30 december 2009

U begrijpt dus


Zou je tot de onderwereld gaan om je geliefde terug te halen? En zou je ook omkijken om te weten of ze er wel echt bij was? Orpheus deed het, en zijn geliefde Eurydice verdween voorgoed. Het verhaal is bekend. Of niet? De Italiaanse schrijver Claudio Magris heeft het opnieuw gebruikt in zijn wondermooie verhaal U begrijpt dus, dat onlangs vertaald werd naar het Nederlands. Het is een dun boekje, bijna vijftig bladzijden. Maar het bevat een hele wereld, die je diep roert. In prachtige zinnen zegt het veel over wat ons drijft, over de liefde en over het schrijven. Over het leven dus.

Het boek is in wezen een monoloog van de vrouw. Zij verblijft in het Tehuis, wat het dodenrijk blijkt te zijn. Ze spreekt tot de Voorzitter van het Tehuis, en wil hem uitleggen waarom zij de kans niet heeft gegrepen om te doen wat Eurydice niet kon: teruggaan.

Ze beschrijft haar man, een schrijver, die verscheurd door verdriet is achtergebleven. De man heeft klaargekregen wat daarvoor nooit iemand kon. Hij mag naar het Tehuis komen, en zij mag naar hem toe gaan. De manier waarop ze over hem spreekt, en zijn liefde voor haar beschrijft, is aandoenlijk. Hij is een romanticus, zij lijkt iets aardser. En dat zegt zij, die nu in de andere wereld is. Eigenlijk was hij altijd niets zonder haar, en ze weet het. Zij was zijn muze.

Zij was zijn muze, en heeft hem ook gemaakt tot wie hij was. Ze hield hem bij het leven. Ze zuiverde zijn teksten uit. Ze leerde hem hoe hij haar lichaam moest beminnen. Ze maakte hem tot een man. Een man die door haar zijn angsten kon vergeten.

De Voorzitter, tot wie ze spreekt, is afwezig. Hij moet daar ergens zijn, want hij is blijkbaar het hoofd van de tent waarin ze is terechtgekomen. Hij moet die plek dus wel gemaakt hebben, vanuit een soort liefde of mededogen. Maar te zien krijgt ze hem niet. Ze vermoedt wat hij zou kunnen denken. Ze vraagt zich af of ze wel de juiste toon heeft tegenover hem.

En dan vertelt ze verder over het Tehuis. Het is de plek die verlangd wordt, de plek die anders zal zijn dan het aardse tranendal. Maar dat valt tegen. Het is er niet echt anders, het is er zelfs een beetje saai. Aangenaam en gemakkelijk, dat wel, maar niet zinderend, niet vervullend.

Ze herinnert zich de liefde van haar man, en beseft nog beter hoe mooi die was.

Toen het duidelijk was dat ik moest verhuizen naar het Tehuis en jij alle uren aan mijn bed doorbracht, zag ik dat ik zo mooi was, in jouw ogen; ik begeerde mijzelf via jouw blik; ik wist dat ik wit en bleek was, uitgeput door dat vergif, maar in jouw ogen was ik nog gebruind door de zon en de zee zoals wanneer we naar ons eilandje gingen, het zwemmend bereikten en aan wal gingen bij het gekrijs van de meeuwen, naakt en schitterend als goden.

Het lijkt even alsof zij de illusie (in positieve zin) ziet die er in het vergankelijke leven was, net als de illusie die de man als schrijver nodig had om te kunnen leven. Het wordt verteld met veel beelden die met water te maken hebben, net als in de andere boeken van Magris. Ze heeft hem in zich toegelaten, tot op de rand van het leven.

En nu hij dichtbij is, komt het verlangen naar de zee weer terug. Het is zo dichtbij dat ze het bijna aan kan raken. Ze loopt door de massa’s heen, op weg naar hem, en beseft ondertussen wat er echt op het spel staat.

Nee, hij was niet gekomen om me te redden, maar om te worden gered. Hoe zou ik mijn liederen kunnen zingen op een vreemde bodem? zei hij tegen me. Ik was zijn verloren land, het sap van zijn bloei, van zijn leven. Hij was gekomen om het land terug te nemen waaruit hij verbannen was.

Ze heeft geen schrik voor wat haar te wachten zal staan als ze mee zou gaan met hem. Ze voelt tot in haar vezels hoe de liefde weer zal zijn. Maar ze beseft ineens ook wat hij zal vragen, wat hij zal willen weten. Om te kunnen leven zoals hij leeft in de gewone wereld heeft hij de droom van de andere wereld nodig. En hoe zal ze hem vertellen hoe het werkelijk is? Op die manier teruggaan naar het rijk van de levenden, ziet ze niet zitten. Het zou hun liefde vernietigen. En het is de liefde die hen samenhoudt, over de grens van leven en dood.

En dus gaat ze niet naar hem toe. Ze ziet hem, en roept hem na, en hij draait zich om. Ze gunt hem het leven in onwetendheid, en houdt zo de liefde overeind.

Om echt te kunnen leven heb je een aantal illusies nodig. Om te schrijven ook. Ze rusten in de troost van het niet-weten. Ook al besef je misschien niet dat het een troost is. En boven dat alles zindert een grote liefde. Het is de Eurydice uit dit verhaal die vanuit een soort aards besef het wezen van die liefde doorgrondt, en ook beseft dat zij en hij niets zouden zijn geweest zonder die liefde, hoogstens dwalende en verloren lopende mensen. En de Orpheus, die lijdt aan het leven, en daarom schrijft en zoekt, kan alleen zijn wie hij is door in het domein van de vergankelijkheid te zijn. Je zou het te weten kunnen komen door te kijken in de spiegels die er zijn, misschien een klein beetje als Narcissus, al weet je wat er achter de spiegel is.

Claudio Magris heeft met U begrijpt dus een hartverscheurend mooi boek gemaakt. Vaak is het grappig, ontroerend, teder en vooral ook erg zinnelijk. En op meesterlijke wijze zegt het zo iets over het leven en het schrijven.

27 december 2009

Too Much Happiness


Er liggen breuklijnen onder het oppervlak van zoveel levens. Het is daar dat onverwachte en dramatische dingen kunnen gebeuren. Die dingen bepalen de loop van een leven. Ze reveleren een donkere kant van wie we zijn of zouden kunnen worden. Ze zouden stof kunnen leveren voor spectaculaire verhalen in het nieuws. Maar in de verhalen die de Canadese schrijfster Alice Munro verzamelt in haar nieuwe bundel Too Much Happiness gebeuren ze op een of andere manier gewoon. De hoofdpersonages, meestal vrouwen, bewegen verder over het oppervlak. De verhalen grijpen je telkens meteen vast. Ze zijn verrassend, ontregelend, treffend, nooit sentimenteel. Ze zoeken geen troost of verzoening. Ze bieden telkens een inkijk in een hele wereld, gevat in een beperkt aantal bladzijden. Het is eigenlijk moeilijk te beschrijven waarom ze zo goed zijn. Er te veel over zeggen zou niet goed zijn. Je moet ze lezen, dat is eigenlijk het enige wat zou moeten gezegd worden.

Munro begeeft zich op terrein waar we liever niet willen komen misschien, en doet dat verbluffend. Dat is meteen al het geval in het eerste verhaal, Dimensions, waarin een vrouw op weg is om in de gevangenis haar man te bezoeken, die hun drie kinderen heeft vermoord. Hun geschiedenis wordt op compacte maar trefzekere wijze onthuld. Dat de vrouw toch die man wil zien, na wat er gebeurd is, je kunt het als lezer begrijpen, ook al wil je het niet. Tegelijk ben je ook opgelucht dat in het verhaal iets gebeurt waardoor de vrouw een andere weg kan nemen, en zich los kan maken van haar man.

Het tweede verhaal, Fiction, valt uiteen in twee delen, die de twee delen van het leven van het hoofdpersonage Joyce beschrijven. Joyce en Jon, twee erg getalenteerde jongeren, kiezen voor een ander leven dan wat van hen verwacht werd. De dingen gebeuren gewoon, en ze laten de school achter zich. Uiteindelijk is hij een timmerman, zij een muzieklerares. Er komt een andere vrouw op het toneel, Edie, en Joyce trekt zich terug. Als een toeschouwster van haar eigen leven. Zoveel jaar later is ze getrouwd met een andere man. En bij een feestje leert ze een jonge schrijfster kennen, die verbonden is met haar eerste leven. Joyce blijkt een onderwerp te zijn in haar boek. Ze probeert een verbinding te maken, wat niet echt lukt. De dingen gaan weer verder.

In Wenlock Edge krijgt een studente een bijzondere kamergenote, Nina. Nina lijkt stil en ongrijpbaar, maar heeft al een heel leven achter zich. Ze beweegt over grenzen, wat ontregelend werkt. Ze zit in een merkwaardige relatie met een oudere man. Op een dag komt het hoofdpersonage bij die man in een erg compromitterende situatie terecht. Pas later beseft ze ten volle hoe hij haar geraakt heeft, en ze neemt actie tegen Nina. Niet alleen het bizarre en schokkende verhaal raakt, ook de manier waarop de personages op een bijna afstandelijke en nuchtere wijze handelen.

In Deep-Holes krijg je het verhaal van een moeder die haar zoon min of meer verliest. Bij een familiepicknick valt hij in een diep gat. De plek die ze bezoeken, is bezaaid met dat soort gaten. Het huwelijk van de moeder lijkt al evenveel gaten te hebben. De jongen gaat er later vandoor, en pas na jaren komt de moeder hem weer op het spoor. Ze zoekt hem op, om vast te stellen dat hij niet echt aangenaam is. Misschien heeft ze zich als moeder te veel voorgesteld. Misschien wou ze iets herstellen wat bij nader inzien niet noodzakelijk moet hersteld worden.

In Free Radicals treffen we een oudere vrouw, van wie de man net is overleden. Iedereen wil haar troosten, maar zij ziet dat niet zo zitten. Zelf heeft ze kanker. Ze had verwacht dat haar man, van wie ze de tweede vrouw is, haar zou overleven. Ze zoekt een nieuwe plek voor zichzelf, in het huis, in haar leven. Tot ze het bezoek krijgt van een – zo blijkt – gevaarlijke man. Door het vertellen van een verhaal waarin ze haar eigen leven tot een instrument maakt, kan ze het gevaar afwenden. Wie heeft wie het meest gebruikt, wie heeft wie gemanipuleerd? Het hoort blijkbaar bij het leven.

In Face heeft het mannelijk hoofdpersonage een grote wijnvlek op zijn gezicht. Dat hij zo geboren is, verstoort het gezin volledig. De vader keert zich af, de moeder wil haar zoon beschermen. De band die de jongen heeft met een meisje wordt verbroken. Later zal blijken dat het meisje trouw is gebleven aan die band, die niet mocht zijn.

In Some Women doet een meisje vakantiewerk door te helpen bij de verzorging van een jonge man met leukemie. Die is ingetrokken bij zijn moeder, zijn vrouw gaat uit werken. Een andere vrouw komt enkele keren per week langs om de moeder te masseren, en gaat zich ook bezig houden met de man. In de speciale dynamiek die tussen al die vrouwen ontstaat, zal de man een keuze maken.

In Child’s Play vinden we het schokkende verhaal van hoe twee meisjes omgaan met hun afkeer tegenover een ander meisje, dat een mentale handicap heeft. Wat er uiteindelijk tijdens een kamp gebeurt, kom je pas op het einde van het verhaal te weten. Dat het leven gewoon doorgaat voor de twee vrouwen, alsof dat normaal is, is het meest verkillend. De ene vrouw lijkt nog even een vorm van vergiffenis te zoeken, de andere niet.

In Wood kan een schrijnwerker en houthakker die door paniek bevangen in het bos gekwetst wordt, toch nog ontkomen. Zijn vrouw, die wegglijdend in een depressie van hem vervreemd was, zet een stap die hen weer bij elkaar brengt.

En in het mooie en lange slot- en tevens titelverhaal Too Much Happiness zijn we getuige van de laatste levensmaanden van Sophia Kovalevski, die echt bestaan heeft, en de eerste vrouw was die een doctoraat in de wiskunde haalde. Ze leefde aan het eind van de 19de eeuw.

De verhalen in Too Much Happiness kleven aan je lijf, en laten je niet snel los. Ze zuigen je als lezer vast in een wereld waarin ontregelende en dramatische gebeurtenissen het leven tekenen van personages die toch telkens een manier lijken te vinden om door te gaan. Over de manier waarop ze dat doen, wordt niet geoordeeld. De personages bekijken hun eigen leven van binnenuit. Veel wijzer worden ze niet altijd, ze handelen, of gaan gewoon door met de dingen. Alice Munro, die tot de absolute top in het genre van de short story wordt gerekend, heeft hiermee een erg goed boek geschreven. De kracht van een goed kortverhaal bestaat erin dat je midden in een wereld, in een leven geworpen wordt. De manier waarop in Too Much Happiness hele levens (en de wijze waarop die levens overleefd worden) gecondenseerd worden in prachtig geschreven verhalen die je uitgeteld achterlaten, is indrukwekkend.

26 december 2009

Verdwijnend wit

Het zijn andere mensen die aanschuiven aan het loket ‘internationale verbindingen’ in het station. Dat denk je weleens. Iedereen in deze twee rijen moet een grens over, vandaag nog, of ooit. Ze zijn mooier, misschien is dat een goede gedachte.

Hoe laat je het huis achter? Hoeveel zal het vriezen, in die nacht? Je weet het niet, niet echt. Je hebt het huis nog even getroost voor het weggaan. Dat je snel weer terug zult zijn.

Je loopt met een grote tas vol met dingen. Levensmiddelen, zo wordt het wel eens genoemd. Dingen die je op kunt eten. Je vraagt je af of ze in goede staat tot over die grens zullen raken. Zo lang je buiten bent, is er zeker geen probleem. Tot je vaststelt dat deze wagon van de internationale trein niet verwarmd is. Misschien is het wel speciaal voorzien voor mensen met grote tassen vol met levensmiddelen.

In het land waar je naartoe gaat, waren tot een dag eerder zowat alle treinen in de problemen. Vandaag lijkt alles vlotjes te gaan. Meer zelfs, het is alsof de treinen zelf opgewekt zijn. We zijn er weer, we mogen weer buiten.

De plek van aankomst is nog helemaal wit. De plek van vertrek was nog redelijk wit. De aankomst is een beetje dichter bij het noorden. Misschien heeft dat er iets mee te maken. Je zou kunnen denken dat het landschap op een of andere wijze gesmoord is. En toch lijkt het een grotere vrijheid te hebben teruggekregen. De sneeuw die toegevoegd is, lijkt op een ontkleding.

Slapen in etappes. Niet weten hoe laat het is. Het ook niet willen weten. Niet zien hoe licht of donker het buiten is. En het ook niet willen weten. Dromen in etappes. In een ervan komt de Donau voor. Wat zou er zijn met de Donau? Je zult het wel nooit weten.

De buik heeft een andere tijdsrekening.

De plek van aankomst wordt de plek van vertrek. Het wit maakt zich stilaan klaar om te vertrekken, je voelt het.

Er zijn veel beelden in de boeken die je leest. En toch lees je soms het ene, terwijl je aan het andere denkt. Misschien is het niet zo erg, laat de beelden maar bewegen.

De eerste van de drie treinen doet het goed. Tot het voorlaatste station. Even vallen de lichten uit, voor de trein weer vertrekt, om netjes op tijd aan te komen. Van op het andere perron zie je dat nu alle lichten in die trein zijn uitgevallen. Je wacht op de internationale trein. Er staan maar twee mensen te wachten op dit perron. De andere man loopt zingend heen en weer.

Het lijkt een grote familie. De zwarte vrouw en een hoop kinderen. De kinderen dollen met elkaar, en lopen heen en weer. De vrouw houdt zich tussendoor bezig met de kleinste van het gezelschap, een baby met heftig zwart krullend haar, en een aanleg voor volume bij het wenen. Ze houdt alles in de gaten, en komt alleen tussen wanneer het echt nodig is. Het is wonderlijk mooi.

De treinen lijken nog uitbundiger dan de dag voordien. Ze komen overal te vroeg aan. Juichend over de sporen.

Net voor de derde trein is er nog een perron. In je hoofd hoort lang wachten op een perron bij dat station. De wind is koud.

De vrouw tegenover je in de trein heeft een afwezige onrust in haar ogen. Ze blijft bijten op de haar vingers en nagels. Zonde van de mooie handen.

De plek van aankomst heeft zich ontwit. Het is wennen.

Het huis verwelkomt je. De kachels worden snel weer aangestoken. Om het huis een beetje warm te maken, uit dankbaarheid voor het wachten.

De volgende morgen is het weer licht. Door de straten fietsen die weer helemaal veranderd zijn. Met het vertrek van de sneeuw is er een aarzelende maar vertrouwde lelijkheid teruggekomen.

Thuis de kachel zo laat mogelijk weer aan doen. Als een oefening in uitstellen. Waarom eigenlijk?

23 december 2009

Een beetje digi


In de categorie: maak jezelf eens nuttig bij het begin van de kerstvakantie. Ik had het me al een tijd voorgenomen, maar nu zou het gaan gebeuren. Het installeren van de digitale televisie. Tussen twee boodschappen door snel even de winkel binnengesprongen om het pakket op te halen. Zodat ik niet meer kon gaan twijfelen.

Eerst al uitgebreid alles bestudeerd op de website, en me zitten afvragen of ik het zelf zou gaan ophalen, dan wel via de site zou bestellen. Erg belangwekkende vragen natuurlijk, want je krijgt constant allerlei boodschappen over het aantal euro’s dat je kunt besparen door online te gaan. Goed voor de reeds opkomende verwarring. Toch maar naar de winkel, kwestie van het menselijk contact te bevorderen. In de winkel hoorde ik trouwens dat een online bestelling langer duurt. Dus toch een beetje winst.

Rustig en zelfzeker in de winkel staan. Installeren? Dat doe ik zelf wel. Dat zal wel niet zo moeilijk zijn zeker? Thuisgekomen al even de dozen bekijken, maar er nog niet aan beginnen. Uitstel van genot, of uitstel van spanning, al naargelang. Maar wel gezien dat er al meteen een praktisch probleempje nakend was. Het apparaat bleek verbonden te moeten worden met een bakje dat twee verdiepingen hoger stond.

Niet zelf de hele tijd aanmodderen, sprak ik mezelf pedagogisch toe. Snel genoeg terug naar de winkel gaan als je het niet weet, laat die man in jezelf maar in de coulissen. En dus weer netjes aanschuiven. Hoe dat moet? Een kabeltje trekken meneer. O ja, een kabeltje. En moet je die stekkers daar dan zelf aan maken? Ja hoor, maar dat is niet zo moeilijk, je moet daar een speciale tang voor hebben. O ja, doe ik wel even.

Tijd dus om de doe-het-zelf-man uit het blik te trekken. Zonder aarzelen op weg naar de Gamma. Lichtjes zelfzeker de winkel binnengaan. Niet te lang treuzelen, gewoon vragen, hoorde ik mezelf zeggen. Om dan vast te stellen dat de mannen die in de Gamma werken blijkbaar toch altijd vriendelijker en behulpzamer zijn als ze een vrouwelijke klant hebben. En het advies dat je krijgt, is ook niet altijd helemaal geruststellend. Ja, meneer, ge moet daar zo’n tang voor kopen. Stom eigenlijk, want ge gebruikt dat daarna misschien wel nooit meer. En die stekkers, ja dat is niet simpel. Kunnen die mannen van Telenet dat niet zelf komen doen? En zo. Eigenlijk zou je dan nog wat langer rond moeten hangen tussen al die spullen, om rustig alle opties te overlopen, en zo vooraf nutteloze kosten uit te sluiten.

Kosten besparen. Toch een doel in deze. Aangezien ik de optie ‘self starter’ gekozen had, moest ik met de extra gemaakte kosten onder de kost blijven van de installateur die anders had moeten komen. Er zat nog enige marge op dus.

Thuis dan de doe-het-zelf-man dapper aan de slag laten gaan met kabel en stekkertjes. Al erg in de war over de noodzakelijke lengte van de kabel van beneden tot boven, maar dat zou wel blijken. ’s Morgens in bed was uitgebreid een werkschema ontwikkeld, voor welke handelingen in welke volgorde dienden te worden uitgevoerd. Kabel en stekkertjes dus. Het zou zichzelf wel uitwijzen, was me nog gezegd in de Gamma. Niet dus. Dan maar even enkele handige toelichtingen opgezocht op internet. Om vast te stellen dat het niet echt lukte.

Samengevat, na drie bezoekjes aan de Gamma, was de kabel geplaatst. Verdere details kunnen niet gegeven worden, maar waarschijnlijk ben ik toch nog net onder het bedrag van de installateur gebleven…

Daarna was het tijd voor het eigenlijke werk, het opstarten van het apparaat. Met alle handleidingen rondom mij. Met telkens speciale instructies voor self starters. Alles leek redelijk goed te verlopen. Tot ik ergens een code moest intikken. In alle handleidingen stond dat ik die code had gekregen bij het verkoopgesprek. Opnieuw rommelen tussen alle dozen, maar niets te vinden. Dus maar weer terug. En ja, na dus ook drie bezoekjes aan de winkel bleek alles nog in orde te komen.

De verwarring is nog niet over. Ik ben ervan overtuigd dat ik een analoog hoofd heb, en niet zozeer een digitaal. Ik hou wel van tv-programma’s, die je opzoekt in de tv-gids, en van je haasten om een programma nog te kunnen zien. Tot vandaag heb ik die oude videorecorder gekoesterd. En nu moet het allemaal anders waarschijnlijk. Nu zal ik bedolven worden onder interactieve mogelijkheden, onder programma’s à la carte. Schrik dat je ergens op duwt waardoor je extra moet bij betalen. Keuzestress, minstens voor enkele dagen. En er zijn natuurlijk ook nog de voordelen van de alleenwonende man. Er is niemand die me heeft zien prutsen, en niemand weet hoe vaak ik naar de Gamma gereden ben…

Misschien is het toch wel tijd nu voor wat extra chocolade.

20 december 2009

Onder meer water

Stel dat je beelden kunt maken, als dromen, als uitvalswegen.

Onder water bewegen. Zoals op de foto’s. Gewichtloos zijn. Waardoor alleen lichaam overblijft, zonder ballast. Als je het zo ziet, zou het kunnen, zou je het kunnen. Je kunt een ander bij de hand nemen. En je moet je telkens even herschikken. De weerstand van het water vraagt je om iets trager te zijn dan je zelf zou willen. En het is wel goed zo. Alles is er. Je kunt even naar boven komen, naar waar de zwaartekracht anders heerst. Om alles opnieuw te bekijken, voor je weer verdwijnt.

Verdwijnen in een ruimte tussen de tijd. Waardoor alleen jij beweegt. Je zou alle tijd hebben om alles en iedereen te bekijken. Lang genoeg om alles te zien, zodat er niets verloren gaat, voor een keer. Tussen de dingen bewegen. Nadien zou je weten dat je een heel moment zou hebben waargenomen. Je zou wachten tot het tijd is om de tijd weer aan zichzelf te laten.

Hoeveel laten zit er in loslaten? Is het dat je je laat meedrijven, met de uiteinden van een golf die het strand betreedt? Of schuif je zelf het water in, bijna onopgemerkt? Stel dat het te weten is. Zou je het dan kunnen? Of is er nood aan een ander soort vertrouwen?

Je gaat het huis in en vertrouwt wat je ziet. Je zult niet verdwalen in eindeloze gangen met al evenveel deuren die nergens naartoe gaan, alleen nog verder weg. Het is wat het is. Je zou er kunnen blijven.

Blijven tussen woorden. Je ziet ze op het blad. Ze hebben zichzelf van de achterkant bevrijd. Als je dichterbij komt, zie je dat je ze aan kunt raken. Zelfs al zou je een druppel water laten vallen. Zelfs al zou het lijken alsof ze daardoor vervloeien. Ze zijn hier geweest, en kunnen dus nooit meer ontwoord worden. Je kunt hen niet meer verlaten.

De trein verlaat het station. Afhankelijk van waar je zit, in de trein of op het perron, kan het ook het station zijn dat de trein verlaat. Als je blijft in het station zou je een eeuwige wees kunnen worden. Of een boom, die beslist heeft dat dit de plek is om zichzelf te worden. Als je de trein hebt gekozen, zou je kunnen verdwijnen in de beweging. Er is een moment waarop de beweging een stilstand wordt. Je bent overgegaan in een andere beweging. En daar kun je iets te weten komen. Daar zouden de juiste dingen kunnen gebeuren. Daar zou je de vragen kunnen stellen. En de adem die zo blijft.

De adem van een ochtend, of een slaap in eenheid, hij is te zien. Als je lang genoeg kijkt, blijft alleen de adem over. Je bent getuige. En iets brengt je naar een kind. Je zit in een stoel te luisteren naar de adem van een kind. En je zou willen dat er iets in je handen is dat genoeg is voor die adem. Waardoor je voor de wind kunt gaan staan. Zodat geen rimpel iets uit evenwicht zou kunnen brengen. Misschien is dat kind gebleven in wie kijkt en in wie gezien wordt.

Het kind kijkt je aan. Het is meer aanwezig dan jouw ogen kunnen vatten. Als het geruisloos zou wachten nu, dan zou je kunnen geloven dat je alles zou zien. Maar het is nooit zo. Het kind ontsnapt je. Het is je zoete lot. Het is de enige manier van blijven, denk je. Het is nog te vroeg voor een vertrek.

Er is veel vertrek in de verhalen. Ridders die kastelen achter zich laten. Ze trekken de duisternis in. Ze moeten zwerven. Om te vinden wat ze niet zochten. Om terug te kunnen komen als wie ze niet waren toen ze vertrokken. De verhalen zijn sterker dan de rest.

In het verhaal zou je onder water kunnen zijn.

19 december 2009

Waarvan akte


Eigenlijk ben ik te kwaad en te teleurgesteld om er al te veel over te zeggen. De wereldgemeenschap heeft akte genomen van haar eigen onwil om tot een rechtvaardig en duurzaam klimaatakkoord te komen. Zowat alles wat er over de klimaatuitdaging te zeggen is, is gezegd de voorbije weken. We kennen de feiten, we kennen de consequenties. We weten wie nu al de winnaars en de verliezers zijn. We weten wat ons te wachten staat. En we weten stilaan dat alles wat we tot nu toe wisten waarschijnlijk nog een onderschatting is van wat op ons af komt. We weten wat we moeten doen. We moeten het nu ook gewoon doen, zo simpel is het.

Eigenlijk zou je nu moeten kunnen zeggen: the rest is silence. Eigenlijk zou je nu moeten zwijgen, omdat dat het enige waardige is wat je zou kunnen doen na zo’n schaamteloze vertoning. Maar zelfs dat kan niet. Je kunt niet even aan het klimaat vragen om enkele jaren te wachten met veranderen tot de heren en dames van de powers that be klaar zijn om tot de actie over te gaan. Je kunt niet vragen aan de bewoners van de kleine eilandstaten om nog een tijdje te doen alsof ze niet merken dat hun eilanden steeds kleiner worden. Je kunt niet vragen aan het poolijs of aan de gletsjers om even op te houden met smelten.

Egoïsme is een verworvenheid. Het land dat historisch de grootste verantwoordelijkheid draagt in het tot stand komen van de klimaatverandering is nog steeds het minst geneigd echt iets te veranderen aan de eigen levensstijl. Dat land bevat een steeds groter wordende groep inwoners die de klimaatverandering geen belangrijk probleem vinden. Hun milieuverslindende levensstijl zien ze als een God’s given right. De gemiddelde emissie van broeikasgassen per Amerikaan is vele malen groter dan van een Europeaan en nog eens zoveel maal groter dan van een Afrikaan. Een Afrikaan heeft nochtans evenveel recht op een waardig leven als een Amerikaan. En de voetafdruk van die Amerikaan is relatief gemakkelijk drastisch te verkleinen. Maar men beschouwt een verslindende levensstijl blijkbaar als een verworvenheid. Iets wat niet in vraag gesteld kan worden.

Het uur van de waarheid is niet nabij, het is volop bezig. Terwijl rapport na rapport bewijst dat een gevaarlijke klimaatverandering steeds dichterbij is en dat zowat alle schattingen die we de voorbije jaren maakten waarschijnlijk onderwaarderingen zijn, begint het klimaatgevecht in de arena. De wereld had vele jaren geleden kunnen beginnen met een echte omslag. Maar men deed het niet. Men dacht dat er nog wel tijd genoeg was, en sommigen dachten dat alles vanzelf zou overgaan. En velen hoopten waarschijnlijk dat ze alles uit hun blikveld zouden kunnen houden, dat alles elders zou gebeuren. Het is niet zo. We zitten allemaal in dezelfde boot. Ofwel overleven we samen, en dat kan alleen door te kiezen voor rechtvaardigheid. Ofwel beginnen we aan een genadeloos gevecht van rijk tegen arm, binnen landen en tussen landen.

De wereld die in Kopenhagen op de onderhandelingstafel lag, is een heel andere wereld dan die van vijftig jaar geleden. Sommigen willen graag blijven denken in de klassieke patronen van nationale staten, met nationale belangen, die hun nationale soevereiniteit verdedigen. En dat alles gebeurt in klassieke onderhandelingen, met geven en nemen, en in de tijd die men ervoor wil uittrekken. Die patronen zijn steeds meer achterhaald door de werkelijkheid. De klimaatverandering is een mondiaal probleem, dat complexer en sneller is dan voorzien in de gangbare modellen van onderhandeling tussen staten. De enige soevereiniteit waarover je nog zou kunnen spreken is een gedeelde soevereiniteit. Waarschijnlijk zijn de klimaatonderhandelingen de meest complexe uit de wereldgeschiedenis. Wie de voorbije weken in detail probeerde te begrijpen en te volgen hoe men nu eigenlijk onderhandelt, moest minstens een multi-level-brein hebben om het schaken op zeven borden tegelijk te kunnen vatten. Maar tegelijk zag je doorheen al die uitermate ingewikkelde discussies ook een heel simpel machtsgevecht.

Nu iedereen de omvang van het probleem en de nodige ambitie van de oplossingen kent, weet iedereen ook dat een uitweg enkel kan bestaan in verandering. Die groep mensen die het zwaarst weegt op de planeet, en dat is mondiaal gezien een minderheid, verspreid over veel landen, zal de eigen levensstijl moeten veranderen. Hoe je het ook draait of keert, daar komt het op neer. Het is perfect mogelijk aan iedereen die vandaag op de aarde woont en er nog zal wonen een waardig leven in een rechtvaardige en houdbare welvaart te garanderen. Het is volstrekt onmogelijk om voor dat doel de verslindende levensstijl van de gemiddelde Amerikaan als norm te nemen.

Er zijn machtige groepen in de wereld die er alle belang bij hadden dat er geen akkoord zou komen in Kopenhagen. Zij denken nu waarschijnlijk dat ze gewonnen hebben. Zij denken dat ze tijd gewonnen hebben. Er is enkel erg kostbare tijd verloren, tijd die we al lang niet meer hebben. Als de Europeanen, die zich altijd zo stoer op de borst kloppen dat zij een koploper zijn als het over klimaat gaat, zichzelf nog in de spiegel willen kunnen bekijken, dan moeten ze nu doen wat ze zegden te zullen doen als ook alle anderen mee zouden doen. Een echte koploper worden. Misschien is Europa daar wel helemaal niet op voorbereid. Altijd kan men zich ofwel verschuilen achter de Amerikanen, ofwel hun de schuld geven van alles, waardoor men zelf in de feiten nog te veel stilstaat. De Europeanen hebben zo hun eigen identiteit al te vaak ingevuld als in relatie of oppositie tot anderen, meestal dan de Amerikanen. Kopenhagen heeft geleerd dat de VS een koele machtsrekening maakt, en zo nodig de EU rustig links laat liggen om met anderen een deal te sluiten. Het wordt tijd dat de EU zich niet langer blind staart op de grote broer die men zo graag wil behagen en denkt zo te kunnen beïnvloeden, maar zichzelf sterk genoeg maakt om zelf te handelen, en doen wat er moet gebeuren. Er staat te veel op het spel om het niet te doen.

16 december 2009

Deze plek

‘Ik hou wel van deze plek, hier aan de tafel.’
‘Het is hier mooi geworden.’
‘Als je hier zit, kun je buiten kijken, en je ook een beetje terugtrekken in binnen.’
‘En zit je hier dan te schrijven?’
‘Soms wel ja. Dan zet ik muziek op, net luid genoeg om omringd te worden, en dan wacht ik hier, tot het komt.’
‘En komt het altijd?’
‘Nee, vaak niet. Dan moet je gewoon langer wachten of zo.’
‘Ik zou eraan kunnen wennen denk ik. Zo’n plek.’
‘Schrijf jij eigenlijk wel genoeg?’
‘Genoeg?’
‘Ja, ik las een stukje van je, en het was echt goed. Er gebeurt veel onder het oppervlak van jouw woorden. En het zou zonde zijn als je niet wat meer zou schrijven.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat geloof ik echt. Er is iets oud in jou op een of andere manier, ik kan het niet zo goed uitleggen. Alsof er in jou iemand is die bij een andere tijd hoort, die dingen weet en ziet.’
‘Dat gevoel heb ik inderdaad wel eens. Maar het brengt me soms in de war. Soms voel ik me een beetje verloren dan. Alsof ik niet goed weet welke versie van mezelf ik moet zijn.’
‘Ik denk dat het geen verschillende versies zijn, je bent ze allebei.’
‘Jij zult dat ook wel kennen denk ik. Maar heb jij dan nooit schrik van die oudere kant in jezelf?’
‘Niet meer. Vroeger wist ik soms niet zo goed wat ik ermee moest. Dan woog het een beetje zwaar af en toe. Maar nu is het gewoon. Het is beter het niet te veel naar achter te duwen.’
‘Had jij dan nooit het gevoel vroeger dat je te jong was voor je hoofd?’
‘Het was denk ik vooral een rommeltje. Het ging een beetje alle kanten uit, terwijl ik eigenlijk moest aanvaarden. En toen ik dat besefte, werd alles veel gemakkelijker. Ben jij bang dan?’
‘Ik weet het niet zo goed. Soms voel ik me een beetje eenzaam denk ik. Iets in mij heeft honger, en zoekt naar woorden en gedachten. Als ik lees, of als ik sommige mensen hoor praten, dan kan het ineens voelen als thuiskomen. Dan weet ik waar ik altijd al wilde zijn.’
‘Had je dat als kind ook altijd al? Een beetje ontheemd?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik ging dan maar een beetje dwars doen soms, maar ik voelde me niet altijd op mijn plaats. Ook niet altijd gezien, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ja, ik begrijp het.’
‘Jij lijkt me soms zo rustig, alsof je vrede hebt met de dingen.’
‘Af en toe lukt dat al een beetje, maar zo vaak nog niet. Maar sommige gevechten zijn wel voorbij, ik heb vrede gesloten denk ik, misschien wel vooral met mezelf.’
‘Daar ben ik nog niet aan toe vrees ik.’
‘Je gaat dat heel goed doen, ik weet het zeker. En je onrust kan ook goed zijn, die kan je ook voeden.’
‘Misschien zou ik wat meer moeten schrijven. Af en toe verlang ik er wel naar. Misschien kan ik zo wel een plek vinden waar ik thuis kan zijn.’
‘Eigenlijk ken ik je al lang, ik heb je min of meer zien opgroeien. Het is heel bijzonder om je nu zo te horen vertellen.’
‘Als ik hier zo zit, is dat niet moeilijk.’
‘Ik vroeg me vroeger vaak af of je door veel na te denken en te lezen uiteindelijk ook meer gaat begrijpen van de dingen, en of je beter weet wat je weg is.’
‘En?’
‘Ja en nee. Sommige dingen begrijp en zie je echt beter. En voor zoveel andere dingen zie je beter wat je niet weet, en dat is ook minder erg. Anderen worden cynischer met de jaren, bij mij was het net omgekeerd denk ik. Ik probeer me te oefenen in een soort leegte.’
‘Je straalt dat wel uit. Weet je dat eigenlijk wel?’
‘Nee, niet echt. Maar misschien is het wel niet slecht als het zo is.’
‘Ik wil nog zoveel. Het doet soms pijn. De ene kant van mij wil overal naartoe, en wil alles beleven. Bang om iets te missen. De andere kant wil meer afstand tot de dingen, wil nadenken.’
‘Misschien moet je die twee gewoon zijn, en alles in elkaar laten vloeien, alsof het zo moet zijn.’
‘Mag ik dan soms gewoon hier wat komen zitten? Het is hier een goede plek om te zijn.’
‘Als je dat graag zou willen, dan zou ik dat heel goed vinden.’
‘En dan kunnen we het ook nog over de muziek hebben.’
‘Ja, dat moeten we zeker doen.’

13 december 2009

Een heldere ster


Hoe het je uit elkaar kan scheuren. Ingehouden en overweldigend. Hoe moeilijk het is om de beelden in woorden te beschrijven zonder ze onrecht te doen. En dat terwijl de woorden in het verhaal zo’n grote rol spelen. De noodzakelijkheid van een gedicht, en de noodzakelijkheid van een liefde. Een verhaal verteld in strelende beelden en fragmenten, niet in hoofdstukken.

Hoe je sprakeloos en verward weer de straat op komt. Daar is het koud. De winter is van plan zich even te laten horen.

Soms komt de warmte snel weer in je lichaam, soms lijkt het eeuwen te duren.

Soms ben je verbijsterd door zoveel schoonheid. Het slaat je met nederigheid. En je zou willen weten of je ooit die plek kunt benaderen waar schoonheid ontstaat. Je zou willen voelen wat er in je handen zou gebeuren, daar. Je zou de demonen willen zien die je achter je moet laten om daar te komen.

Misschien is het goed om schrik te hebben van de winter. Bij de eerste koude is het misschien goed om even het hoofd te buigen. Je weet wat er zou kunnen komen. Het duurt even eer je rust vindt in wat onvermijdelijk is. Na een tijd zal het anders zijn. De koude is gewoon geworden, en je kijkt naar het licht. Je houdt de ochtenden in het oog. Eens voorbij het kantelpunt. Je weet dat je plots zult merken dat het februari is geworden. En het licht dat daarbij hoort. Maar nu is het nog niet zo ver.

Soms wil je oefenen, terwijl je de trap op loopt of tussen tafel en aanrecht beweegt. Je zou een beweging willen vinden waarin alles van je af zou zijn gevallen. Om alleen daar nog maar te zijn.

Dromen van een grote tafel. Ooit zal ze er zijn, dat is het plan toch. Je ziet ze in het licht. Je zou eraan kunnen zitten, en naar buiten kijken. En voelen hoe daar iets een rustpunt heeft gevonden.

Iets van de kleuren uit die film blijft hangen. Al zou je niet meteen kunnen zeggen wat. Dat ze teder zijn misschien.

Er hangt een afscheid in de lucht. Het beweegt in je poriën. Het zal zijn plaats langzaam vinden.

Een extra paar dikke sokken. Eerst beschermen ze je, waar het koud is. Tegen erger. En later zorgen ze voor gloed, waar het warm is.

Trage rituelen, ze horen bij de laatste dag van de week. Opruimen om je klaar te maken, en straks met een diepe buiging iets af te sluiten. Zou de nacht de winter van de dag zijn? Er is misschien evenveel moed voor nodig. Je kunt niet anders dan je overgeven. Misschien kun je dat leren.

Als de anderen in de filmzaal verder weg zitten is het gemakkelijker om te wenen.

Het verlangen naar warm eten dat nog moet gemaakt worden. Hoe het je zal vullen en misschien wel warm houden.

Er is een stilte die enkel bij dit nu kan zijn.

Je zou het verhaal willen delen. Je zou willen zeggen: ga ook kijken, raak het verhaal aan.

Het duister heeft geoefend voor dit moment van het jaar. Het heeft zichzelf opgeladen. Een heldere ster zou goed zijn. En ook genoeg.

12 december 2009

De druppels



Hoe het altijd gaat. Je ziet iets in een film, of iemand vertelt je iets, en het komt weer terug. Niet altijd. Misschien wel steeds minder, het zou kunnen. Maar soms dus wel. Als een kleine golf die je even overneemt. Daarna trekt het water zich wel weer terug in zichzelf. Misschien ben je zelf nog nat, maar ook dat droogt wel weer op. Misschien blijft er hier en daar nog een spoortje van het zout.

De vrouw op de televisie wordt klaargemaakt voor haar chemo. Ze legt zich neer. De zakjes worden opgehangen. De arm wordt genomen, de naald ingebracht.

En wat je je herinnert. Soms de geuren. Hoe alles rook. Hoe alles anders rook. Alsof alle geuren net een centimeter opzij kunnen gaan, en je dan aankijken alsof er niets gebeurd is. En je kijkt terug, en je weet dat je een beetje verdwaald bent.

Soms zijn het andere dingen. Zoals de temperatuur van de vloeistoffen die langzaam je lichaam in gingen. De ene zak voelde koel aan, de andere niet. De naald was niet erg. Die mocht er elke keer opnieuw in. Liever zelfs. En dan te weten dat ergens, bijna halverwege de tijd die nodig was voor al die vloeistoffen, even de slaap zou komen opduiken. Altijd op hetzelfde moment. Dat was het moeilijkste. Even de controle loslaten, en erop vertrouwen dat alles nadien weer hetzelfde zou zijn. Het lukte niet. Misschien zou het gelukt zijn als het thuis was gebeurd, wie weet. Misschien zou het gelukt zijn als er iemand bij was die zei dat alles goed was en die wachtte, wie weet. Merkwaardig, hoe dat weerkerende moment telkens moeilijker was dan de misselijkheid.

Of de eerste uren weer op de kamer, na de operatie. Even daarvoor, wakker worden in een koude ruimte vol lawaai. Met veel apparaten, en mensen overal. Twee bezoeksters, en meteen lachen. Voelen hoe je vastgezogen leek in het bed. Een mevrouw die kwam zeggen dat ze je zo naar je kamer zouden brengen. En hoe goed het voelde daar die nacht. Rustig. Een lichtje aan. En even leek alles goed te zijn. Iets was voorbij. En het leek alsof er gewaakt werd, net genoeg.

Soms overvalt het je. Misschien is het diezelfde golf. Hij komt je steeds bezoeken. Telkens een beetje anders, en toch hetzelfde. Teder als water kan zijn.

Misschien is het de muziek die zorgt voor de toegang die er altijd al was. De muziek die iets doet tussen liefde en pijn. Tussen tuin en wereld.

Dat je niet genoeg doet voor het leven. Dat je niet genoeg terugdoet. De twijfel gaat nooit over. Het leven is bij je gebleven, het had ook weg kunnen gaan. Maar het is gebleven. Alsof er een engel naast je stond, die bij je bleef. Waarom was het dan voor anderen anders? Je zou het willen weten, al weet je misschien wat het antwoord zou kunnen zijn. Je zou je ertegen willen kunnen verzetten, dat lijkt al beter. En je weet dat ook dat niets uithaalt, je bent gedoemd tot toekijken. En terwijl is er het leven dat je gekregen hebt, dat je niet verlaten heeft. En je zou iets moeten doen. Als teken van dankbaarheid. En je vraagt je af of gewoon leven en hakkelend proberen wie je lief is graag te zien genoeg is. Misschien moet je dichter bij de ziekte komen. Misschien moet jij af en toe diegene zijn die bij een ander blijft wanneer het leven nog niet weet of het zal blijven of weggaan. De tijd zal het wel leren.

Soms overvalt het je. Dat je wacht op de golf. Dat je bang bent omdat je even iets vergat, zo lijkt het wel. Tot het water je zegt dat het niet erg is. Je hoeft de golf niet naar je toe te halen. Hij zal wel komen. Wanneer hij komt.

Hoe je anderen zou willen beschermen. Het is niet te zeggen. Wat je zou willen kunnen doen, als het in je handen lag. Maar het is niet zo.

Soms overvalt het je. Je kijkt naar jezelf. Je voelt je huid. Je voelt je adem, die vol vertrouwen beweegt. Als was het een golf. En alles lijkt te zijn wat het moet zijn. Alles werkt. Alles is er. In dat ene moment. Het ligt daar zomaar in je handen. Alsof het zo altijd al geweest is. En het ontroert je meer dan te zeggen is. Enkel het zout blijft over.

11 december 2009

Saai



Dat zal ik wel zijn, ongetwijfeld. Saai. Saai voor gevorderden zelfs. Ik denk het wel eens als ik deze dagen door de stad fiets. Er valt niet te ontsnappen aan het kerstgedoe. Het zou me een warm en verbonden gevoel moeten geven. Het zou me naar iets moeten doen verlangen. Maar het maakt me alleen een beetje droef. Al die lichtjes. Een beetje, dat mag nog. Een beetje bescheiden. En ook een beetje geconcentreerd, en echt in de buurt van Kerstmis zelf. Zodat het misschien ook tot enige deemoed zou kunnen aanzetten.

In de stad waar ik woon, zijn zowat overal dingen geïnstalleerd die niet anders dan als ‘vallende lichtjes’ zijn te omschrijven. De eerste keer als je ze ziet schrik je je te pletter. Je ziet een vallend wit licht. Dat zal dan waarschijnlijk een soort virtuele sneeuw zijn of zo, ik weet het niet. Misschien zit er nog een veel dieper concept achter. Er gaat in elk geval zoveel opdringerige kilte van uit dat een mens er nog een extra kerstdepressie bovenop zou krijgen.

Maar dat wordt natuurlijk niet verondersteld. Want daar zijn al dichte drommen mensen te zien op de kerstmarkt. Het is een fenomeen dat wel eens opduikt in mijn ergste nachtmerries. In mijn dromen duiken al regelmatig gebouwen op waarin ik hopeloos verloren loop, met eindeloze gangen en oneindig veel deuren, allemaal dingen die er niet waren toen ik het gebouw binnenkwam. In de nachtmerrie voor gevorderden worden die gebouwen vervangen door een kerstmarkt. Alle mensen lopen met een grote glimlach en zo’n licht belachelijke rode muts of van die rendierdingen op hun kop kuierend heen en weer. In een eindeloze en stroperige massa. En wat ik ook doe, er is geen ontsnappen aan. Er komt iemand naar me toe die me ook zo’n muts opzet, met flikkerende lichtjes. Hij zegt me dat ik blij moet zijn met de geweldige sfeer. Maar ik val alleen maar verder in een peilloze ontreddering.

Ik weet het, het ligt allemaal ongetwijfeld aan mij. En dus aan mijn saaiheid. Het was niet anders eerder deze week. In mijn mailbox kreeg ik een vraag om mee te doen aan een onderzoek. Je klikt dan door naar een of andere website, en daar krijg je dan vragen waarbij je vakjes moet aankruisen of zo. En er zijn zogenaamd altijd fijne prijzen te winnen, die ik natuurlijk nooit win, maar dat geheel terzijde. Het onderzoek ging over hoe mensen de kerstsfeer beleven. Ook dat wordt dus al onderzocht. En bij elke vraag waren er telkens wel tien mogelijke keuzes. Ik moest invullen wat ik allemaal zo bijzonder vind aan de kerstsfeer, en bij uitbreiding de kerstvakantie, als ik het me nog goed herinner. Maar ik kon bij elke vraag zowat niets aanduiden. Ik probeer immers altijd eerlijk te zijn bij dat soort onderzoek. Misschien was dit onderzoek gericht op de bevordering van de kerstconsumptiesfeer. Het enige gevolg van het onderzoek was dat ik nadien dacht: wat ben ik toch saai, ongetwijfeld.

Helemaal sociaal aangepast aan het normale leven zal ik wel nooit worden, maar ik blijf mijn best doen. Met horten en stoten strompel ik wat door de wereld. De herauten van het kerstgebeuren zullen ongetwijfeld vinden dat ik niet gezellig ben. En ze zullen wel gelijk hebben. Maar toch. Cadeautjes zoeken voor mijn geliefden, ik doe het graag. Het hele jaar door zelfs. En ook wel voor het kerstfeest. Hoewel. Ik doe het in principe graag. Tot ik de kerstcadeautjeskoopmassa als een amorf wezen zie bewegen. Je ziet alles in die ogen, van verveling, over acute stress tot ultieme horror. En dat alles tijdens de koopdag, de koopavond, de koopzondag. Het valt niet aan te slepen. Het lijkt soms een lange en lege orgie. Er is alleszins iets dat me ontgaat. Het vervreemdt me en vervult me met een immense triestheid. Maar dat heeft dus allemaal met mijn saaiheid te maken.

Als er nu nog een beetje dwarsigheid zou zijn, dan zou het nog geweldig meevallen misschien. Zoals in het filmpje bij de heerlijke kerstpolka van mijn goede vriend Bob. Wat een heerlijke plaat trouwens. En wat een troost om nog iemand te zien die zo niet op zijn plaats lijkt.

Nu zelfs tot in mijn straat de klimmende Kerstmannen zijn opgedoken, zou het einde der tijden wel eens heel nabij kunnen zijn. Ik sluit de gordijnen, en steek één kaarsje aan. Eentje maar. Pas dan zie je hoeveel licht dat kan geven. Ooit is me geleerd dat Kerstmis een feest van het licht zou moeten zijn. Misschien zou het goed zijn om minder licht te veinzen, zodat je meer van het licht kunt zien. Misschien zou het goed zijn om wat stiller te zijn, zodat je het keren van de seizoenen kunt horen. Het echte mirakel is dat het begin van de winter tegelijk ook het begin van de langere dagen is. Misschien moeten we onszelf ook de kans geven om iets van dat mirakel te merken.

06 december 2009

Oud genoeg

‘Zie ons hier liggen.’
‘Hoezo? Is er iets mis mee?’
‘Nee hoor, helemaal niet. Ik zie veel mooie dingen.’
‘Wat is er dan?’
‘Laat maar, ik dacht gewoon aan iets.’
‘Wat dan?’
‘Hoe we oud zullen worden. Denk je daar dan nooit aan?’
‘Soms wel.’
‘Soms denk ik dat alles vanzelf zal gaan, dat het gewoon doorloopt zoals het nu is. Gewoon. Dat het dus alleen langer duurt of zo. En soms ben ik bang dat mijn hoofd gewoon door zal gaan, zoals het altijd al deed. Een hoofd van hoogstens een grote jongen. Maar een lijf dat zijn eigen weg zal gaan. Een afslag neemt. En dan langzaam uit elkaar begint te vallen.’
‘Wat zeg je nu, uit elkaar vallen. Zorg er maar voor dat dat niet gebeurt, jij mag niet uit elkaar vallen.’
‘Jij wel dan misschien?’
‘Nee, ik ook niet, maar dat lijkt me minder erg.’
‘Wat is dat nu voor een onzin. De kans is groter dat het mij zal overkomen, trouwens. Er zijn nu al veel kosten aan, aan mijn carrosserie.’
‘Ik heb eigenlijk niet graag dat je er te veel mee lacht. Dit is ernstig, voor mij toch.’
‘Dat weet ik wel, maar je mag toch een beetje met jezelf lachen, dat helpt toch.’
‘Natuurlijk wel. Ik weet het eigenlijk niet.’
‘Waar ben je dan bang voor?’
‘Misschien ben ik bang voor de verandering die zal komen, sowieso. Als ik eerlijk ben, wil ik waarschijnlijk niet dat jij verandert. Het is niet erg dat je grijzer of kaler wordt of zo, daar gaat het niet om. Maar tegelijk is dat ook een teken dat je een beetje weg aan het gaan bent.’
‘Maar je kunt de tijd toch niet tegenhouden?’
‘Ik weet het.’
‘Maar je zou het zo graag willen?’
‘Soms misschien. Laat maar, ik weet het niet zo goed. Je moet in elk geval goed voor jezelf zorgen, beloof het me.’
‘Ik beloof het je.’
‘Echt?’
‘Echt.’
‘Dan is het goed.’
‘Maar ook als we allebei goed voor onszelf zorgen, kan het toch nog zijn dat ons hoofd en ons lichaam, dat mooie lichaam in jouw geval, een verschillende weg zullen gaan. Dat je in je hoofd nog een meisje bent, alsof er nauwelijks iets veranderd is. Denk je niet dat je dan kwaad zult worden?’
‘Ja, misschien wel. Ik vind het moeilijk om erover na te denken.’
‘Je durft het niet misschien.’
‘Ik durf het niet goed, dat klopt waarschijnlijk wel.’
‘Ik hoop dat ik genoeg kracht vind in dat hoofd. Dat er woorden uit zullen blijven komen. Dat ik kan blijven schrijven. Misschien nog wel veel meer dan nu. En als ik dan terwijl naar jou kan kijken, dan hoef ik mezelf niet al te veel te zien. Dan is alles wel goed.’
‘Maar wil dat dan zeggen dat ik niet mag veranderen?’
‘Natuurlijk wel. Misschien zie ik ook wel altijd het meisje, ook aan de buitenkant. Zou dat niet kunnen?’
‘Je moet jezelf en mij niet te veel wijsmaken. Zo zal het niet zijn.’
‘Maar ik wil dat het zo is.’
‘Dat zal wel, maar dat is niet genoeg.’
‘Denk je soms ook niet dat we in het leven te veel tijd verliezen? Ik bedoel tijd voor de echt belangrijke dingen. We doen wat we moeten doen, wat we denken dat goed is. We proberen de beste keuzes te maken, alles goed in te schatten. Maar soms denk je toch dat je daardoor het leven een beetje voorbij hebt laten gaan.’
‘Ja. Maar ik denk daar al lang niet meer aan. Het besef helpt toch niet.’
‘Weet je wat volgens mij wel helpt?’
‘Wat dan?’
‘Veel kietelen.’
‘Nou doe je het weer, alles weglachen wat je eerst zelf hebt gezegd. Dat mag je niet doen, dat is niet eerlijk.’
‘Je hebt gelijk.’
‘Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er iets mis is met kietelen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Zolang ik maar diegene ben die mag kietelen.’

05 december 2009

Laat de woorden zijn


Eigenlijk te moe om de woorden te zoeken. Het zou beter zijn als ze mij zochten. Heel voorzichtig, heel traag, en even zacht als een zuchtje, een rimpel in de lucht. Eigenlijk alleen in een ruimte willen zijn waar geen woorden zijn. Waar je, als er al iemand anders zou zijn, gewoon naar elkaar zit te kijken. Urenlang, tot het tijd is om op te staan, en weer verder te gaan.

Tussen enkele duizenden andere mensen lopen. We willen iets. We willen iets heel erg graag. Er is altijd wel plezier tijdens zo’n betoging. Er zijn babbeltjes te maken, hier en ginder. Er zijn dingen af te spreken misschien wel. Er zijn dingen te regelen, mensen te helpen, ja, daar staan we, daar spreken we samen af, daar waar al die andere vlaggen zijn. Tot ineens het meisje vraagt of ik iets zou willen zeggen in de camera. En hoe het verwart. Je doet het, al weet je even niets te zeggen, en dan ook nog in het Frans. En hopen dat er niemand komt vragen wat er echt door mijn hoofd gaat. Bang dat de verontwaardiging, de zorg, en het verlangen naar dingen die anders lopen te groot zouden zijn. We lopen verder. En daarna gaan we weer naar huis.

Hoe nodig het is om alleen te zijn. Je zou jezelf willen kunnen laten uitlekken. Druppel per druppel. Om daarna alles ook nog te laten uitwaaien. En het vervolgens met handwarme olie helemaal in te smeren, als was het balsem. En ook. De hele tijd weten dat je te weinig bent bij wie je lief is. Hoe het je kan verstoren. Weinig is niet genoeg. En je gaat weer door. Er komt weer een week om het opnieuw te proberen.

Eerder dezelfde week. Je gaat spreken. Er is een zaaltje. Je hebt erover nagedacht wat je zou willen zeggen. De zoekende gedachten gaan door je hoofd. Soms gaan ze nog alle kanten uit. Zo lang dat in je hoofd is, is het niet zo erg. Er is plaats genoeg. Maar er zijn mensen die komen luisteren. De gedachten zouden een beetje een verhaal moeten worden. Of minstens een waarneembare hinkelbaan. Op de trein onderweg alles nog eens doornemen. En zoveel gedachten die er nog bij komen. Het blijft een raar idee, dat er mensen thuis vertrokken zijn om te komen luisteren naar wat jij te vertellen zou kunnen hebben. Ze komen het zaaltje binnen druppelen. Ze kijken. Proberen zich misschien iets voor te stellen bij die kale man aan dat tafeltje. Het is beter je niet in te beelden hoe je vanuit de zaal jezelf zou zien spreken. Helemaal verdwijnen in de ideeën die zich als beelden door je hoofd bewegen is gemakkelijker. En dan vaststellen dat er woorden komen. En als het weer voorbij is, zou je willen dat het een beetje stil is tijdens de terugreis. De woorden onder je huid moeten weer gaan liggen. Ze moeten zich langzaam terugtrekken. Het is niet zo stil. De twee meisjes naast je kwetteren de hele reis door. Of ze wel of niet bij hun vriendjes moeten blijven. In bijna elke zin hebben ze zoiets van. Het boek dat bedoeld was om traag te lezen, blijft op het tafeltje liggen. In het hoofd blokkeert er iets, misschien te veel woorden tegelijk, die alle richtingen uit gaan.

De buik heeft wel nood aan genoeg lege momenten, zo blijkt. Er is niets af te dwingen, er is niet te onderhandelen over uitstel. En misschien is het wel goed zo.

En nog een andere dag dezelfde week. De zangeres op het podium zoekt haar weg doorheen de liedjes. Ze beweegt tussen wat ze zelf ooit gemaakt heeft. Haar stem laveert moeiteloos binnen soepele en verrassende muziekjes. Haar lichaam lijkt meer verlegen. We zijn vanavond thuis vertrokken om haar te zien. Nog geen idee wat het zou worden, alleen de wil om te kijken en te luisteren. Misschien moet je een heel klein beetje graag bekeken worden als je daar staat. Zou ze zien wat wij zien? Misschien is het beeld enkel van ons, en is zij geheel van haar muziek.

Soms wil je het alleen maar warm hebben. Meer moet er niet zijn.

De mensen wachten op het perron. Iedereen lijkt moe. Misschien wil iedereen alleen maar naar huis. Om te verdwijnen. Om in zichzelf te kruipen, in een klein bolletje. Om liever weinig dan veel woorden te horen. Om de gordijnen te sluiten.

03 december 2009

Helse genoegens

Andermaal belangwekkend nieuws in de krant vandaag. Homoseksuelen en transseksuelen “zullen nooit tot het rijk der hemelen toetreden”. Dat verklaart een of andere kardinaal, die ooit nog minister van gezondheid van het Vaticaan is geweest. Hij voegt er nog aan toe dat het “niettemin mensen zijn en dat men ze dus moet respecteren”. Wat een geruststelling: onze medemensen zullen ten minste gerespecteerd worden. In lijn met de goede christelijke deugd van de hypocrisie zullen mensen die enkel in het diepst van hun gedachten homo zijn, maar zich niet aan de ‘beleving’ ervan overgeven, of die slim genoeg zijn om hun beleving aan het oog van de goegemeente te onttrekken waarschijnlijk wel de hemelpoort mogen passeren. Wat dan weer goed uitkomt ongetwijfeld voor heel wat mensen van het kerkelijke apparaat. Maar dat geheel terzijde natuurlijk…

Tijd dus voor meer diepgaand onderzoek. We wilden weten of je je in de hemel dan wél mag overgeven aan de beleving van de als tegennatuurlijk omschreven liefde eens je de hemelpoort gepasseerd bent. Is het zo dat je nooit meer weg raakt uit de hemel eens je binnen bent? Of is er misschien ook een soort proeftijd? Hoe dan ook, mag het daarna dan wel? De communicatiedienst van de hemel kon of wilde ons op die vragen geen antwoord geven. Na doorgedreven veldwerk vonden we evenwel twee homo’s in de hemel die anoniem wilden getuigen. Weggestuurd worden uit de hemel kan inderdaad niet. Maar gewoon uitkomen voor wie je bent, dat kan toch blijkbaar niet zomaar. Maar er zijn voldoende slimme technieken bedacht en aangepaste plekken gecreëerd om in de feiten gewoon samen te leven met je geliefde. Er is namelijk een statuut van ‘mee-engel’. De Hemelse Confederatie van Mee-Engelen wees in dat verband op de stelling dat over het geslacht van de engelen niet te discussiëren valt. En daar kon zelfs God niets tegen inbrengen. Off the record wilde God ons zelfs meedelen dat hij eigenlijk wel heel blij was met die mee-engelen, omwille van diverse redenen die hier niet kunnen ontsloten worden vanzelfsprekend.

Op naar de hel dus, voor het vervolg van ons onderzoek. De Public Relations Manager van de hel kwam meteen zelf aan de lijn. Dat bleek een heel welbespraakte en vlotte jongen te zijn. Op de foto van zijn profiel op de website van de hel kun je zien hoe hij een streepjespak heeft, met van die opvallende en ver uit elkaar staande streepjes. Normaal altijd een signaal dat je op je hoede moet zijn, maar aangezien hij al in de hel zat, maakte ik me niet te veel zorgen.

Wat er zoal te beleven valt in de hel, dat wilden we weten. O jee, dat bleek bepaald impressionant te zijn. Er is dus een zeer uitgebreid animatieprogramma. Er zijn permanente poelen des verderfs en daarnaast ook weekarrangementen in flexibele poelen, die per week worden ingericht. Inschrijven hoeft nooit, je kunt er altijd wel bij. Je hoeft ook geen speciale spaarkaarten te hebben, want alles is gratis.

Bij de permanente poelen is er onder meer de chocoladepoel. Daar kun je (eindelijk) zoveel chocolade eten als je maar wilt. Je wordt er niet ziek van, je hoeft je niet in te houden, je hoeft jezelf niet vermanend toe te spreken. En met de aanwezige chocolade kun je nog allerlei andere fijne dingen doen, er is toch genoeg. Er is ook een alcoholpoel, een gummibeertjespoel en een broccolipoel.

En ja, er is ook een poel voor de vleselijke liefde, in al haar varianten. Poel is een wat bescheiden woord, het moet gezegd worden, voor wat meer op een oceaan lijkt. Op eenvoudige aanvraag zijn via het reactieformulier van de website ook documentairefilmpjes verkrijgbaar, gemaakt door de eigen audiovisuele dienst, die het leven in die poel illustreren. Eerlijkheid en pudeur gebieden ons bescheiden te zijn in de duiding van die beelden, maar van veel verdoemenis is er toch geen sprake. Dolle pret zou een betere omschrijving zijn.

En naast dat alles zijn er dus de flexibele poelen, in een steeds wisselend weekprogramma. Voor deze week gaat het onder meer om: breien voor fetisjisten, cupcakes voor diverse maten, brullen voor gevorderden, voyeurisme voor beginners, kietelen voor en van meisjes, de World of Warcraft voor volhouders, Sinterklaas pesten voor pieten, en SOS pieten voor Sinterklazen.

Verder wilden we nog weten of je weg kunt komen uit de hel. Dat blijkt geen probleem te zijn. De deuren staan altijd open. Maar tot nu toe waren er geen ontsnappers.

Ten slotte was het toch nog belangrijk te weten of er in de hel veel homo’s zijn. Na die vraag werd het heel erg stil aan de telefoon. De man aan de telefoon werd kwaad. Hij voelde zich beledigd door zo’n vraag. “Meneer, wij hebben dat hier niet, homo’s, lesbo’s, bi’s, hetero’s of transseksuelen of wat dan ook, wij hebben hier alleen mensen. En wat die doen, en met wie, en waar of wanneer, dat maakt ons helemaal niets uit. Alleen de liefde telt meneer, de universele liefde. En daarom wil iedereen hier ook blijven.” En daarna konden wij enkel nog overgaan tot een gewijde stilte.

29 november 2009

Op tijd


De bus komt netjes op tijd. Er is nog veel plaats. Na twee keer weer opstaan een plekje gevonden waar mijn benen helemaal in kunnen.

Er wordt ten afscheid gekust aan de haltes. Verlegen meisjes, nog een beetje week in de benen, blijven buiten staan terwijl hun mooie jongens op de bus stappen. Ze zwaaien nog even na, met waterige ogen. En je mag al dat moois zomaar zien.

Ze komen door het hoofd, allerlei beelden. Terwijl het landschap voorbij schuift. Dochters die gaan studeren. De kleine meisjes van toen zijn groot geworden. Ze zitten daar nu ergens in de les te luisteren en te noteren. En alles ligt aan hun voeten, het hele leven. Hoe week het me maakt.

Ik vraag me af wat er zou gebeuren als er ineens een auto achteraan in zou rijden op de bus. Zou ik ver vooruit vliegen? Op deze plaats zou ik tegen die glazen plaat terechtkomen waar ik nu achter zit.

De jongeren op de bus wisselen sms-berichten uit. Zou die andere persoon, aan de andere kant van de niet-zichtbare lijn weten dat haar berichten luidop worden voorgelezen?

Ze hebben zo flexibel hun weg gevonden in alle communicatiemiddelen, die jonge mensen. Het is een fijnmazig netwerk van dingen die ze kunnen gebruiken, en ze kennen de codes. En ze praten er ook over. Het medium is nog meer een deel van de boodschap geworden.

Verschillende varianten van herfst daarbuiten. En toch, het zijn varianten binnen een klein bereik. De herfst is de rustige constante. De dingen trekken zich in zichzelf terug. Waardoor het nog meer opvalt, de hoeveelheid lelijkheid die te vinden is in de huizen die naast deze weg staan. In mijn hoofd is deze weg altijd verbonden geweest met de bus, en met lelijkheid. Het is in een heel leven niet anders geworden, zo blijkt.

We naderen de grote stad dichter. Daar waar de trein op me wacht. We zijn nog steeds netjes op tijd, zo lijkt het wel.

Plots kondigt het zich aan in de bus, door bewegingen en uiteindelijk ook geluiden. De bus rijdt tegen een auto die blijkbaar een onverwachte beweging maakte. De bus rijdt een stukje door. De aangereden auto komt naast ons gereden, ziet er behoorlijk gehavend uit. De bus zet zich een beetje verder aan de kant. We stappen uit. Achter ons bleek een lege bus te rijden, die iedereen meteen meeneemt. De lieve zwarte chauffeur van die bus loodst iedereen snel binnen. Amper enkele minuten na de botsing zijn we weer onderweg. De chauffeur moet even aan de reizigers vragen hoe bus 600 normaal rijdt, want hij rijdt altijd met de 640. Even wordt er nog veel gepraat op de trein, terwijl links en rechts hopen sms’jes vertrekken. “Ik zaaag um kooome van rechts. Ik doecht nog: da komt nie goed. Ik zaag het gebeure. Dadis toch verschiete. Mor gelukkig had um niks. En we raaie weeral.” De bus komt uiteindelijk zowat perfect op tijd aan op het eindpunt. Iedereen stapt zwijgend uit, alsof er niets gebeurd is. Ik roep nog even naar de chauffeur om hem te bedanken voor deze rit. Blijkbaar ben ik de enige die daaraan dacht. Buiten gaat het gewone leven weer gewoon verder. Auto’s toeteren omdat de auto voor hen niet binnen de drie seconden optrekt. In een hoekcafé wordt zoals steeds op zondag volop gedanst. Mijn trein staat netjes te wachten, en vertrekt ook perfect op tijd.

Het is moeilijk kiezen tussen de tweede weekendkrant en ook twee boeken. Terwijl het buiten donker wordt, roept het genot me. Van het lezen. Er is blijkbaar toch een zekere nuttigheidsafweging. Dus eerst de krant helemaal uit lezen, tot ze op is. En daarna het ene boek, waarin een verhaal nog moest uitgelezen worden. Om daarna toch even over te schakelen op het andere boek, dat me al die tijd verleidelijk had aangekeken.

We naderen de kleine stad waar ik naar op weg ben. In de verte, aan het einde van zoveel donkerte, zijn er kleine lichtjes. Allemaal mensen. En evenveel verhalen.

Ik oefen mijn licht sierlijke tred op de trap en in de tunnel. Zorgvuldig thuiskomen, in volle aandacht. Dat lijkt me wel aangewezen nu.

28 november 2009

Uit de regen

‘Gewoon even schuilen, dat wilde ik, en dit is nog beter dan dat.’
‘Je lijkt zo rusteloos. Kun je het niet gewoon loslaten?’
‘Het zal misschien wel vanzelf komen, ik zie wel wat er gebeurt. Maar het zal even nodig hebben.’
‘Ik zag het aan je ogen, het is dan alsof ze zich dieper in je hoofd terugtrekken. Dat kan natuurlijk niet, maar zo lijkt het wel een beetje.’
‘Een beetje verdwaald, zo voel ik me dan.’
‘En je hebt ook koud. Normaal als ik je zie, is het alsof je nooit koud hebt. Warm jezelf maar een beetje op hier.’
‘Soms denk je dat je alles goed doet, of toch zo goed als binnen je bereikt ligt. Zodat je toch een klein beetje het goede doet. Je probeert naar alle evenwichten te kijken. Je probeert jezelf een beetje ongebonden te maken, los van de dingen, zodat je gewoon een beetje kunt stromen of zo. Ik kan het niet zo goed uitleggen. En dan ineens gebeurt er iets, of wordt er iets gezegd, en het lijkt opeens alsof je weer helemaal faalt. Dat klinkt allemaal veel zwaarder dan het is waarschijnlijk, maar zo voelt het soms wel.’
‘Ik denk toch dat je soms te streng bent voor jezelf.’
‘Heb jij dat nooit? Dat je heel erg je best doet om op een bepaalde manier te zijn, in zekere zin ongefilterd, dicht bij jezelf blijvend, en dat er dan iets gebeurt waardoor je iemand anders lijkt te worden?’
‘Ja, natuurlijk. Zou niet iedereen dat hebben? Maar misschien let ik er niet zo op als jij, en vind ik het niet zo erg, of niet zo bedreigend als het gebeurt. De anderen zijn er ook nog, zij kennen me toch ook, en ze zullen wel goed kunnen inschatten wat er gebeurt.’
‘Misschien wel, maar dat vind ik toch een moeilijke gedachte, eerlijk gezegd.’
‘Ik denk soms dat je te vaak denkt dat je altijd de goede versie van jezelf moet zijn. En eigenlijk hoeft dat niet.’
‘Ja, waarschijnlijk is dat wel zo.’
‘Kijk eens naar mij, je zit zo te piekeren, en dan ben je zo ver weg.’
‘Zo beter?’
‘Ja, zo is het al beter. Je moet wel blijven kijken, anders ben je soms zo onbereikbaar.’
‘Geef me gewoon wat tijd, ik kom wel terug. En jij? Wat heb je nog gedacht vandaag?’
‘Het is een beetje onnozel, want ik wil normaal niet praten of denken over zoiets, maar eerlijk gezegd heb ik last van de regen. Soms kan het deugd doen, om te kunnen verdwijnen in zo’n fikse regenbui. Dan heeft het iets reinigends. Maar nu is het alsof de regen te veel binnen in mij is gedrongen.’
‘Heb je ook koud dan?’
‘Ja, koud vanbinnen soms. Voel maar hier.’
‘Het is toch raar hoe een lichaam werkt soms. Soms heb ik een koude buik, en dat lijkt zo raar, want die is toch altijd goed ingepakt. En dan kan het zijn dat die gewoon weer warm wordt als mijn hoofd rustiger wordt.’
‘Dat vind ik niet zo raar. Je handen zijn wel warm trouwens.’
‘Het is een gave natuurlijk.’
‘Het is al goed, onnozelaar.’
‘Heb jij dat soms ook niet, dat je zo verlangt dat je naar iemand zou kunnen gaan die je gewoon vastpakt en zegt dat alles goed is. En dat dan gewoon alles lekker warm wordt en dat je je niet moet afvragen of het nog regent of stormt?’
‘Ja. Natuurlijk heb ik dat.’
‘Soms denk ik dat we als mens veel meer gedreven worden door dat soort primaire gevoelens dan we willen toegeven. We hebben allemaal ingewikkelde rituelen en trucjes geleerd om netjes overeind te blijven in de grote wereld.’
‘En daar moet je altijd sterk zijn, en jezelf, vooral jezelf. Je moet altijd kiezen, en je moet ook altijd dan nog de juiste keuzes maken, zodat je nog meer jezelf zou kunnen worden. Helemaal maakbaar, helemaal losgekoppeld.’
‘Soms wil je wel eens gewoon even niets moeten zijn.’
‘En uit de regen.’
‘Ja, uit de regen.’
‘Gaat het al wat beter?’
‘Ja, het gaat al heel wat beter.’
‘Misschien zijn de dingen soms toch simpel. Een beetje toch.’
‘Wie weet.’

25 november 2009

Dag Wannes


Het is nu ruim een jaar geleden, een jaar al, dat Wannes Van de Velde stierf. En nu is er een box uitgekomen, nog door Wannes zelf samengesteld, met daarop 65 nummers, aangevuld met een DVD. Voor het eerst hoor je heel wat nummers op CD. Zeker het ouder materiaal verscheen nooit op CD.

De voorbije twee weken klonk deze muziek vaak in mijn huis. Gedoseerd weliswaar. Te lang na elkaar te veel nummers van Wannes lukte me niet. Dat was te moeilijk. Te intens ook. Het valt me nu weer op, nu ik alles opnieuw hoor, hoe gecondenseerd en aanwezig zijn muziek is. Hoe consistent ook.

De nummers zijn thematisch geordend, niet chronologisch. De thema’s zijn: België, stad, oorlog, poëtisch, de zee, beschouwelijk, ironisch en absurd. Het geheel wordt afgesloten met een reeks live-uitvoeringen. Net die ordening laat je op een andere manier luisteren. Je hoort een verschil in stijlen en manier van spelen doorheen de tijd, maar je merkt vooral ook hoe het geheel samenhangt, in een soort koppige consistentie.

Het mooie aan de muziek van Wannes is de manier waarop traditie levend wordt gemaakt. Geworteld in de traditionele volksmuziek zijn zijn nummers nooit bestoft of ouderwets. Binnen een aantal vormelijke beperkingen op het vlak van instrumentarium bestrijkt zijn muziek toch telkens een heel universum. Allerlei muzikale invloeden worden subtiel in dat universum ingebracht. En zijn erg mooie en levende teksten zorgen er mee voor dat je met elk nummer de heel eigen wereld van Wannes kunt betreden.

Het is moeilijk te spreken over de muziek van Wannes. Ze is zo aanwezig. En tegelijk voel je hoe hij zelf zo afwezig is. In de werkelijke wereld dan. In zijn muziek voel je een koppige, passionele, betrokken, dwarse man. Tegelijk in een soort permanent conflict met de werkelijkheid én vol verwondering rondwarend door de stedelijke smeltkroes die de hele wereld in zich draagt. Verankerd, maar nooit vastgeroest. De stad is de plek die ook alles wat elders is in- en uitademt. En in dat alles wordt een heel eigen muzikale ruimte gecreëerd. Wars van alles wat modieus zou kunnen zijn, maar nooit statisch.

Kunst verovert iets op de dingen. Misschien kun je het omschrijven als de mogelijkheid van een eigen werkelijkheid. En die staat op een afstand en tegelijk midden de dingen. Dat merkwaardige dubbele gevoel heb je steeds bij de muziek van Wannes. Ze is heel aards, heel erg verbonden met plekken en verhalen die door de tijd zijn geworden wat ze zijn, maar ze ontsnapt ook aan dat alles. Vanaf de eerste noot en het eerste woord ben je in zijn eigen wereld. En die is even dwingend als breed ademend. Compromisloos en beweeglijk.

Het is moeilijk om deze nummers te horen zonder overweldigd te worden door beelden. Beelden van de zanger. Die natuurlijk een groep is. Een zanger die je telkens opnieuw weer ziet zitten op dat podium, tussen zijn muzikanten. Geconcentreerd op zijn gitaarspel, met die fijne handen. Of voorlezend uit een boek.

Het is moeilijk om de dood niet te horen, in zoveel leven. Als je goed luistert, verbaast het telkens weer hoe mooi de melodieën zijn die Wannes componeerde. Ze zijn even zo vaak kleine veroveringen op de leegte. Ze verdwijnen niet tussen ritmes of richtingloze herhalingen. Ze staan op zichzelf en worden omringd door instrumenten. Er rust veel moed in een naakte melodie. Maar het lukt niet meer om de dood weg te denken van al dat moois.

Pastelkleuren passen niet bij de muziek van Wannes. Zwart-witfoto’s verzoenen zich er het best mee. Misschien kan sepia ook nog, in alle nummers over de kroegen. Maar veel meer zit er niet in, het zou ook de aandacht afleiden van de kleuren in de muziek zelf.

Het is moeilijk te zeggen welke nummers de mooiste zijn. Op een of andere manier zou dat niet kloppen. De verzamelplaat die net na het overlijden van Wannes veel verkocht werd, voelde te eng. Iets als ‘de beste van’, het werkte niet. Het is beter om een ruimere aanloop te nemen en breder te kunnen bewegen in dit geheel.

Het zou een rustig gevoel geven om te weten dat zijn muziek, die door de uitgave van deze mooie box nu zo goed toegankelijk is, in veel huizen zou rusten. Wannes verdient het niet om te verdwijnen in de plooien van de tijd, integendeel. Het is goed om naar zijn wereld te kunnen gaan en daar te kunnen blijven. Je kunt er kijken naar een ketter onder de maan, je kunt met hem mee gaan naar Café Breugel, gaan kijken naar Antigoon of de dansende begijn, je kunt stilstaan voor de brug van Willebroek, of je kunt vaststellen dat je al jaren in de regen staat. Je kunt zwerven door een imaginaire maar daarom o zo echte stad. En je beseft dat je het nooit had willen missen.

