31 december 2020

Even dag zeggen


Diverse nieuwe competenties verworven. Zoals Zoomhumor.

Verlangen naar tussenplekken, bij voorkeur in de trein.

Even enkele kilo’s afvallen. Lichtjes zwabberende broeken.

Mooie mensen van dichtbij leren kennen. Heel.

Klappen en buigen.

Onrust in de rij aan het postkantoor. Iemand hoopt altijd dat alles magisch sneller kan.

Balkongesprekken.

Zal ik even croissants tot aan je deur komen brengen?

Roepen tegen de televisie.

Nachthuideenzaamheid.

Proberen om met een toverspreuk de damp op je brillenglazen weg te krijgen in de trein.

Je toverspreuk sucks.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Chocolade truffels naar het ziekenhuis brengen. Beetje verlegen.

Goddelijke lichamen.

Troostende gesprekken met de varens.

Gedachten. Elke dag. Tot 99.

Bob doet het weer.

Zomaar in een concert zitten. Als een hemels voorrecht.

Met je mooie zwarte jasje het gesprek modereren. Die fijne mensen dicht bij elkaar praten.

Het meisje op de fiets.

Brieven schrijven. In zwarte inkt.

Wachten op de bus. In proactief verdriet.

Je bent anders dan al die andere mannen, zegt ze.

De bushalte aan het crematorium.

Of je nu eindelijk zult ophouden met je best te doen, vraagt ze.

Babylon Berlin.

Kaartjes in de brievenbus. Veel.

Circulaire trots.

Een boek met jouw naam erop.

Denken aan het zwaard.

Blue Bikezenuwen.

Stapeltje boeken.

De pianostemmer.

Terrasverwarring.

Metroverlangen.

De chocoladeondergrens.

Misschien een smartphone overwegen. Misschien.

Kijken naar Julia.

Falen.

De buurvrouw is er niet meer. Het huis is verkocht. De nieuwe buren zijn er.

Een andere buurvrouw krijgt een kindje.

Citroentaartje.

Werken met groene ministers boven en onder je.

Toch liever verjaardagscadeautjes aan grote kleine meisjes zelf kunnen afgeven.

Hen missen.

Trage woorden.

Op de laatste avond van het jaar op het terras een kaarsje aansteken en klappen.

27 december 2020

De bagage


Een ruwe en intense schoonheid, een hard en tegelijk fonkelend verhaal. Een gezin dat aan de rand van de maatschappij probeert te overleven, in het begin van de 20ste eeuw, met een fascinerende vrouwenfiguur die de spil wordt van een eindeloze reeks verhalen die tot nu doorwerken. Met De bagage schreef de Oostenrijkse schrijfster Monika Helfer het verhaal van haar grootmoeder Maria. Het is een heel bijzonder boek in een wat dwarsige directe stijl waaruit een grote betrokkenheid spreekt. Het sleept je als lezer meteen mee en raakt je erg. Het is een beetje alsof er van een verhaal dat je kunt denken in zwart-wit een korrelige en snel gemonteerde documentaire in kleur is gemaakt.

In het Duits heeft het woord bagage ook de associatie van: buitenstaander, uitschot, arm, marginaal. Het gezin van Josef en Maria leeft aan de uiterste rand van een bergdorp, ver weg van de andere mensen. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt Josef opgeroepen om als soldaat te gaan vechten. Ze hebben op dat moment vier kinderen. Maria is een heel erg mooie vrouw, wat voor allerlei turbulenties zorgt in het dorp. Ze hebben het niet breed. Josef is blijkbaar betrokken bij een aantal handeltjes, al is het nooit helemaal duidelijk wat die werkelijk inhouden. Ze zorgen er alleszins voor dat er soms wat extra geld komt. Josef doet zijn zaken samen met de burgemeester. Josef en Maria zijn een bijzonder koppel. Ze zien elkaar graag, al is de liefde niet verpletterend. Josef houdt ervan om steeds helemaal schoon te zijn en mooie kleren te hebben, wil niet dat hij naar de stal ruikt. Maria droomt af en toe van hoe haar leven zou geweest zijn als ze in stad woonde. Ze is zich bewust van haar schoonheid en wat die teweegbrengt bij anderen. De schoonheid is tegelijk als een vloek.

Josef vertrekt naar de oorlog. In het eerste jaar krijgt hij nog twee keer verlof en komt hij enkele dagen weer naar huis. Hij heeft gevraagd aan de burgemeester om te waken over zijn vrouw. Die doet dat, maar overschrijdt daarbij enkele keren een grens. Dat moet blijkbaar kunnen, het is oorlog, en die vrouw is zo mooi. Bij een bezoek aan de markt leert Maria een man uit het noorden van Duitsland kennen die even haar hart sneller laat slaan, een tragische liefde die snel weer moet uitdoven. Tijdens de oorlog wordt Maria zwanger van haar vijfde kind, Grete. Grete is de moeder van de schrijfster van dit boek. In het dorp groeien de geruchten dat Josef niet de vader zou zijn van dat kind. Het leidt tot heel pijnlijke situaties met de burgemeester en de priester in een hoofdrol. Josef zal, terug thuis na de oorlog, nooit spreken met zijn dochter Grete.

