19 februari 2011
Al oud genoeg
Hoe de werkelijkheid en de taal zich tot elkaar verhouden. Daarover gaat het, zegt ze. Het duizelt even in je hoofd, al is het nog vroeg. Een soort preventieve opwinding. Hoeveel dagen zou je daarover kunnen nadenken en praten? Dat de taal een eigen werkelijkheid is, is het eerste wat je te binnen schiet. En alle woorden die je meteen kunt zien in je hoofd. Als je ze zo ziet, kun je ze nog beter aanraken.
Misschien wil je nog altijd veel. Misschien wel te veel. Waarschijnlijk. Maar soms lijkt het alsof je minder geneigd bent veel dingen tegelijk te doen. Alsof je de dingen meer na elkaar, een voor een, wilt doen. Bij elk ding aanwezig. Het is een vorm van ouder worden, denk je nog.
Proberen altijd open te staan voor alles wat nieuw is. Met meer fascinatie dan ooit kijken naar hoe jonge mensen zich door de wereld bewegen. En tegelijk regelmatig denken, willen kunnen denken: hebben we dit wel echt nodig? Vrij genoeg zijn, vrijer nog willen worden. En toch nooit helemaal zeker weten of je toch niet te oud bent, te bang. Of je je toch niet terugtrekt in alles wat veilig is.
Je haar wordt dunner, hier en hier. En het schuift nog meer naar achter op. En je wordt ook grijzer. Ze zegt het terwijl ze je haar knipt. Zei ze dat vorige keer ook niet? Er waren ook anderen die je zeiden dat je ineens zo grijs geworden was. Je vraagt je af of je nu iets zou moeten denken, iets dat zogenaamd erg zou zijn. Maar er komt niets. Buiten dat je hier graag zit, en voelt hoe je haar korter en korter wordt.
Tegen de wind in fietsen. Je moet hard duwen. Er is iets van droefenis met deze steenweg. Er lijkt te veel grijs, vandaag.
Sommige muziek mag gemakkelijker wanneer je ouder wordt, denk je.
Toch wel goed dat die rug terug in de juiste plooi is gevallen. Het is terug mogelijk op een min of meer elegante manier je sokken aan te krijgen ’s morgens. Je had vooral jezelf zitten observeren bij al die vruchteloze pogingen. Lachwekkend gestuntel. En stiekem ook de vrees dat je ouder geworden was.
De angst overvalt je ineens. Dat je toch niet alles zult gezegd hebben. Dat alle gesprekken toch te veel aan de veilige oppervlakte blijven. Iets over onvermogen, verlangen, en de troost van het besef. Het moet er allemaal zijn. Misschien is het niet erg. Misschien wel.
Je wilt het boek uit hebben vandaag. Misschien lees je toch iets te snel. Je slaat de laatste bladzijde om. Je moet nog wachten om alle verhalen in je lichaam te laten bewegen, voor je er iets over zou kunnen zeggen.
Soms is het huis je ineens helemaal vreemd. Heel even. Alles normaal dus.
Soms kruipen andere gedachten je hoofd in, terwijl je leest. Misschien is het eerst wel iets als een uitgestelde middagdut. Tussen de regels door schuif je telkens weg, als in een droom. Het is alsof die ergens bezig is, ergens naast je. Je kunt er zo in weg glijden. Zou die droomwereld er de hele dag zijn? Later zijn het andere beelden. Is het alsof je lichaam naar een andere plek beweegt, om iets anders te doen.
De taal is er nog altijd. Je kunt er in gaan liggen, zoals in een ondiepe rivier, waar je op de grote stenen ligt, en merkt hoe het water soms over je, soms alleen langs je gaat. Het zijn je handen die de rivier kunnen lezen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten