31 oktober 2010

Scheuren in de aardkorst

Hoe je nieuwe gewoontes probeert aan te leren. Nu je in het nieuwe bent. Hoe je was vastgelopen in zoveel, je wist het eigenlijk al. Maar nu weet je het nog beter. Nu je de kans hebt om te veranderen, opnieuw te beginnen. Goede voornemens zijn er genoeg. Dat alles anders zal zijn, dit keer. Of zoiets. Je lijkt het te geloven.

Eindeloos veel nieuwe systeempjes bedenken. Zo lijkt het wel. Het voelt vrij. Alsof je jezelf zou kunnen heroveren. Een beetje toch.

En de verleiding is er elke keer weer. Om maar snel de hele doos ongeselecteerd te laten. Het ‘ik doe het later ooit nog wel eens’-gevoel. Het zou zo gemakkelijk zijn. Maar je weet dat het niet mag. Nu moet het gebeuren. Het is gewoon wachten, tot alle stappen gezet zijn. Al vraagt het veel van je geduld. Nadien ben je telkens weer blij.

Waaraan je allemaal kunt denken tijdens het schilderen van de deurlijsten.

Pas als een deel van de ballast weg is, weet je hoe zwaar die eigenlijk was.

Ze hadden allemaal gelijk, zij die het je al zo lang zeiden. Je wist het wel.

Je ziet de mensen rondlopen. Je ziet graag mensen rondlopen.

Je maakt lijstjes van alle dingen die nog moeten gebeuren. De volgende dagen, de volgende weken. Je kunt het niet laten, misschien.

Eerst moet je zoveel dingen aan kant hebben eer je je weer kunt concentreren op werk dat is blijven liggen al die tijd. En zelfs dat heb je leren doseren. Het is raar, hoe het werkt. Er moeten genoeg kleine plekjes zijn die klaar zijn. Raar, dat woord klaar. Zo dient het zich aan in je hoofd. Het heeft iets met verlangen te maken.

Het zou kunnen dat je lichaam alleen nog maar moe is. Al het andere lijkt je heel langzaam te verlaten. Gevechtsklaar, of zoiets. Het hoeft niet meer. Hoe lang heb je gehoopt op dat gevoel? Je weet het niet.

Ze zijn allemaal hier. Ze hebben allemaal hun sporen nagelaten hier. Nu zullen ze altijd hier zijn.

De plek waar je woorden zult maken. Waar verhalen zullen ontdekt worden. Je moet nog even ontdekken hoe ze voelt. Je had gedroomd van deze plek. Over hoe dichtbij alle andere plekken ze zou zijn. En net dat is wat je voelt nu.

Het heeft iets met verlangen te maken. Je beseft het weer.

En net op de dag dat je langer had mogen slapen word je nog vroeger wakker, zo lijkt het wel. Je kunt nog de hele tijd in en uit je droom wandelen.

Misschien is het wel een goed teken dat je rug zoveel pijn doet.

De verhalen over het gaan naar het nieuwe zullen langzaam weer verdwijnen. Ze zullen geen plaats meer vragen. Dat is misschien wel nog beter.

De stad klinkt anders hier, denk je. Het is zo stil hier.

Dat het een plek is waar altijd ook anderen zullen zijn.

30 oktober 2010

Het zachte water


‘Gaat het?’
‘Ja, het gaat wel. Het doet gewoon deugd om dat warme zachte water te voelen.’
‘Het lijkt bijna een beetje op hoe je een klein kind een badje geeft.’
‘Ja, misschien wel. Maar laten we daar nu maar niet aan denken.’
‘Trek je er maar niets van aan allemaal. Misschien moet je denken dat je zelf het water wordt.’
‘En dan met mezelf wegvloeien?’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Soms wel. Sommige dagen heb ik zoveel energie nodig om gewoon de dag door te komen. Alles komt dan op me af, allemaal tegelijk. En dan zou ik willen zeggen: stop allemaal, vandaag niet. Maar dat gaat natuurlijk niet.’
‘Het zou soms goed zijn als het wel ging. Zodat je jezelf even kunt terugtrekken. Al mag je niet te veel toegeven aan je verlangen om alleen te zijn op zo’n moment denk ik.’
‘Dat is waar. Het is op een bepaalde manier verleidelijk om alleen te zijn als je verdrietig bent. En het is soms ook wel goed, maar niet altijd.’
‘Heb je soms ook niet het gevoel dat je gewoon even alles uit handen zou willen geven. Niet dat je het op zou willen geven, maar wel gewoon even van jezelf verlost of zo. Even alles naast jezelf neerleggen. Zoals je een zware doorweekte mantel aflegt.’
‘Ja, dat gevoel ken ik goed. Maar als je die mantel neerlegt, ben je zo kwetsbaar, zo naakt. Ook dat is niet gemakkelijk.’
‘Dat is zo. Maar nu is het gewoon warm en veilig.’
‘Het is raar soms. Je bent bezig, zoveel mogelijk. Soms gaan de dingen goed, en lijkt het alsof je de dingen aan kunt, alsof je voor de wereld gemaakt bent. En soms gaat het niet, en dan is het alsof door een scheur in je huid iets van het kleine kind zichtbaar wordt. Alles wat je vroeger dacht of wilde als kind, zoals iemand die je koestert en zegt dat alles goed zal komen, dat de storm aan je huis voorbij zal gaan, dat blijkt er dan nog allemaal ergens te zijn.’
‘Zou dat niet normaal zijn? Zouden we dat niet allemaal willen af en toe? Soms denk ik wel eens dat veel van die mensen die zo geweldig geslaagd zijn in het leven in wezen gewoon andere mechanismen gebruiken om diezelfde verlangens te voeden.’
‘Dat zou best kunnen.’
‘Wat denk je nu?’
‘Niet veel eigenlijk. Het is alsof dit voor eeuwig mag doorgaan. Nu is het toch zo, voor zo lang dit duurt. Ik wil even niet aan iets anders denken. Niet aan morgen, niet aan overmorgen.’
‘Straks zul je wel goed slapen, denk ik. Gewoon jezelf overgeven aan de nacht, er kan je niets gebeuren nu.’
‘Ja, zo voelt het wel.’
‘Is het water nog warm genoeg?’
‘Ja hoor, het is perfect zo.’
‘Het zou mooi zijn als je zo simpel als dit bij een ander zijn of haar pijn zou kunnen wegnemen.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Soms wel. Soms zou ik het willen kunnen, bij mensen die me dierbaar zijn, om iets van hun verdriet of pijn gewoon weg te nemen. Het voorzichtig vanonder hun huid vandaan halen, het nog even in je handen bekijken, en het dan wegleggen. Ergens aan de rand van de weg of zo. Voorzichtig, maar ver genoeg.’
‘Het klinkt mooi, als je dat zo zegt. Misschien doe je het soms al wel.’
‘Ik weet het niet, ik denk het niet eigenlijk. Soms vind ik het moeilijk dat je alleen een beetje kunt verzachten, een beetje kunt troosten.’
‘Misschien is dat wel genoeg. Soms hebben we allemaal wel het verlangen dat een ander alles zal zijn, het ontbrekende stuk van jezelf, waardoor je weer heel zou kunnen worden. Maar zo is het natuurlijk niet. En het is ook geen eerlijke verwachting. Misschien mag je wel helemaal niets verwachten, waardoor je intenser kunt genieten van elk moment dat je gewoon samen bent. Ik zeg het nu allemaal wel erg wijs en zo, maar zelf ben ik er nog lang niet aan toe, denk ik soms.’
‘Dat geeft toch niet, vanavond alleszins niet. Ik herinner me hoe ik vroeger soms panisch kon zijn als het nacht werd. Doodsbang was ik om te slapen, en tegelijk wilde ik niets liever. Misschien wilde ik gewoon dat er iemand in de buurt was.’
‘Die je zou beschermen tegen alle monsters?’
‘Ja, natuurlijk. Heb jij dat nooit gehad?’
‘Ja hoor, wat dacht je?’
‘Het zal bij iedereen wel zo zijn. In elk geval, het slapen heb ik ondertussen wel geleerd. Maar soms herinner ik me die angst nog. Dan herinner ik me weer hoe het was, en wat het met me deed.’
‘En nu ben jij diegene geworden die een ander gerust kan stellen. Dat is toch mooi, of niet soms?’
‘Ja, misschien wel.’
‘Laat het maar gewoon toe, ik vind het alleszins geweldig.’
‘Dan is het goed. Maar ik denk dat het water nu toch een beetje koud begint te worden.’

28 oktober 2010

De dozen

Je schuift met de dozen. Telkens een beetje plaats maken om weer iets uit te laden of af te werken. Hoe je leven in dozen kan zitten. Soms ga je even zitten om te kijken. Weggaan om beter verder te kunnen gaan, dat was het misschien wel. Alle dozen zullen leeg gemaakt worden. Misschien zal het nog even duren. De dingen moeten hun plaats vinden. Ze moeten je verder beschermen, in de tijd die komt, dus moeten ze hun goede plek vinden. Zodat ze je kunnen omringen met net genoeg herinneringen. Wat te veel is, mag dit keer weg.

Hoe je opzag soms, tegen elke stap. En hoe je tegelijk verlangt naar het achterlaten van ballast. En hoe je voelt dat dat dichterbij komt.

De mevrouw in de winkel zegt dat je een zwarte streep op je hoofd hebt. Dat zou kunnen zeg je. Je komt net uit een vieze en donkere kelder, die ook leeg gemaakt moest worden. Die kelder leek de zwaarste dobber. En toch is het ook grotendeels gelukt. Je denkt aan het geluid van de grote machine op het containerpark, die de grote brokken in elkaar perst. Je wilde dat ze weg waren, ze zijn weg.

Een andere mevrouw, in een andere winkel, bijna een week geleden. Je moet ook nog even een nieuwe fluitketel kopen, de oude komt niet meer in aanmerking voor verder gebruik in het nieuwe huis. Je bent zo moe dat je niet op het woord komt. Zo’n ding om water te koken, probeer je. De waterkokers staan daar meneer. Nee, geen waterkoker, maar zo’n ding om water op te gieten in een koffiefilter. Aha, een fluitketel, meneer. Inderdaad, een fluitketel. Nee, die hebben we hier niet.

Het is goed om geduwd te worden. Het is goed dat er mensen zijn die je telkens over een drempel duwen. Je zou het misschien vroeger nooit toegestaan hebben. Nu geniet je ervan. Het ontroert je, steeds weer.

De twee mannen brengen de wasmachine binnen. Het is een mooie machine, denk je nog even. Je durft er nog niet goed aan komen. Misschien toch nog maar een dagje wachten. Het zou te veel worden. Je weet trouwens niet meer in welke doos de wasknijpers nu zitten. Eerst moet je die vinden, eer er gewassen mag worden. Kwestie van jezelf toch voldoende kort te houden…

Misschien is het de vermoeidheid. Ineens overvalt het je. Je ziet dat iets niet werkt zoals het zou moeten. Even is er totale paniek. De dingen moeten wel allemaal werken, alles moet normaal zijn of worden. De meest voor de hand liggende oplossing zou zijn dat er een kabeltje niet is bevestigd. Maar daar ga je even niet van uit. Tot je ziet dat het kabeltje inderdaad niet is aangesloten. Daarna werkt alles weer normaal. En eindelijk kan je rustig gaan slapen.

Je kijkt uit naar gewoon werken. Ook wel naar gewoon niets. Maar ook naar gewoon werken. Gewoon aan je tafel zitten, en woorden maken. Alles netjes afwerken. Een hele tekst, tot het einde. Alle berichten die nog moeten beantwoord worden. De taken die op je wachten. Gewoon doen, terwijl alles om je heen netjes opgeruimd is. Het zal ooit wel lukken.

De restdozen, dat zullen de moeilijkste zijn. De spulletjes die overal rondslingeren, en die je eigenlijk toch zo vaak nodig hebt. Op welke plaats zul je de nagelknipper leggen? En waar de kaarten van het cultuurabonnement? Waar de batterijlader? Het zal zich uitwijzen.

Je beseft dat je al weken leeft in: altijd doordoen. Misschien is de grote volle leegte die je zal overvallen als alle dozen leeg zijn en alles een plek heeft gevonden ook wel aantrekkelijk. Ze mag langzaam dichterbij komen, en zich klaarmaken. Even nog, maar toch niet meer zo heel lang.

24 oktober 2010

De eerste ochtend


Nog een beetje sufjes, nog een beetje stram, nog een beetje zwaar onder de indruk. Tussen de dozen een klein plekje maken om even naar de woorden te gaan. Voor er weer een dag van schuiven, uitladen, herschikken, selecteren, en nog meer begint. De woorden zijn ook een thuis.

Wonderlijk, te zien hoe hopen spullen uit het oude huis verdwenen en hoe ze langzaam maar zeker weer hun weg zochten in het nieuwe huis. Wonderlijk hoe het zelfs normaal leek.

Verlegen en ontroerd, meer dan te zeggen valt. Al die mensen zien, de dag zelf, en daarvoor en daarna, die het allemaal deden. Pas de eerste ochtend komen de tranen. Aan het raam met de gele muur. Hoe verbonden en gedragen je je voelt. Je steeds even afvragen of het allemaal wel echt is. En het is echt. Tegen jezelf zeggen dat je dat niet in vraag mag stellen. Hoe verward gelukkig je kunt zijn.

De eerste avond, iedereen is net weg. Voor het eerst het warme water voelen, en hoe het je lichaam tot hier brengt. Daarna voor het eerst even gaan liggen, op de rode bank. Ze lijkt nog zachter te zijn geworden dan daarvoor. Je kijkt even rond. Buiten is het donker, alleen de toren is te zien. Hij staat daar rustig en soeverein deze plek te bewaken. Het is goed, lijkt hij te zeggen. Je probeert je te concentreren op het scherm, op het verhaal dat zich daar afspeelt. Je merkt hoe je lichaam nog in het ritme van de voorbije weken zit. Het zal nog even duren eer het weer vertraagt, eer het weer helemaal open is voor de stilte van enkel maar een adem. Het is niet zo erg.

Het huis is nog helemaal doorkijk. Vanuit je bed kijk je naar wat de voortuin zal worden. Zo bijna buiten en toch zo binnen.

Je staat nog even op om in het donker door alle kamers te lopen. Helemaal donker is het niet. Er is nog licht buiten, van de toren. Hij is er nog steeds.

Wat zou in welke doos zitten? Je weet het ongeveer. Er is al heel veel weg. Er is al veel geselecteerd om niet te mee te gaan, dat is al weg. Bij het uitpakken zal er nog veel weg gaan. Het is niet gemakkelijk, maar het is nu het moment. Hoe het helpt als anderen zeggen: zou je dit ook niet wegdoen? Je had het al ettelijke keren daarvoor zelf gezegd, maar blijkbaar is er een limiet aan doe maar weg, per keer dan.

Lichte schaamte, daar had je het meest schrik van. Hoe bij het weggaan uit het oude huis je ware aard zou onthuld worden. Je niet in staat zijn het grote huis bij elkaar te houden. Je algehele falen. Of zoiets. Je had er nachten van wakker gelegen. Maar de tijd ging gewoon door. Het was maar in beperkte mate nog te redden. Of zoiets. Hoe lief iedereen geweest is. Niet meer dan een beetje plagen was het. Eeuwige dankbaarheid. Of zoiets.

Je wilde zo graag dat deze nieuwe plek ook een soort breuk zou zijn. Voor echte breuken ben je niet gemaakt. Het gaat altijd langs wegen van geleidelijkheid, waarschijnlijk. Lang wachten om dan stappen te zetten, maar dan ineens wel. Je wilde dat het zou voelen als helemaal anders. En je denkt dat het zal lukken.

Het is bijna tijd om weer te beginnen. De verleiding is groot om bij de woorden te blijven. Een beetje sufjes en stram voor je uit kijken. Naar de lucht die zo mooi is. Naar de boomkruinen die je nog net kunt zien. Ze zijn aangeraakt door de herfst. Het is goed om hier te zijn, voor de winter komt.

17 oktober 2010

Girl From The North Country


Verhuizen is een proces. Die indruk wordt sterker met de dag. Een organisch proces waarschijnlijk. Even beweeglijk en uiteindelijk zichzelf vindend als de leemverf op de muren. Eerst denk je nog dat het niet zal lukken, dat het niet dekt, dat het niet de kleur is die je zocht, dat alles anders had moeten zijn. Maar als je wacht, en het proces gewoon zijn gang laat gaan, komt alles nog mooi in orde. Beter zelfs dan je vooraf dacht, zo lijkt het wel. De kleuren hebben hun tijd nodig. Je ziet hoe ze zichzelf vinden, langzaam maar zeker. Uiteindelijk leggen ze zich neer, als in een teder gebaar.

Gewoon de stroom van de dingen volgen, soms moet je dat doen. Je had alles perfect willen voorbereiden. Maar elke vorm van perfectie is al lang aan je deur voorbij gegaan. Alles komt uiteindelijk ook in orde. Niet zo georganiseerd als je hoopte, maar alles valt wel in de plooi. Eigenlijk zelfs beter dan je had gevreesd. Het overweldigt je soms. Meer dan je zou kunnen zeggen. Dat is voor later.

Heen en weer rijdend tussen twee huizen. Het is nog erg vroeg, diezelfde dag. De stad wordt voorzichtig wakker. Sommigen zijn nog niet gaan slapen en slenteren over de straat, duidelijk veel te licht gekleed voor deze koude ochtend. Grote potten verf in je fietstassen. Breed fietsen, zo voelt het. Lijstjes in je hoofd. Wat moet er nog gebeuren de volgende dagen? Wat moet wanneer met wie? Telkens opnieuw worden ze overlopen en in de juiste volgorde gezet. Je voelt hoe je langzaam moe begint te worden. Een zoveelste ochtend heel vroeg opstaan. Het zal ooit anders zijn, binnen enkele dagen, zo dicht komt het nu al.

Wat mis je tijdens het heen en weer rijden? Verlangen, naar muziek. Je hebt nog net die nieuwe plaat met oude muziek kunnen kopen, tussen alle andere boodschappen in. En ze ligt daar thuis op je te wachten. Je zou de tijd willen hebben om alleen maar te luisteren. Elk nummer rustig tot je laten komen. De muziek laten binnensijpelen in je huid. Als een traag proces. Kijken hoe de muziek zich in je neerlegt. En zich mengt met de kleuren die daar onder je huid bewegen. Je zou willen dat je hoofd leeg was nu, je lichaam vrij en open, om alleen maar de muziek toe te laten. Maar het is niet zo. Het zal later wel weer terugkomen. Misschien is dan de kans gemist om traag door te dringen. Het is niet anders.

Later, na een lange dag, even tijd om te gaan zitten en te schrijven. De muziek is er wel nu. Je lichaam is er nog niet helemaal, maar dat geeft nu even niet. De nummers omcirkelen je langzaam. Je hebt ze nodig om thuis te komen, daar waar je zou willen zijn. Die muziek van toen, van net voor je er zelf was in dit geval, ze is ondertussen zo verweven met alles wat je bent geworden. Naarmate de plaat verder gaat, en het ene op het andere nummer volgt, is het alsof je anders gaat ademen. Je lichaam is er nog niet aan toe om zich soepel en teder neer te leggen, maar ergens is er iets dat al wel een ander ritme heeft gevonden.

Elke stap in het verhuizen brengt je in contact met zoveel momenten die er ooit aan voorafgegaan zijn. Zoveel herinneringen, en de dingen die ermee verbonden zijn. Je moet ze allemaal aanraken, om een voor een te kunnen voelen wat je mee zult nemen en wat je achter zult laten. Je moet elke stap zetten. Eerst was je nog overweldigd dat het er zoveel waren. Je wilde zo vaak zo graag heel ver weg lopen. En langzaam voel je hoe het je helpt om zelf in een ander ritme te komen.

Zoveel herinneringen. Je hoort de Girl From The North Country en ziet ineens weer alle beelden die ooit met dat nummer verbonden waren. Wat het voor je betekende. Waarom je het steeds weer wilde opzetten. Alle brieven die je schreef met dat nummer ergens in je achterhoofd. Misschien moet je het doen, zodra het nieuwe huis af genoeg is. De oude plaat uit de hoes halen, en de naald zachtjes in de groef laten zakken. Horen hoe de naald rustig zijn weg zoekt, waarna het nummer zijn plek inneemt. Misschien zal je lichaam tegen dan rustig genoeg geworden zijn voor een late traan. Het is allemaal goed.

16 oktober 2010

Een trage landing

‘Wat is er?’
‘Ik ben blij je zo nog eens te kunnen zien, dat doet goed.’
‘Ja? Meen je dat?’
‘Ja, natuurlijk, wat dacht je?’
‘Dat is mooi. Ik had het misschien niet verwacht, om jou dat te horen zeggen.’
‘Dat zou kunnen, maar nu is het anders, dus ben ik misschien ook wel anders. Laat het maar gewoon zijn.’
‘Op een of andere manier past het goed bij vandaag. Alles valt heel langzaam in de plooi.’
‘Ja, dat is waar. Ik zie het aan je, zo heb ik je lang niet meer gezien. Het is goed voor jou.’
‘Sommige mensen doen er lang over om thuis te komen. Ik ben zo iemand, denk ik. Soms hebben de dingen hun tijd nodig. Je zou je kunnen afvragen of de dingen niet anders hadden kunnen lopen, sneller, of gewoon anders. Maar ik weet niet of het anders had kunnen gaan, als ik er nu op terugkijk.’
‘Je stelt te veel vragen, dat heb je altijd gedaan. Het helpt niet. De tijd was nu, denk ik.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Als ik deze plek hier zie, dan zie ik hoe het geworden is. Eigenlijk wil ik niet dat alles hier van mij komt. Overal zie ik verhalen van anderen. Ik kan ze aanraken, ze hebben hun weg hier gezocht, en hebben zich verankerd in de muren. En zo is het goed.’
‘Zo heb je het altijd al gedaan, er is niets nieuws, denk ik.’
‘Waarschijnlijk wel. Soms is het raar om jezelf te observeren, en naar jezelf te kijken, als stond je op een afstandje. Dan zie je dingen die je zelf niet altijd merkt.’
‘Dat ken ik. Vaak wil ik dat liever niet doen. Er is te veel dat ik niet wil zien, denk ik.’
‘Je bent te streng voor jezelf, dat ben je altijd geweest. Het is niet nodig.’
‘Ik weet dat je dat denkt, maar ik kan het niet zomaar veranderen.’
‘Misschien is het ook voor jou tijd om thuis te komen.’
‘Ik denk dat ik dat nu een beetje aan het doen ben. Ik kan het niet zo goed uitleggen, en eigenlijk wil ik er ook niet over nadenken. Als ik niet denk, gaat het misschien wel vanzelf.’
‘Zou dat zo zijn? Laat me eens goed kijken.’
‘Wat zie je?’
‘Dat je ogen mooi blinken.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Nee, het is zo. Maar alleen ik kan het zien.’
‘Goed zo. Het valt me nu ineens op hoe stil het hier is. Je hoort alleen de bomen buiten.’
‘Ja, het is erg stil hier. Soms wil ik even weg, dan wil ik beweging, en lawaai. Heel even maar, en dan kom ik weer terug.’
‘Misschien zou het voor mij te stil zijn om hier altijd te zijn. Maar het idee dat ik hier naartoe kan komen bevalt me wel heel erg.’
‘Je kunt misschien nog eens komen, zoals je ooit deed, en dan vragen om helemaal niets te zeggen, zoals we ooit deden. Een hele avond lang. Ik herinner me het nog.’
‘Ja? Heb ik dat ooit gedaan?’
‘Ja hoor. En het was een heel mooie avond.’
‘Raar, hoe ik zo’n dingen vergeet. Ik heb vaak de indruk dat jij alles veel beter kunt onthouden. Je wilt ook meer onthouden, denk ik. Je kijkt op zo’n manier naar de dingen dat je ze zult kunnen onthouden. Is dat niet zo?’
‘Misschien wel.’
‘Herinner je je dit nog?’
‘O ja, wees maar gerust.’
‘Dan is het goed.’

14 oktober 2010

Binnen in de spiegel


Je loopt en zit tussen de andere mensen op het congres. Een beetje achteraan. Rustig toekijkend naar het gebeuren. En je denkt aan hoe je straks ook weer weg zal gaan, terwijl zowat alle anderen zullen blijven. Een wereld daarbuiten voor jou alleen.

Je zit op het perron te wachten op de trein die zal komen. Er is een glazen wand midden op het perron. Je kijkt door het glas naar het aankondigingbord van het andere spoor. En ineens zie je het. Door het glas worden op dat bord ook de letters weerspiegeld van het bord van het spoor waar jij nu zit. Het is alsof de twee woorden netjes in elkaar doorlopen. Brussel zie je, en het loopt door in Oostende, dat wel in spiegelbeeld staat. En even is het alsof je binnen in een spiegel zit.

Je bent opgestapt, en wacht op het vertrek. Je kijkt uit naar verdwijnen, in het ritme van de trein, in het wegglijdende landschap. Nu nog in het licht, straks in het donker.

Je vouwt de krant langzaam open. De boekenbijlage wacht op helemaal gelezen worden. Je zult traag lezen, tot er alleen nog die woorden zijn.

De trein staat nog steeds stil. Even sluit je je ogen een klein beetje, niet helemaal. Een droom van gisteren schuift voor je ogen. Je zou er zo in kunnen stappen en hem verder sturen.

De trein vertrekt. Even zie je iets wat je je nu zou kunnen voorstellen. Al is het er niet.

Pas na een tijdje zie je het. Het landschap is er nog, daarbuiten, er is nog licht, al is het aarzelend. De wagon weerspiegelt zichzelf. Het is alsof er een wagon naast je rijdt. Je kunt er binnen kijken. Net tegen het raam, aan de andere kant, is er iemand die verdacht veel op jezelf lijkt. En doorheen jezelf kun je ook nog het landschap zien. Je ziet zo, in die wagon naast je wie in deze wagon voor je zit. Dat zal dus waarschijnlijk het spiegelbeeld van het spiegelbeeld zijn. En in dat raam zie je hoe de wagon nog zoveel keer opnieuw wordt gespiegeld.

Je hebt de houding gevonden die tot verdwijnen kan leiden. De trilling doet de rest. Hoe zalig is dit.

In dit verdwijnend bewegende spiegelpaleis zou je heel even eeuwig willen blijven. Misschien zouden de dromen dan ook terugkomen, met alle tijd die nodig is, alles kan dan gebeuren.

Ondertussen is het donker geworden. De spiegelwagon is er nog steeds, maar er is niets meer achter, geen landschap dat zich bijna laat aanraken. Je kunt het alleen vermoeden.

De trein rijdt het station binnen. Je stapt uit. Het is even donker als het vanmorgen heel vroeg was toen je vertrok. Je kijkt nog even van buiten de trein in. En in het raam zie je jezelf de trap op het perron af gaan. Alsof je ook in de trein bent, en daar naar beneden gaat. Je bent dus nog steeds binnen, en je was dus ook buiten, de hele tijd.

Je loopt door de straat, op weg naar huis. De straatlichten voegen jezelf steeds opnieuw aan jezelf toe. Terwijl je loopt zie je je schaduw links van jezelf opdoemen, en steeds verder voor je uitlopen. Om weer te verdwijnen. Een andere schaduw van jezelf komt later onder je uit gekropen. Nog een andere loopt daarna rechts van jou. En heel even zijn er twee. Met hoeveel ben je eigenlijk vandaag?

In het huis kom je ook jezelf tegen. Al doe je je best om elke spiegel te ontwijken.

10 oktober 2010

Cool

Ik leerde haar kennen, zittend op de bank in de winkel van Telenet. Ze heette Melanie. Haar ouders bleken zichzelf als Beautiful People te beschouwen, en hadden dus ook maar hun dochter Melanie genoemd. Zelf had ze ook wel Sabrina willen heten, maar zo erg was het nu ook weer niet.

Melanie had me al een tijdje zitten aankijken, zo van opzij, ze zat naast me. En toen begon ze ineens te vertellen. Aangezien ik geen idee had hoe lang het nog zou duren eer ik aan de beurt was, maakte het me ook niets uit. Ze was heel blij, want de volgende dag zou ze beginnen in haar eerste echte baan. Ze zou gaan werken als receptioniste (officieel client manager) bij Wellnesscentrum Diana. Ze keek er geweldig naar uit, en leek nu al een wandelende (of beter zittende) reclamecampagne voor Diana.

“Diana is onder andere gespecialiseerd in de middenrug. Veel mensen klagen altijd over hun onderrug, of hun nek of schouders. Maar de middenrug, daar wordt te weinig over gesproken. Nochtans is die middenrug als het ware het logistiek centrum van het menselijk lichaam, een soort Oosterweelverbinding tussen nek en bekken. Nu denken mensen aan hun nek en hun bekken in termen van pijn, en dat is jammer. Je zou ook kunnen denken over de middenrug als de verbinding tussen hoofd en genot, of zoiets. En bij Diana hebben ze een heel programma opgemaakt, met speciale massage, groene modderbaden en astralische vibraties, en dat allemaal gericht op de middenrug. Ik zag u zitten, en zag het ook meteen: die man moet iets aan zijn middenrug laten doen. Ik zie het aan u: er is te veel file in uw middenrug, te weinig doorstroming. Bel me zeker een keer op bij Diana, en dan maak ik meteen een goede afspraak voor u.”

Ik zei haar dat ik er wel over wilde nadenken, en ging tegelijk stiekem een beetje rechter zitten. Niet dat er daardoor meteen doorgaand verkeer ontstond in de rugpartijen, maar het was misschien al een begin. We hadden het nog even over allerlei breedmaatschappelijke thema’s, zoals de verjaardagskalender die premier Poetin gekregen had, de mogelijke komst van een ‘second dip’, de kwaliteit van de muesli in verschillende natuurwinkels, de perikelen bij Boer Zoekt Vrouw en het dieet van Bart De Wever. Melanie zei me dat ze een bekentenis moest doen.

“Weet u, ik ben hier al regelmatig komen zitten, tussen de mensen, als er veel volk zit te wachten. En dat zonder zo’n volgnummertje. Gewoon om hier te kunnen zitten kijken. Ziet u die jongen daar? Dat is Rob. Hij weet niet dat ik voor hem hier kom zitten, en dat wil ik ook wel graag zo houden. Vanaf morgen zal het moeilijker zijn om nog te komen, met dat werk en zo. Misschien kan het nog wel eens op een zaterdag, wie weet. Zeg nu zelf: als je goed naar dat gezicht kijkt, dan zie je toch helemaal McDreamy daarin, of niet soms? Dat haar moet een beetje anders natuurlijk, en die wenkbrauwen zouden ook een beetje moeten aangepast worden, net als de kleur van zijn ogen, en de grootte van zijn oren, maar voor de rest is hij het toch helemaal. Ik vind ook zijn stem geweldig. En hij beweegt zo mooi.”

Ik knikte instemmend. Dat van McDreamy zag ik toch niet echt, zelfs niet met extra fotoshop. Volgens mij leek hij meer op Kim Jong-un, maar dat zei ik haar maar niet. En er zijn trouwens ook nog maar te weinig foto’s in omloop van Kim Jong-un om het echt zeker te weten. Of hij nog andere dieperliggende kwaliteiten had, wilde ik graag weten van Melanie.

“O ja, natuurlijk. Ik heb daarover aan fact-finding gedaan, allerlei mensen aangesproken, genetwerkt, data verzameld. Rob kan goed koken. Hij heeft een voorliefde voor de Noord-Koreaanse keuken. Hij is ook goed in karaoke, vooral dan in nummers van Engelbert Humperdinck, die van Please Release Me, u weet wel. Hij speelt korfbal, bij FC de gemengde gooiers. En hij zit in een bierclub die zich specialiseert in een heel specifieke niche van Oezbekistaanse kriekbieren.”

Of er dan niets aan te merken was op Rob, vroeg ik haar.

“Natuurlijk. Op mannen is altijd zoveel aan te merken, maar je moet je beperken, of je zou eeuwig bezig blijven. Maar er zijn toch twee moeilijke punten, vind ik. Rob heeft een kleine taalkundige afwijking. Hij is lichtjes geobsedeerd, naar het schijnt, door de spelling van tenslotte of ten slotte. Soms moet dat aan elkaar, en soms niet. En Rob kan zich daar geweldig in opwinden, schrijft de hele tijd brieven naar kranten en uitgeverijen, als hij weer een fout heeft ontdekt. Maar goed, dat is nog niet zo erg. Het ergste is toch die broek. Zie hem daar nu toch eens lopen, met die laag hangende broek. Wie dat ooit bedacht heeft, dat weet ik niet. En dan denken ze dat dat cool is, amai. Heeft u al eens zo’n jongen met zo’n afgezakte broek zien lopen om zijn trein te halen? Dan zie je pas hoe belachelijk dat is. Echt triestig. Als die broek er niet was, zou het misschien al iets geworden zijn tussen ons. Ik vind: broek aan, of broek uit, niets ertussenin, dat geeft alleen maar miserie.”

Net toen het interessant begon te worden, werd ik er via een signaal op attent gemaakt dat ik aan de beurt was. Loket B, en ja hoor: bij Rob. Ik knipoogde even naar Melanie, en zei haar dat ik zeker niets zou zeggen aan Rob. Dat heb ik ook niet gedaan. Alleen heb ik wel het kaartje van Diana dat ik van Melanie had gekregen achteloos laten liggen bij de B, dicht genoeg bij Rob. Wie weet komt het nog wel in orde met die twee.

09 oktober 2010

Waar je het loslaat


Hoe je je klein voelt. Je ziet en hoort de muzikant op het podium. Hij zit achter zijn instrument, een beetje voorovergebogen. Je vraagt je nog even af of dat toch niet slecht zal zijn voor zijn rug. En hij blijkt al met een stok te gaan. Later zal hij ook nog een verhaal vertellen over wat echt belangrijk is in het leven, en hoe cultureel en spiritueel dicht bij elkaar staan, en ver van het materialistische. Maar die muziek. Je betrapt jezelf erop dat je onbewust zoekt naar patronen. Door dat wonderlijke web van klanken probeer je lagen te zien. Alsof er een basispatroon is, met een vast ritme of een vaste bas, waarop dan alle rest zou worden opgebouwd. Om te merken hoe je elke keer verloren loopt, en beseft dat wat je zoekt fout is. Je moet iets loslaten om mee te kunnen gaan. Niet je hoofd tussen jou en de muziek laten komen, zelfs niet voor een stukje. De ritmes lijken soms zo complex. Tot je merkt dat ze bijna zijn als een bal die je in de lucht werpt. Terwijl die bal daar is, kun je alles doen. En zodra hij er terug is, valt alles weer in de plooi. Tot je daarna merkt dat je als het ware moet kijken zonder te willen zien. En dan wordt het ineens gemakkelijker. Misschien is het bij elk concert wel een beetje zo. Dat je door jezelf heen moet gaan, dat je je daarna achter moet laten. Maar het is ook iets met deze muziek. Het is de enige manier om er dichter bij te komen, misschien wel. En het maakt je zo klein. Je kunt alleen je hoofd nog buigen.

Belangrijke momenten. Ze stonden al lang in je agenda. Ze zijn bijna ongemerkt dichterbij gekomen. Je deed maar door, telkens weer, tot ze voor je deur stonden, tot je ineens voorbij die deur was. En alles ging gewoon, alsof het echt was. Wat het ook was. En toen het voorbij was, kreeg je opeens knikkende knieën, heel even. Waarna je begon te stotteren, bijna. En daarna viel de vermoeidheid ineens over je, als een natte deken. Even wilde je daar blijven, jezelf laten wegzuigen. Tot je besefte dat je de dingen soms alleen maar moet laten gebeuren. Alsof ze echt zijn. Wat ze ook zijn. Om naar de volgende te kunnen gaan. Die ook op je wachten.

Ooit was er een tijd dat je niet durfde te slapen. Zo leek het wel. Je wilde weten waar het ene in het andere overging. Hoe je van hier naar daar ging. Zoals je vroeger een takje in de rivier gooide, om dan snel naar de andere kant van de brug te lopen, om het daar in het water voorbij te zien drijven. Zo zou je bij je eigen oever moeten neerknielen, en heel voorzichtig een blad op het water leggen, en het van je weg zien glijden. En alleen maar vertrouwen dat het wel terug zal komen. Misschien wilde je dat er iemand, ergens, zacht een liedje neuriede. En je zo zou zeggen dat alles wel goed zou komen. Het is een beetje zoals de herfst. Het blad valt van de boom, gaat naar de grond. Je ziet het nog, zolang de herfst duurt. En dan komt het seizoen van het vertrouwen. Het is de enige manier om de winter door te komen, vertrouwen. Hopen dat dat wat je aan de aarde hebt toevertrouwd er opnieuw uit zal komen aan de andere kant van de winter. Anders natuurlijk, en daardoor ook hetzelfde. Misschien moet je het gewoon leren, om rustig in alle seizoenen te leven, zelfs de zomer. Op een of andere manier heb je leren slapen.

Het is iets wat je ook zou kunnen leren. Jezelf in een afdaling storten. Je laten gaan, je toevertrouwen aan de snelheid. Misschien met beheersing, een beetje toch, maar toch vooral overgave. Jij bent er niet voor gemaakt, denk je. Je twijfelt aan het evenwicht dat je voelt op de fiets. Je twijfelt aan wat je niet zult kunnen controleren als je even zou moeten uitwijken of als je gaat schuiven. Je doet het voorzichtig. Zodat je steeds alles nog kunt zien. Men zou je erop kunnen wijzen dat je je niet durft te laten gaan. En men zou gelijk hebben.

Het is niet anders in de woorden die je schrijft. Soms lees je een boek en voel je dat die schrijver zich zonder vrees aan een afdaling kan overgeven, zonder vrees het bos in wandelt, zonder te weten waar het pad is. Je voelt tijdens het lezen die stukken van je hoofd waar je zelf niet zou durven komen, niet in het schrijven tenminste. Je hebt het altijd geweten, dat er iets in je leven zou moeten veranderen om anders te kunnen schrijven. En verder te komen dan de omtrekkende bewegingen. Misschien is het zo. Misschien moet je jezelf op onbekend terrein duwen om daarna anders te kunnen ademen, en te weten dat je altijd terug zult komen. Misschien moet je helemaal niets willen, en enkel maar de woorden vertrouwen. En ze laten zijn wie ze zijn.

07 oktober 2010

Onhandige gedachten

Altijd een beetje in de war door een garderode. Is vestiaire een meer of een minder bedreigend woord trouwens? Moet je dat wel of niet doen, je jas afgeven? Je komt het gebouw binnen waar de conferentie plaats zal vinden. Je begint al te rekenen. Hoe snel je straks weg moet gaan, om nog net die ene trein te halen. En hoe je dan je jas al klaar wilt hebben. Dus maar niet. Om dan natuurlijk meteen vast te stellen dat het te warm is met je jas aan, en te onhandig met je jas bij de hand. En toch dapper volhouden. Terwijl niet in staat zijn om soepel, als een ervaren congresganger aan een tafeltje te gaan staan met een koffie, klaar om meteen te gaan netwerken, jezelf voor te stellen, interessante vragen te stellen. Een beetje onhandig lukt het toch.

Was je maar een mooie Afrikaanse vrouw, je denkt het wel eens. Misschien in de betekenis van: kon je maar dansen en bewegen zoals een mooie Afrikaanse vrouw. Het is niet voor jou weggelegd. Je kijkt naar bewegingen en denkt heel even: zo moeilijk kan dat toch niet zijn om die arm zo en zo te bewegen. Tot je verder dan de arm begint te kijken en ziet wat er nog volgt. Vanuit een denkbeeldig punt in de ruimte, en overlopend in die arm, beweegt er iets. Je kunt het niet vatten. Je zou nog willen vragen: zou je die beweging even in een soort trage slow motion kunnen doen? Niet dus. En later voor de spiegel, probeer je nog even die arm te doen. Verder dan de hand kom je niet.

Officieel ben je grote voorstander van algehele zen. Alle irritaties zouden van je afglijden, nog voor ze er zijn. De dingen zouden door je heen stromen, terwijl je volledig in het nu met milde aandacht de wereld waarneemt, zonder een oordeel te voelen opkomen. Tot er iemand voor jou loopt te slenteren. Ongetwijfeld is die iemand grote voorstander van algehele zen, en heeft zij net die dag beslist dat ze zich niet meer zal gaan haasten, maar rustig, als een vorm van bewegingsmeditatie, doorheen de ruimte zal bewegen. En dat om die ruimte helemaal te kunnen opnemen, in het hier en nu, en in milde aandacht. Je doet nog even je best om zogenaamd rustig achter haar aan te lopen, je soepel aanpassend aan de nieuwe situatie. Een vorm van overgave als het ware, aan het nu dan, of zo. En dat kun je toch enkele seconden volhouden. Tot iets je zegt dat je zenuwachtig wordt als je achter iemand aanloopt die loopt te slenteren. Waarna je met een vloeiende beweging om haar heen gaat, en terug voluit kunt gaan, op je eigen tempo.

Ondertussen zit je in de congreszaal. Met al je spullen. Je jas die je onder je stoel probeert te wurmen. Je rugzak met alle spullen die je nodig zou kunnen hebben, zeker als er plots een wereldoorlog uitbreekt of zo. En ook nog dat mooie draagtasje dat je bij het onthaal kreeg. Waarom krijg je altijd van die tasjes? Toegegeven, soms krijg je een kartonnen of plastic gevaarte dat je liefst meteen ergens zou willen achterlaten. Nu is het een mooi tasje, in ecokatoen, met allerlei vakjes voor allerlei nuttige dingen, ongetwijfeld. Maar waar blijf je daarmee? Het moet ook nog onder die stoel. En terwijl probeer je je papieren vast te houden, en ook nog te noteren. En dat allemaal in dit kleine stukje van de ruimte dat jou is toegemeten vandaag. Je lijkt altijd veel te groot en te massief voor zo’n stoel. Hoe doen al die andere mensen dat?

Je bent er niet altijd op voorbereid dat de dingen lukken, in de tijd die je voorzien had. Je hebt je al erg gehaast om op tijd weer thuis te zijn. Want er zijn nog drie afspraken te gaan, voor alles weer sluit. Je loopt de zaak binnen, neemt een volgnummertje. Zoals in het ziekenhuis weet je dat niet de volgorde van binnenkomen, maar de aard van de vraag bepaalt wie eerst aan de beurt is. Je doet je best om algeheel zen te blijven, terwijl alle anderen blijkbaar toch de juiste vraag hadden, qua sneller geholpen worden. Gelukkig stond de categorie ‘verhuis’ als mogelijkheid tussen de knoppen voor het nummertje. Uiteindelijk ben je aan de beurt. Of ze je televisie zouden kunnen komen aansluiten op die voormiddag. Ja, dat kan, en het is meteen geregeld. Je loopt snel weer buiten om nog op tijd in het postkantoor te zijn om drie pakjes af te geven. Want ook het verjaren gaat gewoon door, in de buitenwereld. Weer een nummertje. Je weet nooit zeker wat er het snelst gaat, een nummertje of het expressloket. Je denkt dat drie pakjes wel geen express is. En, inderdaad, het nummertje gaat sneller dan de lange rij aan het expressloket. Je loopt snel weer buiten, naar de volgende bestemming. Opnieuw een nummertje, met opnieuw heel wat mogelijkheden. Na drie keer kijken kies je de categorie ‘andere vragen’. Even ben je nog bang dat je verhuisvraag niet als een andere vraag zal beschouwd worden, waardoor je onherroepelijk naar huis zult worden gestuurd. Maar nee, je bent snel aan de beurt. Of men op die dag de telefoon aan zou kunnen komen sluiten. Ja hoor, geen enkel probleem, het is geregeld. Voor je het weet, sta je weer buiten. Blijkt er zelfs nog tijd over. Je fietst traag weer naar huis.

Nog altijd in de congreszaal. Je kijkt op je horloge. Probeert uit te rekenen wanneer je zeker hier zou moeten vertrekken om die ene trein nog net te halen. Wel vervelend dat je midden in een rij zit. Je probeert een strategisch moment te kiezen, net na een presentatie of zo. Was je maar een soepele, gracieus als een slang bewegende Afrikaanse vrouw. Dan kon je ongemerkt door de rij schuiven, zonder dat iemand het zou merken. Niet dus. Je staat op, lijkt immens groot, probeert al je spullen, rugzak, jas, tasje in een keer te pakken. De andere mensen moeten opstaan om je door te laten. Ook zij blijken nu allerlei spullen tussen hun benen of onder hun stoel te hebben staan. Het duurt dus even eer je eindelijk de rij uit bent en naar buiten kunt. Je doet een verdienstelijke poging tot snelwandelen. Om te zien dat de trein net voor je neus vertrekt. Waarna je vaststelt dat er tien minuten later nog een trein is, die ook nog perfect aansluiting geeft op die andere trein die je zeker moet halen. Waar was al dat gedoe nu eigenlijk voor nodig?

03 oktober 2010

Is there something I can send you from across the sea


‘Doe je die lichten ook nog uit? Ik zou willen dat het bijna donker is hier.’
‘Zo goed?’
‘Ja, zo is het goed. Kom nu maar hier bij me zitten.’
‘Wil je de dingen niet meer zien?’
‘Nee, even niet. Alles mag een beetje verdwijnen, voor nu toch. Morgen is er weer een andere dag.’
‘Dit is lang geleden.’
‘Ja, al voelt het zo niet. Hoor je de regen?’
‘Ja, zachtjes. Ver weg.’
‘Ik ben zo moe, eigenlijk. Het overvalt me ineens.’
‘Dat is niet erg, het maakt nu niet meer uit.’
‘Ik zal je missen, als je vertrekt overmorgen.’
‘Ik jou ook, ik weet het nu al. Ik wil er liever niet aan denken nu.’
‘We moeten lang genoeg wachten nu. Lang genoeg de nacht in. Zodat deze plek jou een beetje kan opzuigen. Als je dan weggaat, dan ben je er toch nog een beetje.’
‘Zou het zo gemakkelijk zijn, denk je?’
‘Geen idee, we kunnen alleen maar proberen.’
‘Zou de tijd trager gaan als het donkerder is, en we voorzichtig ademen?
‘Ongetwijfeld.’
‘Eerst wou ik niet komen vandaag. Wegblijven, en dan gewoon vertrekken overmorgen. Ik dacht dat dat gemakkelijker zou zijn.’
‘En wat denk je nu?’
‘Ik wil het eigenlijk niet weten. Het maakt nu toch niets uit.’
‘Heb ik je al verteld dat ik die ene foto teruggevonden heb? Waar we samen op staan, toen tijdens die ene vakantie. Ik dacht dat ze echt verloren was.’
‘Dat is goed, mag ik ze morgen eens zien? Ik zou ze graag terug willen zien.’
‘Ik zou graag willen dat je ze meeneemt. Je moet me wel beloven dat je ze nooit kwijt zult doen.’
‘Ik zal ze mee terug brengen. Wil dat dan zeggen dat je op me zult wachten?’
‘Ja. Dat besefte ik vandaag. Het is het enige wat ik wil.’
‘Dat is mooi, ik weet even niet wat te zeggen.’
‘Laat maar gewoon, alles is goed.’
‘Eigenlijk ben ik bang om weg te gaan. Dat heb ik ook beseft vandaag. Misschien ben ik daarom toch naar hier gekomen.’
‘Ben je nu ook bang dan?’
‘Een beetje maar. Een klein beetje maar.’
‘Misschien ben ik het ook wel. De voorbije dagen zat ik de hele tijd te denken aan alle dingen die ik je had moeten zeggen voor je weg zou gaan. En ik dacht dat het toch niet meer zou kunnen. En nu ben je hier, en het is alsof ik helemaal niet weet wat ik zou moeten zeggen.’
‘Dat gevoel ken ik. Misschien komt het morgen wel, misschien is het morgen tijd om te praten. En moeten we nu niet te veel willen zeggen.’
‘Misschien wel.’
‘Het is wel lekker warm hier. Hoe ouder ik word, hoe liever ik het warm heb, denk ik soms wel eens. Zou dat kunnen?’
‘Wie weet. Het is zo een van die dingen die ik ga missen, jou warm maken. Het klinkt wat onnozel als ik het zo zeg, maar iets in die aard dan toch.’
‘Zeg het maar gewoon zo, het is een mooie gedachte.’
‘Ik weet nog hoe jij vroeger ongelooflijk koude voeten kon hebben. Het leek wel uren te duren om die warm te krijgen.’
‘Maar uiteindelijk lukte het je toch altijd, of niet soms?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Ik denk dat je met mij altijd een beetje geduld moet hebben.’
‘Dat heb ik wel geleerd ondertussen.’
‘Soms vraag ik me af waarom jij zoveel geduld hebt.’
‘Dat moet je je niet afvragen, het leidt tot niets. Laat het maar gewoon zijn. Anders moet ik er zelf ook te veel over nadenken, en dat wil ik niet. Zeker nu niet.’
‘Misschien moeten we brieven schrijven, goede oude brieven. Dat deden we vroeger ook. Wat denk je?’
‘Zouden we dat nog kunnen?’
‘Natuurlijk, wat zeg jij nu. Ik zou het wel zien zitten.’
‘Misschien is het wel een goed idee. Laten we gewoon proberen, we zien wel of het wat wordt.’
‘Ja, dat is goed. Hoor je dat?’
‘Wat?’
‘Het regent niet meer. Misschien moeten we toch maar gaan slapen.’
‘Nog heel even, nog heel even en dan gaan we slapen.’
‘Nog heel even dan.’

02 oktober 2010

De tijd haalt je in


Soms ontsnapt het je. Als iemand je zou vragen hoe je zit, wat je voelt, waar het pijn doet, waaraan je denkt, je zou niets kunnen zeggen. Je bent verdwenen in het moment, in wat je doet. Even ben je alleen maar bezig. Niet dat je zweeft. Dat zou te onstoffelijk zijn. Het heeft meer van vergeten. Dat je in de zwaartekracht bent. En ongemerkt ontdubbel je jezelf. Je kijkt naar hoe je daar zit. Op het puntje van je stoel. En het besef komt als een schok bij je binnen. Hoe jij haar geworden bent. Zij deed het vroeger ook altijd. Die enkele centimeters gebruiken vanaf de rand van de stoel, daarop gebeurde het allemaal. Elke keer weer ging je naar haar toe, en zei dat ze verder op de stoel moest gaan zitten. Omdat ze niet mocht vallen. Ze deed het telkens wel, al was het met lichte tegenzin. Misschien deed ze het om van je bezorgde blik af te zijn. Je wist het wel, maar dat veranderde niets. Ze mocht niet vallen. En nu zit je zelf zo. Je schuift snel naar achter op de stoel, om jezelf gerust te stellen. Je weet niet wat je moet doen.

Je hoort het lied. En ineens zijn er alleen maar tranen. Niet aangekondigd. Je bent weer bij toen. Toen je het voor het eerst hoorde. Eerst in de winkel. De hele plaat werd er gedraaid, dat gebeurde toen nog. Het was alsof het geluid uit het plafond kwam. En je kwam ermee thuis, en zat gekluisterd toen je dat nummer hoorde. Het bleef door je hoofd spoken, het heeft je nooit meer losgelaten. Lichtjes overmoedig zei je tegen jezelf dat dat nummer zou gespeeld worden als men afscheid zou nemen van jouw leven. Helemaal begrijpen deed je het niet, maar dat gaf niet. Er was iets van overgave in dat lied. Wat dat juist was, wist je ook niet helemaal. Maar iets zei je dat je je met dat lied uit handen zou kunnen geven. Je had het al een tijd niet meer gehoord. En nu ineens komt het zomaar tot bij jou. En iets wordt geopend.

Misschien zijn er mensen die snel afscheid kunnen nemen. Je bent beperkt in dat vermogen. Je merkt het bij het opruimen. Soms is er te veel toen bij elkaar. De dingen van toen zijn er nog, verspreid in het huis. Het zijn er veel, er is ook veel toen ondertussen. Je zegt tegen jezelf dat je weer een etappe moet doen vandaag, zo voelt het wel. Je spreekt jezelf licht streng toe. Te weinig toen rondom jou laat je achter in thuisloosheid. Te veel toen beknelt je. Je moet het nu doen, denk je, genoeg achterlaten. En terwijl je eraan bezig bent, besef je, dat je maar zoveel toen per keer kunt doen. Soms voel je heel even de drang om ver weg te lopen, om het niet te moeten zien. Je duwt jezelf weer terug.

De foto ligt al enkele dagen op je tafel. Ze kwam bovendrijven bij het opruimen. Je weet nog waar ze gemaakt is en wanneer. Je weet nog hoe het was in de donkere kamer. Waarschijnlijk was het niet helemaal goed. De belichting was niet helemaal juist geweest, ongetwijfeld. En het beeld kwam niet meteen juist op het papier. Het leek je bijna te ontglippen. Tot het beeld rustig zichzelf vond in die foto. De oude man die erop staat, kijkt je diep aan. En even is het alsof je jezelf aankijkt. Even is het alsof hij voor dit ene moment uit je eigen lichaam ontsnapt is om je door die foto weer aan te kijken. In dat moment is hij je verleden en je bestemming tegelijk. Heel even weet je het, tot je de foto weer weg legt.

Je hebt schrik om het recept te zoeken. Je weet waar het ligt, dat kleine papiertje. Bijna vergeeld. Enkele zinnen. Het recept om confituur te maken. Je weet hoe het geschreven is, met welke balpen zelfs. Misschien moet je het toch maar eens gewoon doen.

Het huis begint langzaam van je weg te groeien. Het is bijna tijd om afscheid te nemen. Het huis is stil, bewust van wat gaat komen. De tuin lijkt uitbundiger dan ooit. Je wilt zo lang mogelijk wachten voor een laatste snoeibeurt. Het wordt je zomaar gegund. En ineens is die eerste dag er weer. De eerste dag in dit huis. Je ziet de spullen op de straat staan. Je ziet hoe je de laatste doos naar binnen draagt, waarna een onweer losbarst. Het huis waaruit je toen vertrok zit nog onder je huid. Je wilt al naar boven lopen om de emmer klaar te zetten onder de lek in het dak. Tot je beseft dat je in een nieuw huis zit, waar er normaal geen lek in het dak is. Het verwart je, en doet je ook glimlachen. Je gaat naar boven om door het raam naar de regen te kijken. Je zou hardop willen roepen: ik zit lekker binnen regen, ga je gang maar. En nu, zoveel jaar later, verlang je naar een huis dat je nog beter zal beschermen tegen regen en wind. Het ondertussen oude huis lijkt veel begrip te hebben voor je verlangen.