26 augustus 2018

En wolken

En altijd wil je terug naar de zee. En zul je teruggaan naar de zee. Voor altijd.

Soms wil je een beetje alleen zijn met de zee. De lange rit in de tram. Een meneer spreekt je aan. Het wordt een fijn gesprek, voor de hele rit. Maar het is alsof je onderweg niet goed hebt kunnen kijken naar de zee. Zoals dat hoort.

Na aankomst niet te lang wachten. Het is tijd om te gaan, naar daar.

De zee glimlacht.

De zee raast naar het land. Als verontwaardigd. Dit kun je zijn, zegt ze.

De nacht is hoekig. Je valt van de ene in de andere droom.

Een vroege ochtend. De zee heeft zich neergelegd. De wind is er nog, in alles.

En de wolken. Ze zijn genereus. Ze lijken verhalen te bevatten.

Verhaalverlangen.

Die dag lijkt de zee soms als een muur. Je begrijpt het woord einder, waar het vandaan komt. De lijn daar, aan het einde, lijkt extra dik aangezet. Alsof je echt daar over de rand zou kunnen vallen, en verdwijnen in een niets. Wat je ziet is het in elkaar gedrukte perspectief als in een telelens.

Een mooi en breekbaar gesprek over hoop, verdriet, machteloosheid, verbinding. Je voelt je veilig, naast mensen die je dierbaar zijn. Je voelt je dankbaar.

Iets over het verdriet van de zee.

Bij het eten gaat het gesprek verder, in breekbaarheid. Woorden ontroeren je diep.

Je brengt je verhaal. Je moet het een beetje opnieuw naar je toe halen, en daarna neemt het je weer over.

Het maakt je nederig. Je hoort dat je woorden ergens naartoe gaan, dat ze bewegen in mensen, dat ze in hun verhalen naar je terug komen. Meer had je nooit durven hopen.

Een mooi gesprek aan de zee. De muur is er nog. De zon komt terug.

Een vroege avond. Je staat op de pier. De zee is weer anders.

De zon gaat bijna onder. Het is wonderlijk.

In de verte daar, en in de verte daar zie je een onweer. Maar hier is de lucht open. Spelen de kleuren met elkaar.

Een man komt naar je toe en begint te vertellen. Hoe het was, toen hij hier als kleine jongen woonde. Hoeveel vis er nog was. En hoe de vis nu allemaal weg lijkt te zijn. De vervuiling, meneer.
Hij vertelt ook hoe elke keer opnieuw de zon die ondergaat zo mooi is.

In de nacht is er nog vuurwerk, het geluid klopt niet, denk je. De zee zou het anders willen.

Een vroege ochtend. De wind is gedraaid, komt uit het land. Alles is weer anders.

De zee is als een trage huid. Beweegt en laat zich bewegen. Dit kun je ook zijn, zegt ze.

Een gesprek over boeken. (Je voelt je elk jaar als een klein kind zo gelukkig dat je daar zomaar mag zitten.)

Je goede vriend zit daar. Zonder het te beseffen heeft hij net een nieuw woord uitgevonden. Affluisteren.

De zee heeft je iets toevertrouwd. (Een vriendin zou zeggen dat zij het al lang wist.)

Op weg terug naar huis.

Ongemerkt fluister je nog iets naar de zee.

De zee blijft.

(Je hoefde het verhaal niet helemaal uit te leggen, ze wist het al.)

Iets kan blijven.

Geen opmerkingen: