07 juni 2019

Ontheemding

Misschien was het een moment dat eraan zat te komen. Misschien was het een proces dat al een hele tijd bezig was. Misschien was het geen proces.

’s Ochtends loop je door de stad, op weg naar een seminarie. Ineens wankelt iets in jou. Alsof daar iets bezig is. Autonoom afscheid of zo.

Je probeert je te concentreren op de presentaties (die niet allemaal extreem opwindend zijn). Het voelt wel goed, zo hoog in de zaal. Niet te veel mensen die te dichtbij komen.

In de trein zoek je een hoekje, zoals je in de hoek van de kamer nog muren achter je voelt.

(Iets van jou is een beetje verdoofd, ergens anders, misschien.)

De bus zet je af. De beelden van de straat zijn ineens zo scherp. (In je droom die nacht stonden er aan de andere kant van de straat grote huizen, die allemaal waren afgebrand.)

Het huis is er nog. (Mensen lopen door elkaar heen.)

Met je zus ga je nog even door alle kamers, van boven naar beneden. Alles is zo goed als leeg. Zelfs de herinneringen lijken afwezig. (Het is goed dat haar verhaal je terug naar hier haalt.)

(Die paar spullen die nog mee moeten, je zet ze in de andere kamer. De Legobakken. Ze hebben gelukkig al een bestemming. Sommige dingen moeten door de tijd verder gaan, mogen niet stoppen bij jou.)

(Misschien heeft iets al afscheid genomen, je weet het niet zo goed.)

Aan de grote tafel bij de notaris. Je ziet alle woorden op het scherm. Je ziet de namen, ook de jouwe. (Je volledige naam ziet er nog steeds uit zoals je je die herinnerde.)

(Misschien is dit gewoon wat je al maanden aan het voorbereiden was, en is het niet meer dan dat. Misschien is dit een niemandsland, waar verhalen op afketsen. Misschien ben je al vertrokken van hier.)

Je zet je naam onder het grote document. In zekere zin is het huis van de ene kant van de tafel naar de andere kant gegaan. (Hoewel het ginder nog steeds op dezelfde plek staat.)

(Je bent blij voor hen, hoopt dat ze daar gelukkig zullen zijn. Op een of andere manier – dat besef je pas later – is het alsof je zou willen zeggen dat het huis zwaar is. Je hebt het een stuk lichter gemaakt, denk je dan weer. Dat ook.)

(Er is te veel betekenis samengedrukt, denk je. Je kunt alleen een beetje laveren, de zuurstof is voor later.)

Terug in het huis. Je bent moe, ineens.

(Waarom zijn er zoveel mensen? Je wilt alleen zijn, eigenlijk.)

(Het is ook wel goed en mooi allemaal natuurlijk.)

Je zegt aan de mevrouw van de catering dat ze niets is veranderd tegen vroeger. (Jij natuurlijk wel.) Ze vraagt of je niet liever in het dorp zou wonen. Je zegt dat dat niet zou gaan. Ze vraagt of je kinderen hebt. Jammer genoeg niet, zeg je. Je vraagt haar te vertellen over haar kinderen.

Je gaat buiten zitten met je zus. (Er is iets met je stem.)

Op sommige plekken ben je altijd ergens anders, zie je in je huid.

Je zus vertelt over hoe jullie vroeger als kind speelden op de straat. Ze vertelt over de bouwkraan die in de tuin stond, die ze per ongeluk in gang zette. (Wat zorgde voor smeervlekken op haar witte kleedje. Je ziet het beeld nog in je hoofd.) Je bent zo blij met haar verhalen. (Alsof je adem een beetje kan landen.)

(Het zijn fijne mensen, denk je. Ze beginnen de ruimte al in te nemen, en zo hoort het eigenlijk ook. Je hoopt dat ze er een hierplek van zullen maken.)

(Het is alsof al die mensen te dichtbij komen.)

Het is bijna tijd om te vertrekken. Je praat met de man. Je wenst hem alle geluk met het huis. Je zegt dat jullie alle demonen hebben meegenomen, dat het huis vrij is.

