02 oktober 2010

De tijd haalt je in


Soms ontsnapt het je. Als iemand je zou vragen hoe je zit, wat je voelt, waar het pijn doet, waaraan je denkt, je zou niets kunnen zeggen. Je bent verdwenen in het moment, in wat je doet. Even ben je alleen maar bezig. Niet dat je zweeft. Dat zou te onstoffelijk zijn. Het heeft meer van vergeten. Dat je in de zwaartekracht bent. En ongemerkt ontdubbel je jezelf. Je kijkt naar hoe je daar zit. Op het puntje van je stoel. En het besef komt als een schok bij je binnen. Hoe jij haar geworden bent. Zij deed het vroeger ook altijd. Die enkele centimeters gebruiken vanaf de rand van de stoel, daarop gebeurde het allemaal. Elke keer weer ging je naar haar toe, en zei dat ze verder op de stoel moest gaan zitten. Omdat ze niet mocht vallen. Ze deed het telkens wel, al was het met lichte tegenzin. Misschien deed ze het om van je bezorgde blik af te zijn. Je wist het wel, maar dat veranderde niets. Ze mocht niet vallen. En nu zit je zelf zo. Je schuift snel naar achter op de stoel, om jezelf gerust te stellen. Je weet niet wat je moet doen.

Je hoort het lied. En ineens zijn er alleen maar tranen. Niet aangekondigd. Je bent weer bij toen. Toen je het voor het eerst hoorde. Eerst in de winkel. De hele plaat werd er gedraaid, dat gebeurde toen nog. Het was alsof het geluid uit het plafond kwam. En je kwam ermee thuis, en zat gekluisterd toen je dat nummer hoorde. Het bleef door je hoofd spoken, het heeft je nooit meer losgelaten. Lichtjes overmoedig zei je tegen jezelf dat dat nummer zou gespeeld worden als men afscheid zou nemen van jouw leven. Helemaal begrijpen deed je het niet, maar dat gaf niet. Er was iets van overgave in dat lied. Wat dat juist was, wist je ook niet helemaal. Maar iets zei je dat je je met dat lied uit handen zou kunnen geven. Je had het al een tijd niet meer gehoord. En nu ineens komt het zomaar tot bij jou. En iets wordt geopend.

Misschien zijn er mensen die snel afscheid kunnen nemen. Je bent beperkt in dat vermogen. Je merkt het bij het opruimen. Soms is er te veel toen bij elkaar. De dingen van toen zijn er nog, verspreid in het huis. Het zijn er veel, er is ook veel toen ondertussen. Je zegt tegen jezelf dat je weer een etappe moet doen vandaag, zo voelt het wel. Je spreekt jezelf licht streng toe. Te weinig toen rondom jou laat je achter in thuisloosheid. Te veel toen beknelt je. Je moet het nu doen, denk je, genoeg achterlaten. En terwijl je eraan bezig bent, besef je, dat je maar zoveel toen per keer kunt doen. Soms voel je heel even de drang om ver weg te lopen, om het niet te moeten zien. Je duwt jezelf weer terug.

De foto ligt al enkele dagen op je tafel. Ze kwam bovendrijven bij het opruimen. Je weet nog waar ze gemaakt is en wanneer. Je weet nog hoe het was in de donkere kamer. Waarschijnlijk was het niet helemaal goed. De belichting was niet helemaal juist geweest, ongetwijfeld. En het beeld kwam niet meteen juist op het papier. Het leek je bijna te ontglippen. Tot het beeld rustig zichzelf vond in die foto. De oude man die erop staat, kijkt je diep aan. En even is het alsof je jezelf aankijkt. Even is het alsof hij voor dit ene moment uit je eigen lichaam ontsnapt is om je door die foto weer aan te kijken. In dat moment is hij je verleden en je bestemming tegelijk. Heel even weet je het, tot je de foto weer weg legt.

Je hebt schrik om het recept te zoeken. Je weet waar het ligt, dat kleine papiertje. Bijna vergeeld. Enkele zinnen. Het recept om confituur te maken. Je weet hoe het geschreven is, met welke balpen zelfs. Misschien moet je het toch maar eens gewoon doen.

Het huis begint langzaam van je weg te groeien. Het is bijna tijd om afscheid te nemen. Het huis is stil, bewust van wat gaat komen. De tuin lijkt uitbundiger dan ooit. Je wilt zo lang mogelijk wachten voor een laatste snoeibeurt. Het wordt je zomaar gegund. En ineens is die eerste dag er weer. De eerste dag in dit huis. Je ziet de spullen op de straat staan. Je ziet hoe je de laatste doos naar binnen draagt, waarna een onweer losbarst. Het huis waaruit je toen vertrok zit nog onder je huid. Je wilt al naar boven lopen om de emmer klaar te zetten onder de lek in het dak. Tot je beseft dat je in een nieuw huis zit, waar er normaal geen lek in het dak is. Het verwart je, en doet je ook glimlachen. Je gaat naar boven om door het raam naar de regen te kijken. Je zou hardop willen roepen: ik zit lekker binnen regen, ga je gang maar. En nu, zoveel jaar later, verlang je naar een huis dat je nog beter zal beschermen tegen regen en wind. Het ondertussen oude huis lijkt veel begrip te hebben voor je verlangen.

Geen opmerkingen: