30 juni 2019

Met uitzicht

‘Het voelt wel goed hier zo te zitten, met uitzicht op de stad. Je voelt al hoe de avond koeler begint te worden.’
‘Het is alsof je daardoor ook anders begint te denken, alsof je meer zuurstof krijgt in je hoofd.’
‘Ik ben blij dat ik vandaag bij je was. Het was fijn, samen zwijgen. Bij jou mag dat altijd.’
‘Ik herinner me nog dat je dat vroeger ook soms deed. Dan kwam je naar me toe gefietst. Je vroeg of je gewoon de strijk mocht doen en dat we dan de hele tijd zouden zwijgen.’
‘Ja, dat herinner ik me nog. Terwijl stond de televisie aan, een serie of zo. Gewoon, dat was wat ik wilde. Op dat moment voelde dat voor mij als een enorme luxe. Als een eiland of zo.’
‘Soms vraag ik me af of we wel genoeg herinneringen hebben.’
‘Tja… Genoeg, maar altijd te weinig natuurlijk. Het maakt niet zoveel uit. Met zo’n vraag ben je niet zoveel.’
‘Ik moest nog aan jouw kinderen denken vanmorgen. Ik zag al die beelden, van toen ze nog klein waren, tot nu. Het klinkt onnozel misschien, maar ik ben zo blij dat ik die beelden heb.’
‘Dat is voor mij ook zo, dat mag je niet vergeten. Het voelt op een of andere manier goed, te weten dat jij die tijd gezien hebt, en bewaart.’
‘Het is alsof ik daardoor breder ben geworden, steviger in de tijd, rustiger tussen vroeger en later. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. Ik moet nu weer denken aan die verhalen die je schreef. De kinderen in die verhalen zijn precies altijd alleen, min of meer zonder ouders, of toch grotendeels. Is je dat zelf ook opgevallen?’
‘Ja, nadien viel me dat ook op. Het is raar, hoe zoiets gaat. Je begint aan zo’n verhaal, en dan moet je een beetje volgen wat er komt. Als ik naar die personages kijk, zie ik nooit een heel netwerk van familie of zo eromheen. En ik denk altijd dat dat wel zou moeten of zo, maar dat ik dat dus gewoon niet kan.’
‘Hoe zie je dat dan?’
‘Dat kan ik moeilijk uitleggen. Ik kan zo’n personage zien, maar ik zou niet met zekerheid kunnen zeggen welke kleur ogen of haar hij of zij heeft. Als ik te dichtbij kom om te kijken, ontglipt het beeld me. En zo’n hele structuur eromheen zien, dat gaat al helemaal niet. Ik moet mezelf dan in mijn hoofd overtuigen dat die anderen er zullen zijn. Die personages zijn er wel, maar zonder decor of zo.’
‘Dat klinkt wel droevig eigenlijk.’
‘Ja, misschien wel. Het zou ook kunnen dat het nu al anders zou zijn, nu ik een stuk ouder ben. Misschien durf ik op meer plekken komen in mijn hoofd, of weet ik beter de weg of zo.’
‘Soms zou ik wel eens in je hoofd willen kijken.’
‘Ik zou je dat toch niet aanraden. Zou jij het wel kunnen, zo personages in een familie of zo zien?’
‘O jee, dat weet ik niet. Toen de kinderen klein waren, bedacht ik verhaaltjes voor hen. Maar daarna deed ik dat niet meer. Waarom zou ik het gedaan hebben? Voor mezelf?’
‘Gewoon, omdat je dat graag wilde doen.’
‘Ik voelde denk ik niet zo de behoefte. En ik denk dat ik het toch niet zou kunnen, zo in het algemeen. Maar als ik het zou doen, zou ik denk ik eerst een soort schema maken, met pijlen en zo, van de verschillende personages. En daar dan de hele tijd naar kijken.’
‘En zou het verhaal nog daarvoor in je hoofd komen?’
‘Ik kan echt niet op die vraag antwoorden, ik heb geen idee. Het is totaal onbekend terrein voor mij. En dat is misschien wel beter ook. Voor mij, en voor de mensheid.’
‘Ik lig soms in mijn slaap met verbazing naar mijn droom te kijken, zo voelt het toch. Misschien is dat alleen in de fase net voor je wakker wordt. Maar het is soms alsof ik me bewust ben dat ik naar een droom kijk, zoals je naar een film kijkt. En het valt me op dat er dan altijd heel veel decor bij is. Op een of andere manier ga ik ervan uit dat een droom heel eenvoudig is, dat je dus wel de mensen ziet, je eigen aanwezigheid voelt, maar dat de omgeving vaag of nauwelijks uitgewerkt is. Maar dat is dus niet zo. Wat ik niet kan als ik een verhaal wil schrijven, kan precies altijd wel in zo’n droom. Een heel complex verhaal, veel mensen, een heel erg uitgewerkte omgeving.’
‘Misschien onderdruk je je fantasie in het echte leven. Dat is wel een spannende gedachte.’
‘Ongetwijfeld zijn er allerlei dingen die ik onderdruk. Als ik heel moe ben, als de controle een beetje verdwijnt, is het soms alsof ik zo net onder de oppervlakte allerlei dingen zie bewegen die anders veilig weg blijven. Heb jij dat ook?’
‘Ik denk dat bij mij die dingen nu ver weg blijven, ook als ik moe ben.’
‘Dat is eigenlijk ook een spannende gedachte. Er is misschien nog wel meer te ontdekken dan bij mij.’
‘Daar wil ik nu liever even niet over nadenken. Officieel.’
‘Maar ik denk dus dat ik nooit goed zal kunnen schrijven. Ik zou dichter bij die plek van de droom moeten kunnen komen. Soms als ik een boek aan het lezen ben, heb ik dat gevoel, dat die schrijver dat wel kan. Het is alsof ik hem zie staan, ook in mijn hoofd, en dan zie ik meteen dat ik daar nooit zal kunnen komen.’
‘Is dat dan angst?’
‘Nee, moerassen.’
‘Angst dus.’
‘Het begint koud te worden hier, denk ik.’
‘Haha.’

29 juni 2019

Ophelia

Ik zag haar voor het eerst terwijl ik stond te wachten om de bioscoopzaal binnen te gaan. Ze lachte een beetje verlegen naar me. Ik vroeg me af of ik haar kende, en zo ja, van waar. Ik deed verder niets. Misschien verwarde ze me met iemand anders of zo. De deur van de zaal ging open. Ik zocht een goed plekje en genoot intens van de film. Alhoewel. Genieten is misschien niet het juiste woord. Genieten is sowieso een ingewikkeld woord. Als de film je heel diep ontroert, is genieten dan het juiste woord? De kleuren. De tragiek in het verhaal. De acteurs, die mooier geworden waren met het ouder worden. De film had iets in me geraakt. Soms is het alsof we allemaal ergens diep in ons lichaam verhalen hebben, die wachten om aangeraakt te worden.

Ik blijf altijd zitten tot na de aftiteling. Het is een beetje raar, hoe sommige mensen zo snel mogelijk weg willen. Zoals het ook raar is dat sommige mensen te laat binnenkomen. Ik wacht steeds tot na de laatste woorden op het scherm, en ga dan een beetje in mezelf geplooid naar buiten. Daar stond ze me op te wachten. Ophelia. Dat was haar naam.

Ze kwam naar me toe en vroeg of ze me iets mocht vragen.

“U kent mij niet, maar ik ken u wel. Of toch een klein beetje. Ik lees u wel eens.”

Door die woorden voelde ik me enigszins transparant. Alsof de wind zo door me heen kon, terwijl ik na die film net een soort verlangen had naar iets om me in te hullen.

Ik stelde voor dat we samen een stukje door de stad zouden lopen. Tot waar nodig voor het verhaal.

Ze vertelde me dat ze soms stukjes van mij las, en dat het dan was alsof ze op een bepaalde manier ineens wist waar ze thuis kon zijn. Ze vroeg zich af waar mijn woorden vandaan komen.

“Woorden zijn ingewikkeld. Verlangen is ingewikkeld. Als kind had ik een groot verlangen naar woorden. Maar ze waren verboden terrein. Mijn moeder werd altijd kwaad als ze me zag lezen. Als ik wou schrijven zei ik altijd dat ik met mijn huiswerk bezig was. Ze vertrouwde dat niet helemaal, begreep niet waarom ik altijd zoveel huiswerk had. Soms trok ze mijn blad weg, om te kijken wat erop stond. Als ik zogenaamd een opstel moest maken, bleef het blad vaak leeg. Ik wou zo graag de woorden zien verschijnen, maar het ging niet. Niet als zij er was. En ook als ze er niet was, leek het vaak alsof ze er wel was, alsof ze in mijn oor fluisterde dat woorden van de duivel zijn, of van een man, wat volgens haar hetzelfde was.”

Het was een rustige avond in de stad. Om een of andere reden spraken de mensen met zachte stemmen. Misschien lag het aan de geur van die avond. Misschien aan die dubbele regenboog van een dag eerder.

“Nu gaat het beter, stilaan. Maar vaak was ik bang. Bang van een boekhandel, bang van een bibliotheek. Alles wat ik wilde was daar, besefte ik later. Het duurt soms lang eer je begrijpt wat je angst is. Eerst denk je dat je angst bent, daarna zie je dat je angst hebt. Uiteindelijk kun je ernaar kijken. Ik weet niet, of nog niet, of de pijn ooit over zal gaan, maar kijken lukt al. Ik kan dat aan mijn vriend niet uitleggen. Voor hem zijn veel dingen vanzelfsprekend. Dat is vaak ook wel fijn voor mij. De rust waarmee hij kan liggen slapen, alsof alles goed is in de wereld, alsof hij zich helemaal veilig voelt. Ik kan er naar blijven kijken. En het maakt me soms rustig, een beetje toch. Hij vindt ook zijn verlangens vanzelfsprekend. Maar woorden zijn daar niet bij. Misschien denkt hij dat het gewoon dingen zijn. Zeker niet iets dat pijn kan doen.”

Ze was nog jong. Ze leek in haar bewegingen soms op een klein meisje, aarzelend, en twijfelend tussen houdingen. Er was een sierlijkheid die op haar wachtte in haar lichaam. Maar hoe ze vertelde, wat die woorden met haar ogen deden, dat was van een andere leeftijd. Sommige mensen vallen tussen twee leeftijden, zoals anderen tussen twee stoelen. Haar verhaal raakte me erg. Maar op een rustige manier. Ik zag haar verhaal voor me, terwijl ze vertelde. Het was niet raar. Het was triest, en mooi. Ik vond het bijzonder dat ze zich blijkbaar veilig genoeg voelde om het te vertellen. Ze wou het gewoon vertellen, ze wou niets van me, zo voelde het toch.

“Ik denk dat velen mij een beetje raar zullen vinden. Ik haper een beetje. Maar mijn vriend geeft me nooit dat gevoel. Hij is bijna altijd goed gezind. Hij laat me gewoon zijn. Het voelt als een voorrecht aan, dat hij zomaar in mijn leven is, dat hij mij heeft gekozen. Het is rustig. Maar nog niet altijd in mijn lichaam. Soms zou ik dat stuk met hem willen kunnen delen. Al ben ik er ook wel een beetje bang voor dat hij zou schrikken van wat hij dan zou zien. Het is raar, ik ken u alleen maar van dat ik u gelezen heb. Maar het voelt alsof het helemaal normaal is wat ik nu vertel, alsof ik het normaal kan vinden. Dat dacht ik soms, bij het lezen van uw stukjes, dat het zo zou zijn, en zo is het ook. Ik weet niet waar uw woorden vandaan komen, maar het is alsof ze dingen gezien hebben, alsof ze op de plek geweest zijn waarvan ik weet dat ze bestaat. Alhoewel. Weten is een ingewikkeld woord. Soms zeg ik tegen mezelf dat ik mag geloven dat die plek bestaat. Dat lijkt me al heel dapper. Maar ik wou dus aan u vragen waar die woorden vandaan komen.”

Soms stellen mensen de moeilijkste vraag. Ik vertelde haar dat ik ooit een boekje schreef voor een van de kinderen van mijn zus. In dat boek is er een meisje dat verlangt naar woorden. De woorden komen niet zomaar. Het is alsof ze bewegen in haar armen en haar buik. Ze voelt die beweging, maar er is nog te veel angst. Maar ik antwoordde dus dat ik denk dat de woorden in je armen zitten. Ik vroeg haar of ik haar armen mocht zien. Ze werd ineens heel gespannen. Ze wachtte even, ademde sneller, en liet me toen haar armen zien. Ze schoof de mouwen van haar truitje omhoog. En daar zag ik de krassen. Littekens trekken zich een beetje terug in je huid, maar ze verdwijnen niet.

“Ze zijn van vroeger, niet van nu. Ik schaam me er niet meer zo erg voor. Ze horen gewoon bij me, zoals die rare pink die ik heb, of die lange tenen. Soms droom ik dat ik gewoon kan drijven op het water en dat alles weg is. Maar het is wel goed allemaal. Soms heb ik ineens veel pijn in mijn armen, en dan weet ik niet waar dat vandaan komt, zo ineens, op dat moment. Maar als het waar is dat de woorden in je armen zitten, zoals u net zei, dan zou dat er misschien wel iets mee te maken kunnen hebben. Het klopt misschien wel. Vaak heb ik het gevoel dat ik honger heb in mijn hoofd, maar ik heb nooit de indruk gehad dat de woorden daar ook wonen. Misschien wisten mijn armen het al, en weet ik het nu helemaal.”

Ze keek me aan met die oude ogen die ineens zachter leken. Ik zag een voorzichtige traan. Het was alsof ze iets wilde doen, maar haar lichaam haperde. Haar hand kwam in de richting van mijn hoofd, maar week af. Ze raakte heel zachtjes mijn arm aan, glimlachte en ging van me weg.

Het was goed zo. Misschien hadden verhalen elkaar aangeraakt. Misschien maak je dat maar soms mee.

In de verte begon het bijna donker te worden.

28 juni 2019

Smeltpunten

(Beetje warm soms.)

Waarschijnlijk hebben alle andere mensen een lichaam dat wel perfect aangepast is aan warme zomerdagen. Goed voor hen.

Andermaal de ambitie hebben om geweldig lange lijstjes af te werken in een week. (Soms denken dat het toch een beetje een fijne gedachte zou zijn: vakantie. Of zoiets.) (Er trouwens van overtuigd zijn dat je in die vakantie die ooit nog komt een stapel van 783 boeken zou kunnen lezen. Of iets minder.)

Je werkt het antwoord aan de eerbiedwaardige instelling af. Netjes als brief in een grote omslag. (Zou het eigenlijk niet een beetje raar zijn om die mee te nemen met de trein, af te geven in het postkantoor, waarna die door de post opnieuw teruggebracht wordt?) Je kunt die eigenlijk ook net zo goed gewoon af gaan geven, in de eerbiedwaardige instelling.

(Hevige warmte leidt bij jou tot een lichte toename van onverdraagzaamheid.) Mensen die zomaar lopen te slenteren op het voetpad, er zelfs uitzien als toeristen, die zomaar alle tijd hebben om te slenteren, misschien omdat ze het ook een beetje warm hebben, misschien omdat ze zich steendood vervelen, misschien omdat ze het gewoon wel lekker vinden, misschien omdat jij zelf nogal snel stapt.

(De schok, van het warme perron naar de koude trein.)

In de winkel. (Wankel. Lichtjes onverdraagzaam.) Dat mens voor jou, ondertussen bij de kassa, is zich geweldig aan het aanstellen. (Zou jou dat op een koude dag ook opvallen?) (De mevrouw aan de kassa kijkt ook een beetje raar, het ligt misschien niet alleen aan jou.)

Bij het buitengaan sluit je de glazen deuren, kwestie van een beetje energiezuinig te zijn. Datzelfde mens van daarnet komt eraan. Ze kijkt je boos aan, roept je (denk je) allerlei dingen toe. (Het is natuurlijk ook extreem ingewikkeld om bij het buitengaan gewoon even de deur open te duwen en die daarna weer te sluiten. De echte consumenten dienen altijd recht te hebben op open winkeldeuren en minimale inspanningen.)

(Misschien ben je lichtjes onverdraagzaam. Je lichaam is een beetje in de war, voel je.)

Ook wel explosie van zomerjurkjes en aanverwanten. (Door de warmte kijk je soms anders, of zo.)

(Thuis gaat alles beter. De plek stelt je helemaal gerust.)

Een andere dag.

Het is al anders in de trein. (Misschien wen je aan sommige dingen.)

Je bent bezig met de laatste voorbereidingen van het seminarie van de volgende dag. Na ongeveer twintig keer bellen heb je die persoon van die ene dienst eindelijk aan de lijn. (Je had haar al twee keer per mail ook gevraagd om iets te laten weten.) Of ze kan bevestigen of ze nu al dan niet iemand zullen sturen. Ze zegt dat ze daarover een mail heeft gestuurd, o ja, maar niet naar jou, dat is waar. (Je bent nog niet zo goed in het hacken van mailboxen van collega’s van Buitenlandse Zaken, en je werkt ook al een tijdje niet meer voor de KGB…) (Eigenlijk ben je een beetje slecht gezind, maar je hebt je voorgenomen niet onverdraagzaam te zijn.) Je vraagt haar vriendelijk om alsnog te proberen iemand te vinden. Ze zegt dat ze dat zal doen. (Sure…)

Een vergadering. Een fijn etentje met twee vriendinnen. (En een brownie.) Nog een vergadering. (Bovenin in het gebouw, met af en toe een zeer licht briesje, van het subtiele soort.) (Om een of andere reden ben je gevoeliger dan anders voor die ene stem.) Het wordt nog laat. (Je vraagt aan een vriendin om dat telefoontje naar de volgende dag te verschuiven.)

Een andere dag.

Op weg naar het seminarie. Je ziet een mooi gesprek, in de metro. De vrouw ratelt maar door. (Lichte aanleg voor drama queen, denk je.) De man doet zijn best om minzaam voor zich uit te kijken, hij beweegt nauwelijks. (Misschien doet ze dat thuis de hele dag zo en hoopte hij in de metro een momentje voor zichzelf te hebben.) (Er zijn zoveel verhalen in het universum.)

Je loopt rond tijdens het seminarie met het fototoestel. Sommige mensen zien er door de lens nog mooier uit. Er is fel licht achter de tafel met de sprekers. (Ze krijgen een soort halo.)

In het station maak je je zorgen over de soldaten, in hun met allerlei spullen beladen uniformen. Ze zullen het wel snikheet hebben…

Tussendoor lichte zenuwachtigheid. Je hebt gemerkt dat je bij het invullen van de belastingbrief één ding hebt vergeten. Iets dat je had moeten invullen nog, of zou hebben moeten invullen. (Het is niet echt verplicht, maar je had het wel voorzien. Moet je dan ergens informeren, en je – zoals gewoonlijk met de methode Mertens – dommer voordoen dan je bent, zodat je niet onmiddellijk zult geëxecuteerd worden?) Die avond. Je neemt je voor de zaak rustig uit te zoeken. (Dapper!) Je vindt de juiste informatie. De kosmos heeft verder een speciale vorm van aflaat of zo voorzien: je mag één keer, één keer, een correctie aanbrengen in je belastingbrief. (Bij een tweede poging zal ongetwijfeld alsnog de executie volgen.) Het loopt allemaal voorspoedig. (Weer een belangrijke stap gezet in het kader van de zelfopvoeding.)

Een andere dag. Je moet op tijd thuis zijn voor de meneer die je verwarmingsketel komt controleren. Alles loopt zomaar lekker.

Die avond nog een vergadering. (Je had er niet echt heel veel zin in.) Je trekt nog iets aan over je T-shirt. (Vorm van magisch denken: dat zal ertoe bijdragen dat het straks buiten steenkoud is, waardoor je blij zult zijn dat je die sweater ook nog hebt.) Je stelt andermaal vast dat je niet helemaal methodiekbestendig bent. (Het ligt aan jou, weet je. Je hebt eigenlijk zin om gewoon thuis te zijn. En eerst nog die afwas te doen, natuurlijk.)

Een korte nacht, met interessante dromen. (Iets met een muziekcassette waar iets mee fout gaat.)

Een andere dag. (Vele mensen zijn van plan zich vandaag in een vliegtuig te wurmen of deel te worden van een file waaraan ze zouden willen ontsnappen, en dat in het teken van de grote vrijheid.) (Tussendoor hoor je soms in je hoofd ook al zinnen die van pas kunnen komen bij die reeks opiniestukken die je de volgende weken moet schrijven. Misschien blijven ze ergens hangen.) Na de werkdag loop je door de stad. Eerst nog even een cadeau zoeken voor een vriendin die verjaard is. (Misschien is het gewoon die korte vorige nacht die je voelt.) Je steekt de straat over op het zebrapad. De vorige dag had je nog aan iemand zitten denken. (Waar kwam dat ineens vandaan?) Die iemand komt er zomaar met de fiets aan, lacht naar je, en laat je rustig oversteken op het zebrapad. Het komt nog wel goed, denk je. 

23 juni 2019

Verlangen naar de zee

Zoals de rivier droomt van een oorsprong, een bestemming. En zich troost met de gedachte aan het aan zichzelf ontsnappen in de stroom.

Zoals je je handen op je lichaam kunt leggen waardoor de rust terugkeert, ergens in een nacht.

Zoals je het verdriet van de zee kunt voelen, en je zou willen helen wat gekwetst is.

Zoals je lichaam verandert na het drinken van het water dat op je wacht.

Zoals je kunt zien, uitgespaard in de lege ruimte naast je, wie bij je zou kunnen zijn.

Zoals je de onrust uit je huid voelt verdwijnen, waarna de dingen zich neerleggen.

Zoals je verdwaald kunt zijn, op de dool. Onrustig bewegend door het huis. Vreemd.

Zoals de boeken die op je wachten. Zoals de boeken die zelfs niet weten dat ze op je wachten.

Zoals de herinnering aan die avond in de tuin. De liefde nog pril en onwennig. Het koele gras onder je voeten. Het besef van het verlies dat zou komen.

Zoals hoe je adem stokt, alleen al bij het woord helen. Hoe je niet weet hoe je naar dat woord moet kijken.

Zoals wanneer je zou kunnen vervloeien, dat ene moment.

Zoals wanneer een hand je naar het water leidt.

Zoals hoe je daar ligt, nog niet wetend hoe je met jezelf kunt samenvallen. Zien waar het zou kunnen kantelen, en niet weten of dat mag.

Zoals in een traag gesprek.

Zoals je ontheemde buik.

Zoals de regen, die ook even bij je zou willen blijven, de regen die weet.

Zoals het geheim van de planten in je huis.

Zoals de volle maan die de nacht verlicht, dichter dan ooit.

Zoals de woorden die je ooit zult aanraken.

Zoals de gloed die het van je overneemt. Je staat op, en je zegt dat je zult blijven.

Zoals het strand, met huidverdriet.

Zoals de sporen in het zand. Zinnen met waarheden die maar even mogen gezien worden. Misschien weten ze niet dat het strand niets vergeet.

Zoals de brief die je probeert te schrijven, telkens opnieuw.

Zoals het verhaal dat je wilt vertellen aan je kind.

Zoals het ritme van de dans.

Zoals hoe je wacht op tintels in je huid.

Zoals de boom die sterft.

Zoals je voorzichtig ruikt aan dat stukje arm, net naast de pols, na de zon.

Zoals wat je handen zouden kunnen zien.

Zoals een horizon.

Zoals hoe je buigt, bij het einde van de dag.

Zoals het nulpunt tussen twee seizoenen, gewichtloos en ondeelbaar.

Zoals de afwezigheid.

Zoals de zee zelf, misschien wel.

22 juni 2019

Over het schrijven van een stukje

(En die Goldbergvariaties door Trio Zimmerman zijn zo mooi…)

Je hebt tegen het einde van de week een column te schrijven, denk je, op een onbewaakt moment. Er zal wel iets naar je toe komen, denk je. Je verdwijnt weer in de dingen van de dag.

Op weg naar die eetafspraak bezoekt de gedachte je.

(Misschien is er ergens in je lichaam een wachtruimte. Misschien is die ruimte een lichaam.)

Een dag. Je zoekt een plekje in de trein. Soms wil je het raam aan deze kant, soms aan de andere. Je wilt een beetje verdwijnen. Je neemt de map met het woord vliegtuigen erop. Je bereidt je nog wat voor voor het panelgesprek straks. Welke woorden die je nu leest zullen straks weer terug komen?

Je zit op het podium op de rode sofa. Af en toe kijk je in het publiek. (Je denkt dat de mensen niet naar jou kijken, enkel naar je woorden.) (Misschien zijn je woorden een lichaam?)

Terwijl je antwoordt, zie je het woordlandschap in je hoofd. Je kunt die kant uit, of die kant. Je zou je verhaal zo kunnen vertellen, of zo. Je volgt de woorden, de waarden. Vrijheid. Rechtvaardigheid. In dat verhaal wil je zijn, voel je. (Het beweegt je.) Zo zal het zijn.

(Je ziet die woorden, dat verhaal, als deuren. Alsof je langs die kant naar binnen wilt gaan, alsof het licht dan anders in je lichaam komt. Hoop je.)

Je kijkt naar de woorden, vraagt je af of ze mee zullen gaan naar je stukje, later die week.

Na het gesprek komt een vrouw je bedanken voor je woorden. Ze zegt iets als dat ze blij is dat je voluit ging. (Het verhaal heeft jou gekozen, en het was goed om het te volgen, denk je.) Ze maakt je gelukkig.

Je loopt terug naar de trein. Het zal nog tot in de nacht duren eer de bewegingen van de woorden je verlaten.

Je zoekt een plekje, ergens vooraan, waar er alleen maar de wind zal zijn die binnenstroomt door de open raampjes. Je neemt het boek. (Het is niet eenvoudig om van het gesprek van daarnet in dit boek te kantelen. De woorden zijn iets te groot en te weerbarstig voor een zacht onthaal.)

Zin. Dat woord kan misschien meegaan, naar het stukje. Je weet nog niet hoe, maar misschien.

(Ergens midden in de nacht schiet je wakker. Je lichaam lijkt alle kanten uit te razen, woorden schieten heen en weer. Je gaat naast het bed staan en voert die trage oefening uit, telkens opnieuw. Misschien is het als de zon die op- en neergaat. Misschien is het de zee, de adem die zich weer met de zee verenigt, lichamen die terug samenvallen. Je gaat zitten op de rand van het bed, om alleen maar te ademen. Je lichaam legt zich neer in zichzelf, tranen lopen over je wangen, ze zijn mooi, en welkom.)

Een andere dag. Het stukje zou dichterbij mogen komen. Het zal wel komen.

(Je weet niet meer hoe je stem klonk, die vorige avond.)

Die avond neemt iets je in beslag. (Andere woorden rollen door je hoofd, je kunt nauwelijks volgen terwijl je ze uitschrijft.)

Een andere dag. Je neemt je voor, terwijl je op weg bent naar het station, om je stukje tegen te komen, ergens onderweg. Het komt nog niet helemaal. Iets met zin, denk je, zegt iets tegen je.

(Soms weet je niet vooraf wat je zou willen schrijven, wel hoe je zou willen dat het voelt terwijl je het schrijft.)

Die namiddag zie je iets. (Die vliegtuigen, dat mag alleen zijdelings, denk je. Daar meer over zeggen zou een andere toon zijn, en dat is voor een ander stukje, in een ander medium, of zoiets.) Je ziet iets over het einde van de maand en het einde van de wereld. (De woorden bewegen ineens snel in je hoofd.) Je ziet iets over gedrag en systeem. (Dat kan erbij horen. Je ziet twee zinnen. Je schrijft enkele woorden op. Als ze de volgende dag nog goed zijn, zullen ze erbij horen.)

De volgende ochtend. (Dit is de dag dat het stukje zich moet schrijven.) Je neemt je opnieuw voor, terwijl je op weg bent naar het station, om je stukje te zien. (Die twee zinnen wringen een beetje tegen. Wat het wil zeggen, weet je niet, maar het voelt alsof je met je stukje ergens anders naartoe zou willen gaan. En hoe moet die zin erin?)

Je ziet wat bleef hangen na dat panelgesprek. Over de niet-woorden. (Dat is de deur, denk je, daar moet je vertrekken in de woorden.) In het boek kwamen de woorden zin en zorg elkaar tegen. Misschien moet je daar iets mee.

Een artikel komt naar je toe waaien, via een vriend. Het woord zorg. (Kan dit toeval zijn? Heeft de kosmos een plan? Of is het enkel het woordlandschap? Het verhaal zit daar geduldig op je te wachten, misschien wel.)

Het moment is daar. Je volgt de woorden. Het stukje schrijft zichzelf, je moet alleen kijken waar het naartoe gaat en hoe het beweegt. (Met die twee zinnen erin zou het andere adem hebben gehad. Misschien zouden sommigen dat leuker gevonden hebben. Maar nu is deze tragere, wat worstelende adem beter voor jou, denk je. Dus zo zal het zijn.)

Het staat er. Je kijkt een beetje verbaasd. (Een tekst, ook een klein stukje, is een lichaam, denk je.)

Je leest het nog een keer na. Je geeft het uit handen. Het is weg. (Het is weer niet bijzonder, zegt iets je. Misschien zullen sommigen wel zien waar je naar op zoek bent, zullen ze zien welke woorden achter de woorden schuilen. Misschien kun je niet aan jezelf ontsnappen, en misschien is dat wel goed.)

Later voel je het verwarrende verdriet van deze dag. De dag van het kantelen van de seizoenen. (Je denkt altijd dat je te weinig doet op die dag, te weinig dans, of zoiets.)

(En die Goldbergvariaties door Trio Zimmerman zijn zo mooi…)

16 juni 2019

Over het bouwen van een tipi

(Of een piramide van vier verdiepingen.)

Of je naar haar groeifeest wilde komen. Ja natuurlijk!

(Moet je dan zelf ook groeien? En mag dat ook innerlijk zijn? Zoveel existentiële vragen die nog overblijven voor de tijd die je nog te gaan heb op deze wereld.)

Er is nood aan een zekere mate van voorspelbaarheid. Cadeaus zijn van het boekachtige soort. (In de geheimtaal ook wel eens omschreven als basketballen.) Je kunt niet goed kiezen in de winkel. Dat ene boek ziet er wel erg mooi uit. Dat andere boek is misschien iets voor de verschillende aanwezige vrouwen. Op de kaft staat ook dat het ‘girls only’ is. Het boek geeft alle antwoorden op alle belangwekkende existentiële vragen die je jezelf kunt stellen. Je neemt ze maar allebei. Over dat eerste boek zegt de mevrouw in de winkel dat ze het zelf ook gelezen heeft, en dat ze het heel mooi vond. Glimlach.

Het is wel een eindje fietsen. Af en toe voel je wat wind, maar je vermoedt al dat je straks echt wind zult hebben als je terug naar huis zult rijden.

Bij aankomst loopt het groeifeestmeisje je tegemoet. (Eigenlijk ben jij een beetje verlegen en zenuwachtig, maar je hoopt dat ze het niet merkt.) Je geeft het cadeau en het kaartje en vraagt of ze nu speciaal voor dit feest nog meer is gegroeid. Zij zegt dat jij ook bent gegroeid. (Dat zegt ze altijd, zou het dan toch zo zijn?) Ze vertelt je dat ze best wel zenuwachtig is, eigenlijk.

De cadeautjes worden verzameld in de kamer, tot het cadeautjesuitpakmoment dat later nog zal komen. De mensen worden verzameld buiten rond de tafel. Binnen zijn ook de desserts verzameld. Buiten is er een gesprek over leeftijden. Jij bent om een of andere kosmische reden bij de oudere mensen. (Wat statistisch gezien zou kunnen kloppen, maar dat zegt niets natuurlijk. Tenzij je saai zou zijn…)

Het groeifeestmeisje gaat op een verhoogje staan en spreekt de aanwezigen toe. Eerst komt er een voorstelrondje (wie ben jij hier?) en daarna beginnen de opdrachten. Allen tegen één, dat is zo ongeveer het concept. Jij hoort bij allen. Aan de deur hangt een lijstje met opdrachten voor allen en een ander lijstje met opdrachten voor één. Je wilt je graag aanbieden voor het uitvoeren van de opdracht ‘maak 50 vlechtjes’ maar je wuivende haardos is qua wuiven en qua dos een beetje suboptimaal voor wat het aanbrengen van vlechtjes betreft…

Je vraagt je af of je over speciale competenties beschikt die wel zouden kunnen helpen bij het succesvol afronden van het lijstje. (Je bent nog steeds een beetje in de war nadat ongeveer een week geleden iemand heel verbaasd reageerde toen je met een keerborstel bezig was in de zaal waar net een brunch was geweest. Heb jij dan het imago van een of andere saaie intellectueel of zo die alleen een beetje met zijn hoofd kan werken? Saai, tot daar aan toe, dat kan nog kloppen…)

De eerste opdrachten verdwijnen al snel van het lijstje. (Er staan speciale vakjes na elke opdracht zodat je ze kunt afvinken. Check!) Tussen twee opdrachtjes in scoren de dessertjes wel goed eigenlijk.

De grote opdracht die een beetje naar achter wordt geschoven is het maken van een piramide (van mensen) van vier lagen. Allerlei potentiële varianten van stapelen worden bedacht.

Misschien ben je dan wel saai, je kunt je natuurlijk nog altijd nuttig maken. Met het bouwen van een tipi. Bouw een tipi waar dan drie mensen in kunnen. Dat is de opdracht. Je zoekt een mooi plekje uit in de tuin en gaat met enkele lange rechte takken aan de slag. Je bindt ze bovenaan samen met stukjes gras. De oma van het groeifeestmeisje komt ook meehelpen, met klimop. Een mooie doek eromheen en de tipi is zowaar klaar. Drie mensen, van het zo klein mogelijke type, worden gezocht en in de tipi geplaatst. Je vraagt wel, voor alle zekerheid, dat ze niet te hard tegen de tipimuur leunen. Check!

Ondertussen blijkt het cadeautjesuitpakmoment te zijn aangebroken. Ook daar is conceptueel over doorgedacht. Het groeifeestmeisje zal iemand aanduiden die dan haar of zijn cadeautje mag afgeven. En dat in volgorde van grootte, te beginnen bij klein. Jij mag laatst.

De zenuwen lijken ondertussen al wat minder.

Terug buiten is het moment van de piramide daar. De mannen – jij hoort blijkbaar bij de mannen – mogen de onderste rij doen. Daarna worden er nog enkele lagen mensen, hopelijk van het kleine type, op gestapeld. Het meisje boven jou heeft lange blonde haren die over jouw ogen hangen. Toch een heel nieuwe ervaring voor jou.

Voor je vertrekt vraag je aan het groeifeestmeisje of ze nog zenuwachtig is. Nee, gelukkig niet meer. Je vraagt of ze gelukkig is met haar feestje. Ja.

(Ze wordt zo groot, denk je. Je bent zo ongelooflijk trots op haar, denk je. Je hoopt dat ze op een mooie manier de wereld in kan groeien. Je hoopt dat ze altijd zo groot en zo klein zal kunnen zijn als ze zelf zou willen.)

En ja, de hele rit terug heb je tegenwind.

15 juni 2019

Wat je achterlaat

‘Waarom heb je me gebeld gisteren?’
‘Ik weet het niet zo goed. Ik werd ineens bang. Misschien kwam het door die film, dat zou kunnen.’
‘Bang? Waarvoor?’
‘In mijn hoofd zit zo’n beeld waarin ik je, later, vertel wat je in mijn leven geweest bent. Hoe je mijn leven veranderd hebt. Zo net voor ik ga sterven. Ik heb dat al wel eerder verteld, maar het moet zeker dan nog eens goed gebeuren. En toen werd ik ineens bang, dat ik onverwacht zou sterven.’
‘En dat ik het dan niet zou weten?’
‘Ja, zoiets.’
‘Hoe vaak hebben we dit gesprek nu al gehad?’
‘Ik weet het niet. Misschien wel niet genoeg.’
‘Jij bent echt wel grappig eigenlijk. Het ontroert me wel heel erg, hoe je om de zoveel tijd een beetje bang wordt. Alsof je denkt dat ik alles zou vergeten.’
‘Dat zou toch kunnen? Zeker als het over mij gaat.’
‘Nee, dat kan niet, zeker als het over jou gaat. Ik moet alleen maar kijken naar jou, naar hoe je nog altijd naar me kijkt. Je hoeft niets te zeggen.’
“Zie je dat dan?’
‘Onnozelaar. Wat dacht je?’
‘Het is gewoon een moeilijke gedachte. Jij bent wel altijd ergens in mij, soms een beetje vooraan, soms een beetje achteraan. Maar het is een moeilijke gedachte dat ik ook in jou zou zijn.’
‘Dat weet ik, maar het is wel zo natuurlijk. Misschien heb ik je dat te weinig gezegd. Het is niet omdat het leven is gegaan zoals het ging dat daar iets aan zou veranderen.’
‘Je maakt me heel gelukkig hiermee.’
‘Maar je wist het toch?’
‘Misschien wel. Maar het is raar hoe zo’n dingen me steeds weer ontglippen, alsof ze niet mogen blijven. Misschien ben ik wel een tochtgat of zo.’
‘Jij? Het zal wel het tegenovergestelde zijn.’
‘Maar als ik bijna dood ben gaan we dat toch nog eens groots doen, dat vind ik wel.’
‘Ja, dat is afgesproken. En dan zal ik je hand vasthouden.’
‘Het is toch eigenlijk een beetje triest, dat dat telkens terugkomt bij mij. Ik word er soms een beetje opstandig van.’
‘Misschien mag je er ook wel een beetje blij mee zijn. Andere mensen zeggen nooit iets, verzwijgen de dingen, of willen ze niet eens zien.’
‘Vorige nacht werd ik wakker, ergens midden in de nacht. Ik weet niet hoe laat het was. ’s Nachts kijk ik bewust niet de op de wekker. Dan kan het elk uur zijn, dan is het alsof je een beetje gewichtloos bent in de tijd. De nacht kan dan heel geborgen aanvoelen. Ik hoorde de regen, en het voelde wel goed. En ik dacht aan jou. Op een of andere manier paste je in dat moment.’
‘Wou je dan dat ik bij je was?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Het beeld dat ik van je zag, was heel rustig. Ik kon je zien, en jij kon mij zien. Ik kon je aanraken, als ik dat wou. Het was alsof ik me niet in mezelf moest terugtrekken, alsof ik gewoon kon blijven.’
‘En deed ik iets?’
‘Nee. Je was daar gewoon, en je keek naar mij. Het was alsof je gewoon bij me wilde zijn. Niet alsof je iets van me wilde, alsof je me voor iets zou gebruiken. We waren daar gewoon allebei, en alles was goed. Ik wou dat er niets gebeurde. Hoe je naar me keek, dat stelde me gerust.’
‘Dat is een mooi beeld. Ik weet niet of ik het helemaal begrijp, maar dat geeft niet denk ik. Soms is het alsof jij bang bent voor iets waar ik nooit bang voor ben geweest. Ik voelde me meestal wel rustig in jouw buurt. Er was een stuk van jou waar ik niet kon komen, dat wist ik. Maar tegelijk was het alsof jij me zag, altijd, en dat was veel. Ik wist dat dat niet verloren zou gaan, of zo. Die gedachte hielp wel tegen het verdriet.’
‘Heb jij eigenlijk goed geslapen vorige nacht?’
‘Nee, het was weer een slechte nacht. De regen maakte me niet rustig. Er ging nog zoveel door me heen, dingen die ik nog zou moeten doen, dingen die ik niet in orde krijg.’
‘Maar het was niet dat ik je vanop afstand wakker heb gemaakt?’
‘Nee, toch niet.’
‘Misschien heb je nu wel zin in een aardbei.’
‘O ja. Mmm.’

14 juni 2019

Lichamen

Woorden lezen. Ze bewegen ergens in je. Even later. Tranen. Het begint ergens in je buik. Daarna weet je niet meer waar het begon. Er moet daar ergens een voorraad wachttranen zijn, die hun moment afwachten.

Soms lijkt de weg daar naartoe doorwaadbaar. Soms is er geen weg.

Je stem zit ergens lager. Bevrijd van iets.

Een poetsrug. Straalpijn. Of is het lekpijn?

Daarna jezelf uitplooien, uitdeuken.

Zithoudingen zoeken op het terras. De woorden in het boek bepalen mee wat de zwaartekracht doet.

(Van sommige zinnen krijg je hoofdpijn. Willen ze iets zeggen, of willen ze iets bewijzen?)

Verdriet van vorige dagen staat nu aan de andere kant van je huid te kijken. Lichtere woorden schuiven naar voor, nemen de plaats in.

Soms verschijnt een restant van rusteloosheid ergens in de avond. Uit het struikgewas.

Krampdromen.

Het ochtendlijf beweegt net naast zichzelf. Het zou terug in elkaar geklikt mogen worden.

Je buik zou dat voor je kunnen doen, wanneer het tijd is voor de dagbuik.

Een drukke dag, veel mensen om je heen. Je volgt de dingen.

Weer thuis. De fluittoon is aanweziger. Voor een tijd. Daarna schuif je weer in elkaar.

Zachte terugkeerdromen.

’s Morgens beetje onrustig. Het vooruitzicht van een lange dag zonder vooravondvluchtheuvel. Je kunt extra boterhammetjes meenemen, alsof je je buik kunt misleiden. Quod non.

Een middag, in de metro. Op weg naar de conferentie. Het is alsof je ene lichaam de trein is, je andere de mens in de trein die door de zwaartekracht nog even achterblijft.

Die vooravond. Je probeert rustig aanwezig te zijn, kijkt geconcentreerd naar de mensen aan de andere kant van de tafel. Alsof je een beetje achteraan en vooraan tegelijk bent.

Iets in je denkt tegelijk aan het uur. (Hoe laat zal het zijn eer je thuis bent? Zul je nog iets kunnen eten? Hoe groot zal de lege plek zijn?) Het is je buik, of je buikkennis.

Thuiskomen tegen middernacht. Gekneld tussen de tijd die je lichaam eigenlijk nog nodig heeft en de tijd die je zou moeten kunnen slapen. Je kiest ergens halverwege.

Haperende dromen.

De volgende ochtend strijkt de kinesiste enkele plooien glad. (Nee, glad is niet het juiste woord.)

Huidtintels in de trein. Altijd dankbaar.

(Je buikkennis verwacht buikverzet die avond, een tweede avond zonder vluchtheuvel.)

De vooravond, bij mensen die je dierbaar zijn. De onrust van een ander straalt binnen.

De avondvergadering is boeiend. Het ene lichaam is geconcentreerd aan het luisteren, denkt mee, zoekt beelden. Het andere lichaam voelt dat de vorige nacht te kort was. Je buik beweegt autonoom tussen de twee. (En doet wat voorspeld was.)

Op weg naar huis – wat lijkt het ver – heeft je buik weinig mededogen.

Een ontvankelijke nacht, met hersteldromen.

Een andere dag. Een overzichtelijk lijstje. Er staat één grote taak op de agenda. Tussen de kleine dingen vooraf en die ene beweeg je heen en weer in je lichamen. Daarna trekken ze zich terug, terwijl je verdwijnt in die grote tabel die je vakje per vakje invult. De tijd heeft een rustig gewicht.

Buiten op de bank zitten praten met een dierbare vriendin. Je stem voelt zacht. Je handen zijn rust.ig. Jullie zitten in de tijd

Eindelijk weer gewoon thuis in de vooravond. Handenmindfulness bij het koken. (Nog niet weten of je buik gewillig weer in je adem zal vallen. Erop vertrouwen dat het zo zal zijn.)

Vermoeidheid kan dempende laagjes wegkrabben in je lichaam. Dingen laten zich zien.

Weten dat je klaar bent voor een langere nacht. Je lichaam lijkt op een of andere manier zwaarder, of zal dieper wegschuiven. (De aarzeling die nog ergens in een van je lichamen zit om jezelf uit handen te geven aan de nacht. Ernaar kijken.)

Even trilt je lichaam, daarna begint het zachtjes te gloeien. En verdwijnt in de rivier.

Een andere dag. Ergens halverwege de voormiddag loop je door de gang. Je tranenlichaam duwt zich een beetje naar buiten, en trekt zich dan weer terug. Ergens halverwege de namiddag trekt je schouder zich samen. (Iets heeft een teken gegeven.)

Op weg naar huis is het alsof je de mensen beter ziet. Een laag is weg.

Zou er zomaar een zin naar je toe komen om een stukje rond te bouwen, straks in woorden? Dat zou mooi zijn, denk je, ergens net voorbij het plein. Je kijkt naar de bewegingen van de vrouw die net voor je loopt.

De dingen zullen zich wel aandienen, vertrouw je.

09 juni 2019

Plannen van een grote jongen

Het wordt wel stilaan tijd om plannen te maken, voor later, als je een grote jongen bent.

Lijstjes kunnen gemaakt worden. Met handige en nuttige en pedagogisch verantwoorde dingen. Die ook nog bijdragen aan de algehele wereldvrede. En aan de permanente zelfopvoeding. En zo mogelijk ook aan de innerlijke rust.


Toch maar eens aan dat boek beginnen. Misschien.

Cadeautjes beter leren inpakken. (En er nog meer geven.)

Een intensieve cursus volgen om ervoor te zorgen dat je elke kleine technische onverwachte wending tijdens het bestellen van de tickets voor het nieuwe cultuurseizoen zonder de lichtste vorm van ticketstress kunt opvangen. (Hoewel het ook – in het licht van de echte wereldproblemen – niet zo erg is als je nadien door een vriendelijke mevrouw wordt gebeld om samen met jou te regelen dat je alsnog je tickets krijgt.) Ook leren dat je niet noodzakelijk onmiddellijk geëxecuteerd zult worden als je belt naar de speciale helpdesk als je systeem vastloopt bij het bestellen. (Die mensen blijken daar gewoon klaar te zitten om problemen als het jouwe op te lossen, je hoeft dus niet te denken dat zij vooral en alleen bezig zijn met ECHTE problemen.)

Variant. Als je ooit nog eens in een ziekenhuis terechtkomt jezelf er door intensieve meditatie van overtuigen dat het niet verboden is om ergens diep in de nacht op dat belletje te duwen voor een nachtverpleegster als je vergaat van de pijn. (Ook in dit geval is er een kans dat de executie niet onmiddellijk wordt uitgevoerd.)

Ook nog kijken naar seizoen 3, 4, 5 en 6 van This is us. (En telkens voluit gaan voor het snotteren.)

Bellen naar Bob Dylan om alsnog samen een koffietje te gaan drinken. (Toen hij het de vorige keer vroeg, was er net een of andere belangrijke vergadering.)

Dat ding met tantra. (Of misschien toch maar voor je volgende leven. Alhoewel.)

Niet meer zeggen dat je een lelijke kop hebt. (Als je het immers nog één keer doet, gaat die ene vriendin zo boos kijken dat er een kans is dat je leven korter zal worden. Wat andere plannen in het gedrang kan brengen.)

Nog een hele tijd analoog blijven fietsen.

Variant. Hopen dat je nog lang sms’jes kunt blijven sturen.

Variant. Hopen dat je nog lang kaartjes kunt blijven sturen. (Met een postzegel.)

Je niet meer verontschuldigen voor je bestaan als het niet echt nodig is. (In alle andere gevallen is het een pedagogische opdracht voor de rest van de mensheid.)

Een vervolmakingstraject frangipanetaarten.

Veel wijze gesprekken met tegen dan heel grote meisjes (die nu nog grote kleine meisjes zijn), zodat ze jou permanent kunnen updaten over alles wat cool is, waarbij je minzaam kunt knikken.

Nog eens naar de opera met Victoria. (Maar dan wel eentje van Mozart.)

Begrijpen wat jouw planten je willen vertellen.

Veel herinneringen maken.

De zee die je vertelt dat het beter met haar gaat.

Nog veel boeken over de liefde.

Op wetenschappelijke wijze beslissen of je niet eigenlijk een heel grote jongen moet zijn om aan dat boek te beginnen.

08 juni 2019

Traag verdriet

(Een groot verlangen naar de Goldbergvariaties, in allerlei uitvoeringen. Je las dat er een nieuwe is, met drie strijkers. Die wil je horen. Of nu op accordeon. Eindeloos, steeds opnieuw, denk je. Als een heldere kamer, waar al het verdriet, al het verlangen en alle troost zijn.)

Gewicht.

De sporen zien.

Naar je handen kijken. Kunnen ze onschuldig zijn?

(’s Nachts wakker worden van de wind, en beseffen dat dit het huis met de sterke muren is.)

(Je een beetje onhandig verontschuldigen voor heftig.)

(Iemand zegt je dat hij je wel eens graag stout zou willen zien.)

Je ziet de zwaartekracht in je huid. Je ziet de afwezigheid van een plek. Je kijkt ernaar. Wat ook wil zeggen dat je hier bent, dat je kijkt naar de rivier. Er is nog genoeg verlangen over, tussen hier en de zee.

(Je in die nacht afvragen wie je zou toelaten.)

Langzaam herschikken de lagen van je lichaam zich.

(Je denkt aan dat beeld van je kleinzoon. Hoe hij in dit nu naar je zou kijken.)

(Je denkt aan hoe mooi ze zijn, in die serie. Hoe ze van elkaar houden.)

Eigenlijk is het wel mooi, te beseffen dat je gewoon op het strand kunt zitten en kijken naar de golven die het strand naderen en voorzichtig of net te groot het land betasten. Hoe ze gewoon komen en gaan. Hoe ze die lagen schikken en herschikken, zonder ooit de zee los te laten. Hoe je gewoon kunt zitten kijken. Hoe je alles ziet, hoe je niet elders en toen bent. Hoe je in dit veranderende hier kunt blijven.

(De mooie gedachte dat mensen zien wat je aan het doen bent.)

Het verdriet beweegt in je lichaam. En het is wel goed.

Op een of andere manier raak je de aarde zachtjes aan, in kleine stapjes, als danspasjes. Misschien ben je daar klaar voor.

(Een vriendin die je zei dat het helen begonnen is, en hoe je heel even verward was.)

Misschien zie je de zwaarte beter als je traag kijkt, misschien laat ze zich onthullen in afwezigheid. Er is zo eindeloos veel verdriet, zie je. En het is, gewoon.

De woorden leggen de dingen voor je neer. Ze geven je de beelden. Ze tonen je waar de bedding voor je adem is.

(Ondertussen speelt de accordeon rustig verder. Die muziek is een plek waar je elke keer opnieuw naar terug kunt keren. Iets dat blijft. Die heldere kamer.)

De adem verandert je lichaam. Er gebeuren dingen.

(Soms vraag je je af hoe de jaren werken. Misschien is het gewoon het getij. Misschien heb je elke eb, elke vloed nodig, om je huid te begrijpen. Iets als het aanvaarden van geduld, ongekozen. En het besef dat je zo de zee kunt zien, en de zee in je huid.)

Als je zo naar de nachten kijkt, zie je hoe ze veranderen.

Iets wordt lichter, al weet je nog niet helemaal hoe dat werkt.

(Je zou iemand kunnen vragen om naast je te komen zitten, in het water.)

Misschien willen de dingen zeggen dat je een plek geworden bent.

07 juni 2019

Ontheemding

Misschien was het een moment dat eraan zat te komen. Misschien was het een proces dat al een hele tijd bezig was. Misschien was het geen proces.

’s Ochtends loop je door de stad, op weg naar een seminarie. Ineens wankelt iets in jou. Alsof daar iets bezig is. Autonoom afscheid of zo.

Je probeert je te concentreren op de presentaties (die niet allemaal extreem opwindend zijn). Het voelt wel goed, zo hoog in de zaal. Niet te veel mensen die te dichtbij komen.

In de trein zoek je een hoekje, zoals je in de hoek van de kamer nog muren achter je voelt.

(Iets van jou is een beetje verdoofd, ergens anders, misschien.)

De bus zet je af. De beelden van de straat zijn ineens zo scherp. (In je droom die nacht stonden er aan de andere kant van de straat grote huizen, die allemaal waren afgebrand.)

Het huis is er nog. (Mensen lopen door elkaar heen.)

Met je zus ga je nog even door alle kamers, van boven naar beneden. Alles is zo goed als leeg. Zelfs de herinneringen lijken afwezig. (Het is goed dat haar verhaal je terug naar hier haalt.)

(Die paar spullen die nog mee moeten, je zet ze in de andere kamer. De Legobakken. Ze hebben gelukkig al een bestemming. Sommige dingen moeten door de tijd verder gaan, mogen niet stoppen bij jou.)

