30 juni 2019

Met uitzicht

‘Het voelt wel goed hier zo te zitten, met uitzicht op de stad. Je voelt al hoe de avond koeler begint te worden.’
‘Het is alsof je daardoor ook anders begint te denken, alsof je meer zuurstof krijgt in je hoofd.’
‘Ik ben blij dat ik vandaag bij je was. Het was fijn, samen zwijgen. Bij jou mag dat altijd.’
‘Ik herinner me nog dat je dat vroeger ook soms deed. Dan kwam je naar me toe gefietst. Je vroeg of je gewoon de strijk mocht doen en dat we dan de hele tijd zouden zwijgen.’
‘Ja, dat herinner ik me nog. Terwijl stond de televisie aan, een serie of zo. Gewoon, dat was wat ik wilde. Op dat moment voelde dat voor mij als een enorme luxe. Als een eiland of zo.’
‘Soms vraag ik me af of we wel genoeg herinneringen hebben.’
‘Tja… Genoeg, maar altijd te weinig natuurlijk. Het maakt niet zoveel uit. Met zo’n vraag ben je niet zoveel.’
‘Ik moest nog aan jouw kinderen denken vanmorgen. Ik zag al die beelden, van toen ze nog klein waren, tot nu. Het klinkt onnozel misschien, maar ik ben zo blij dat ik die beelden heb.’
‘Dat is voor mij ook zo, dat mag je niet vergeten. Het voelt op een of andere manier goed, te weten dat jij die tijd gezien hebt, en bewaart.’
‘Het is alsof ik daardoor breder ben geworden, steviger in de tijd, rustiger tussen vroeger en later. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. Ik moet nu weer denken aan die verhalen die je schreef. De kinderen in die verhalen zijn precies altijd alleen, min of meer zonder ouders, of toch grotendeels. Is je dat zelf ook opgevallen?’
‘Ja, nadien viel me dat ook op. Het is raar, hoe zoiets gaat. Je begint aan zo’n verhaal, en dan moet je een beetje volgen wat er komt. Als ik naar die personages kijk, zie ik nooit een heel netwerk van familie of zo eromheen. En ik denk altijd dat dat wel zou moeten of zo, maar dat ik dat dus gewoon niet kan.’
‘Hoe zie je dat dan?’
‘Dat kan ik moeilijk uitleggen. Ik kan zo’n personage zien, maar ik zou niet met zekerheid kunnen zeggen welke kleur ogen of haar hij of zij heeft. Als ik te dichtbij kom om te kijken, ontglipt het beeld me. En zo’n hele structuur eromheen zien, dat gaat al helemaal niet. Ik moet mezelf dan in mijn hoofd overtuigen dat die anderen er zullen zijn. Die personages zijn er wel, maar zonder decor of zo.’
‘Dat klinkt wel droevig eigenlijk.’
‘Ja, misschien wel. Het zou ook kunnen dat het nu al anders zou zijn, nu ik een stuk ouder ben. Misschien durf ik op meer plekken komen in mijn hoofd, of weet ik beter de weg of zo.’
‘Soms zou ik wel eens in je hoofd willen kijken.’
‘Ik zou je dat toch niet aanraden. Zou jij het wel kunnen, zo personages in een familie of zo zien?’
‘O jee, dat weet ik niet. Toen de kinderen klein waren, bedacht ik verhaaltjes voor hen. Maar daarna deed ik dat niet meer. Waarom zou ik het gedaan hebben? Voor mezelf?’
‘Gewoon, omdat je dat graag wilde doen.’
‘Ik voelde denk ik niet zo de behoefte. En ik denk dat ik het toch niet zou kunnen, zo in het algemeen. Maar als ik het zou doen, zou ik denk ik eerst een soort schema maken, met pijlen en zo, van de verschillende personages. En daar dan de hele tijd naar kijken.’
‘En zou het verhaal nog daarvoor in je hoofd komen?’
‘Ik kan echt niet op die vraag antwoorden, ik heb geen idee. Het is totaal onbekend terrein voor mij. En dat is misschien wel beter ook. Voor mij, en voor de mensheid.’
‘Ik lig soms in mijn slaap met verbazing naar mijn droom te kijken, zo voelt het toch. Misschien is dat alleen in de fase net voor je wakker wordt. Maar het is soms alsof ik me bewust ben dat ik naar een droom kijk, zoals je naar een film kijkt. En het valt me op dat er dan altijd heel veel decor bij is. Op een of andere manier ga ik ervan uit dat een droom heel eenvoudig is, dat je dus wel de mensen ziet, je eigen aanwezigheid voelt, maar dat de omgeving vaag of nauwelijks uitgewerkt is. Maar dat is dus niet zo. Wat ik niet kan als ik een verhaal wil schrijven, kan precies altijd wel in zo’n droom. Een heel complex verhaal, veel mensen, een heel erg uitgewerkte omgeving.’
‘Misschien onderdruk je je fantasie in het echte leven. Dat is wel een spannende gedachte.’
‘Ongetwijfeld zijn er allerlei dingen die ik onderdruk. Als ik heel moe ben, als de controle een beetje verdwijnt, is het soms alsof ik zo net onder de oppervlakte allerlei dingen zie bewegen die anders veilig weg blijven. Heb jij dat ook?’
‘Ik denk dat bij mij die dingen nu ver weg blijven, ook als ik moe ben.’
‘Dat is eigenlijk ook een spannende gedachte. Er is misschien nog wel meer te ontdekken dan bij mij.’
‘Daar wil ik nu liever even niet over nadenken. Officieel.’
‘Maar ik denk dus dat ik nooit goed zal kunnen schrijven. Ik zou dichter bij die plek van de droom moeten kunnen komen. Soms als ik een boek aan het lezen ben, heb ik dat gevoel, dat die schrijver dat wel kan. Het is alsof ik hem zie staan, ook in mijn hoofd, en dan zie ik meteen dat ik daar nooit zal kunnen komen.’
‘Is dat dan angst?’
‘Nee, moerassen.’
‘Angst dus.’
‘Het begint koud te worden hier, denk ik.’
‘Haha.’

Geen opmerkingen: