaam een beetje verdrietig worden, en daarna dan weer iets dan bijna gelukkig is. Het beweegt gewoon.’
‘Ik denk dat als je het laat bewegen het minder krachtig is, meestal toch.’
‘Dat denk ik ook. Dat heb ik toch moeten leren, want vroeger wist ik dat niet.’
‘Soms wordt het toch wel ineens sterker, dan is het alsof het me ineens gaat overnemen.’
‘En kom je dan ook altijd weer terug?’
‘Ja, toch wel. Ik heb er minder schrik van.’
‘Kun je voor jezelf iets bedenken waardoor een deel van dat verdriet weg zou kunnen gaan?’
‘Ik denk het wel, al weet ik het niet helemaal zeker natuurlijk.’
‘Kun je er iets over zeggen?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Misschien moet je het eerst aan de wind zeggen. Er is er genoeg.’
‘Dat is een goed idee.’

06 februari 2011

Gloei

De wind is sterker dan je fiets. Ook al had je alle boodschappen strategisch ingeladen, aan de goede kant. Het mag niet baten. De fles wijn breekt, net als twee eieren. Valt al bij al nog mee. De laatste stop in de boodschappentocht was er te veel aan. Dat kan alleen maar een boekhandel zijn. Je doet dus toch nog maar een winkel extra. En neemt ook een doos vanille-ijs mee. Hoe lang is dat geleden? Zou het te veel luxe zijn?

Het was al begonnen ’s ochtends met een zere keel. In de loop van de dag wordt het erger. Rillingen. Je kruipt onder het dekentje, het duurt lang eer je weer warm bent. Merkwaardig toch, hoe zo’n verkoudheid steeds je kwetsbare plekken opzoekt. Die nek en die rug die de voorbije dagen zo van zich lieten horen.

En ’s avonds gloeien, en zo het bed in. Het lijkt een eindeloze nacht, met 436 keer anders gaan liggen, omdat alles zeer lijkt te doen. En ook zo’n nacht gaat weer gewoon voorbij. Je moet vroeg op, want er moet veel gekookt worden.

Misschien lukt het je ooit wel eens, om een gevlochten brood zo te maken dat het eruit ziet als een gevlochten brood. Je had zelf dan ook geen vlechtjes vroeger, misschien is dat een goed excuus.

De tafel is groot geworden, met dat tussenblad. Je staat nog een hele tijd te kijken, naar de grote tafel. Ze staat er goed. Ooit had je dit gedroomd.

Niet goed in verjaardagsverlanglijstjes. Zeker niet als ze preventief zijn. Uiteindelijk dacht je: misschien had ik dat kunnen zeggen. Om te zien dat net dat in het pakje zit.

Er beweegt iets in je lichaam. Je moet wachten tot je afweersysteem alles netjes afwerkt. Toch raar hoe je hoofd anders werkt. Er is een waas ergens.

Het brood is toch wel lekker. Het maakt je een beetje verlegen.

Het huis is ineens zo vol. Het is wel goed. Even denk je nog dat er te weinig pret te beleven valt voor een groep groter dan twee. Je laat het van je afglijden.

Dit is een mooie middag, denk je.

En nadien het huis weer langzaam in zijn lege plooi laten vallen. Alles netjes afwassen, in etappes. De tafel weer naar de gewone modus, al had je nog even getwijfeld.

Jezelf niet afvragen of je wel een goede gastheer bent, dat had je je voorgenomen. Had je toch niet een reeks interessante verhalen moeten voorbereiden? Misschien is alles wel gewoon goed zo.

Geef je lichaam de tijd die het nodig heeft, zeg je. Verzet je niet. Laat het gewoon over je heen gaan, zoals een rivier. Je wou dat het zo was, dat je het al kon. Misschien is er nog een rivier diep in je.

Je hebt hier niets gemerkt van de wind de voorbije dagen. Veel dichter dan je fiets kwam hij niet bij je. Ook dat had je ooit gedroomd. Dat je de wind niet zou voelen. Binnen.

Zou je het zo moeten doen? Ouder worden? Je zult het wel nooit weten.

Zul je de rest van de avond blijven gloeien? En de nacht ook? Misschien kun je je hoofd wel loslaten, en kijken welke rivier er daar stroomt.

05 februari 2011

Het leven is ingewikkeld



Soms, heel soms, ben je toch heel even blij dat je geen vrouw bent. Zoals wanneer je een reclamefilmpje ziet voor iets als mascara. Wat daar aan moeilijke woorden en concepten over het scherm rolt in een minuut of zo, dat is toch wel het betere werk. De parate technische kennis waar je als vrouw over moet beschikken om permanent feilloos te laveren tussen al die merken en al die spullen, al die beoogde effecten en al die daarvoor gebruikte producten, daar kun je alleen maar de diepste bewondering voor hebben.

De mascara in het filmpje heeft een 4D-effect. Dan begint het al meteen te tollen in je hoofd. 4D? Wat zou dan die vierde D zijn? Na diepgaand wetenschappelijk productonderzoek blijken de D’s te staan voor: volume, lengte, textuur en krul. En het gaat dus nog steeds over die paar haartjes op die strategische plek.

Meestal ben je als man natuurlijk al onmiddellijk knock-out door de verpletterende schoonheid van al die vrouwen die zomaar los door de wereld lopen. Waardoor je dus niet meer merkt dat er boven die ogen iets gebeurt in vier dimensies.

Waarschijnlijk moet die esoterische kennis geheim blijven. Maar goed, een mens wil toch altijd iets bijleren, in het kader van het wetenschappelijk onderzoek.

Het product wordt gepromoot met de volgende zin: “De magnetische kracht van reliëfvezels” Woew. Wat zou dat dan wel mogen zijn? Op de site van het product in kwestie wordt niet uitgelegd wat er hier aan de hand is. Bij verder surfen op het net kom je alleen maar terug op hetzelfde ene zinnetje op de site.

Geheime kennis dus, die niet mag onthuld worden voor de simpele zielen van deze wereld, de mannen. Alle vrouwen weten natuurlijk meteen waar het hier over gaat, en kunnen zelfs veelbetekenend naar elkaar knipogen, al dan niet in 4D, als dit belangwekkend thema spontaan zou opkomen in een gesprek, tijdens de afwas of zo, of ’s morgens bij het wakker worden.

Maar het is nog niet gedaan. Je dacht altijd dat make-up bedoeld was om vrouwen, die op zich al goddelijk mooi zijn, nog een level hoger te katapulteren qua intergalactische schoonheid. Je dacht altijd dat die producten een ‘natuurlijk’ effect beogen. De natuur die bedoeld wordt hier, komt misschien wel enkel voor in je hoofd, maar goed. Als je maar lang genoeg de boodschap geeft dat wat je zoekt natuurlijk is, dan geloof je het misschien wel.

Zo sta je als man ook elke avond weer van die geweldige houtblokken te kappen in zo’n houthakkershemd, terwijl je borsthaar verondersteld wordt welig uit de openstaande knopjes te wenken. En dat terwijl je eigenlijk veel liever voor de TV zou liggen, om te kijken naar een sullige film, nadat je goed hebt gecontroleerd of het wel warm genoeg is in huis. Maar goed, je denkt dat die activiteiten natuurlijk zijn. Dat zag je trouwens in die sullige films, waar je soms toch graag naar kijkt. Heel eerlijk weet je het dus niet hoe het wel moet, maar dat is een andere discussie natuurlijk.

In elk geval, je zoekt verder op de site van de bewuste mascara om te onderzoeken in welke mate dit product tot een grotere natuurlijkheid bijdraagt. Valt dat even tegen. Want wat staat er: “Het valse wimper effect van de toekomst.” Het product heeft dus als ultiem doel de indruk te geven dat je wimpers valse wimpers zijn. Meer zelfs, hier wordt een trend gezet voor de toekomst. Dit product wordt een waar referentiepunt voor het hele valsewimpergebeuren van de jaren die nog voor ons liggen. Leer je toch weer iets bij. Dat het doel is om er niet echt uit te zien, is toch een staaltje van postmoderne dialectiek die je hoofd opnieuw doet duizelen.

Er wordt dan nog een bekend fotomodel bijgehaald dat het uithangbord is voor deze geweldige innovatie. Het beoogde effect van het product wordt bereikt via het volume van de wimpers. “Je kunt de intensiteit opbouwen, laag voor laag, om het gewenste eindresultaat te bereiken. Een opvallende blik vanuit elke ooghoek. Betoverend!” Intensiteit opbouwen, daarover gaat het dus. Meer volume is meer intensiteit. En daardoor kun je dan uiteindelijk vanuit elke ooghoek een opvallende blik aanleveren. Wil dat dan zeggen dat er bij andere mascara’s van het pre-4D-tijdperk op de handleiding staat dat je altijd recht vooruit moet kijken omdat alleen dan een opvallende blik kan gegarandeerd worden? Het wordt andermaal niet uitgelegd, het blijft een mysterie.

Over het borsteltje is ook nagedacht. Sommige mensen zouden misschien denken dat een borsteltje in wezen een borsteltje is, maar ho maar! Men heeft de “borstel speciaal laten ontwerpen om het ultieme valse wimper effect na te bootsen. De slanke, ergonomische vorm van het licht gebogen borsteltje zorgt ervoor dat elke wimper afzonderlijk van een dun laagje mascara wordt voorzien. Voor een intense blik zonder klontjes.” Het woord klontjes verstoort toch een beetje de bijna sacrale sfeer die werd opgeroepen. Maar je legt je deemoedig neer bij de vaststelling dat enkel de vrouwelijke helft van deze wereld deze heilige graal zal kunnen benaderen, en dus ook zal kunnen vernemen wat de magnetische reliëfvezels zijn.

Respect! Er is geen andere conclusie denkbaar. Het is algemeen geweten dat je als man een geest hebt die iets simpeler is dan die van de werkelijke heersers van de schepping. Dat heeft soms ook zijn voordelen. Er is heel wat relevante technische kennis die je helemaal niet hoeft te verwerven. En die gebieden van je hoofd die die kennis hadden kunnen opzoeken zijn trouwens toch al meteen uitgeschakeld als er weer zo’n goddelijk wezen in je blikveld opduikt. Je hebt dus ook nog eens een prima excuus om het niet te moeten weten. Gelukkig weten die vrouwen het wel allemaal. Respect!

04 februari 2011

In welk verhaal pas je

Een interessante gedachte in het interview in de literaire katern. Ze blijft al enkele dagen door mijn hoofd bewegen. De journalist vraagt: “Zijn korte verhalen ook niet stukken realistischer dan romans? Niemands leven is toch zoals dat van een romanpersonage, terwijl iedereen zich wel in de hoofdrolspeler van een bepaald verhaal kan herkennen.” En de auteur – vooral bekend voor zijn korte verhalen – antwoordt: “Dat is een interessante gedachte. Het korte verhaal heeft wat dat betreft veel gemeen met ons geheugen. Wanneer we vertellen over iets wat ons overkomen is, hangen we geen verhaal op van twaalf uur lang. We beschrijven een in de tijd beperkte ervaring. Ons geheugen maakt dus altijd korte verhalen van ons verleden, geen romans.”

Is dat zo? Je zou er eindeloos over kunnen praten, over alle vragen die deze enkele zinnen kunnen oproepen. Een mens is in essentie een verhalen vertellend wezen. Het is een immens en krachtig verlangen van mensen om verhalen te horen. Ze suggereren een eenheid, in de zin dat er een logische lijn is tussen elkaar opvolgende gebeurtenissen. Je gaat van A naar B, en onderweg gebeurt er misschien iets. Dat kan een tegenslag zijn, een onverwachte gebeurtenis die je van je pad afbrengt, een wisseling van het lot (waardoor het doel dat zich aandient – zoals twee geliefden die elkaar zullen vinden – ineens van de tafel lijkt), een moment van twijfel, een tegenstander die opdoemt, … Meestal is er een soort conflict, dat al dan niet overwonnen wordt. De overwinning kan een nieuw inzicht zijn, een wijsheid die voor het verhaal nog bedekt was.

Als mens leef je - in het echte leven - eigenlijk helemaal niet in verhalen. In wezen dobber je rond tussen een hoop bewegingen en toevalligheden. De Hongaarse schrijver György Konrád zei het ooit zo: “Op de vraag naar de zin van het leven antwoordt iedereen met zijn levensloop.” Daarin zit ook de gedachte dat alleen al het vertellen zin geeft. In het vertellen en construeren van een verhaal wordt een selectie gemaakt van elementen die in dat verhaal tot een eenheid worden. Je creëert de illusie dat er een soort lijn zit in je eigen leven, een lijn die zou kunnen wijzen op een vorm van doelgerichtheid. Het ene moest gebeuren opdat het andere eruit zou kunnen volgen, en zo ging je ook kwalitatief stappen vooruit. Die illusie heb je nodig, om niet te imploderen in een leeg universum. Maar in het citaat zit ook iets van een ritueel. Je vraagt iemand wat de zin van het leven is, en hij of zij begint het eigen leven te vertellen. De plek waar je – in abstracte zin – over de diepere betekenis van het leven zou moeten praten, is te ijl, te naakt, en daardoor te bedreigend. Zoals wanneer je iemand vraagt hoe het is, en die begint te vertellen waar hij of zij mee bezig is. In die dimensie zit een diepere waarheid over het verhaal.

Misschien is het wel waar dat het korte verhaal nauwer aansluit bij de verhaalboog die je in je hoofd opbouwt of meteen kunt vatten. Je komt aan op het werk, of thuis na het werk, en een ander vraagt je: “Is er nog nieuws?” Het is een merkwaardige vraag, die me al altijd heeft beangstigd. Een ander vraagt je immers om een verhaal te vertellen. Daarmee impliciet vragend om iets te vertellen dat ‘nieuwswaarde’ heeft, dat het waard is om verteld te worden. Om iets te kunnen vertellen, moet je ook iets meemaken. Het moet spannend genoeg zijn, en je moet er zelf op een of andere manier een rol in spelen. Wat je op dat moment doet, of wat je al had voorbereid voor je de ruimte binnenkwam waar die vraag gesteld wordt, is een snelle selectie maken van elementen die samen een verhaal zouden kunnen zijn. Zowat alle andere mensen ter wereld moeten een spannender leven hebben dan het mijne, dus de kunst bestaat erin om uit die nauwelijks waarneembare rimpels op het wateroppervlak iets te distilleren dat op ‘gebeurtenissen’ zou kunnen lijken. Als het je lukt de vraag naar het nieuws te beantwoorden met een verhaal, daalt er een zekere rust over je heen, omdat je misschien zelf ook gaat geloven dat je even een deel was van een verhaal. In zo’n verhaal, dat op zich vrij kort is, zit meestal één lijn.

Het korte verhaal heeft veel van die kracht, en ook het mysterie dat erbij hoort. Een lijn ontdekken in het chaotische en onkenbare universum geeft veel voldoening en mogelijk zelfs wat houvast. Tegelijk is het ook frustrerend. In het intense korte verhaal zie je ook in alle scherpte hoe het een uitsnit is uit de werkelijkheid. Alsof je uit een immense foto een klein blokje uitknipt en dat dan onder een microscoop legt.

In die zin is de roman een andere illusie. Vaak een illusie van breedte, van omvattendheid. Het kan zijn dat verschillende verhaallijnen door elkaar meanderen en uiteindelijk toch met elkaar verknoopt blijken en naar een gezamenlijk eindpunt gaan. Een roman kan meer de indruk geven dat je een ‘hele’ werkelijkheid krijgt voorgeschoteld. De roman kan je doen geloven dat je een hele foto krijgt, terwijl die evenzeer op de chaos bedwongen is en uit de wereld geknipt is. In het korte verhaal loop je door een lange gang, met heel veel deuren, die allemaal gesloten zijn. Maar dat is misschien niet zo erg, je loopt naar het einde van de gang. In een roman krijg je vaak de illusie dat alle deuren openstaan. Je kunt er binnenkijken, en je kunt wat je daar ziet als bagage meenemen, terwijl je evenzeer naar het einde van de gang wandelt.

Korte verhalen zijn verplicht personages met enkele korte toetsen te schetsen. Een treffend detail, een revelerend woord, een symbolisch gebaar. Ineens krijg je een inkijk in dat personage. In de handeling zie je een flits van het personage. In veel romans zie je veel meer van het personage. Dat valt vaak vooral in de eerste hoofdstukken op. In meer klassiek opgebouwde romans zie je hoe een hoofdpersonage zichzelf introduceert. Daar zie je de illusie die literatuur is vaak het sterkst. Personages lijken ineens heel rechtlijnig en ‘vertellend’ te denken. Allerlei handelingen worden uitgebreid gemotiveerd. Wanneer een ander personage iets doet of zegt, volgen er al snel uitgebreide analyses in het hoofd. Het is zoals in het begin van een toneelstuk of film: alle puzzelstukken worden – al dan niet subtiel – bij elkaar gebracht. Meestal krijg je al een hint over het conflict dat onvermijdelijk zal volgen. Wanneer een roman begint met een episode die chronologisch aan het einde van het verhaal zou moeten komen, zie je in je hoofd al meteen alle lege plekken die zullen worden ingevuld.

Het is opvallend hoe in een roman personages of een verteller zoveel ‘weten’. Als je je overgeeft aan de illusie van het verhaal, dan is dat helemaal niet erg. Je stapt in de code, en beweegt mee. Als je terwijl probeert te bedenken hoe het in je eigen hoofd gaat, dan voel je al snel een enorme vervreemding. In je eigen hoofd ‘weet’ je nooit zoveel, zie je de dingen nooit zo ‘volledig’, komen er niet altijd woorden in de juiste volgorde, en al zeker niet in hele zinnen. In je eigen hoofd ken je jezelf helemaal niet en zie je nauwelijks of je je in een verhaal bevindt, en zo ja welk. Heel veel romans spelen met de spanning tussen die twee polen. Elke roman is dus ook een spel met de eigen conventies. En als lezer kun je tegelijk genieten van het verhaal en van dat spel.

Maar of met dat alles het korte verhaal ‘realistischer’ is dan de roman, dat is nog maar de vraag. Ze zijn allebei even fictief, en daardoor allebei even ‘echt’. Misschien is het woord realisme niet echt bruikbaar in deze context. Het korte verhaal benadert waarschijnlijk dichter het verhaal dat je vertelt als iemand je vraagt hoe het met je is. De roman, een gewriemel van allerlei kleine verhalen die uiteindelijk toch een groter geheel vormen, zou misschien wel beter kunnen lijken op de manier waarop je elke dag opnieuw verhalen vertelt en wilt horen, om jezelf zo te kunnen wijsmaken dat je niet in een lege ruimte bent. In dat streven zit een verlangen naar tijd, naar iets dat duurt, dat lang genoeg zal duren.

Misschien komt een roman beter tegemoet aan dat verlangen. Een roman heeft een andere verhouding met de tijd dan een kort verhaal. Een kort verhaal moet ineens goed zitten. Een roman moet bewijzen een langere reis door de tijd aan te kunnen. Die reis verwacht je ook als lezer, en als die er niet komt, knap je ook af bij het lezen of verlies je je aandacht. Bij een kort verhaal zit je de hele tijd op het puntje van je stoel. Bij een roman kun je zitten, liggen, in verschillende houdingen, maar je zoekt wel een bepaald soort adem.

Het zijn andere dimensies van wie je bent als mens. Ze zeggen iets over het menselijk tekort en over hoe onvervangbaar en levensnoodzakelijk verhalen zijn.