(Misschien heeft iets al afscheid genomen, je weet het niet zo goed.)

Aan de grote tafel bij de notaris. Je ziet alle woorden op het scherm. Je ziet de namen, ook de jouwe. (Je volledige naam ziet er nog steeds uit zoals je je die herinnerde.)

(Misschien is dit gewoon wat je al maanden aan het voorbereiden was, en is het niet meer dan dat. Misschien is dit een niemandsland, waar verhalen op afketsen. Misschien ben je al vertrokken van hier.)

Je zet je naam onder het grote document. In zekere zin is het huis van de ene kant van de tafel naar de andere kant gegaan. (Hoewel het ginder nog steeds op dezelfde plek staat.)

(Je bent blij voor hen, hoopt dat ze daar gelukkig zullen zijn. Op een of andere manier – dat besef je pas later – is het alsof je zou willen zeggen dat het huis zwaar is. Je hebt het een stuk lichter gemaakt, denk je dan weer. Dat ook.)

(Er is te veel betekenis samengedrukt, denk je. Je kunt alleen een beetje laveren, de zuurstof is voor later.)

Terug in het huis. Je bent moe, ineens.

(Waarom zijn er zoveel mensen? Je wilt alleen zijn, eigenlijk.)

(Het is ook wel goed en mooi allemaal natuurlijk.)

Je zegt aan de mevrouw van de catering dat ze niets is veranderd tegen vroeger. (Jij natuurlijk wel.) Ze vraagt of je niet liever in het dorp zou wonen. Je zegt dat dat niet zou gaan. Ze vraagt of je kinderen hebt. Jammer genoeg niet, zeg je. Je vraagt haar te vertellen over haar kinderen.

Je gaat buiten zitten met je zus. (Er is iets met je stem.)

Op sommige plekken ben je altijd ergens anders, zie je in je huid.

Je zus vertelt over hoe jullie vroeger als kind speelden op de straat. Ze vertelt over de bouwkraan die in de tuin stond, die ze per ongeluk in gang zette. (Wat zorgde voor smeervlekken op haar witte kleedje. Je ziet het beeld nog in je hoofd.) Je bent zo blij met haar verhalen. (Alsof je adem een beetje kan landen.)

(Het zijn fijne mensen, denk je. Ze beginnen de ruimte al in te nemen, en zo hoort het eigenlijk ook. Je hoopt dat ze er een hierplek van zullen maken.)

(Het is alsof al die mensen te dichtbij komen.)

Het is bijna tijd om te vertrekken. Je praat met de man. Je wenst hem alle geluk met het huis. Je zegt dat jullie alle demonen hebben meegenomen, dat het huis vrij is.

De reis terug. Gelukkig is de bus goed op tijd. Gelukkig komt ze op tijd aan in het station. (Je wijst de buschauffeur op die vrachtwagen die ginder gekanteld is en getakeld wordt.)

Misschien is je lichaam iets minder samengedrukt, of zoiets.

(Het is toch gewoon wachten, de dingen zullen zich pas later laten zien.)

(Op een of andere manier is het alsof je even geen verhaal bent.)

Terug thuis wil je je alleen maar nestelen onder het dekentje. Je kijkt drie afleveringen na elkaar van die serie die je zo beroert. (Je wilt heel erg in een verhaal zijn. Zien hoe de dingen kunnen zijn, of zoiets.)

Je weet niet helemaal zeker waarvan je afscheid neemt als je het licht uitdoet.

(In bed rol je je op tot een klein bolletje. Je kijkt naar je adem.)

Te vroeg word je weer wakker.

(Het is gewoon wachten, en dat is wel goed.)

02 juni 2019

Heftigjes

‘Soms heb ik een beetje schrik van mezelf, of beter: van de kracht die ik in mezelf kan voelen.’
‘Waarom zou je daar schrik voor moeten hebben?’
‘Ik weet niet. Soms voel ik dat ik heel erg betrokken kan zijn bij iets, en dan kan die kracht het een beetje overnemen. En dan ben ik forser dan ik wou zijn, en dat is niet altijd gemakkelijk voor anderen, en dat weet ik.’
‘Ik heb er eigenlijk geen last van. Je bent mooi als je zo hevig bent. Ik zie vooral hoe jij vecht voor iets, niet tegen iemand.’
‘Zie je dat?’
‘Ja, het is niet zo moeilijk te zien. Ik kan me voorstellen dat het een beetje heftig is, als je jou nog niet goed kent.’
‘Ik zie dan, terwijl het gebeurt, wat het effect kan zijn op anderen, en dat wil ik dan natuurlijk niet. ik ben dan bang dat mensen bang zullen worden of zo. En dat is niet de bedoeling.’
‘Het is een beetje als een vulkaan bij jou soms.’
‘Ja, misschien wel. Ik herinner me nog een tekening die een vriendin ooit voor me maakte, van die vulkaan.’
‘Dat had ze goed gezien dan. Weet je, op jouw manier maak jij veel indruk soms, en eigenlijk vind ik dat vooral aantrekkelijk. Maar jij schaamt je soms precies voor die kracht.’
‘Ja, soms wel. Misschien ben ik bang dat ik iets stuk zal maken.’
‘Ik weet dat je dit niet wilt horen, maar in zo’n momenten is er iets van een man in jou. En eigenlijk nog meer een vader.’
‘Een vader?’
‘Ik heb de indruk dat jij heel hevig kunt worden als iemand jouw zelfgekozen familie probeert te raken. En dan ga jij er pal voor staan om hen te beschermen, met al je breedte. Ik denk dat je dat zelf niet zo goed beseft altijd.’
‘Nee, dat klopt. Ik vind het moeilijk om zo over mezelf te denken, maar misschien heb je wel gelijk. Zoals altijd trouwens.’
‘Het komt van heel diep bij jou, dat zie ik wel op zo’n moment.’
‘Ja, dat is waar. Ik schrik er elke keer zelf weer van. In mijn hoofd is alles dan op een bepaalde manier zo helder, en dan kan ik niet begrijpen dat anderen dat niet zien en dat ze iets niet willen verdedigen of zo.’
‘En tegelijk kan het zijn dat je in al je hevigheid anderen een beetje verplettert, terwijl je dat net niet wilt doen.’
‘Ja, zo is het.’
‘Ik zei het je al eerder, en ook dat wil je niet horen, maar ik denk dat je een goede vader zou zijn geweest, of een goede moeder.’
‘Pfff… dat is een te moeilijke gedachte.’
‘Ik denk dat je weet dat ik gelijk heb. Het zou wat onbeholpen zijn misschien af en toe, maar je kinderen zouden weten dat je voor hen in de wind zou gaan staan.’
‘Ja, dat zou ik zeker doen.’
‘Zie je wel?’
‘Maar ik vind dat ik het toch beter zou moeten doen.’
‘Ik zou me er niet te veel van aantrekken. De mensen die je kennen en die je graag zien hebben ook graag jouw vulkaan.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Meer zelfs, ik denk dat je diep vanbinnen op sommige momenten die vulkaan ook wilt laten zien. Ook aan jezelf. Om te voelen dat er dingen zijn waarvoor je wilt vechten.’
‘Jij kijkt wel dwars door mij heen precies. Dat is wel een beetje suboptimaal. Kan ik dan niets verbergen?’
‘Voor de gevorderden niet, maar dat is niet zo erg. Maar ik kan natuurlijk ook doen alsof ik niets zie. Zou je dat dan liever hebben?’
‘Nee, dat nu ook weer niet.’
‘Voilà. En verder wil ik je toch nog op iets heel belangrijk wijzen.’
‘Wat?’
‘Dat we dit jaar nog geen ijsje zijn gaan eten.’
‘Is dat een stille wenk?’
‘Stil?’