22 november 2009

Billie



Je kunt de hele dag bezig zijn met woorden. Je kunt ze opsnuiven, savoureren, betasten, grijpen of omsingelen. Je kunt elke dag proberen nog nauwkeuriger te worden. Nog beter te kijken naar elke trilling tussen twee woorden. Je kunt als de nieuwste leerling van het schooltje elke dag opnieuw de woorden tot je laten komen van al die andere talen die je zo bemint. Je kunt sleutelen aan teksten met de fijnste vingers, normaal enkel geschikt voor de trage minne. Je kunt alles lezen wat er in je buurt komt, om elk register te kunnen vermoeden. Je kunt als een onzichtbare indringer luisteren naar elk gesprek ergens rondom jou. Je kunt je begeven in teksten die je zijn toevertrouwd, als een tedere conservator of een verlangende ambachtsman. Je kunt zelfs dromen van woorden, als een tastbare maar ongrijpbare minnares. Het kan allemaal. En hoe meer je het doet, hoe meer het je lijkt te ontsnappen. De twijfel kan toeslaan bij elk woord. Alles wat je zou kunnen helpen wordt steeds meer geraadpleegd, niet minder. Misschien ziet een danser na jarenlang oefenen elke beweging wel veel beter. In elke millimeter. En alles wat nog anders of beter kan. Misschien is het niet meer dan dat. Misschien zie je de woorden gewoon steeds beter. Zie je beter hoe voorzichtig je ermee moet omgaan. Je kijkt met iets tussen vertedering en verzet naar al wie zich roekeloos in de taal stort. Alsof ze vanzelfsprekend zijn, de woorden. Alsof ze niet steeds moeten bevrijd worden uit de tijd.

Er zijn allerlei varianten van te vroeg wakker worden. En je wou zo graag, net die nacht, lang genoeg slapen. Je buik kan helemaal gespannen zijn. Een liedje dat je ergens de dag daarvoor hoorde kan in je hoofd ronddraaien als een plaat die blijft steken. In je droom voel je al dat je terrein aan het betreden bent dat niet het goede is. En ook daar blijven de dingen zich herhalen. Tot je over de drempel rolt van het dwaze wakker zijn. En de terugtocht daarna. Je moet je tijd nemen. Eens je dat weer door hebt, wordt het gemakkelijker. Je kunt zoeken naar kleuren. Naar gezichten. Tot je later ineens merkt dat je het niet gemerkt had. Hoe je weer verdwenen was naar de goede kant. Je merkt het aan de betere dromen.

Sommige dagen moet het, en sommige dagen kun je het. Het tempo erin houden. Je ziet het ’s morgens al, wat er op je afkomt. Van het ene naar het andere. Hoe lang je het vol zou moeten houden. En je weet wat er zou gebeuren als je tussen moment zeven en acht even zou gaan liggen. Je zou in een kelder van jezelf kunnen vallen, waardoor je een beetje onderaards bij acht zou aankomen. Je doet het dus niet. Sommigen zouden zeggen dat dat iets met controle te maken heeft, maar zij dwalen natuurlijk. En het gaat zoals je wilde dat het zou gaan. Alleen lijkt het alsof er iets verloren is gegaan, als je na nummer negen weer thuis bent. De terugkeer is moeilijker dan gedacht.

Je staat in de boekhandel. Eerst het nuttige natuurlijk. Er moet een cadeau gezocht worden voor een verjaardag zoveel dagen later. Het permanente verjaardagscadeaumanagement is een discipline voor gevorderden. Sommigen zouden zeggen dat het woord discipline in iets te veel vaardigheden wordt gebruikt, maar zij dwalen natuurlijk. Heen en weer gaan, vastnemen en weer terug leggen. Er is een boek dat je zelf wel zou willen, zomaar voor jezelf. Misschien wel voor een eenvoudig genot, niet meteen literair verantwoord, of zoiets. Er is een ander boek dat je eigenlijk zou moeten lezen. Ernstiger natuurlijk dan het andere. Maar dergelijke afwegingen worden nu niet getolereerd. Er moet een cadeau gevonden worden. Wat ook gebeurt. Er staat nog iemand aan te schuiven. Je hebt jezelf voorgenomen om alleen nuttig buiten te gaan vandaag. Geen frivoliteiten. Sommigen zouden zeggen dat je al te veel mooie dingen voorbij laat gaan en het genot al te vaak uitstelt, of zoiets. En nog snel, voor je na kunt denken, neem je het boek toch mee. Samen natuurlijk met het andere, ernstige, ongetwijfeld. Interne onderhandelingsprocedures zijn boeiend, als je zelf de regels op kunt stellen.

Een boeiend debat op de trein over nagels. De waarde van korte dan wel langere nagels. Alles wat langer dan kort genoeg is, het lijkt elke normale interactie met de wereld in de weg te staan. Wat, zo blijkt al snel, wel een erg persoonlijke stellingname is. Het debat verschuift naar de wonderlijke praktijken van het lakken van nagels. En in het bijzonder het laten lakken van nagels. En de rituelen die erbij te pas komen. En het tijdsperspectief waarin dit alles zich dient af te spelen voor wie als een ervaringsdeskundige in het nagellakuniversum kan bewegen. Het moet ook iets met genot te maken hebben, dat is zeker.

21 november 2009

Je bent niet van jezelf alleen

De man in het journaal ontroert hevig. Hij gaat regelmatig overnachten bij een andere, ook oude, man die erg ziek is. Het is vrijwilligerswerk. De zieke man kan daardoor in zijn eigen huis blijven, en zijn vrouw kan af en toe een nacht doorslapen. Er is iemand die opstaat ’s nachts als dat nodig is. De man straalt. Er wordt hem gevraagd waarom hij dat doet. Het leven heeft mij al zoveel gegeven, zegt hij, het is goed dat ik iets terug geef aan het leven. Hij glimlacht breed, geeft de oude man en zijn vrouw een kus, en vertrekt. Tot de volgende keer, roept hij nog bij het buitengaan.

Op de radio wordt hevig getierd. De grote woorden worden bovengehaald. Tegen het aangekondigde rookverbod. “Ik doe met mijn leven wat ik wil, daar moet niemand anders zich mee komen moeien.” Dat zou de vriendelijke parafrase kunnen zijn. Het doet te veel pijn om verder te blijven luisteren. En al wie me lief is verschijnt in mijn hoofd. In dat hoofd zou ik sommigen van hen willen smeken: doe het niet. Maar dat doe je niet, waarschijnlijk. Ze zijn natuurlijk niet van mij, maar ze zijn wel een beetje mij. Er is al genoeg ellende die je kan overkomen, je hoeft er niet zelf nog iets aan toe te voegen. Zou ik willen zeggen.

Dat je armen te kort zijn. Soms is het niet te dragen. Je zou hen willen kunnen behoeden. Zij zonder wie er geen landschap zou zijn waarin je kunt bewegen. Ze zijn er allemaal. En het is alsof je in een stad bent, op een plek, met iets voor je, en achter je, en links en rechts van je. Je kunt rustig de beelden bekijken die er zo zijn, omdat zij er zijn. Je kunt je verhouden tot de ruimte. Ze zijn in je hoofd, in je huid. Dat alleen de tijd hen aanraakt, dat kun je aanvaarden. Het is voor jou niet anders. Maar veel meer moet het niet zijn.

Je beseft ineens weer hoe je langzaam in elkaar gevloeid bent. Het meer van die andere strekt zich uit tot diep in jou. Je zou zelfs niet kunnen proberen om van jezelf weg te varen zonder door het andere water te gaan. Het is zo gekomen, even aflijnbaar als water. Met je vinger trek je lijnen in het water, om aan te geven tot waar jij komt, en waar de andere begint.

De beelden komen terug. Steeds weer. Ze herhalen zich, in zorg op voorhand, voor wat zou kunnen gebeuren. De anderen, ze kijken je aan, en hopen dat iets zich niet zal herhalen. Ze kunnen het niet verbergen, nooit meer. Je ziet het in hun ogen. Je ziet het weer voor je, hoe zij pijn hadden om wat jou overkwam. Je had er nooit zo bij nagedacht dat dat in jouw geval zo zou kunnen zijn. Hoewel je zonder probleem kon beseffen hoe wat een ander overkwam jou pijn kon doen. Je bent niet van hen, maar je bent een klein beetje hen geworden. Zo zou het misschien kunnen zijn. En het is niet dat ze vragen om geen pijn te doen, ze vragen alleen om te leven.

Je wordt ouder, en je kruipt dichter bij elkaar. Het zou kunnen dat het verleden al groter geworden is dan de toekomst zal zijn. Niet dat het op zich zoveel uitmaakt. Maar je wilt niet dat er een verhaal verloren zou gaan. En daar, uit de wind, daar wil je zijn. Alles wat daar is, zou je kunnen verliezen. En daarom wil je daar zijn.

Hoe je soms alle anderen in je hoofd laat bewegen, een voor een. Zoals je bang bent om je ooit de stem niet meer te herinneren van wie er niet meer is. Zo laat je iedereen voor je oog wandelen. In een trage parade. Of ze nog leven of niet meer, het maakt niet uit, ze zijn er allemaal. Je wilt zeker zijn dat ze er allemaal nog zijn. Pas daarna kun je weer rustig worden. En misschien wil dit wel zeggen, dat jij ook in de hunne bent.

Zoals je ook verhalen vertelt. Over de een, en daarna de ander, en zo verder. Misschien deed je het niet vroeger, of deed je het niet bewust, maar nu doe je het. Je begreep het niet vroeger, toen anderen het deden. En nu is het goed, jezelf in andere verhalen te weten.

Je bent de verhalen die je over jezelf vertelt. Ze spreiden je uit in de ruimte, ze houden je samen. Je stottert en je fabuleert, en zwijgt alle lege plekken ertussen. Soms helpen je verhalen bij het slapengaan. En soms, als je goed genoeg je best doet, zijn ze mooi genoeg om aan een ander te vertellen. Af en toe een moment. En misschien is de rest van je leven niet meer dan oefenen, voor dat moment.

17 november 2009

Het is een beetje te moeilijk


Wie doorheen de eindeloze reeks nieuwsberichten leest over de aanstaande klimaatconferentie in Kopenhagen, wordt af en toe een klein beetje moedeloos. Om het heel vriendelijk te zeggen. Het zijn natuurlijk de voorbereidende omtrekkende bewegingen. Bij het begin van zo’n belangrijke en complexe onderhandelingen neemt iedereen een strategische positie in. De kaarten worden nog niet op tafel gelegd, zo heet dat dan. De hele machinerie van de onderhandelingsrituelen komt nog meer op gang. Er zijn geijkte procedures en gewoontes. Er zijn eindeloos opnieuw herhaalde mantra’s over hoe alles met alles verzoend kan worden in al even eindeloze win-win-situaties. Er zijn bezorgde gezichten die zeggen dat het allemaal heel ernstig is, om er daarna aan toe te voegen dat er pas echt iets kan gebeuren als de anderen de eerste stap zetten. Er zijn ernstige mensen – zo doen ze zich toch voor – die met een ernstig gezicht komen zeggen dat er nog te weinig tijd is om de basis te leggen voor een akkoord in Kopenhagen. Ze vergeten blijkbaar even dat ze al jaren bezig zijn met te weinig tijd te hebben. Ze vergeten ook dat je niet zomaar even de werkelijkheid stil kunt leggen tot de heren klaar genoeg zijn om wat dan ook te doen.

Je zou alles in allerlei richtingen kunnen analyseren. Technische beschouwingen over elementen van onderhandelingspakketten. Details van mogelijke financiële compromissen. Beschouwingen over de mate waarin er te weinig of net te eenzijdig enkel gefocust wordt op emissiereductiedoelstellingen. Beschouwingen over veranderende geostrategische verhoudingen en hun gevolgen voor de complexiteit van de onderhandelingen. Beschouwingen over de mate waarin de EU een voortrekker is, doet alsof ze een voortrekker is, gelooft dat ze een voortrekker is, en daarbij al dan niet een correcte inschatting maakt van het machtsspel dat elders gespeeld wordt. Beschouwingen over de ingewikkelde dynamieken binnen de groep landen die we ooit nog de ‘ontwikkelingslanden’ noemden. Beschouwingen over de ‘Europese’ Amerikaanse president, die toch uiteindelijk vooral een Amerikaanse Amerikaanse president blijkt te zijn. Eindeloos kun je alles van alle kanten bekijken.

Je kunt ook alle ballast van al die interessante omwegen achter je laten, en kijken naar de naakte essentie van wat er gebeurt. En dan zie je een vrij simpel rechtvaardigheidsprobleem, veroorzaakt door een te gulzige, schrokkende minderheid van de wereldbevolking. De gevaarlijke klimaatverandering is het gevolg van de historische accumulatie van die gulzigheid. De armere meerderheid van de wereldbevolking is het grootste slachtoffer ervan. En nu uit elk nieuw rapport blijkt dat die gevaarlijke klimaatverandering in een steeds versnellend sneeuwbalmechanisme dreigt over te gaan, is er eigenlijk geen tijd meer om uitstel te vragen. Het is een werkelijkheid die veel sneller gaat dan de geijkte procedures van rustig onderhandelen ‘old style’. Een werkelijkheid die om veel snellere en ingenieuzere antwoorden vraagt dan alles wat we tot nu toe meemaakten. En dat maakt dat de posities van de verschillende actoren in het debat ook zonneklaar worden wat hun morele dimensie betreft.

De rijkste en meest ontwikkelde landen van de wereld zeggen dat het niet ‘realistisch’ is om nu snel tot een volledig akkoord te komen dat de naam ‘rechtvaardig’ waard zou zijn. Het gaat niet, want het is ‘te moeilijk’. Iemand die al jaren in de grootste luxe leeft, vindt het waarschijnlijk ‘te moeilijk’ om die levensstijl zomaar te wijzigen. Zo iemand zegt al wel eens, zonder te beseffen hoe cynisch hij of zij is, dat die mensen die het met veel minder doen toch zo ‘authentiek’ en ‘creatief’ zijn. Zo iemand zegt wel eens dat het toch veel ‘efficiënter’ zou zijn om te beginnen met de aanpak van de economie van die armere mensen, want daar is toch veel meer effect te krijgen op korte termijn. Zelf veranderen is te moeilijk, waarmee vooral gezegd is dat het te vervelend is. Wie veel heeft, vindt al snel dat hij of zij recht heeft op dat vele. Zo iemand zal ook zeggen dat een snelle verandering, die men officieel natuurlijk wel bepleit, toch te ingewikkeld is. Dat is inderdaad vervelend, maar het kan gewoon niet, het is gewoon niet ‘realistisch’, zegt zo iemand dan. Er wordt niet bijgezegd dat men jaren de tijd heeft gehad om die snelle verandering die zich nu voordoet voor te bereiden. Jaren waarin men de hele tijd zei dat er geen echt probleem was, hopend dat het vanzelf wel weer weg zou gaan. En nu men al zo lang gewend is aan een bepaalde levensstijl, waarvan iedereen kan zien dat die niet uitbreidbaar is naar de hele wereldbevolking in een ecologisch begrensde wereld, is het zogenaamd te moeilijk om zelf de eerste stap te zetten. Eerst moeten dus ‘de anderen’ maar over de brug komen. En als die dat niet doen, tja, dan is dat pech. Er wordt dan gezegd dat het natuurlijk altijd belangrijk is morele analyses te maken, maar dat uiteindelijk toch de belangen tellen. We willen wel, en we zullen wel, maar eerst willen we nog snel een extra deel van de koek binnenhalen. We moeten nog snel enkele extra hamburgers eten voor we kunnen beginnen met ons dieet. Het kan zijn dat we een hartinfarct krijgen voor we aan ons dieet kunnen beginnen, maar dat is dan maar zo.

Hoe langer men wacht om te doen wat zal moeten gebeuren, hoe moeilijker het zal worden, hoe groter de gevolgen zullen zijn voor de armsten in binnen- en buitenland, hoe onvoorspelbaarder de toekomst zal worden. Hoe meer men probeert volgens de oude logica van ‘belangen’ en verondersteld ‘verworven rechten’ en met de klassieke deliberatietechnieken een ‘nieuw’ probleem aan te pakken, hoe meer het ons zal ontsnappen. Hoe meer men het zogenaamde ‘realisme’ predikt dat staat voor (inderdaad) de belangen van een ecologisch gulzige minderheid die gedurende enkele generaties heeft opgesoupeerd waar de aarde miljoenen jaren voor gewerkt heeft, hoe groter het reële cynisme en egoïsme van die houding duidelijk zal worden. Pech voor onze kinderen en kleinkinderen, maar het was gewoon een beetje te moeilijk…

15 november 2009

De beitel

‘Kijk, dit heb ik gemaakt. Ik weet dat het zeker niet perfect is, maar ik was wel blij dat ik het gedaan heb.’
‘Wat je hier en hier gedaan hebt, klopt eigenlijk niet. Dat had je toch beter anders gedaan denk ik.’
‘Misschien wel, maar ik wou niet te lang wachten, niet te lang aarzelen. En al is het maar een voorlopig kastje, ik ben er wel blij mee.’
‘Dit is hier wel goed bedacht. Als je alle stukken beter had kunnen zagen, dan was het ook mooier geweest.’
‘Ik weet het. Maar eigenlijk vind ik het niet zo erg. Ik ben begonnen, en alles wat ik vanaf nu maak, zal wel beetje voor beetje beter worden, denk ik. Wil je mijn werkhuis zien? Het is wel niet echt een werkhuis, maar ik noem het graag zo.’
‘Ja, dat wil ik graag zien.’
‘Zoals je ziet, heb ik eigenlijk wel veel gereedschap, maar veel dingen kan of durf ik nog niet gebruiken.’
‘Je beitels zijn heel mooi. Daar moet je goed voor zorgen.’
‘Ja, dat weet ik. Ik wil dat ze nog heel mijn leven meegaan.’
‘En wat is dit?’
‘Dat is een plan voor een tafel die ik ooit zou willen maken.’
‘Ga je dat helemaal alleen doen?’
‘Misschien wel, dat zou ik toch willen. Eerst moet ik alles leren, en pas daarna ga ik echt beginnen aan de tafel. Het kan dus misschien nog enkele jaren duren eer het zo ver is.’
‘Heb je dit helemaal zelf bedacht?’
‘Nee, ik heb het uit dat oude boek daar gehaald, en dan de afmetingen wat aangepast.’
‘Dat wordt een mooie tafel.’
‘Ik zou het wel goed vinden als je af en toe ook wat mee komt werken hier, en mij wat dingen leert.’
‘Wil je dat echt?’
‘Ja, dat wil ik echt. Ik ben oud genoeg nu, er is tijd genoeg over gegaan.’
‘En wat wil je dan eerst gaan maken?’
‘Ik dacht aan een boekenkast, voor de hoekkamer. Wat er nu staat, is niet meer goed. Ik zou een kast willen die tot aan het plafond komt.’
‘Wanneer wil je eraan beginnen? En heb je al hout?’
‘Eigenlijk wilde ik wachten op jou om te beginnen. Ik wou die kast niet alleen maken.’
‘Het is goed, we zullen dat samen doen. En dan zien we wel waar we uitkomen.’
‘Dat betekent veel voor mij. Eigenlijk heb ik een beetje schrik van het werkhuis. Als kind kon ik uren staan kijken, in het echte werkhuis. Het leek allemaal zo vanzelfsprekend. Ik zag je eerst nadenken, en dan zo’n klein plannetje maken, soms zelfs op een houten plankje, en dan kwam alles vanzelf. En alles paste in elkaar.’
‘Dat leek dan toch maar zo, denk ik.’
‘Als ik hier kom, dan lijkt het alsof alles nu op mijn schouders weegt. Ik wil het heel erg, maar het jaagt me ook schrik aan.’
‘Je moet vooral je tijd nemen, dat is het belangrijkste. Het hout vraagt tijd. Dat is het probleem tegenwoordig. Alles moet snel gaan, en dat kan niet goed zijn.’
‘Ik zou graag hebben dat je me de oude technieken leert. Met zo weinig mogelijk machines. Als ik dat allemaal begrijp zal het gemakkelijker worden om een machine te gebruiken.’
‘Er zijn eigenlijk alleen maar goede of slechte technieken. Er is geen reden waarom hoe men het vroeger deed niet meer goed zou zijn.’
‘Ja, dat heb je altijd al gezegd. Soms droom ik van die mooie schaven. Hoe je dat deed. Eerst met de hamer de schaaf juist instellen, en dan die lange beweging. En de krullen natuurlijk.’
‘Het is een kwestie van goed voelen, en dan het juiste gereedschap gebruiken.’
‘Je zult ook met mij je tijd moeten nemen denk ik, net als met het hout.’
‘Het is niet zo moeilijk allemaal, je zult het wel kunnen. Volgens mij kun je al veel meer dan je wilt toegeven.’
‘Dat weet ik niet. Het klinkt misschien raar, maar dat eerste kastje, hoe goed of slecht het ook is, moest eerst gemaakt worden om mijn grootste schrik te overwinnen. En nu kan ik niet meer terug.’
‘Volgens mij moet je gewoon aan die boekenkast denken, en alles doen wat je moet doen. Dan komt het vanzelf wel in orde. En als het niet goed genoeg is, dan beginnen we gewoon opnieuw. Tot het goed is.’
‘Ja, dat doen we. We hebben nu toch alle tijd.
‘Ja, we hebben alle tijd.’

14 november 2009

En de wind



De muzikanten op het podium zijn bijna toe aan hun laatste nummer. Merkwaardig hoe sommige nummers je blijven ontroeren, tot in je diepste vezels. Je weet nog wanneer je het voor het eerst hoorde. In dit geval zo’n dertig jaar geleden. En de indruk die het maakte. Er is iets met die hemelse stemmen. Er is iets met de glans in de ogen van de gospelzangers, en ook met de vermoeide passie in de ogen van de muzikanten. Er is iets met de opeenvolging van de akkoorden. Er is mysterie en noodzakelijkheid. Er is zoveel, en je zou niet kunnen zeggen wat het is. Het is er meteen, zodra deze muzikanten het nu overdoen, op dit podium. En het ontroert je, meer dan je aan iemand zou kunnen zeggen.

Go down, Miss Moses, there's nothin' you can say
It's just ol' Luke, and Luke's waitin' on the Judgement Day.
"Well, Luke, my friend, what about young Anna Lee?"
He said, "Do me a favor, son, woncha stay an' keep Anna Lee company?"

En alles wat je niet weet. Soms overvalt het je. In de leegte tussen twee bestemmingen. Tussen waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat. Je ziet jezelf weerspiegeld in een spiegel die er niet is. Wat op een ander moment rustig en gewichtloos meedrijven zou zijn, volledig in harmonie met de stroom der dingen, is nu alsof je zelf je eigen zwart gat zou kunnen zijn. Als je het jezelf zou vragen, zou je moeten antwoorden dat alles zoek is. In dit ene moment. Je doet het niet, en je gaat door, en het gaat weer weg.

En de tijd die je zou willen. Soms is het goed, de vluchtigheid. Soms is het bij sommigen goed, de wetenschap dat die ander je gewoon voorbij schuift. Dat je niet zult weten, niet zult horen, niet zult binnengedrongen worden, niet zult voelen hoe je eigen onrust of ongeduld of schaamte tussen jou en de ander zal komen. En soms is het niet goed. Soms zou je eerst elk verhaal moeten gehoord hebben, elke beweging moeten gezien hebben, elk verlangen moeten begrepen hebben, elk verdriet moeten gevoeld hebben, voor je verder kunt gaan met het gesprek. Je beseft het ineens. Hoe je die dag moeite hebt om meer dan een mens te zien, omdat elke tweede te snel zou komen. Omdat van die ene eerst alles zou moeten doorsijpelen en natrillen voor je aan een volgende toe zou kunnen zijn.

En hoe het ineens kan gebeuren. Je zit maar wat, of je praat met iemand aan de telefoon. En ineens schuift daar een klein verdriet onder je huid. Je zou niet weten waar het vandaan komt. Het komt gewoon. Misschien weet je wel wat er zou moeten gebeuren om het sneller weer weg te laten gaan dan gewoon door de wind. Maar dat weten helpt je nu niet echt vooruit. Je laat het gewoon voorbij bewegen. Het zal gaan zoals het gekomen is.

En hoe je ineens een soepel lichaam lijkt te hebben. Je fietst door de stad. Het gaat gewoon moeizaam. Misschien is het de wind, misschien is het nog wat vroeg voor het stramme lichaam. Je voelt alles wat nodig is om te bewegen, net iets meer dan het bewegen zelf. Tot ineens, als uit het niets, alles lijkt te gaan. Je schuift bijna door het landschap. Misschien heeft de wind zich heel even uit dit stukje werkelijkheid teruggetrokken. Als gunst. Misschien mag je heel even ervaren hoe het zou kunnen zijn, als ook de zwaartekracht je niet zou beroeren. En heel even bedenk je wat je met dit lichaam zo zou kunnen doen en met wie je dat zou kunnen delen. Tot de wind uit die zijstraat het weer overneemt en alles weer is zoals het daarvoor was, en nu weer zal zijn.

En alles wat je niet kunt. Ooit heb je het misschien wel eens gedacht, in een onbewaakt moment, dat je jezelf zou kunnen modelleren. Dat je een beetje uit de tijd zou kunnen stappen, om zelf je danspassen te bedenken en uit te voeren. Soms zie je dat gehavende lichaam, dat niet anders kan dan strompelend bewegen, in de aloude danspatronen. En het beneemt je even de adem. Al dans je terwijl wel verder, en zie je ook de anderen op de dansvloer haperen.

En hoe je soms doet alsof je alles netjes op een rijtje gezet hebt. Je hebt alles overdacht, alles van alle kanten bekeken en in perspectief geplaatst. In je hoofd lijkt het zelfs alsof alle stukken op de goede plaats gezet zijn. Je zou alleen nog maar jezelf zo moeten volgen. Tot je al snel merkt dat het ook dit keer weer niet zal lukken. Dat de dingen een andere loop zullen hebben. Of beter: dat je zelf anders zult lopen. Of nog beter: dat alleen het rijtje een illusie is. In het rommeltje dat overblijft rust meer waarheid, en meer troost, waarschijnlijk.