De reis terug. Gelukkig is de bus goed op tijd. Gelukkig komt ze op tijd aan in het station. (Je wijst de buschauffeur op die vrachtwagen die ginder gekanteld is en getakeld wordt.)

Misschien is je lichaam iets minder samengedrukt, of zoiets.

(Het is toch gewoon wachten, de dingen zullen zich pas later laten zien.)

(Op een of andere manier is het alsof je even geen verhaal bent.)

Terug thuis wil je je alleen maar nestelen onder het dekentje. Je kijkt drie afleveringen na elkaar van die serie die je zo beroert. (Je wilt heel erg in een verhaal zijn. Zien hoe de dingen kunnen zijn, of zoiets.)

Je weet niet helemaal zeker waarvan je afscheid neemt als je het licht uitdoet.

(In bed rol je je op tot een klein bolletje. Je kijkt naar je adem.)

Te vroeg word je weer wakker.

(Het is gewoon wachten, en dat is wel goed.)

2 opmerkingen:

Greet Mertens zei

Onthecht
Onthecht is mijn woord denk ik. Ik vraag me af of ik me ooit heb kunnen hechten aan het huis, maar zoals ieder kind heb ik het zeker geprobeerd. Ik heb er geborgenheid gezocht die ik in het leven niet kon vinden. Er was een ‘mijn kamer’ die ik uit alle macht tot de mijne probeerde te maken. Met spullen, met verhalen en vooral met tranen. Ik huilde om wat er niet was, om wat verloren en vergeten was. Om wat nooit zou komen. En ik heb het nooit begrepen, nog steeds niet, maar er was geen troost in de muren, geen steun in de vloeren, het huis kon me niet omarmen. Soms vraag ik me af of ik er ooit echt gewoond heb. Ik denk dat ik in een andere tijd leefde. Mijn lievelingstijd was de toekomst. Want dan zou ik mijn eigen huis hebben.
En toch, toch zijn er de herinneringen. Ze zijn van vlees en bloed. Het zijn de mensen in het huis. Mijn gezellen. Hen draag ik nog mee en zij dragen mij. Zij kunnen wel zonder het huis.
Toen ik de laatste keer in het huis rond liep, viel me op dat het niet leeg was. Sommige spullen hadden hardnekkig geweigerd om het huis te verlaten. Er was de werkbank van mijn vader die in zijn eentje de hele werkkamer overeind hield. Mijn vader stond er nog, gebogen over zijn minutieuze arbeid en ik als klein meisje. Ik trok me op aan de rand van de tafel en vroeg op fluistertoon, om hem niet te storen, of ik alsjeblieft alsjeblieft mocht helpen. Beneden het bureau van mijn moeder dat in al zijn witheid een zwart verleden van tellen en rekenen en tekorten voor me opriep. Mijn moeder doet de boeken en schrijft de rekeningen. Met haar perfecte handschrift en met haar overvolle kasten, alles gesorteerd, geordend en van een etiket voorzien. En ik wacht tot ze me meeneemt om te gaan zwemmen, maar dat zal er vandaag niet meer van komen. En dan staan daar ook nog de legokoffers en Garage Jan. Mijn opa zwaait naar me. Mijn speelkameraad, mijn stille kracht, mijn beschermengel. Hij maakte dit speelgoed voor mijn broertje die eigenlijk altijd mijn grote broer is geweest en die hele werelden voor zichzelf schiep met blokjes en autootjes en tekeningen en verhalen en muziekbandjes. Werelden waarin hij zich volkomen thuis voelde, zo leek het, en waar alles was zoals het moest zijn. Ik sta aan de kant en kijk er vol bewondering naar. Even maar, want ik wil buiten gaan spelen en ik weet dat ik hem niet hoef te vragen om mee te gaan. Van mijn spullen is er geen spoor meer. Ik ben kennelijk al vertrokken.

Jan Mertens zei

Slik, zo mooi, lieve zus... En ook al zit het misschien niet in die stenen, op die plek, ergens is er ook wel ons huis. Het overleven dat we zelf gemaakt hebben.