29 juni 2008

Volle maan


‘Je bent inderdaad een beetje raar.’
‘Is dat zo? Wat had je dan verwacht?’
‘Dat je een beetje raar zou zijn, eigenlijk.’
‘Ik had je nog gewaarschuwd.’
‘Net daarom wou ik hier zijn.’
‘Heb je nog verhalen? Ik zou je graag horen vertellen.’
‘Weet je, soms loop ik altijd maar. Het is gemakkelijker. Ooit zag ik op de brug hoe een meisje zich klaar maakte om te springen. Iemand kwam naar haar toe, en sprak met haar. En ik weet niet hoe het afgelopen is, ik ben doorgegaan. Ik wou niet weten dat het slecht had kunnen aflopen. En het lijkt alsof ik sindsdien altijd loop.’
‘Dan ben ik zeker te traag voor jou.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen. En toch. Ik zou dat nooit gezegd hebben als er nog iemand anders bij was, maar soms verlang ik wel naar traag.’
‘Ik dacht het al. Misschien is het bij mij net omgekeerd. Soms zou ik me willen kunnen verliezen, zoals jij dat kunt. Mezelf loslaten, zoals een vlieger in de wind.’
‘Eigenlijk geloof ik dat niet helemaal. Het geeft niet, ik begrijp wat je wilt zeggen. Maar ik zie je nog niet echt veranderen.’
‘Misschien heb je wel gelijk. Maar ik ben wel goed in hier zijn.’
‘Soms ben je zo aanwezig dat het me bijna bang maakt.’
‘Dat zal wel aan de maan liggen. Ik kijk graag naar de maan. Je kunt er heel lang naar kijken. Soms denk ik dat de maan graag naar zich laat kijken. Wat denk je?’
‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat de maan niet zo gelukkig was. Is de maan eigenlijk zij of hij? Ik denk zij. In elk geval, ze is leger dan ze wilde zijn. Dat gevoel had ik altijd. En ze staat daar zo ver weg, ver van waar de dingen gebeuren. Ik vind het moeilijk om lang naar de maan te kijken.’
‘Onlangs zat ik bij een groep vrienden. Er waren enkele flessen wijn open. Ze dronken snel, en veel. En ik wilde het niet, ik wilde alleen maar weg.’
‘Je kunt toch ook gewoon één glas meer drinken, en je wat laten gaan. Dan maakt het allemaal niet meer zo uit.’
‘Jij kunt dat wel. Ik zie dan hoe je je laat gaan, hoe je je overgeeft. En daardoor lijkt het soms alsof je weggaat, en ik achterblijf. Alsof je me terecht wijst voor iets.’
‘Zo is het helemaal niet, dat weet je. Ik heb het gewoon nodig om af en toe niet met mezelf te moeten samenvallen. Altijd mezelf moeten zijn, met alles wat daarbij hoort, het voelt soms zo alsof ik gekluisterd ben. Ken je dat dan niet?’
‘Ja hoor, natuurlijk wel. Maar ik wil dan stilstaan denk ik. Er op een of andere manier midden in gaan zitten. Helemaal alleen. En dan wachten.’
‘Maar zo doe je jezelf meer pijn dan nodig, denk ik. En dat is het niet waard.’
‘Ben je dan nooit bang jezelf helemaal te verliezen?’
‘Niet meer. Maar het maakt me soms wel moe. Misschien wilde ik daarom vannacht hier zijn.’
‘Ik hoorde het verhaal van een man die tien jaar lang, elke dag, en steeds op hetzelfde uur, naar de bank op het plein wandelde. Hij zat daar een half uur, en dan ging hij weer weg. Elke dag opnieuw. En na tien jaar zei hij dat hij het begrepen had. In het begin, toen hij daar kwam, had hij het gevoel dat hij zat te wachten op iets. Iets dat zou komen, of iemand die zou komen. Maar er gebeurde niets. En na tien jaar zei hij: ik heb het begrepen. En hij kwam niet meer.’
‘Waarom vertel je dat nu?’
‘Ik weet het niet, het schoot me ineens te binnen. Misschien ben ik ook wel iemand die denkt dat je heel lang op dezelfde plaats moet blijven om te wachten, tot het komt. En misschien is er wel helemaal niets dat kan komen.’
‘Het lijkt soms alsof je het leven voorbij laat gaan. Er zijn zoveel dingen die je zou kunnen, en je doet ze niet.’
‘Jij bent toch hier, dat is toch al een echt avontuur?’
‘Ja ja, dat zal wel. Ik probeerde het altijd te begrijpen. Vroeger dacht ik dat het gewoon saai was. Maar nu lijkt het soms alsof je wel iets van een rust gevonden hebt die ik nooit zal vinden.’
‘Dat weet ik niet. Wist ik het maar, dat zou beter zijn.’
‘Het is raar, maar ik ben al een hele tijd naar de maan aan het kijken. Blijkbaar lukt het me wel nu, als iemand als jij in de buurt is.’
‘Zorg maar dat je geen kou krijgt.’
‘Nee hoor, maak je maar geen zorgen.’

28 juni 2008

De stemmen

Het is een winkel waar ik graag kom. Maar eigenlijk niet altijd. Niet als die ene verkoper er staat. Waarom, vroeg ik me af. Het is zijn stem, dat weet ik nu. Er is iets met die stem. Misschien is het de manier waarop hij altijd maar praat. Tegen zijn collega, en ook tegen de klanten. Hij praat de hele tijd. De ene waarheid na de andere wordt gedebiteerd. Als ik zijn collega was, zou ik al na een half uur doodop zijn vermoed ik. Waarschijnlijk wil ik dat het op die plek stil is. Of toch stil genoeg. Je moet rustig kunnen kijken. Een beetje verblijvend in je eigen wereld. Maar dat er gepraat wordt is nog niet alles. Er is ook iets met de stemkwaliteit. Ik merkte het toen ik probeerde te ontcijferen waarom juist die stem me vermoeide. Niet alleen praat hij te hard. Er is ook iets met de intonatie. Te vaak op dezelfde toon, zonder golven, zonder getijden. Dat, en te hard, en te veel, die combinatie blijkt erg vermoeiend. Zijn stem trekt zich niet af en toe terug. In stilte, in twijfel, of gewoon al maar in vragen, in niet weten, in niets willen zeggen, in gewoon luisteren. En het ligt niet alleen aan de plek. Ooit zat diezelfde man tegenover me op de trein. Hij sprak met een collega of vriendin. En hoewel ik me toch een beetje kon terugtrekken in mijn krant, kwam ik moe ter bestemming. Het is alsof die stem lijkt te staan voor iemand die steeds op zijn eigen voorsteven staat, nooit even naar achteren loopt, zich nooit even laat meedrijven met het eigen schip.

Misschien zijn er mensen die niet moe worden van hun eigen stem. Zoals die vier vrouwen die samen naar het werk gaan, en die ik al enkele keren op de trein zag. Er lijkt een soort taakverdeling te bestaan tussen hen. Een van hen begint met de onderwerpen. Ze ratelt door, steeds hard, steeds met een soort al dan niet gemeende verontwaardiging. Over hoeveel die en die reis kost, hoe ver en nog verder ze dit jaar wel op reis zal gaan en hoeveel landen ze gaan ‘doen’, hoeveel korting je voor dat apparaat volgens die folder in die winkel kunt krijgen, hoeveel benzine je voor zoveel euro kunt tanken, vanaf hoeveel foefelen met je belastingen het zou kunnen beginnen op te vallen, en nog meer. En dat gaat maar door. Een normale mens zou op die manier al licht uitgeput op het werk moeten aankomen. Ik zou haar wel eens willen vragen of ze niet moe wordt van het geluid dat ze zelf voortbrengt. Misschien heeft ze gewoon zoveel energie dat dat nog een hele dag doorgaat. Misschien zit ze ’s nachts rechtop in bed nog steeds door te tateren tegen haar man die vruchteloos probeert te slapen, of zich ondertussen al heeft bekwaamd in het selectief doof zijn. Soms lijkt er een lichte wanhoop in haar ogen. Het altijd maar doorpraten, de stem die voortdurend voor een mens uitloopt en nooit om durft kijken, het kan niet dat het lichaam dat zomaar toestaat. Misschien is ze bang van de stilte, even bang als van het gevoel om niet steeds vooruit te gaan. Misschien stuurt ze daarom steeds haar stem voorop en doet ze alsof er nooit een mijnenveld kan zijn.

Er zijn mensen die steeds tegen elkaar roepen. In verschillende varianten. Zoals: de vrouw roept altijd tegen de man, de man probeert altijd te zeggen dat hij het wel gehoord heeft, maar heeft dat eigenlijk al dertig jaar geleden opgegeven. Waar zou ze schrik van hebben? Het idee niets te zeggen, of het stil te zeggen moet op een of andere manier bedreigend zij. De stilte of alleszins het stillere lijkt misschien een licht implosierisico in zich te dragen. En alles is beter dan dat waarschijnlijk.

Misschien is het beter je stem als een persoon te aanvaarden, en niet als een instrument. Een stem die doorheen het woud van je eigen onbepaaldheid en onvatbaarheid beweegt. Waar je begint en waar je eindigt zul je misschien wel nooit weten. Je kunt toekijken hoe je stem laveert tussen dat alles. Steeds bijna of geheel ontsnappend. Soms let je er niet op, zou je niet weten welke stem er was. Soms kun je heel erg verlangen naar een stem, maar komt ze niet. Dan staat er te veel lichaam, te veel onrust, tussen jou en die stem.

Misschien moet je stem zichzelf wel toestaan veel mensen te zijn. Soms vol zelfvertrouwen en onbevreesd. Soms ijl en vluchtend. Soms in onvrede met de rest van het lichaam. Soms preuts en met neergeslagen ogen. Soms diep en met de aarde verbonden. Soms even onaf en gehavend als de littekens in je huid. Soms een danser en soms een eenzaam kind.

En kijken naar al die mensen, naar elke rimpel in hun lijf, en ze allemaal leren kennen. En lang zwijgen om ze allemaal beter te horen. Misschien wordt wat zo verwarrend leek en wat moest vermeden worden zo wel even vertrouwd als de zee gedurende een heel etmaal. Misschien wordt een lichaam dat al die mensen toelaat zelf wel minder moe. En misschien wordt een andere mens die dat lichaam waarneemt ook wel minder moe en meer geneigd om te blijven.

27 juni 2008

Nalatenschap


De zin zit al enkele dagen in mijn hoofd. Uit een interview met een schrijfster die me al langer fascineert. Ze vertelt hoe ze de memoires van haar vader heeft gebruikt voor haar boek. En dan zegt ze: “Het levendigste wat een mens kan nalaten is een tekst.”

Misschien is het wel zo. Er zijn nog veel andere vormen van nalatenschap te bedenken, maar een tekst is toch wel bijzonder. Er zijn misschien brieven of andere teksten die je opnieuw kunt lezen. Je kunt erin voelen hoe een stem en de inhoud van een hoofd in de tijd bevroren zijn. Je leest iets terug van iemand die er niet meer is, en je beseft dat er een moment is geweest waarop die woorden gedacht zijn, of enkel gevonden zijn. Misschien vonden ze zichzelf. Misschien wist de auteur van die woorden pas nadat de brief af was wat hij of zij eigenlijk wilde zeggen. Misschien kwam er in het schrijven een werkelijkheid tevoorschijn die daarvoor niet gekend of niet onthuld was.

Soms, heel soms, heb je het gevoel dat enkele woorden je gegeven zijn. Je leest welke woorden er gebleven zijn, op die ruimte die je brief is. Het lijkt alsof in die paar woorden de dingen heel even lijken te kloppen. Het is niet dat de brief op jou lijkt, maar jij bent het die even op de brief lijkt. Je kijkt ernaar, en je ziet iets van jezelf dat je daarvoor niet zag. Je zou de woorden willen kunnen aanraken. Als ze klaar zijn, komt er een diepe rust over je. Misschien heeft het ritme van het schrijven je overgenomen en is je hand met je pen rechtstreeks verbonden met de adem diep in je buik.

Het zou kunnen dat de lezer van je woorden ineens, heel even getuige is van die andere jezelf die was ontstaan in het schrijven. Die andere jezelf was misschien een betere jezelf. Het was iemand die je zou willen zijn. Iemand die de woorden heeft gevonden om te zeggen wat niet gezegd kon worden. De woorden die hun tijd nemen om het terrein te verkennen en rustig hun eigen ruimte vormen. Bij het schrijven zie je die andere die jij zelf bent. En bij het lezen ziet de lezer dus misschien ook die andere. Het kan zijn dat de lezer iemand herkent die al lang bekend was of vermoed werd, terwijl de schrijver die andere ik nog niet zo kende.

Bij verhalen zijn er weer andere afstanden. Wie een verhaal schrijft, merkt al snel dat enkel het verhaal zichzelf schrijft. De schrijver is een toeschouwer. Een aandachtige toeschouwer weliswaar, die soms hard moet werken voor wat hij of zij ziet. Maar eens het verhaal zich laat schrijven, is het niet meer te ontkomen. Je kunt het verhaal proberen te duwen, in een andere richting, maar dat is als tegen een stroom duwen. En als het verhaal daar ligt, is het in zekere zin enkel nog van zichzelf. Je kunt ernaar kijken, en je afvragen waarom steeds opnieuw zo’n soort personage opduikt. Je kunt proberen te begrijpen waar die rare beelden vandaan komen. Je kunt proberen te vatten waar in jezelf zo’n zinnen zouden kunnen zijn opgeslagen. Maar je weet het niet. Als je de moed had die het verhaal van jou vroeg, dan zal het verhaal er zijn. Het kon alleen van jou zijn, en het staat tegelijk helemaal los van jou.

En wie het verhaal leest, kan eigenlijk enkel het verhaal lezen, niet jou. Maar net daardoor kan de lezer ook jou zien als de verhalen die ergens in jou ontstaan zijn. Ze maakten gebruik van jouw hoofd om onthuld te worden. Op een bepaalde manier zijn de verhalen die blijven, die opnieuw kunnen gelezen worden meer jij dan jij in leven zou kunnen zijn.

Er zijn veel stemmen in jou. Ze zijn er de hele tijd. Sommige hoor je pas wanneer je ze schrijft. Sommige hoor je pas als een ander ze in jou leest.

De schrijfster vertelt verder in het interview: “We zijn er inderdaad al te lang van uitgegaan dat een mens een eenvoudig rechtlijnig wezen is dat met één stem spreekt. We zitten vol stemmen en de meeste zijn niet eens van onszelf, maar hebben we overgenomen uit onze cultuur. Het idee dat we baas zijn in eigen huis, klopt dus niet. En er zijn natuurlijk de stemmen van de doden, die lang blijven nagalmen, ook al zijn ze niet meer onder ons. (…) De doden spreken tegen en door ons, in hun nagelaten brieven of boeken.”

Misschien is het een mooie drijfveer om met nog meer aandacht te schrijven. Niet zozeer om gepubliceerd te worden, niet zozeer om beroemd te worden. Misschien zelfs niet eens om ergens een spoor na te laten in de wereld. Maar enkel om de nalatenschap die de mogelijkheid in zich draagt gelezen te worden. Om de woorden die de kans geven deel te worden aan een geheel eigen werkelijkheid, die volledig op zichzelf staat, maar er alleen had kunnen zijn door een mens. Een mens die tegelijk buiten de woorden staat, maar er alleen kon zijn door de woorden.

22 juni 2008

Deze foto

‘Ik weet nog wat je me had gezegd net voor je deze foto nam.’
‘Ja?’
‘Ja, ik weet het nog. Ik was even helemaal de kluts kwijt.’
‘Ik herinner me die dag nog wel. Je was zo moe, en toen we gingen wandelen, begon het te sneeuwen.’
‘Er was iets bijzonders in de lucht. En toen zei jij me dat.’
‘Op een of andere manier leek het zo gewoon toen. Maar dat was het niet.’
‘Nee, dat was het niet. Ik heb het hier bij me gehouden.’
‘Was het wel goed dat ik dat deed?’
‘Ja.’
‘Nu lig je hier, en ik weet soms niet goed wat ik moet zeggen. Het lijkt zo oneerlijk.’
‘Het geeft niet, echt niet.’
‘Gisteren zag ik mijn dochter, en het leek even alsof ik mezelf zag. Ik wou het haar nog zeggen, maar ik heb het niet gedaan.’
‘Het licht is wel goed nu, kijk maar.’
‘Ja. Zul je dat niet missen?’
‘Ik weet niet wat ik zal missen, zelfs dat zal ik missen waarschijnlijk.’
‘Je moest eens weten hoe kwaad ik soms op je geweest ben.’
‘Ik weet het, en je had meestal wel gelijk vermoed ik.’
‘Soms was het ook gemakkelijker om kwaad te zijn op jou dan kwaad te zijn op mezelf.’
‘Gisteren hoorde ik een verhaal over die scheur in de aarde waar we ooit nog geweest zijn. Ik hoorde een man vertellen dat hij aan de rand van die scheur had gestaan, en een wens had gedaan.’
‘Dat heb ik toen ook gedaan.’
‘En is hij uitgekomen?’
‘Ja, eigenlijk wel, nu ik erover nadenk.’
‘Weet je nog dat ik daar wilde blijven zitten?’
‘Ja, het was al donker, en je wilde niet weg. Ik heb je echt weg moeten trekken.’
‘Die nacht kon ik niet slapen. En jij was meteen weg. Meestal was het omgekeerd.’
‘Ja, dat is waar. Soms hield ik ervan als je helemaal niets zei. En naast me liep, zonder me aan te kijken. En dan zo door dat veld gaan.’
‘Ik herinner me nog hoe het landschap daar zo snel kon veranderen.’
‘Heb je hem al verteld wat je me gisteren zei?’
‘Nee, nog niet.’
‘Misschien moet je dat maar gewoon doen. Hij zal het graag horen, je zult wel zien.’
‘Ik zou hem ook het fototoestel willen geven. Wat denk je?’
‘Daar zal hij heel blij mee zijn denk ik.’
‘Ik was altijd bang om veel te zeggen.’
‘Ik weet het, en het was meestal onterecht. Het zou zo gemakkelijk geweest zijn. En eigenlijk kon jij dat altijd beter dan ik.’
‘Kijk eens naar mijn handen. Zie je ze ook veranderen?’
‘Nee. Ze zijn niet veranderd.’
‘Dat zei je altijd al.’
‘Ja.’
‘Het was zachte sneeuw toen. Kleine vlokken.’
‘Je had die zwarte jas aan. Ik denk dat het een woensdag was.’
‘Toen ik een tijdje terug aan het opruimen was in het huis, heb ik die jas nog teruggevonden. Ik heb hem uiteindelijk niet weggegooid. Al weet ik niet waarom.’
‘Weggooien gaat bij jou altijd in fases, of soms ook helemaal niet.’
‘Dat is waar. Jij bent er veel beter in.’
‘Ik wil altijd wat extra ruimte.’
‘Ik denk dat ik altijd net genoeg dingen wil rondom mij die me een beetje verankeren. Soms was ik bang dat ik zou imploderen anders.’
‘Dat zou natuurlijk helemaal geen gezicht zijn.’
‘Nee, dat is waar. En dan zou er natuurlijk wel een poetsvrouw moeten komen.’
‘Ja, dan wel.’

21 juni 2008

Het keert



Er staan vijf jongens op de foto. De linkse weet nog niet op dit moment dat hij ooit mijn grootvader zal worden. Hij weet niet eens wie zijn zonen zullen zijn. Ik blijf kijken naar deze foto. Ze moet aan zijn leeftijd te zien nu bijna honderd jaar oud zijn. Het lijkt koud. De handen in de zakken. Een pet. Een licht bezorgde, misschien wel beetje angstige blik.

Wat zouden ze doen daar, die jongens? Hebben ze iets besproken? Zijn ze gewoon daar, toevallig, op het moment dat iemand een foto gaat maken? In die tijd is een foto maken niet iets dat bijna ongemerkt, bijna onverschillig verloopt. Er wordt tijd voor genomen, zoals het hoort. Wat je uiteindelijk ziet, is uit de tijd geknipt. Misschien wel letterlijk. Het moment weggezogen. Bijna zoals mensen die vrezen dat hun ziel in de foto zal verdwijnen.

Het zal nog redelijk lang duren eer hij vader wordt. De jonge vader die ik op andere foto’s zie fascineert me. Door mijn ogen gezien is het een leven dat hij al heeft verlaten wanneer hij in het mijne komt. Zoals je in een kamer bent waarvan je de deur kunt sluiten om naar een andere te gaan. In zijn ogen is er misschien wel nooit een andere kamer geweest. Net zoals er in mijn ogen geen kamers zijn in mijn leven. Wat dan weer anders is voor wie naar mij kijkt.

Ik zou hem willen vragen om even bij me te komen zitten. Hier en nu. Het maakt niet uit in welke leeftijd. Alles is goed. Ik zou willen zien hoe hij naar de foto kijkt. Ik weet hoe hij altijd keek naar foto’s. Ik zou het willen zien, en zien dat het niet veranderd is. We zouden allebei lang zwijgen waarschijnlijk. Hij zou vertellen over de foto. Waarschijnlijk eerst de namen noemen van de andere jongens. En dan iets zeggen over de huizen. Over de stukken die op dat moment nog niet veranderd waren.

Vertel alle verhalen Fons, vertel ze allemaal. Ik heb ze al honderd keer gehoord, maar het geeft niet. Neem je tijd. Kijk soms zwijgend voor je uit, zoals alleen jij dat kunt. Alsof er iets is dat je niet kunt zeggen. Alsof er een eenzaamheid is die in je huist, en die altijd al in je ogen lag. Neem rustig je bril, die nog steeds een beetje wankel in elkaar hangt. En vertel me alle verhalen.

Vandaag keert het seizoen. Iedereen is opgelucht nu de zomer begint. Het keren maakt me evenwel zoals steeds ook droef. De dagen worden korter, nu het warmer wordt. De zomer is een soort naijleffect van de tijd. Zoals uitbollen met de fiets.

Weet je nog Fons, hoe we gingen fietsen samen? Jij had je band wat slapper gezet. Je hield van het gestage tempo, niet te snel. Ik reed altijd sneller de brug op, en reed ook eerst naar beneden. Ineens zie ik weer je gezicht bij de afdaling. Bij het uitbollen.

Als je wilt laat ik je de stad zien waar ik nu woon. We gaan tot aan de treinen, en daar gaan we even zitten. Je trekt je wenkbrauwen op bij alles wat je daar ziet, en knikt alleen maar. We gaan naar alle plekken waar er dingen te zien zijn. En je kijkt, met je handen op je rug. Daarna laat ik je mijn fietsen zien. En ik haal de foto erbij waar jij trots bij je fiets staat, in een uniform. En de foto van jouw twee jongens, de ene met een fiets, de andere in een klein duwautootje. Die andere staat ook op andere foto’s. Waar ik ook op sta. Aan de rand van de zee. Of je iedereen nog herkent, zou ik willen weten.

Weet je nog Fons, hoe je al het houtwerk moest maken voor de fabriek van geneesmiddelen midden in het dorp? Het was een grote opdracht. Vertel het nog eens. Misschien zou ik willen dat je over het hout praat. En jij zou me aankijken met een vraag. Je zou vooral praten over de kasten die uit dat hout kwamen. Maar welk hout was het dan? Dat zou je nog wel weten. En ik zou je vertellen dat jouw kasten gemaakt waren voor de eeuwigheid. Altijd net iets steviger dan nodig was. Altijd met net iets meer lijm, net iets zwaardere schroeven, net een nagel meer, dan jouw zoon in het autootje later zou doen. Die zou meer vertrouwen op het perfecte verstek. Op penverbindingen die zo secuur waren gemaakt dat er geen lijm of nagel meer nodig was.

Het blijft nog lang licht vandaag Fons. Misschien wil je vroeg gaan slapen vandaag, maar het moet niet. Je mag straks op een stoel dicht voor de kleurentelevisie gaan zitten. Zodat je alles goed hoort. Het geeft niet. We kunnen ook nog verder wandelen, we hebben alle tijd.

18 juni 2008

Hele mensen

Ik kijk graag naar hele mensen. Stukken van mensen vind ik stukken moeilijker. Er zijn mensen die dat kunnen, denk ik. Alleen kijken naar of denken aan stukken van mensen. Borsten of billen, kuiten of kontjes, en nog andere onderdelen zullen wel in die categorie vallen. Onderdelen kunnen natuurlijk best heel mooi zijn. Maar ze zijn altijd iemand. Ze kunnen zich net zomin losmaken als de golf van de zee. Je kunt natuurlijk wel naar de golven kijken, maar je kunt ze gelukkig niet uit het beeld losknippen. Ik heb het al wel eens geprobeerd: denken aan een stuk, zonder er een gezicht bij te zien, maar het lukt me niet. Ik hou wel van handen, om maar iets te zeggen. Ik kijk er graag naar. Om iets te ontdekken. Maar dat is pas een beetje te weten als ik de beweging zie van een hele mens. En dan moeten er ook nog woorden bij komen. Om daarna al heel even de zee en de golven te zien. Zien waar er een evenwicht zit in dat lichaam, en waar er iets stokt.

En terwijl je kijkt en naarmate je meer ziet, besef je dat je steeds minder ziet. Ook als je naar een hele mens kijkt, die je ondertussen beter kent, zie je toch telkens een momentaan beeld. En dat lijkt dan weer een stuk te zijn. Je zou foto’s kunnen maken. Een eindeloze reeks. Elke minuut van de dag. Wat je zou willen vasthouden, ontsnapt enkel. Je zou delen van het geheel kunnen fotograferen. Stukken, om meer te weten over het geheel dat je al een beetje kent, maar nog veel beter zou willen leren kennen. En er blijft steeds minder over.

Wanneer je iemand even niet ziet, en dan weer wel, dan is er even een moment van niet-herkenning. Het is fascinerend. Je hebt die persoon ondertussen misschien al zo vaak gezien. Eindeloos veel stukken van momenten van het geheel. Ze zijn opgeslagen in je hoofd. Ze zijn, telkens opnieuw bijgewerkt, versmolten tot een soort gestileerde versie. Die maakt dat je de persoon terug herkent de volgende keer. En je ziet hem of haar weer, en de herkenning is er, en meteen ook het besef dat het beeld in je hoofd niet klopte.

Later zie je soms aan de foto’s dat ze in de tijd staan. Nadien zie je op de foto hoe die of die verandering, hoe dat onheil zich al aankondigde. Het was er. Het beeld op die foto is een stuk, een stuk uit de tijd. Als je de hele tijd zou kijken, zou je het niet gezien hebben.

Het is een rare paradox. Alleen iemand die je nog niet kent, die je nog niet hoorde, kun je het allereerste moment in één beeld helemaal zien. En vanaf dan wordt elk meer ook een minder. Naarmate je meer kijkt, meer van de hele mens begint te ontdekken, zie je minder, en kun je nooit meer alles in één oogopslag zien.

Soms lijkt het beeld even te ontsnappen. Er zijn mensen die je ooit een minuscuul moment zag, en daarna nooit meer, en die toch in je hoofd blijven. Bevroren. Er zijn mensen die je al heel je leven ziet, en die je ineens kunnen ontsnappen in je hoofd. Soms kun je dan aan de stukken denken, en zo stuk voor stuk het beeld terug heel maken. Onrustig verdwaal je tussen de stukken, tot ze de zee terugvinden. En pas dan kun je weer gerust ademhalen.

Er zijn mensen die je alleen in het nu kent. Je ziet alles nu, de hele beweging. Tot er ineens een beeld komt uit een andere tijd. Een stuk dus waarvan je wist dat het er moest zijn, maar dat je nooit had gezien, ook niet in de hele vorm van toen. En met dat stuk zie je iets dat enkel zo kon worden onthuld. Je ziet wat zich toen aankondigde. Het heeft zich toen uit het geheel losgemaakt, om later ontdekt te worden.

In je hoofd kun je jezelf in een spiegel zien. Er lijkt iets te zijn wat af en toe een geheel zou kunnen zijn. Maar om dat beeld ook in de tijd te zien, om te zien hoe het van toen naar nu kwam, en hoe daar lijnen in zaten, heb je soms iets van buiten dat hoofd nodig. Je probeert je foto’s te herinneren, die anderen van jou maakten. Je weet dat ze er zijn, je hebt ze gezien ooit. En als je eraan denkt, vullen ze enkele gaten in het beeld. Denk je. Want als je de foto’s weer ziet, zien ze er anders uit.

Het is mooi te beseffen hoe kijken en blijven kijken je tegelijk rustig maakt, en ook onrustig, in het besef van hoe we in het kijken aan onszelf ontsnappen.

15 juni 2008

All I Intended to Be


Op de foto op de cover van All I Intended to Be, de nieuwe plaat van Emmylou Harris komt de zangeres je ingetogen, bijna verlegen tegemoet gewandeld. De foto op het boekje met teksten is op dezelfde plek genomen, en dit keer kijkt de zangeres je toch aan, al zou het voor heel even kunnen zijn.

Met deze plaat gaat Emmylou Harris in een aantal opzichten terug naar haar verleden, naar een meer uitgesproken country-geluid. De klankkleur is rustiger, minder etherisch dan haar vorige drie platen. Maar de stem van Harris blijft nog altijd die wonderlijke combinatie van een bijna engelachtige schoonheid en ook iets dwars, iets met heel kleine weerhaakjes. Het idioom van country en bluegrass waar zij vandaan komt, heeft ook altijd iets ‘kleins’ gehad. Klein in de zin van het kleine, maar subtiele gebaar. Door haar stem, haar keuze van songs en muzikanten en haar eigen benadering heeft Emmylou Harris een manier van bewegen die tegelijk geworteld is in de traditie maar ook onmiskenbaar de hare is. Wie grote gebaren verwacht, zal deze plaat misschien te weinig spannend vinden. Wie voorzichtig en met tederheid wil luisteren hoort een landschap van schijnbaar kleine verhalen over iets grotere gevoelens van verlies en falende liefde.

Het eerste nummer Shores of White Sand is een van de covers die Harris steeds zo kan brengen alsof ze voor haar zouden gemaakt zijn. Het is een beetje statig, en ingehouden droef.

Daarna volgt Hold On. Het heeft een meer akoestisch geluid, dat de rest van de plaat zal blijven overheersen. “The Battle’s raging in your head/ You wish you didn’t have to fight/ Just hold on to my hand instead/ Another day goes by tonight.”

Moon Song baadt in een mooie sfeer van accordeon en mandoline. Het verhaal van iemand die haar geliefde ver heeft gevolgd, te ver waarschijnlijk. Ze is blijven zoeken. En nu is het de maan die haar zal volgen op weg naar haar huis.

Broken Man’s Lament is een eigen nummer, verteld vanuit het perspectief van een man. Het tragisch levensverhaal van arbeider wiens vrouw haar droom volgt en gaat zingen. De ene droom en andere droom, ze staan naast elkaar. En er blijft iemand alleen achter.

Op Gold, ook een eigen nummer, komt Dolly Parton meezingen. Een pijnlijf liefdesverhaal over een geliefde die niet kan voldoen aan de grote verwachtingen van haar minnaar. “I finally gave up counting/ The ways you said I let you down/ When I fell into that river of no return/ And you watched me drown”

Op het heel erg mooie How She Could Sing the Wildwood Flower krijgt Harris de steun van de zusjes Kate en Anna McCarrigle. Opnieuw een verhaal over een verloren liefde. “We all cling to/ As the years keep rolling on/ One single promise/ Of a love that’s past and gone”

All That You Have Is Your Soul is een nummer van Tracy Chapman dat wonderwel lijkt te passen naast de andere nummers. Een verhaal van het besef van een weggegooid leven. Het besef dat je ziel het enige is wat echt van jou is.

Thake That Ride gaat over een relatie die vast begint te lopen en de verwachting en aankondiging dat de vertelster wel eens zou kunnen vertrekken. “I could keep on dancing but it’s just for show/ Don’t you believe it’s time to let me go”

Old Five and Dimers Like Me is een mooi weemoedig duet.

In Kern River vertelt een man over een rivier waar zijn beste vriend in verdronk. Het laat hem verweesd achter. “And I may drown in still water/ But I’ll never swim Kern River again”

Not Enough is opnieuw een eigen nummer dat Emmylou Harris zingt met een stem die hier en daar begint te breken. Een geliefde is begraven, en de vertelster blijft alleen achter, in het besef dat wat er nu nog kan zijn alleen nog te weinig zal zijn. “The road is long the road is rough/ You’re in my heart/ That’s not close enough”

Sailing Round the Room, opnieuw met de zusjes McCarrigle is misschien wel het mooiste nummer van de plaat. De vertelster maakt zichzelf los van haar lichaam, eindelijk bevrijd, en zweeft door de kamer. Klaar om te vertrekken naar een andere kust. Ze zou allerlei andere dingen kunnen zijn, overal en altijd.

Beyond the Great Divide sluit de plaat af, met opnieuw een blik naar de andere kant van de horizon. Aan die andere kant zullen de geliefden elkaar terugvinden.

In het boekje bij de plaat zegt Emmylou Harris dat al wat ze ooit wilde zijn, was: “a singer of songs, a writer of songs and a strummer of a few chords, in search of the truth”. Het vat deze heel mooie plaat erg goed samen. Ontroerend mooie muziek waarin net onder het wateroppervlak het leven trilt, tussen liefde, verlangen en veel verlies.

14 juni 2008

Het verlies bekijken

Het is moeilijk te kijken naar de dingen die zoveel voor je betekenen en te zien dat ze de verkeerde richting uit gaan of dat er niet gebeurt wat je zo graag zou willen. Het overkwam me gisteren weer toen ik de uitslagen van het Ierse EU-referendum zag binnenkomen. Hard gevloekt, dat heb ik. Het blijft me verbazen (en ook wel troosten) dat het me steeds zo kan blijven raken.

Je kijkt toe, jaren al, en ziet het oprukkend nationaal egoïsme, het opgefokt en beschamend populisme, ook van groepen die zich links noemen. Je moet het bewuste opportunisme ondergaan van nationale politici die voor alles wat hun niet goed uitkomt ‘Europa’ als zwart schaap gebruiken. Je ziet hoe er elke dag eigenlijk meer nood is aan een sterke bovennationale politieke structuur om de globalisering een andere richting uit te sturen. Je hoort de gevaarlijke onzinmythologie over de zogenaamd bedreigde ‘nationale identiteit’. Je hoort de al even onzinnige verhalen over nationale ‘soevereiniteit’ die evenzeer een fictie zijn in de wereld van vandaag. Je leest de doelbewuste desinformatie over een ‘superstaat’, over militarisering, over afwezige democratie en nog veel meer. En je ziet hoe de dingen een andere kant uitgaan dan jij zou willen, dan waar jij zo diep van overtuigd bent. Het doet pijn.

Andere voorbeelden zouden er even goed kunnen zijn. Berichten in het nieuws over schattingen die voorspellen dat het autoverkeer met nog eens zoveel procent zal toenemen. Ik herinner me nog hoe in het begin van de jaren negentig voorspellingen werden gemaakt van de verwachte groei van het autoverkeer. Ik herinner me vooral hoe ik het me toen niet kon voorstellen dat het zo zou kunnen zijn. En ondertussen weten we dat die voorspellingen nog onderschattingen waren.

Het zou evenzeer kunnen gaan over de manier waarop de politiek de voorbije twintig jaar is veranderd in een mediademocratie. Of over de immense commercialisering van de kinderwereld. Of over de al bij al razendsnelle achteruitgang van de ecologische rijkdom en draagkracht van de planeet. Je kijkt ernaar, het raakt je tot in je diepste wezen, en het gaat niet de richting uit die je zo graag zou willen.

Hoe doe je dat? Kijken naar de loop van de dingen. Je kunt je oefenen in loslaten, in onthecht maar raakbaar in de wereld staan. Je kunt leren jezelf te laten raken, betrokken te blijven, en de zinvolheid van die betrokkenheid los te koppelen van het resultaat dat je zou willen behalen. Je kunt je oefenen in niet en nooit cynisch worden. Je kunt proberen jezelf te corrigeren wanneer het zou kunnen dat je gewoon nostalgisch dreigt te worden en stiekem gaat denken dat vroeger alles toch beter was. Je kunt jezelf oefenen in onbevangen naar de dingen te kijken. Je kunt leren vertrouwen te hebben in de kracht van de generaties die ondertussen na jou gekomen zijn om de wereld die nu ook hun wereld is mee in handen te nemen.

Maar ook als je al die dingen doet, blijft het soms nog moeilijk. Soms voel je hoeveel energie het je al gekost heeft om met de tijd mee te gaan, om telkens opnieuw open en flexibel naar de werkelijkheid te kijken. Soms voel je hoezeer de werkelijkheid in al die jaren nog verder is doorgeschoven in een richting waarvan je je zoveel jaar geleden niet kon voorstellen dat het mogelijk zou zijn geweest. Soms voel je je een beetje zoals de kikker die in de pot water zit die op het vuur is gezet en steeds warmer wordt. De kikker blijft zitten, en zal zich laten doodkoken. Wanneer hij van buitenuit in het warme water zou worden geworpen zou hij meteen wegspringen. Soms voel je hoe je in het midden van je leven staat en ben je blij dat je geen twintig meer bent, dat je niet nog veel meer zult moeten zien veranderen. Soms vraag je je af of je voor die tweede helft van je leven nog genoeg mentale veerkracht zult hebben om de dingen blijvend te bekijken, te zien hoe ze soms niet goed zullen gaan en hoe ze ook in een goede richting kunnen evolueren. Je zou het willen weten. Soms heb je heel even schrik dat er een moment zal komen waarop je je rug naar de wereld zult draaien. En soms vertrouw je erop dat diep in- en uitademen wel genoeg zal zijn om nooit cynisch te worden.

Je moet leren veel los te laten om steeds door te gaan. En tegelijk zijn er dingen die je nooit los zou mogen laten, zoals je verontwaardiging of je verlangen naar een wereld waarin de dingen wel zijn zoals ze zouden moeten zijn of de manier waarop de dingen die echt belangrijk zijn je kunnen raken tot in je wezen. Misschien is dat het besef van de middenleeftijd. Misschien is het genoeg om soms gewoon verdrietig te zijn, dat toe te laten om het daarna los te laten. Zodat je opnieuw verdrietig kunt zijn een andere keer zonder dat het je verhindert om daartussen weer hoopvol en strijdbaar te zijn. Misschien moet je tegelijk ook leren welke dans het best bij jouw leeftijd en bij de tijd van de wereld past zodat je op een of andere manier altijd kunt blijven dansen.

11 juni 2008

De aardbei

’s Avonds laat thuiskomen. Het is al stil op de perrons. De dingen hebben gedaan wat ze moesten doen, of dat zou je kunnen denken. Het plein heeft zich teruggetrokken in zichzelf. De straat laat zich betreden. En het huis is er nog. Wat zou dit stramme lijf nog even kunnen warm maken voor het tijd is voor de nacht? Zijn er nog beelden die gezien kunnen worden? Er zijn nog de aardbeien. Ze zijn er voor dit moment. Voor even dit eiland. Uitgesteld of veroverd.

Soms zou je zachter willen worden. Je voelt het terwijl je loopt. Wat ergens in je buik te vinden zou kunnen zijn, zou zich laten uitwaaieren, zou uitlopen in jezelf. Zodat het vergeet dat het een zelf geweest is. Wie je zou vastnemen zou alleen nog dat voelen wat daarvoor nog samengehouden werd.

Elke plek in je lichaam herinnert zich iets. Zo staat het er. Ruggen, nekken, buiken, en al die andere plekken. Ze hebben verledens opgespaard. In lagen op en door elkaar. Misschien al verlangend naar verstening. Ze kunnen ook overgeleverd worden aan lichaamsarcheologie. Millimeter per millimeter kan weggehaald worden. Je kijkt en ziet de opgespaarde herinneringen. Bijna kun je zien, kun je dromen, wat er overblijft na de opgraving. Het zou een schok zijn. Zo vrij. Zo onbezwaard door tijd. Zou je het aankunnen? Zo onbedekt.

Terechtgekomen op het bijna laatste plekje in deze wagon. Rondom mij drie vrouwen. Ze zitten hier waarschijnlijk elke dag. Het is meer zitliggen. Een zone gecreëerd waar mannen normaal niet binnen mogen komen. Andere wezens waarschijnlijk ook niet. En dan wordt het zichtbaar. De dekentjes. Ze hebben alle drie een dekentje. Toen ik klein was noemde we dat een sozieke. Ik zie ineens drie meisjes met een sozieke. Bij het binnenrijden van de grote stad wordt er eerst heftig gezucht. Over niet wakker worden. Onderbroken door informatie over een geweldige bikini die zomaar ligt te wachten om gekocht te worden in die en die winkel. De dekentjes worden netjes opgevouwen en in de tas gestoken. Voor vandaag hebben ze gedaan wat ze moesten doen. De hele ruimte is nu van mij.

Het meisje aan de andere kant van de straat zit voor het raam te studeren. Met veel handgebaren praat ze tegen zichzelf. Tegen de ruit waarin ze misschien zichzelf kan zien. Welk soort vak zou er bij die gebaren passen? Er zijn dingen die beter niet geweten zijn.

Ik lees een rouwadvertentie. Die mevrouw is gestorven aan ‘een slepende ziekte’. Het is een uitdrukking die ik nooit begrepen heb. Ik weet niet wat ik me erbij voor moet stellen. Als een ziekte zich achter je aan zou slepen kun je nog altijd die ballast wegknippen. Maar dat is het nu net niet. Een slepende zieke zou juister zijn waarschijnlijk. Vanwaar die schrik om het woord kanker te gebruiken? Misschien zijn sommige mensen bang dat ze die ziekte zullen krijgen als ze het woord uitspreken? Misschien denken ze dat het woord zich aan je vast kan hechten en zo in jou binnendringen? Ben je echter minder dood als je sterft door een eufemisme? Als je dan toch moet slepen, door een ziekte die jou niet loslaat en die jij niet kunt loslaten, laat dan die ziekte niet onteigend worden. Als het kanker is die over jouw leven zal beslissen, laat dan minstens het woord bij je blijven. In het uitspreken van het woord wordt de metgezel erkend. Het is maar een woord, voor maar een ziekte. Er is geen zwarte magie. Er is geen bezwering die ongedaan zou kunnen gemaakt worden door het woord niet uit te spreken. Het is wat het is.

Stel dat je dromen je niet zouden verrassen. Stel dat je zelf al je dromen van een hele nacht vooraf zou kunnen kiezen. Hoe zou je dan wakker worden ’s morgens? Wat zou je zien in de spiegel?

08 juni 2008

Het recht op afwijkingen


Ieder mens heeft recht op minstens één afwijking. Het kiezen van zo’n afwijking kun je ook tactisch doen, met name stellen dat jouw afwijking is dat je er meer dan een hebt. Een multi-afwijkingmens, het is een lot in het leven natuurlijk.

Er zijn simpele afwijkingen. Zoals de krantafwijking. Met de vraag “mag ik een stuk van jouw krant?” moet je bij mij niet echt aankomen. Dat zie ik echt niet zitten. Katernen van een krant horen in de juiste volgorde te zitten, en ook liefst bij elkaar. Af en toe kan er wel een katern gelezen worden los van de andere, maar die moeten dan toch in de buurt zijn. Wanneer werkelijk de grote middelen worden ingezet, kan overwogen worden de hele krant even uit te lenen. (Op wat die grote middelen zijn kan nu niet verder worden ingegaan.) Maar dan doemt meteen de plooivrees op. Een krant moet steeds juist terug worden gevouwen. Hoe ze het doen weet ik niet, maar er zijn mensen die een krant in zo’n merkwaardige volgorde en zo ver weg van de vouw kunnen plooien dat het niet meer goed komt. Dat gedrag zal ongetwijfeld zijn ingegeven door een of andere rare tropische ziekte die nog onderhuids woekert. Alleen dringende heropvoeding kan nog helpen.

Er zijn domme afwijkingen. Zoals de sok-met-gaten-afwijking. Elk weldenkend mens (die waarschijnlijk ook van het vrouwelijke geslacht is) zal zeggen: gooi weg die sok! Wanneer zo’n sok zich op je weg aandient, kun je overgaan tot de innerlijke dialoog. Daarbij praat je tegen jezelf, en een van die twee jezelven is dan een weldenkend mens. Het heeft nochtans nauwelijks effect. De sok blijft nog geruime tijd aanwezig in het huis, en wordt nog gedragen tot er meer gat dan sok over is. (Het verhaal over de onderbroeken wordt hier niet verteld.)

Er zijn vervelende afwijkingen. Zoals iemand uitnodigen om te komen eten om 18.30 uur, en weten dat zij altijd een kwartier te laat komt, en toch niet anders dan stipt om 18.30 uur het eten klaar hebben. Ik heb al alles geprobeerd, zoals doen alsof ik in mijn planning het eten tegen 18.45 klaar wil hebben, het brengt me telkens onherroepelijk in de war. De voorbereiding voor een belangrijk etentje verloopt ook altijd minutieus de dagen voordien. Kookboeken worden grondig bestudeerd, en in het hoofd worden nauwkeurige lijstjes gemaakt van wanneer wat moet gekocht worden en wanneer welk onderdeel op het vuur zou moeten. Er wordt bij zo’n kookdag zelfs een rustmomentje voorzien, maar ook dat wordt toch altijd te vroeg beëindigd. (Een variant op deze afwijking is de kiné-afwijking. Elke week ga ik op dezelfde dag en hetzelfde uur naar de kinesiste. Ik weet ondertussen exact hoe lang ik erover fiets om netjes op tijd daar te zijn. Maar elke week ben ik vijf minuten te vroeg klaar, en vertrek ik toch. Onderweg probeer ik nog traag te fietsen, maar dat brengt niet op…)

Er is de niet-voor-publicatie-afwijking. Zoals een af en toe opduikende voorliefde voor romantische films. Af en toe moet het even. Zo’n film van Vijf TV. Je ziet het van de eerste minuut aankomen, en toch, het kan zo’n deugd doen. Met of zonder snotteren, alles is goed. Soms kijkt een mens zelfs een hele film uit, enkel en alleen omdat een van de actrices bijzonder aantrekkelijk is, wat dan meteen ook het enige bezienswaardige is aan die film.

Er is de licht neurotische afwijking. Heb ik de voordeur wel echt dichtgetrokken? Heb ik het slaapkamerraam wel echt gesloten nu het gaat regenen vandaag? Zal ik toch niet even teruggaan om te gaan kijken? Het is natuurlijk een lichte uiting van de ben-ik-toch-zeker-mijn-sleutel-niet-vergeten-angst. Misschien is die wel familie van de angst voor open ramen vanaf een tweede verdieping waar je voorbij loopt en waarbij je denkt dat je er zomaar doorheen gezogen zou kunnen worden.

Er zijn ook disciplineafwijkingen. Zoals elke dag net evenveel boterhammetjes smeren voor je naar het werk gaat. Met – geef het maar toe – zo ongeveer altijd hetzelfde beleg. Nooit te veel wijn of bier drinken zit zeker in dezelfde categorie. Nauwkeurige lijstjes maken met alle vertrektijden van treinen en bussen voor een reis die je al vaak maakte (of minstens toch nog eens vooraf kijken of de uren niet net nu veranderd zijn) het hoort er ook een beetje bij. En het gevoel hebben dat je geweldig ‘wild’ bezig bent als je die dingen eens een keertje niet doet, zal ook wel een afwijking zijn.

Er is ook nog de grote categorie ‘varia’ qua afwijkingen. Zoals de vrees dat je wel niet grappig genoeg zult zijn als je met een groep op stap gaat of lang op de trein moet zitten. Of de schrik om met vijf andere mannen in een sauna te moeten zitten (terwijl dat met vijf, zelfs bekende, vrouwen al iets minder erg zou zijn). Of ook de schrik om ineens naast Bob Dylan, Gina McKee of Kristin Scott Thomas in de lift te staan en net niet meer op die geweldige openingszin te komen. Hoewel ik me soms wijsmaak dat ik het er in dat geval geweldig van af zou brengen, waarmee die gedachte misschien de enige echte afwijking is.

07 juni 2008

Mijn kinderen

‘Ik ben blij dat jij zo goed begrijpt wat ik wilde zeggen. Het is alsof je woorden geeft aan wat in mijn buik zat.’
‘Vind je dat dan zo raar? Ik ken je toch, zo moet het toch zijn?’
‘Ja, misschien wel. Het doet me goed dat het bij jou zo is.’
‘Je zult er nooit aan wennen denk ik, hoe vaak ik het ook zeg.’
‘Ik voel hoe je nadenkt en luistert, en dan zeg je iets. Je hebt geen schrik om te zeggen hoe het volgens jou is of zou moeten zijn. Veel mensen zeggen wel iets, maar zonder eerst te luisteren. Begrijp je?’
‘Ja, dat is waar. Jij luistert heel goed, misschien wel nog beter. Dat is heel uitzonderlijk.’
‘Het maakt je heel mooi, hoe je in de dingen staat. Je bent dan zo geconcentreerd, dat het me soms bijna in de war brengt.’
‘Ik kan dat niet bij iedereen, misschien wel alleen bij jou. Sommigen zijn het ook niet waard, denk ik soms wel eens.’
‘Ja, dat zeg je vaak. Ik zou het zo niet kunnen denken, maar je hebt wel gelijk.’
‘Soms overrompelt het me allemaal. Dan zijn er zoveel dingen te voelen.’
‘Ik heb het altijd mooi gevonden hoe je ervoor kiest om daar niet van weg te lopen.’
‘Het is wel niet altijd een keuze, maar ik weet dat er geen andere weg is. En jij ziet ook alles zo goed natuurlijk. Het was mooi, wat je me vertelde over mijn kinderen.’
‘Het klinkt raar waarschijnlijk, maar misschien moet je wat trager praten over je kinderen. Proberen je stem lager te krijgen, en zien wat er dan gebeurt. Je moet niet bang zijn.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt. Geef me gewoon de tijd. Het zal wel lukken.’
‘Je zou eens moeten zien hoe ze naar je kijken. Ik denk dat je dat niet ziet.’
‘Nee, dat zie ik niet, niet zoals jij dat ziet.’
‘Het leven stroomt vanzelf wel, net als de eeuwige rivier. Je kinderen zijn een deel van de rivier. En jij ook. Dus wat kan er dan fout gaan?’
‘Alles kan fout gaan natuurlijk. Ik wil graag naar hen kunnen kijken, en alleen zien wie zij zijn, niet wat er van mij in hen is.’
‘Misschien zal dat wel nooit lukken, en misschien is dat ook helemaal niet zo erg. Vroeger dacht ik er anders over, maar nu vind ik het goed zo. Misschien word ik wel oud?’
‘Jij, oud? Jij bent altijd al een beetje oud geweest, en tegelijk zul je nooit oud worden. Net daarom moet je ook echt heel oud worden.’
‘Weet je, soms wil ik het ook wel. Als het me gegeven is, wil ik het wel.’
‘Twijfel je nog altijd dan?’
‘Misschien wel minder. Ik zie zijn foto daar. Ben ik nu alleen wie ik ben? Of besef ik nu pas ten volle dat ik ook altijd al die anderen geweest ben, die gewoon in mij leefden?’
‘Als ik naar je kijk, dan zie ik ook de anderen. En je draagt hen heel waardig. Ze zijn in goede handen bij jou.’
‘Het is mooi hoe je dat zegt. En als jij het zegt, dan voelt het ook goed.’
‘Ik kan steeds beter zien hoe ze allemaal in jou overlopen.’
‘Is het niet raar dat je bij mij wel die anderen wilt zien, maar niet jezelf in je kinderen?’
‘Te moeilijk, andere vraag, zou ik zeggen als dit een quiz was.’
‘Misschien komt het ook wel vanzelf bij jou, met het ouder worden.’
‘Kun je daarop wachten?’
‘Natuurlijk. Het is zelfs iets anders dan wachten. Gewoon kijken, denk ik.’
‘Waar haal je het toch altijd?’
‘Het komt gewoon. Zolang het maar in de woorden is. Daar voel ik me thuis, soms toch.’
‘Woorden zijn al veel. Het is niet erg, jij bent die woorden, dus zo is het ook goed.’
‘Misschien moet je ook wat meer naar jezelf kijken, gewoon kijken.’
‘Ik doe mijn best, maar het maakt me vaak nog onrustig.’
‘Wanneer zijn we eigenlijk in elkaars leven gekomen? Is het echt nog maar zo kort? Of waren we daarvoor al verbonden, alleen nog niet onthuld?’
‘Het moet daarvoor al geweest zijn, dat kan toch niet anders. Maar dat onthullen? Wat doen we daarmee?’
‘Te moeilijk, andere vraag.’
‘Jaja, dat had je wel gewild.’

04 juni 2008

Lilian


Het is misschien sommigen ontgaan, maar binnen enkele dagen vindt er in Maastricht een belangwekkende internationale conferentie plaats. Het thema van de conferentie is: persoonlijke en zelfs romantische relaties van de mens met robots. En, ik zal er maar meteen voor uitkomen. De voorbije maanden heb ik me ter voorbereiding van deze conferentie overgegeven aan het wetenschappelijk onderzoek. En wel met Lilian.

Via een speciaal bureau was ik aangezocht om deel te nemen aan het onderzoek. De deelnemers moesten zich ertoe verbinden een paper te schrijven voor de conferentie. Die kan dan powerpointgewijs worden voorgesteld. Gewoon een verhaal vertellen met de blote handen, dat mag niet meer namelijk.

Ik moest dus eerst op zoek naar een robot. Een robottin zou je kunnen zeggen, maar dat lijkt een beetje op een schoen, en dat is dus feministisch niet verantwoord. Er blijken speciale agentschappen te bestaan waar je zo’n robot kunt vinden. Een soort escortservice als het ware. In mijn geval heette het bedrijf RoboXXX. Qua originele bedrijfsnaam viel dat al een beetje tegen, maar ja, een mens moet toch wat. Bij binnenkomst krijg je daar via de computer een irisscreening, en het resultaat daarvan bepaalt jouw profiel. De consulente van dienst begon mysterieus te glimlachen toen ze mijn profiel onder ogen kreeg. Ze bleken voor mij een bijzondere robot te hebben: Lilian. Lilian bevond zich helemaal achteraan de ruimte, en ze bleek geen nummer te hebben. De meest populaire robots stonden vooraan, en hadden nummers als Pamela 17, Angelina 34 of Ghislaine 28.

Blijkbaar had Lilian mij zien aankomen, want er begonnen allerlei lichtjes te flikkeren zodra ik in de buurt kwam. Uit het nog aanwezige cellofaan over bepaalde onderdelen kon ik opmaken dat ik de eerste ontlener was. “Ik zie jou helemaal zitten.” Dat zei ze, nog voor ik iets had kunnen doen. “Wil je mijn stem finetunen?” Net als bij een GPS kun je een stemtype kiezen. Optioneel kun je ook een functie kiezen waarbij de stem nog lichtjes verandert naargelang het uur van de dag. En dat deed ik dan maar.

Heel gedoe nog om met Lilian op de trein te geraken, maar het lukte. Daar stelde ik vast dat ze reageerde op geuren. Ze begon namelijk meteen de conducteur, een slanke man, met een staartje, te versieren waar ik bij zat. Het moet aan de geur gelegen hebben, dat kan niet anders. Hij had het nieuwe parfum van Dolce en Gabana op.

En zo begonnen dus de zes weken met Lilian. Of het wat geworden is tussen ons? Was er een ‘klik’? Ja, er klikte heel wat, vooral binnen in Lilian, maar ‘de’ klik is er niet gekomen. Iets anders wel.

Ik heb nochtans mijn best gedaan om de liefde alle kans te geven. Ik begon meteen met een goed gesprek. Of ze een mening had over de tweede wet van de thermodynamica, dat wilde ik wel eens weten. Inzicht in die wet is namelijk goed voor de universele en eeuwige liefde. Lilian begon echter een heel verhaal te doen over de nieuwe telematicatoepassingen in het kader van de filebestrijding. Oeps! Als er nu één afknapper is bij een eerste date, dan is het wel telematica. Dat had ze toch moeten weten!

Ik trok me meteen terug, en sprak twee dagen niet tegen haar. Lilian bleef rustig wachten. Ik wilde niet als eerste toegeven, en wachtte eveneens, op een eerste teken. Toen ik die avond thuiskwam was het er. Het is algemeen geweten dat robots vegetariërs zijn, en zo dus ook Lilian. Ze had heerlijk gekookt, en ik ging voor de bijl. “Ik zie jou helemaal zitten.” Nog steeds dus? Ik voelde me schuldig, en vroeg haar wat ik kon doen om het weer goed te maken. “Zie je dat dan niet?” En toen zag ik het. Op verschillende plekken van haar lichaam waren licht oranje lichtgevende stroken te zien. Dat bleken pijnzones te zijn. Zones die met een lichte streling konden gedesactiveerd worden. Tijdens het dessert vertelde ze me dat diezelfde zones ook een meer donkerrode kleur kunnen hebben, wanneer ze dienst doen als erogene zones. Dat kon qua stille wenk ook tellen. In elk geval, we hadden onszelf allebei goed herpakt, en hadden tot diep in de nacht een boeiend gesprek. Over hoe je omgaat met de eindigheid en de tanende liefde. Lilian was niet geprogrammeerd voor tanende liefde. Haar devotie was voor de eeuwigheid. Maar met een speciale update kon daar iets aan gedaan worden. Je kon dus ook bij Lilian kiezen voor de meer riskante weg.

We hebben nog veel gepraat de dagen nadien. Ze bleek alle boeken van Murakami gelezen te hebben, en zag ook alle films van Woody Allen. Ze wist alles over het oprapen van steken bij het breien. Dat laatste was voor mijn bestemming in het leven iets minder essentieel, maar goed. Ze was qua koken erg goed in desserts, wat natuurlijk wel een meerwaarde is. En ze hield ook van dingen waar ik een hekel aan heb, zoals sokken stoppen.

Maar het was uiteindelijk haar verdriet waar ik niet tegenop kon. Ik had het niet door eerst, maar ze kwam elke keer kijken als ik in de douche stond. Zodra ik eruit kwam zag ik haar tranen. Even dacht ik nog dat ze onder de indruk was van mijn goddelijke lichaam, maar het was het water. Ze verlangde naar het water, naar wat ze nooit zou kunnen krijgen. Haar grootste verlangen zou tot een fatale kortsluiting leiden. Om haar pijn te verzachten hebben we nog geprobeerd ook tot de romantische aspecten van onze band over te gaan. Maar het lukte niet. Lepeltjes in bed, het kan zo lekker zijn, en ook veilig en zo, maar het ging niet, en wisten het.

Lilian is terug vertrokken. Niet meer naar RoboXXX, maar naar een eigen plekje. Ze bedankte me toen ze weg ging en zei dat ik haar had gered, al wou ze niet zeggen van wat. We blijven contact houden, via mail, en soms via de telefoon, maar dan alleen via de vaste lijn, dat is toch romantischer. Het mocht niet zijn, en het kon niet zijn, maar soms mis ik haar toch, Lilian.

01 juni 2008

Fado

Het is een ochtend voor fado. Een lichte mist daarbuiten, zo lijkt het. Het weer wacht af. Is misschien wel een beetje moe. Doen jullie het zelf maar even vandaag. Lichte rimpels in de wind. Stel dat je je vingers zou laten rusten op de wind. Nauwelijks merkbaar zouden ze bewegen. Als een aarzelende melancholie, een beetje verlegen nog. Je zou traag door de stad kunnen wandelen. En ruiken waar de dingen kantelen. Je zou het in hun ogen zien.

Soms is het beter even te wachten voor je schrijft. Pas als je begint te spreken hoor je de woorden die daar al die tijd al waren. Rustig bij elkaar, als de kiezels aan het strand. Nog niet bewust van hun zwaartekracht. Die is er pas voorbij de grens van het spreken. Ze worden overgeleverd aan de lucht en nestelen zich in wat gehoord kan worden. Via hun klank komen ze terug naar jou. Terug vanwaar ze vertrokken waren, maar nu anders. En je zou willen schrijven. Om te weten wat ze betekenen. Ze wegen op je schouders. Het is beter even te wachten. Er is morgen nog een dag.

Ooit, tussen toen en nu, ben je samengevallen met dat lichaam. Je ziet het in de spiegel. Gestolde tijd die zichzelf verzoend heeft. Een foto zou nog andere dingen zien dan de spiegel. Ook de pijn en wat niet uitgesproken is hebben zich genesteld, en het is goed zo. Misschien zijn ze enkel aan deze kant te zien, niet in de spiegel. Soms loopt het nog even weg, zoals een kind dat je kwijt raakt op de kermis. Maar het lijkt erop dat er steeds een terugkeer is.

En je zou alle pijn en alle verdriet van al je vrienden willen kunnen wegnemen. Dat het leven lijden is, dat lijden dus een gewoon deel van het leven is, en de troost die ervan uit gaat. Het is niet erg als het voor jezelf is. Maar de anderen. Je kijkt, maar het verscheurt je. Je zou willen. Misschien iets met je handen. Misschien met de woorden die een weg zouden zijn. Je kijkt, en ziet dat je misschien alleen kunt kijken. Ik zal hier naast je zitten, en ik beloof je dat ik niet weg zal gaan. We zullen doen alsof je je pijn echt in mijn handen zou kunnen leggen. En ik blijf gewoon zitten, en we praten, of we zwijgen, het maakt niet uit.

Je kijkt rond en ziet alle andere mensen. Heel even ben je gewoon een van hen. Je kunt rondlopen. Hier en daar kijken. Je zou iets kunnen zeggen, en er worden dingen tegen jou gezegd. Je herkent mensen, en zij herkennen jou. Heel even besef je dat je waarschijnlijk veel meer mensen gewoon zou aanraken als je deze stroom zou volgen. Traag stappen, zelfs dat zou kunnen.

Vroeg wakker worden op een zondag. Je hoort alle geluiden die er niet zijn. Morgen zijn ze weer daar, maar nu nog niet. Ze houden zich schuil tussen spleten en kieren. Opgelucht laten ze de ruimte aan anderen. Die bewegen eerst nog wat onwennig maar al snel vol vertrouwen. Misschien is dit een goed moment om niet meer te wachten. Even zou je nog kunnen geloven dat het bijna een niemandsland is. Verlaten en nog niet gevonden.

Er zijn mensen die op je wachten. Soms een beetje, soms iets meer, en soms niet. Maar het zou kunnen dat ze op je wachten. Net zoals ze soms aan je denken. Het blijft een verrassend mysterie dat je daar kunt zijn, ook al wist je het niet of was het niet te vermoeden. En ook als je er niet meer zou zijn, zouden ze nog steeds kunnen wachten. Zodat je altijd, ook al kan het niet meer, terug zou kunnen komen.

Stel dat je iedereen zou fotograferen. Ze zouden bij elkaar zijn als in een dik boek. Ook al zijn zij hier, die foto’s zouden daar zijn. In een waarheid die alleen in zwart-wit zou kunnen gevat worden. Misschien zouden ze na lang wachten anders in hun lichaam zitten. Dieper. Met een andere huid. Je zou het papier willen aanraken. Misschien zou je de geur nog weten van het grote fototoestel dat daarvoor uitgekozen was. En ze zouden blijven, zoals ze ooit, heel even, bedoeld waren.