26 augustus 2018

En wolken

En altijd wil je terug naar de zee. En zul je teruggaan naar de zee. Voor altijd.

Soms wil je een beetje alleen zijn met de zee. De lange rit in de tram. Een meneer spreekt je aan. Het wordt een fijn gesprek, voor de hele rit. Maar het is alsof je onderweg niet goed hebt kunnen kijken naar de zee. Zoals dat hoort.

Na aankomst niet te lang wachten. Het is tijd om te gaan, naar daar.

De zee glimlacht.

De zee raast naar het land. Als verontwaardigd. Dit kun je zijn, zegt ze.

De nacht is hoekig. Je valt van de ene in de andere droom.

Een vroege ochtend. De zee heeft zich neergelegd. De wind is er nog, in alles.

En de wolken. Ze zijn genereus. Ze lijken verhalen te bevatten.

Verhaalverlangen.

Die dag lijkt de zee soms als een muur. Je begrijpt het woord einder, waar het vandaan komt. De lijn daar, aan het einde, lijkt extra dik aangezet. Alsof je echt daar over de rand zou kunnen vallen, en verdwijnen in een niets. Wat je ziet is het in elkaar gedrukte perspectief als in een telelens.

Een mooi en breekbaar gesprek over hoop, verdriet, machteloosheid, verbinding. Je voelt je veilig, naast mensen die je dierbaar zijn. Je voelt je dankbaar.

Iets over het verdriet van de zee.

Bij het eten gaat het gesprek verder, in breekbaarheid. Woorden ontroeren je diep.

Je brengt je verhaal. Je moet het een beetje opnieuw naar je toe halen, en daarna neemt het je weer over.

Het maakt je nederig. Je hoort dat je woorden ergens naartoe gaan, dat ze bewegen in mensen, dat ze in hun verhalen naar je terug komen. Meer had je nooit durven hopen.

Een mooi gesprek aan de zee. De muur is er nog. De zon komt terug.

Een vroege avond. Je staat op de pier. De zee is weer anders.

De zon gaat bijna onder. Het is wonderlijk.

In de verte daar, en in de verte daar zie je een onweer. Maar hier is de lucht open. Spelen de kleuren met elkaar.

Een man komt naar je toe en begint te vertellen. Hoe het was, toen hij hier als kleine jongen woonde. Hoeveel vis er nog was. En hoe de vis nu allemaal weg lijkt te zijn. De vervuiling, meneer.
Hij vertelt ook hoe elke keer opnieuw de zon die ondergaat zo mooi is.

In de nacht is er nog vuurwerk, het geluid klopt niet, denk je. De zee zou het anders willen.

Een vroege ochtend. De wind is gedraaid, komt uit het land. Alles is weer anders.

De zee is als een trage huid. Beweegt en laat zich bewegen. Dit kun je ook zijn, zegt ze.

Een gesprek over boeken. (Je voelt je elk jaar als een klein kind zo gelukkig dat je daar zomaar mag zitten.)

Je goede vriend zit daar. Zonder het te beseffen heeft hij net een nieuw woord uitgevonden. Affluisteren.

De zee heeft je iets toevertrouwd. (Een vriendin zou zeggen dat zij het al lang wist.)

Op weg terug naar huis.

Ongemerkt fluister je nog iets naar de zee.

De zee blijft.

(Je hoefde het verhaal niet helemaal uit te leggen, ze wist het al.)

Iets kan blijven.

19 augustus 2018

Wild

De mevrouw in de winkel vraagt waarom je elke week dezelfde soort kaas koopt. Ze vraagt – hopelijk licht ironisch – wat er mis is met jou. (In die Amerikaanse films kunnen ze dat zo goed roepen. “What’s wrong with you?!”). Je legt het uit. Je veronderstelde dat het algemeen geweten was, zeker ook door haar. Je universele saaiheid. Dus. Ze lijkt nog niet helemaal overtuigd. Daarna leg je uit dat er in je hoofd wél allerlei wilde dingen gebeuren. (Om een of andere kosmische reden beginnen mensen steeds te glimlachen als je dat zegt. Misschien denken ze wel dat je een zekere mate van ascetisme bezit en dat je gezegend zou zijn met een eveneens zeer lichte mate van discipline.) Ze denkt na en zegt dan dat ze wel eens graag in jouw hoofd zou kijken. (Om een of andere reden, waarschijnlijk ook kosmisch, heb je dat ook al van meer mensen gehoord. Het verbaast je in hoge mate.) Bij wijze van wild antwoord zeg je dat er geen toegangsprijs gevraagd wordt. (Er worden wel geen geleide bezoeken georganiseerd. Dat had je er nog bij moeten zeggen.) Tijdens de duur van dat gesprek heeft ze de kaas gewogen en ingepakt.

Het zit zo, met die kaas. Elke week vraag je ongeveer een halve kilo. Het is telkens een soort wedstrijdje met de mevrouwen in de winkel. Op het zicht zien hoeveel een halve kilo is. Als er een meneer staat, is het blijkbaar minder een issue. (Hij trekt zich er ook niets van aan als het maar iets meer dan 400 gram is of zo. Misschien is hij wel heel gelukkig. In het algemeen en zo.) Eigenlijk maakt het je helemaal niet uit. Vandaar dat je er, vanuit een diep ethisch besef, ook telkens aan toevoegt – elke week natuurlijk – dat het ongeveer een halve kilo mag zijn. Er is een zekere afstand, in tijd en ruimte, tussen de plek waar de kaas gesneden wordt en de weegschaal. De mevrouw snijdt een stuk af, en jij kunt zien dat het ongeveer 470 gram zal zijn. (Zou ook 471 kunnen zijn, maar goed.) En dat gesprek over het veronderstelde gewicht voltrekt zich tussen die ene en die andere plek.

En hoe het zit met dat wild? Eerst moet je nog iets anders vertellen. Als het een werkweek is, maak je elke ochtend je boterhammetjes. Wat geheel in de universele saaiheid past. Wat je maakt, qua boterhammetjes, is ook enigszins voorspelbaar. Maar dat is niet alleen een bewijs van saaiheid, het is ook een spirituele oefening. De herhaling, het rituele karakter ervan, de lichte wijzigingen (de kaas blijft wel hetzelfde, maar het brood verandert), die dingen werken als een soort mantra, op een of andere manier, waardoor diepere lagen van je ziel kunnen bevrijd worden. Soms is er een lichte confrontatie tussen dingen uit die diepere lagen en de wilde dingen die in een wervelwind met elkaar in confrontatie gaat. Soms weet je niet meer of de diepere lagen wild zijn, of net niet, en of de wilde dingen mogelijk van een heel andere plek komen. Maar over die wilde dingen later meer dus. Het gaat dus heen en weer allemaal. Maar je bent wel geoefend in het activeren van je pokerface, zodat niemand dat ziet. (De echte kenners, of kensters, kijken wel dwars door die pokerface heen. Wat misschien wel wil zeggen dat zij ook inzicht hebben in jouw wilde kant.)

Op spannende dagen, wanneer je jezelf echt mag belonen voor het volbrengen van een of andere grote taak, ga je je wel eens te buiten aan water met bubbels. Dat is natuurlijk heel decadent. Maar na één glaasje kun je wel weer overschakelen op plat water natuurlijk. Het moet ook niet te wild worden. In je hoofd gebeuren er op zo’n momenten, afhankelijk van het gezelschap, mogelijk wel allerlei wilde dingen. Maar daarover dus later meer. Het kan onder meer afhangen van wie er recht tegenover jou zit, en de gradaties van gekleedheid. Maar natuurlijk vooral van de spitsvondigheid van de intellectuele verfijnde grappen.

Toch nog even over die kaas. Je lust natuurlijk wel heel veel soorten kaas, maar dat wil nog niet zeggen dat je de hele tijd al die verschillende bijzondere smaken tot je toe moet laten. (Dat geldt ook voor de wijn en het bier, vanzelfsprekend.) Je kunt het verlangen ernaar koesteren, en dan op het moment dat het zich aandient overgaan tot het verfijnde genot. In het algemeen behoort het uitstellen van genot tot jouw kerncompetenties. (Voormalige geliefden kunnen nu met hun ogen rollen.) Daar zijn ook diepe kosmische redenen voor. Maar dat alles neemt niet weg dat op een onbewaakt moment diverse wilde dingen zich zomaar aandienen, in je hoofd dus. Die niet noodzakelijk met kaas te maken hebben.

Je proberen voor te stellen hoe een bepaalde kaas zal smaken, dat is al een avontuur op zich. Er zijn mensen die zich gewoon op de kaas storten en pas na het consumeren mogelijk een of ander verhaal erover kunnen vertellen. Je zou kunnen zeggen dat de liefde pas nadien komt. Er zijn zelfs mensen die gewoon kaas willen, maakt niet uit welke, als het maar kaas is. Voor jou is de concrete kaas in kwestie toch een deel van een verhaal, denk je.

Het poetsen van je huis is een activiteit die zich meestal afspeelt op een zondagvoormiddag. Je wacht wel tot het ongeveer tien uur is. (Ongeveer, het kan ook 9.56 uur zijn.) Zo stoor je de buren niet te vroeg met het geluid van je stofzuiger. De keuze van de muziek tijdens het poetsen is altijd een licht existentiële kwestie. Bij de meest recente poetsbeurt werd het Blue & Lonesome van The Rolling Stones. Je krijgt altijd rillingen als jonge mensen het woord vet voor allerlei dingen gebruiken. Maar op die plaat, het kan niet ontkend worden, is de blues vet. Bij het poetsen moet je soms ingewikkelde bewegingen maken. Die hebben te maken met je lange lijf en de bochten waarin je je moet wringen om met de stofzuiger onder de kast of je bureau en met de dweil onder je bed te komen. Maar door Blue & Lonesome komen er spontaan nog diverse andere bewegingen bij, waarvan sommige van licht wilde aard. Het bluespoetsen is aan te raden.

Er zijn mensen die beweren dat je niet alleen ascetisch, gedisciplineerd maar zelfs ook ernstig zou zijn. Je hoorde het een tijdje terug nog eens zeggen door een groot klein meisje. Ze verzekerde je met veel nadruk dat je niet raar bent, alleen een beetje ernstig. Wanneer ze twaalf wordt, en dat gaat binnenkort gebeuren, moet je haar een grap uitleggen. Het is een grap van het lichtjes aangebrande soort, zou men kunnen zeggen. Toen jij als kleine jongen van de gemeenteschool, waar je de eerste vier leerjaren had gedaan, overging naar het Klein Seminarie, was er tijdens een speelkwartiertje een traumatisch moment. In het groepje jongens werd die bewuste grap verteld, en jij begreep hem niet. (Door, ongetwijfeld, ook toen al jouw universele saaiheid.) Maar je lachte wel dapper mee, want je dacht dat dat zo hoorde, omdat men anders zou kunnen denken dat je saai was. (Wat ze sowieso al dachten waarschijnlijk, gezien – onder meer – je atletische bouw en je perfecte beheersing van diverse turntechnieken. En ook wel door die grote kop waarschijnlijk.) Ondertussen begrijp je de grap wel en zul je die dus binnenkort uit moeten leggen. De wilde gedachten die in de loop der eeuwen in je hoofd kwamen zijn wel verfijnder dan die grap. Gelukkig.

En hoe het met dat wild zit? Misschien is de toegang wel vrij. Of zoiets. Of is het voor een andere keer. Of zoiets. 

18 augustus 2018

Het ritueel van deze tijd van het jaar

Je doet het elk jaar, rond deze tijd. Of beter: het komt elk jaar naar je toe, rond deze tijd.

Waarschijnlijk is het een ritueel geworden. En weet je niet meer zeker in welke volgorde herinnering en ritueel komen.

Je kijkt naar de woorden, hoe ze komen. Het verhaal is anders geworden, in al die jaren. Soms is het weg, moet je jezelf uitleggen wat er gebeurd is. Soms komt het onverwacht naar je toe, en neemt het je over.

Je herschrijft het verhaal elk jaar. Een momentopname, telkens weer. Iemand die je lief is, ziet hoe je verhaal verandert, zij weet het, weet waarom je het doet.

Volgend jaar zal het twintig jaar zijn. Je moet het drie keer natellen, het is waar.

Die zomer van 1999. De lichte koorts, wekenlang. De dag van de zonsverduistering, de felle koorts. De dag nadien bezoek bij de dokter. Enkele dagen later een voorlopige diagnose. Controle in het ziekenhuis. En nog wat later, het gesprek in dat kamertje. De man begint te vertellen over allerlei cijfertjes en behandelingen. Je kunt niet goed volgen. Je vraagt het, voor alle zekerheid. “U zegt dus, als ik het goed begrijp, dat het kwaadaardig is.” (Of iets in die aard.) “Ja natuurlijk, maar dat wisten we toch vorige week al.” “Ja, jullie wel, maar ik niet.” (Dat laatste heb je niet gezegd.) Na het gesprek, beneden in de grote hal, vraag je het nog eens aan je dokter, die lieve man. “Hebben ze nu dus eigenlijk gezegd dat ik kanker heb?” Ja, dus. Thuis, eerst even wenen. Daarna al je vrienden opbellen, een voor een. Tot je zelf gelooft wat je hun zegt.

Die zomer, dit moment, ongeveer.

Elk jaar schrijf je er een stukje over, sinds toen. Misschien weet je eigenlijk niet meer zo goed waarom. En misschien is dat ook helemaal niet zo erg. Het ritueel voelt goed.

Misschien gaat het over buigen voor het leven.

Het heeft je veranderd. Het is geschreven in je lichaam, naast de andere woorden en niet-woorden die er al waren.

Je kunt je niet meer voorstellen dat het litteken op je buik er niet meer zou zijn. Ook al heeft het zich in je huid teruggetrokken. Zoals een landschap zichzelf neerlegt.

Als je niet elke keer opnieuw zou buigen voor het leven zou het je zomaar kunnen ontglippen.

Daarom doe je het, besef je.

Misschien doe je het met alles. Ben je een herverteller. Die paar verhalen die je bent telkens opnieuw vertellen. Om dan te kunnen zien hoe ze elke keer een beetje veranderen. Zonder die zee in je huid zou je verloren zijn.

Je had het je voorgenomen, toen het een beetje voorbij was. Dat je het leven nooit nog vanzelfsprekend zou vinden. Vandaar de rituelen. Zoals dit.

En terwijl je schrijft, is het of je huid zich ontspant, en de tranen bevrijdt.

Je besefte het pas na een tijd. Dat je je leven had kunnen verliezen. Dat je veel geluk hebt gehad. Het is wel goed, denk je, na al die tijd, om het zo eenvoudig te formuleren. Zo licht.

En misschien is je ritueel er wel vooral voor de anderen. Zij die je door die tijd hebben gehaald, die je bij het leven hielden. Je zult hen nooit echt kunnen zeggen wat het voor je betekende, dat ze bij je bleven. En zij die er niet meer zijn. Aan al die mensen heb je beloofd dat je het leven zou koesteren. En ook daarom mag je nooit vergeten.

Je weet nog hoe het voelde, daar achter in de tuin. Toen het donker werd, de zon was even weg. En je begon te rillen.

Iemand zou je kunnen vragen of het nu nog altijd niet voorbij is, of het niet een soort zelfkwelling is om dat verhaal telkens weer op te zoeken. En eigenlijk kun je niet echt goed antwoorden op die vraag. Het is gewoon goed zo, denk je.

Het ritueel helpt je om te beseffen dat je misschien toch een beetje aan het hollen was. Het brengt je even terug, terug bij telkens opnieuw beginnen.

Het is zo’n cliché dat je het nauwelijks durft zeggen, maar toch. Sinds toen ben je dankbaar voor elke dag. En door dat telkens opnieuw ook te zeggen, door die kleine buiging elke avond voor je gaat slapen, houdt het je dicht bij de zee.

Je lichaam is een herverteller. In dat besef heb je de vrede gevonden. Het beweegt niet in een lijn vooruit. Maar wel in langzaam verschuivende cirkels. Als het water dat komt en gaat en komt en gaat. Misschien kan je huid het strand zijn.

Soms besef je pas dat je lichaam er is als het je in de steek laat. Het is goed je dat te herinneren, telkens weer.

Misschien is het een trage dans. Je kijkt naar het leven in je adem.

En binnen enkele dagen ga je weer naar de zee, net als toen. Toen, enkele dagen nadat je de woorden gehoord had die zegden wat er met je aan de hand was. Je ging naar de zee, om met haar te praten. Het duurde lang eer ze antwoordde. (Zoals steeds.) Ze zei dat het allemaal goed zou komen. En het was goed. En even later begon je lichaam hevig te schokken, en de nacht daarna nog een keer. En iemand bleef bij je. En alles kwam goed.

En hoewel het misschien erg leek op alle vorige is dit ritueel toch weer een beetje anders geworden. In de dans die je herhaalt zie je telkens nieuwe dingen, misschien nauwelijks waarneembaar, of onzichtbaar voor alle anderen. Maar dat geeft niet.

Het is goed om deze tijd van het jaar niet zomaar voorbij te laten gaan.

16 augustus 2018

Iets met stilte

‘Weet je nog hoe we daar zaten? Zo tegenover elkaar? We bleven kijken, zonder iets te zeggen. En ik kon jouw ogen niet verlaten.’
‘Ja, natuurlijk. Ik vond het dapper van jou. En van mij eigenlijk ook wel.’
‘Soms weet je niet waar de stilte is, en daar konden we haar zomaar aanraken.’
‘Het klinkt raar misschien, maar ik kijk graag naar je handen. Ze zijn jouw beweging. En soms zie ik daar de stilte.’
‘Ik kijk soms naar de tijd in mijn handen. Ik zie waar ze vandaan komen, wie er nog woont in die handen. En dat maakt me rustig, het voelt goed dat ze bij me zijn.’
‘Ze zijn groot, veel groter dan de mijne. Toen ik ze voor het eerst zag, wist ik dat er een plek was waar ik graag wou zijn.’
‘En is het daar stil?’
‘Ja, soms wel. Soms ben je rusteloos, en zie ik dat je pijn hebt. En soms ben jij de plek waar alles stil wordt.’
‘Dat zal altijd een moeilijke gedachte zijn. Maar als ik er niet te veel over nadenk zou dat een mooie gedachte kunnen zijn. Het is een droom eigenlijk, dat ik dat zou kunnen zijn.’
‘Jij beseft soms echt niet wat je al wel bent.’
‘Ik word een beetje verlegen nu.’
‘Soms denk ik dat ik zelf niet goed besefte dat ik altijd maar vooruit liep of zo. Alsof stilte alleen maar de afwezigheid van lawaai in mijn hoofd was. Maar het is iets anders, en dat anders is mooier. Maar ook moeilijker. Daar waar het stil is, kun je vallen, kan iemand je naar zich toe trekken.’
‘Ja, dat is zo. Iemand kan je willen hebben.’
‘Ik denk dat jij verlangt naar een trage stilte. En dat is goed, het mag.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt. Misschien verlang ik naar een plek waar ik even mag blijven, zonder dat iemand me wil hebben. Tegelijk ook een plek die ik kan zijn voor iemand, waar iemand gewoon wil zijn. Zou dat kunnen?’
‘Ja.’
‘Toen we daar zaten, vroeg ik me af of je je niet vergist had. Dat je dacht dat ik iemand anders was.’
‘Ik had me niet vergist, wees maar gerust.’
‘Ik zei het je al eerder, dat ik de grammatica niet ken, die toch niet.’
‘Maar je kunt wel goed lezen. Beter dan wie ook. Dat heb ik geleerd van jou. Dat je veel meer kunt zien dan je eerst dacht dat er was, en dat de woorden dingen doen oplichten. Ik dacht altijd dat ik de woorden niet nodig had, dat mijn lichaam alles wel wist en alles zou doen. Maar zo is het eigenlijk niet, het loopt in elkaar over.’
‘Jij hebt wel een veel rustiger lichaam vind ik. Ook als het wild is. Het is alsof je het niet moet bevragen. Jij zult denk ik niet zo gemakkelijk het gevoel hebben dat je je lichaam draagt, als een zware grote jas of zo.’
‘Dat klopt. Maar toch. Je hebt me aan het denken gezet, met wat je vertelde over dingen die in een lichaam geschreven zijn. Als woorden, of als niet-woorden. Ik kijk nu beter naar hoe ik beweeg, en het is alsof ik nu mijn adem zie, terwijl ik daar vroeger nooit vragen over stelde.’
‘Het is wel een mooie gedachte eigenlijk, dat je dus vooral niet onbevlekt moet zijn, daar waar het stil is.’
‘En is er dan ook geen verlossing in de stilte?’
‘Het zou mooi zijn als we geen verlossing meer nodig hebben.’
‘Alleen stilte.’
‘Alleen stilte.’
‘Een belofte, zonder hemel.’
‘Soms heb ik schrik van het verlangen. En soms kan ik er gewoon naar kijken. In de stilte is het niet weg. Het is, gewoon.’
‘En soms ben ik ook wel heel erg blij dat het af en toe helemaal niet stil is. Ik wil me wel verliezen, af en toe. Dat heb ik ook nodig.’
‘Ik weet het. Het is zo mooi, dat je je niet afvraagt of je dan wel terug zult komen. Alsof je dat niet hoeft te weten.’
‘Ik ben wel een beetje bang eigenlijk, maar dat hoort er ook bij.’
‘En wil je dat ik met je mee ga, naar waar het niet stil is?’
‘Misschien. Dat weet ik nog niet.’
‘Dat is goed.’
‘Het is goed dat we toen gekeken hebben.’
‘Heel goed.’

12 augustus 2018

Kleine aarzelingen


In de war zijn. Proberen uit te leggen dat je op een of andere manier kunt zien in je lichaam dat het weet waar het naartoe zou moeten, nog voor jij het weet. Je afvragen of dat wel ergens op slaat. Horen dat het helemaal duidelijk is. Dankbaar, uitgesteld.

Soms is er een verlangen naar niets. Soms is er een verlangen naar troost. Soms is er een verlangen naar verhalen die naar je toe komen.

In de trein terug, na het festival. Soms ineens overvallen worden door een licht verdriet. Iets trilt, ergens in je lichaam. Het is welgekomen.

Je lichaam is hoekig. Je rug wil niet mee, je ziet je buik, ergens in je hoofd. Het is wachten tot het thuiskomen.

Je zit te werken, iets moet dringend af. Het stoort je tegelijk. Je wilt het wel af hebben, maar je zou eigenlijk vooral ginder willen zijn. Bij je vriend, voor de koffie. Het is inderdaad niet jouw aard (en dus volstrekt onaanvaardbaar) om te laat te komen. Het wringt. Misschien wil je dit wringen niet meer.

Later, bij de koffie. (Onderweg was er ook nog eens tegenwind, de kosmos maakt het je niet gemakkelijk.) Je stem hapert even.

Op het veld. Je loopt terug van de tent, waar het woordoptreden was. Iemand vraagt je of je kinderen hebt (nadat iemand anders eerder al vroeg of de jonge vrouw naast je misschien je dochter is). Je probeert het uit te leggen. Soms gaat het gemakkelijk.

Even later, op het veld. (Je bent al een uur aan het vertrekken.) Je hebt een belangwekkend gesprek, met die twee jonge mensen die je zo waardeert. Je kijkt naar je eigen hevigheid. Iets tussen trots en schaamte, een beetje in de war. Hoe de dingen het van je overnemen, of gewoon hoe belangrijk het voor je blijkt te zijn.

Je denkt aan iemand. Je zou haar verhaal willen horen. Het lijkt te lang geleden. Je weet niet goed hoe je dat moet zeggen.

Die trui, in die zachte stof. Je houdt ervan, hoe het voelt. Alsof het je zachter maakt.

Eigenlijk ben je gewoon heel erg gelukkig met die oude platenspeler, die nieuw in je huis is. Je herkent de geur, die misschien wel veertig jaar teruggaat.

In de trein. Je leest het artikel in het weekendmagazine van de krant. De vragen. Een vraag is wat je favoriete geur is. Je denkt na. Veel geuren komen door je hoofd, herinnergeuren. (Ook die van de platenspeler.)

Weer daar zijn, waar je vandaan komt. De gezichten zien. Mensen herkennen je. Ze lijken blij je te zien, na al die jaren. Het ontroert je.

Gesprekjes. Misschien kun je dat wel. Ze vragen naar je kinderen. Die er niet zijn.

Je beweegt in en uit verhalen.

Hoe de tijd beweegt. Waar je was, waar je naartoe bent gegaan.

Je begrijpt iets meer over hoe je beweegt. En waar je staat.

In de trein. Een vraag. Wat je met je leven gedaan hebt. 

Je ziet voor het eerst de klok. Het raakt je. Diep.

Je dacht het al enkele dagen, dat je die plant kwijt was. Het maakte je droef. Je ziet dat de plant misschien wel terug zal komen. Iets van genade. Je terras wil je iets leren.

Misschien is het goed geweest, voor een zondag. Misschien mag het regenen.

11 augustus 2018

Hardcore

Het is nog warm, bij het begin van de week.

Na het maken van de foto ga je snel weer naar huis, om daarna weer te vertrekken. De trein, voor een bezoek bij een goede vriendin, in een andere stad. Het is een mooie gewoonte, er is iets van rust in, hoe de tijd beweegt. Mooie gesprekken, over kinderen en ouders, over waar je machteloos bent. Je wenst haar zoveel. Het is warm buiten. De soep is lekker. Je ziet iets van de tijd die jullie delen. Het maakt je dankbaar.

Die avond. Je moet nog een stukje schrijven. Het zit al een paar dagen in je hoofd te wringen. Het is er nog niet helemaal. Het zal moeten komen in het schrijven. De woorden zullen je meenemen naar wat je zult schrijven. Iets in jou roept het uit van kwaadheid. Terwijl je schrijft, voel je waar je naartoe gaat. Het is klaar. Het zal twee dagen later gepubliceerd worden. Je weet niet helemaal zeker of het wel goed is, of je iets nieuws gezegd hebt. Er mag een nacht over gaan.

De warmste dag van de week.

Je doet het tijdschrift open, begint erin te bladeren. Ineens zie je iemand die je kent. Tot je beseft dat je het zelf bent. (Het is onnozel, maar zo is het echt, er zit een soort herkenningstraagheid in je hoofd, zeker voor afbeelding van jezelf.) Het is wat, met die vliegtuigen. (Het maakt je eigenlijk een beetje verlegen. Misschien moet je proberen het te omarmen, of zoiets.)

Je stuurt het stukje door, het is uit je handen. Het is telkens een beetje raar, wat er daarna gebeurt. Dan is het daar, ergens. Mensen gaan het lezen, misschien, misschien een paar. Het zal bewegen in hun hoofd, misschien. Het gaat ergens naartoe. Het blijft een mysterie, hoe dat werkt. Het verwart je, steeds.

Die nacht sta je op om naar de wind en het onweer te kijken. De bomen voor het raam zwiepen heen en weer. Je ziet de dreiging, daar. Je voelt je veilig, hier. Het is ooit anders geweest.

Een andere dag. De ochtend is anders dan de vorige, de ochtend ademt anders dan de vorige.

Je bladert door de ene krant. Je ziet een groot stuk, waar jij een groot stuk van schreef. Het is wel fijn dat jouw naam er dit keer niet bij staat. Je bladert door de andere krant. Je ziet iemand die je kent, je bent het weer zelf, stel je vast. Je kijkt naar die man op die foto en probeert te geloven dat jij dat bent. (Misschien is het fijn, maar je weet niet goed of je het wel fijn vindt. Hopelijk zien de mensen alleen je woorden, en niet jouw hoofd.)

Je vertrekt naar de trein. De buurvrouw roept iets over meer lucht in de lucht. Ze heeft gelijk.

Je bezoekt een vriendin. Jullie wandelen door de stad. Haar verhalen ontroeren je. Soms weet je even niet of je genoeg vraagt, om nog meer te kunnen luisteren. Soms ben je een beetje klein. Soms zie je herinneringen, aan de tijd, aan vormen.

Terug thuis. Je ziet dat het stukje, daar, begint te bewegen. Het beweegt langs mensen, daar. Misschien deelt het iets, op het juiste moment. Je hoopt dat je het ooit zult kunnen, de juiste woorden vinden om te zeggen wat je zoekt, door het te zeggen. Dat jouw woorden daar bewegen, het maakt je hier een beetje verlegen. (Soms is het alsof de woorden tegen jou zeggen dat het mag, dat je hen mag aanraken, dat je niet bang moet zijn.) Dat die mensen daar allemaal jouw naam zien, het verwart je.

De affiches uitladen en op mooie stapeltjes leggen. (Je bent wel blij, eigenlijk, dat jouw hoofd er niet tussen ligt. Dat kunnen anderen beter, hoofd zijn.)

Een andere dag. Je werkt in een stilte, het voelt goed.

Een vergadering. Je probeert uit te leggen wat je hebt voorbereid, de voorbije weken. Terwijl je het vertelt, zie je het. Het legt zich goed neer, ergens.

Je worstelt een beetje met wat je zou willen zeggen en  vragen bij de dokter, maar je ziet het, terwijl jullie praten. Je weet wat je moet doen.

Een avondgesprek, in wat een sauna lijkt. Soms zie je de woorden in je hoofd. Soms zie je het veld waarbinnen ze bewegen. Je luistert graag naar de anderen. Bij het nagesprek besef je ineens hoe lang je dit al doet, ondertussen. Een goede vriend zegt dingen waar je nog nooit aan had gedacht.

De nacht is kort.

Een andere dag. Je maakt je klaar om te vertrekken, bijna tot aan de zee. Men heeft je gevraagd om te gaan spreken, op een festival. Hardcore. Dat staat erbij. In de trein lees je alles nog eens goed door. Je presentatie heb je de voorbije dagen gemaakt. Je bladert door het boek waarover je gaat spreken.
Je wandelt van het station naar het festivalterrein. Het kaartje dat je in je hoofd had, blijkt met de werkelijkheid overeen te komen. Terwijl je op die weg loopt, komt het lawaai dichterbij. Je bent op de goede weg.

Je loopt het terrein op. Het is een wereld die je nog niet kende tot nu toe. Misschien ben je wel een van de enigen hier die niet deels in het zwart is en geen tattoos of piercings heeft. Je bent ongetwijfeld je saaie zelf. Misschien ben je een beetje bang. Je moest er op tijd zijn, maar het tijdschema ligt al behoorlijk door elkaar. Je bent er nu toch, je kunt ook gewoon kijken. Je staat aan de rand van de tent, waar jij straks moet spreken. Op een of andere manier voelt het rustig, terwijl een stukje verder het zware geluid dendert. De mensen zijn eigenlijk allemaal heel lief. Je begint te praten. Je luistert naar je stem, in het Engels. Je was bang dat de woorden niet zouden komen, ze komen wel. Enkele mensen zitten aandachtig te luisteren. Je onderwerp is niet zo hip waarschijnlijk als dat van de mevrouw van Animal Rights die voor je kwam. Maar het geeft niet, je bent er nu toch. Je vertelt rustig verder, binnen de tijd die je voorzien had.

Bij het buitengaan vraagt de jongen aan het onthaal waarover je lezing ging, en of je de zaal gevonden had. Hij was graag komen luisteren zegt hij.

Op weg terug naar het station begint het steeds harder te regenen. Je hebt nog een lange reis terug voor de boeg. Je bent blij dat je niet te lang moest blijven, maar je voelt je dankbaar dat je die andere wereld, die je nog niet kende, hebt mogen zien.

Je reist terug in het boek dat je aan het lezen bent. Ergens in Italië, tijdens de oorlog.

05 augustus 2018

Iets met idioot of zo

Je krijgt bericht dat het artikel in de Nederlandse krant dan toch zal verschijnen. Normaal op maandag. (De mevrouw in de krantenwinkel blijft erg nieuwsgierig.) Uiteindelijk op dinsdag. Waarschijnlijk. Of toch – nu zeker – op woensdag. Je zou kunnen zeggen dat het een grote foto is bij het artikel, qua understatement.

Een avond eerder. Een fijn gesprek. Soms is er een lichte bries, ergens, merkbaar. Soms begrijp je je eigen verhaal maar door het te vertellen. Je stottert een eind weg, in je hoofd toch. Je ziet brokken van wat het zou kunnen zijn. Op een of andere manier voelt het goed.

Een volgende ochtend. (Ondertussen met die krant.) De fiets staat klaar om te vertrekken. Je hebt alles netjes uitgerekend. Als alles goed gaat, zul je om 10.30,00 uur aankomen op je bestemming. onderweg kom je nog een vriendin tegen. (Je laat even de krant zien, zij vindt het wel leuk. De hoofdredacteur had gezegd dat je op Herman Van Veen lijkt.) En er is ook nog redelijk veel wind. Normaal zou je onderweg nog een berichtje moeten sturen dat je zeven minuten te laat zult zijn. Je doet het toch maar niet. Wild leven…

Een wonderlijke dag. Mooi hoe een gesprek gewoon door kan gaan, jaar na jaar. Het ontroert je diep. Je stottert verder in het verhaal. Ze begrijpt alles, meteen. Zoals steeds. Het is mooi, zo ouder worden. En dat dansen, dat komt er nog van.

Zou er iemand gemerkt hebben, ergens, dat je in de krant staat? Eerst terug naar huis fietsen. En de wind is gedraaid, natuurlijk… Het is een beetje ploegen.

Enkele mooie reacties. En ook iemand die je een bericht stuurt om je te zeggen dat je een achterlijke idioot bent en dat je jezelf best zo snel mogelijk zou moeten ophangen. (En dat allemaal door die vliegtuigen…) Na rijp beraad met jezelf beslis je dat toch maar niet te doen. (Anders zou dat dansen niet meer kunnen natuurlijk.)

(Fascinerend toch, dat iemand de moeite doet om je ergens online op te zoeken om te zeggen dat je een idioot bent.)

En alle klussen die nog moeten gebeuren. (Soms schuift de vakantie naar de achtergrond, ergens.)

Eindelijk kunnen schrijven over dat boek. Pas tijdens het schrijven ontdek je of je het boek eigenlijk goed vond. Het is telkens een avontuur. (Je begint er altijd met een beetje tegenzin aan.)

Tussendoor hoop je dat iemand veilig en wel uit het verre zuiden terug zal komen.

Een andere dag. De schilderwerken beginnen. Eerst de randjes, daarna het stuk ertussen.

En thuis nog de teksten. Het was genoeg, voor een dag.

(Schrijven over dansen brengt het weer in balans.)

Een andere dag. Je leest een stuk in de krant. Het maakt je meer dan rusteloos. Het zal nog de hele dag duren, en de nacht daarna. (Roepen in je hoofd, telkens opnieuw. Een rusteloze kramp in je lichaam. Je moet wachten tot die weg zal gaan.)

Nog een stukje schilderen. Soms zijn er zwarte gaten in een muur. Ze lijken de kleur op te zuigen. Het gesprek over ronde en platte borstels, en hoe je grootvader dat deed.

Op weg voor de boodschappen enkele gesprekken. Iets over boeken.

In de winkel kijk je naar een beweging.

Een mooie namiddag. Het is lekker fris in het museum. Mooie gesprekken. Keuzestress bij het kiezen van welke smaak van frozen yoghurt je wilt en welke van de 400.000 toppings je erbij wilt. Je verhaal gaat langzaam liggen. Treinafscheid.

(Tussendoorverdrietjes, de hele week al. Misschien is het door het verhaal dat zich neerlegt.)

Een vroege zondagochtend. Licht wrakkig sta je op, na een woelnacht. Het is lekker koel buiten. De koelte verkent het huis. Je schrijft je woelwoorden in een ruk uit. Daarna zijn ze een beetje weg.

De voorziene tocht valt weg. Poetsen dan maar. Dat moet ook gebeuren.

En eigenlijk zou je de korte nachten wat moeten wegslapen. Het lukt maar een beetje.

Een nieuw boek beginnen. Het is lekker buiten.

(Zondagsverdriet.)

Zouden die sandalen het na al die jaren dan toch gaan begeven?

Misschien ga je werk maken van het pianoproject.

(Je buik wil je iets zeggen, denk je.)

De wind gaat door het huis.

Even de planten nog.

03 augustus 2018

Zullen we dansen

‘Moet ik hier gaan staan?’
‘Het woord moeten is hier niet van toepassing, zoals je zou moeten weten.’
‘Moeten weten.’
‘Dat begint al goed hier.’
‘Ik ga dus hier staan, en dan kijk ik naar jou. Even, voor een tijdje.’
‘Ik moet dus beginnen?’
‘Misschien ken jij de weg voor de eerste stappen.’
‘Nee, dus.’
‘En we gaan dus buiten het kader, een beetje, toch?’
‘Dat is wel het plan.’
‘Het enige beeld dat ik al had in mijn hoofd was er een van het zoeken van evenwichten. Heel traag.’
‘Dat wil zeggen dat je dus niet alleen mag dragen, maar ook gedragen worden.’
‘Met dit grote lichaam?’
‘Ja, en dat ken ik toch al trouwens.’
‘Ik herinner me nog onze worstelpartijtjes van vroeger. In het begin won jij altijd, en na een tijdje niet meer.’
‘Hihi, geweldig. Jij had wel een grootlijfvoordeel misschien. Of misschien liet ik je wel winnen.’
‘Het is al goed.’
‘Kom maar naar hier. Ik denk dat je bang bent.’
‘Een klein beetje maar.’
‘Misschien kunnen we beginnen met dansende handen. Die elkaar net niet raken.’
‘Ze verkennen de lucht. Of zuiveren de lucht, dat kan ook.’
‘De lucht aanraken, alleen jij bedenkt zoiets. Ik glimlach nu al.’
‘Er is veel geschreven in mijn lichaam, dat zie ik steeds beter. Er zijn ook woorden in dit lichaam geschreven. Denk je dat die naar buiten zullen komen als we traag dansen?’
‘Misschien zou het mooi zijn als de woorden wel in je lichaam blijven maar dat het gewicht ervan, dat wat gevoelig is voor de zwaartekracht, zou verdampen bij het dansen.’
‘Dat is een mooie gedachte. Ik wil niet dat de woorden, als ze opduiken, tussen ons in zouden komen, als troebele lucht of zo.’
‘Denk je dan dat je maar één kans krijgt om te dansen? Dat het meteen goed moet zijn? De bedoeling is misschien wel dat het nooit af is, en dat het ook niet goed moet zijn.’
‘Ik zou eens graag voelen hoe het is als ik je draag.’
‘Zal ik hier komen staan zo?’
‘Ja, doe maar. Gebruik me maar als een soort klimrek of zo.’
‘Dat zal ik doen, maar het komt erop aan dat je je niet zomaar laat gebruiken, ook niet door mij. De balans is niet alleen of je mij kunt dragen, het is ook zoeken naar het kantelpunt tussen waar je mij draagt en waar jouw pijn beweegt. En dat je dus het dragen ook een beetje loslaat.’
‘Maar laat ik jou dan niet los?’
‘Nee, je verschuift de balans. En misschien kan ik jou dan overnemen.’
‘Maar ik wil eerst helemaal weten wat jij kunt dragen voor ik me kan laten dragen door jou, zeker door jou.’
‘Dat zul je nooit helemaal weten. Het is een kwestie van vertrouwen, en goed luisteren.’
‘Ben jij niet bang?’
‘Een beetje maar.’
‘Het is alsof ik in mijn hoofd vaag beelden zie van een beweging of zo, maar iets in mijn lichaam is blind, of onwetend. Het is onbekend terrein.’
‘Maar onbekend terrein hoeft geen vijandelijk terrein te zijn.’
‘Maar om daar te komen heb je een grammatica nodig, denk ik, en die ken ik niet.’
‘Waarschijnlijk heb je gelijk. Maar misschien kun je overwegen dat we mogelijk erg op elkaar lijken, wat dat betreft.’
‘Jij valt daar samen met jezelf. Misschien val ik alleen uit elkaar.’
‘Wie weet is dat wel hetzelfde. Voor jou toch.’
‘Ja, maak me maar nog banger.’
‘Hihi. Je bent echt grappig.’
‘Laat me dan gewoon even voelen hoe zwaar je weegt als ik je draag. Eerst zonder en dan met wiebelen. Kwestie van enkele referentiepunten te hebben in het landschap.’
‘En daarna wil ik jou dan eens vooruit rollen, en je mag niet helpen.’
‘Ik heb wel veel scherpe kanten.’
‘Maar die ken ik dus al. En dan nog, dat is niet zo erg.’
‘En daarna beginnen we dus opnieuw, maar dan met de handen.’
‘Ja, dat doen we.’
‘Ik denk dat ik het durf. Ik moet nog even denken wat ik voel, en daarna voelen wat ik denk.’
‘Maar ondertussen ben ik er al, voel maar.’
‘We zijn begonnen.’
‘Nee, we waren altijd al bezig.’

02 augustus 2018

The Only Story

Mooi en intriest. Voorbij melancholisch. Onontkoombaar en beklemmend. Iets over de liefde, over wat we zelf graag willen geloven. En hoe een boek kan laten zien wat personages niet zien, willen zien, kunnen zien. In een beweging van de eerste naar de derde persoon. En in een schitterende taal, zoals altijd. The Only Story van de Britse auteur Julian Barnes (vertaald als Het enige verhaal) is een boek waaruit je soms zou willen ontsnappen, en dat je daarom tot het einde moet lezen.

Vanaf de eerste pagina heb je een thuisgevoel, zoals altijd in een boek van Barnes. Thuis in de zin dat je het gevoel van zijn ingehouden fonkelende zinnen herkent. De superieure manier waarop hij de taal beheerst. Maar ook een thuisgevoel in de zin dat je op je hoede bent. Iets wacht op je onder het wateroppervlak. Wanneer je even denkt dat de vorm vrij klassiek lijkt, weet je al dat er later een omslag zal komen in de vorm. Wanneer je troost verwacht, weet je dat die niet zomaar zal komen. De setting van een oudere man die terugkijkt op zijn leven in het naoorlogse Groot-Brittannië en vooral op de illusies die hij had. Hij deed het al in eerdere boeken, zoals The Sense of an Ending. Een verteller die niet erg betrouwbaar blijkt.

Het is een thuisgevoel, maar eigenlijk meteen ook een onrustig thuisgevoel. Vanaf de eerste pagina heb je een onderhuids gevoel dat de verteller meer een werkelijkheid bezweert dan beschrijft. Onheil zal komen, denk je. En stiekem hoop je dat het voorzichtig zal komen, als een warme herfstige melancholie. Maar dat zal je niet gegund worden. Een verteller die bitter wordt en wild om zich heen slaat zou je de omweg van dat vuurwerk gunnen. Maar de briljante taal trekt zich in zichzelf terug, van persoonlijk naar meer afstandelijk. Je blijft in de cocon van de verteller, terwijl je soms zo graag het perspectief van de andere personages zou kennen, wat je enige verlichting zou geven.

Het verhaal is relatief eenvoudig. Een jonge man van negentien, Paul, begint een relatie met een vrouw van een stuk in de veertig, Susan. Hij was door zijn moeder naar de tennisclub gestuurd, ergens in de buurt van London. Dat zou een soort sociale toegangsdeur worden tot de betere milieus. Hij speelt dubbelspel met Susan in de tennisclub. Hij wordt een vaste gast in het huis van Susan en haar echtgenoot. Hun huwelijk is al lang uitgebloed. Er zijn nog twee dochters. Paul vindt het allemaal wel spannend, wil graag de goegemeente uitdagen. Paul en Susan worden uit de club gezet. Maar hij laat zich niet doen. Hun liefde ontwikkelt zich. In zijn hoofd gaat het over DE liefde, alsof dat gewoon een verhaal – het enige verhaal – zou zijn, los van tijd, plaats en milieu. De werkelijkheid moet zich schikken naar het verhaal dat hij in zijn hoofd vertelt. Paul en Susan gaan er uiteindelijk samen vandoor en verhuizen naar de stad. Hij gaat rechten studeren, zij blijft thuis. De barsten in het vertelde verhaal worden duidelijk. Susan raakt niet over een drempel in zichzelf, begint te drinken en komt in een neerwaartse zelfvernietigende spiraal. Tijd, plaats en milieu beginnen steeds meer in te hakken in hun werkelijke leven. Maar de verteller Paul wil toch zijn verhaal voor zichzelf overeind houden. Hij plooit zich zo in de feiten ook naar de sociale druk van wat een liefde zou moeten zijn. En zo gaat het verhaal verder, stap voor stap.

Would you rather love the more, and suffer the more; or love the less? That is, I think, finally, the only question. Zo begint het boek. Het klinkt tegelijk een beetje romantisch, als je dat zo verkiest, en  ook tragisch. En het geeft iets weer van het cerebrale karakter van hoe het verhaal zich opbouwt. In het eerste deel van het boek, in de ikvorm, is er het liefdesverhaal. De verteller kiest vaak voor stellingen over de liefde, vormen van wijsheid, die hij dan becommentarieert. Alsof hij een algemene waarheid over de liefde zou kennen, en alsof zijn eigen liefde daaraan afgemeten kan worden. Al snel laat hij blijken dat hij als verteller een selectie van de feiten weergeeft, waarbij je voelt dat die dus in een verhaal moeten passen dat hij – ondanks al die wijze stellingen – vooral tegen zichzelf lijkt te vertellen. Later in het boek zal blijken dat hij voor zichzelf een klein notitieboekje heeft bijgehouden met allerlei stellingen over de liefde, die hij een voor een begint weg te strepen op basis van zijn ervaring. De verteller zegt dat alle mensen uiteindelijk maar één verhaal te vertellen hebben. In elk leven is er maar één verhaal dat er echt toe doet. Dat is meteen een beetje dubbel. In het grote romantische ideaal is er één overweldigende liefde die een heel leven kan vervullen. Omgekeerd zou het kunnen zijn dat een mens maar één verhaal aan kan in een leven, en als dat dan niet goed is, heb je pech. Als je van het begin tegen jezelf zegt dat die ene liefde dé liefde is en moet zijn, kun je niet anders. En ook als je denkt dat de concrete liefde die je had de enige grote liefde van je leven was (en misschien is dat ook wel zo), dan kun je niet anders dan jezelf blijven overtuigen dat dat is waar je moet zijn. Het tragische gevolg daarvan is dan natuurlijk dat jouw liefde net helemaal niet ontsnapt aan tijd, plaats en milieu.

In het tweede deel van het boek komt de tweede persoon naar voor in de vertelling. Die heeft tegelijk een soort universele toon en spreekt je als lezer direct aan. Je wordt naar het gebeuren getrokken, en je ziet hoe alles uit elkaar valt. Je ziet het nog beter dan de verteller zelf, die hardnekkig iets overeind wil houden dat niet te redden is. Je zou willen ontsnappen soms, omdat het zo onvermijdelijk is, en omdat je weet dat het verhaal nog een heel stuk langer zal duren. Je weet dat er geen troost zal komen.

In het derde deel gaat het boek grotendeels over naar de derde persoon. De verteller is een oude man ondertussen, en kijkt terug op zijn leven. De derde persoon is afstandelijk. De taal trekt zich terug in zichzelf, en dat doet ook de verteller. Je voelt geen opstandigheid, geen echte bitterheid, veeleer een berusting waarvan de pijn wordt gedempt door de beschrijving. Soms flakkeren er dingen op. Maar even vaak lijkt het alsof de verteller niet meer begrijpt wat er eigenlijk gebeurd is. Het is uiteindelijk zijn enige echte verhaal geworden, maar het is tegelijk een vreemd lichaam. Verschuivingen weg van de derde persoon doen je als lezer heel sterk voelen waar de breuklijnen zitten.

Als lezer moet je meegaan tot het einde. Soms zou je echt graag hebben dat je het perspectief zou mogen kennen van Susan, haar man of haar kinderen. Je kunt vermoeden wat er met hen gebeurt, maar je weet het niet. Misschien bestaat het grote enige verhaal alleen in het hoofd van Paul, en heeft hij zichzelf daardoor afgesneden van wat er echt gebeurde. Misschien was de relatie, door het gewicht van de tijd en door allerlei kwetsuren, gewoon te moeilijk en hadden ze geen kans. Misschien heeft de houding van Paul ervoor gezorgd dat Susan wegzonk in zelfvernietiging. Misschien heeft Paul uiteindelijk meer gehouden van het verhaal dat hij zichzelf wilde vertellen over de liefde dan van Susan. Misschien werd hun liefde veel te snel te echt, waardoor ze geen kans kreeg. Misschien heb je geen kans als er maar één verhaal mag zijn. Soms zou je als lezer een klassieker verhaal willen, dat goed afloopt, maar dat zegt iets over jezelf. Soms zou je graag uitkomen bij een zoete melancholie, maar die kans is bij het begin van het derde deel voorbij, dat voel je meteen.

Een citaat bij het begin van het boek stelt dat een roman een klein verhaal is dat meestal over de liefde gaat. Met The Only Story heeft Julian Barnes een roman geschreven die de liefde eindeloos laat spiegelen in een vorm waarbij je als lezer door drie kamers beweegt. In de kamer zie je wat je getoond wordt en weet je tegelijk wat je niet ziet. Soms zou je naar buiten willen kunnen kijken, soms zou je van buiten naar binnen willen kunnen kijken. De schitterende taal blijft je voortstuwen, waardoor je toch niet kunt weglopen van de eenzame tragiek. De titel sluit aan bij de veronderstelde wijsheid die uit zoveel stellingen over de liefde spreekt. Maar die stellingen verdwijnen een voor een, en daarmee misschien ook hun aanspraak op wijsheid. Misschien is de roman een illusie over de illusie van de liefde. En misschien is de roman mee daardoor het enige verhaal dat we telkens opnieuw vertellen.