Monika Helfer reconstrueert alles wat er gebeurde met Maria en haar kinderen en hoe dat alles doorwerkt tot in het nu. Van alle belangrijke momenten heeft ze de verhalen bij elkaar gesprokkeld. In het boek verwijst ze naar een schilderij van Bruegel dat ze in een museum zag en waarin ze ineens de hele familie leek te herkennen. In dat schilderij is er een grote gelijktijdigheid, zoveel dingen die tegelijk op hetzelfde moment gebeuren. Alsof de tijd wordt ingedikt. In het boek gaan de verhalen heen en weer door de tijd. De dingen worden niet zozeer netjes chronologisch verteld, maar wel in een pulserend ritme van associaties. De schrijfster komt zelf mee in beeld, als een alwetende verteller die de verhalen regisseert. Het is evenwel geen afstandelijke verteller. Je voelt als lezer een grote emotionele betrokkenheid. Het is alsof alle verhalen er in een lange geut uitstromen, alsof ze al een hele tijd wachtten om verteld te worden.

De stijl die Helfer gebruikt is heel bijzonder. Het is geen gepolijste stijl. Soms wringen de zinnen een beetje, soms zijn ze ineens heel poëtisch. Soms wordt er in een korte droge zin een heel verhaal gesuggereerd dat onverteld blijft. De zinnen oordelen niet. De figuur van Maria is fascinerend complex. Ze is ook tragisch, slachtoffer van de tijd en de plek waar ze leefde. De manier waarop sommige mannen menen te mogen ‘beschikken’ over haar of denken te mogen oordelen over hoe ze leeft, is erg pijnlijk. Je kijkt mee als lezer, ziet het gebeuren. Je ziet welke keuzes ze maakt, je ziet haar zinnelijkheid en haar zwijgzaamheid. Maar wat er echt door haar hoofd gaat, kun je vaak enkel vermoeden. Je ziet wat die ene glimp van een grote tragische liefde met haar doet, je ziet hoe ze haar gezin overeind probeert te houden. Je ziet hoe het verhaal van haar leven sporen nalaat in de generaties na haar.

De bagage is een relatief korte roman met de kracht van een veel dikker boek. Je voelt dat dit een noodzakelijk boek is, dat moest worden geschreven. Monika Helfer doet dat op een geweldige wijze in een soort ruwe directe zachtheid, waar je als lezer heel dichtbij mag komen, zonder dat je de dingen echt aan kunt raken. Heel bijzonder.

26 december 2020

Niets zoeken


Wachten op de dagen van niets moeten. Pas dan zal je lichaam iets los kunnen laten. Misschien.

Je weet nog niet wat er zal komen, en wanneer. Je kunt nog niet op die vragen antwoorden. Al zou je ook dat goed willen kunnen doen.

Een mooi gesprek. Je luistert. Het is droef en ook ontroerend. Het leven zoekt een weg.

Een telefoon. Of jij daar die ene doos zou kunnen ophalen.

Logistieke overwegingen in je hoofd. Alles wat fout zou kunnen gaan. Je belt even voor alle zekerheid. Hoe groot is dat? Hoe zwaar is dat? Hoe neem ik dat best mee met de bus en de trein?

Je bent zo moe, en je mag nog niet moe zijn. Eerst moet dat ene nog.

Het ritueel van de nieuwjaarskaarten. Het schrijven van de adressen. De zwarte inkt. Het hoort bij deze dagen, en het is goed.

Soms begrijp je nog steeds niet waar je handschrift vandaan komt.

Wat er zal komen, je weet het niet. Je zult wachten.

Je schrijft het tekstje over dat mooie boek dat je las. Het boek wachtte geduldig. Weer iets dat gedaan is, een evenwicht herstelt zich, een beetje.

Die ene vergadering nog in de ochtend. Zit je mooi rechtop voor het scherm? Zul je snel genoeg kunnen vertrekken om je trein nog te halen.

Onderweg naar het station kun je al enkele nieuwjaarskaarten posten.

In de trein. Weer naar daar. Een vers boek. Oude mannen kijken naar de tijd.

Logistieke overwegingen. Zal de tas sterk genoeg zijn? Zul je die ene bus terug nog op tijd halen? Hoe zal het gaan met die trap daar? Moet je nog iets aan die tas doen?

De bus is te laat, zat vast in de file in het dorp. Je mist de trein net. Je gaat in het kleine station zitten wachten. Je groet de mevrouw die aan het loket zit. Je krijgt een bericht van je maatje. Je hebt een oplossing voor de tas gevonden. Je leest de kaartjes die nog waren binnengekomen. Je groet de mevrouw opnieuw en stapt rustig naar het perron voor de volgende trein.

Je loopt met haar door de stad, bedenk je onderweg. Zij droeg jou voor het leven, jij draagt haar na het leven. Ze zal voor een tijdje bij jou rusten. Tot de zee. Een mooi plekje. Het is goed zo.

Je bent alleen thuis op kerstavond en kerstdag. Het is wel goed, denk je. Je zoekt een niets, en het mag bijna. Je had ook wel graag daar geweest, aan de andere kant van de grens, maar dat zal voor volgend jaar zijn. Je stuurt nog een bericht naar iemand die je dierbaar is en ook alleen.

Vroeg wakker op kerstochtend. Het is stil buiten.

Je werkt de nieuwjaarskaarten af. Het licht is zo mooi buiten. Een lange wandeling. Kaarten bezorgen, foto’s maken, een fijn gesprek. En het licht. En het niets.

Misschien zie je al enkele dingen die zullen komen, ze laten zich vermoeden.

Een gesprek. Iets ontroert, en iets schuurt. Je voelt je onvermogen.

Woelen in een nacht, brieven schrijven in je hoofd. Wachten tot de dingen zich neerleggen.

Iets over het goede willen doen, iets over alleen zijn. Dat zal het worden, denk je.

Je bent zoals steeds vroeg in de winkel. Het is de eerste werkdag van de mevrouw aan de kassa. Je bent haar eerste klant. Het komt allemaal goed, zeg je.

Je weet niet meer goed of je aanraakbaar bent.

Je was in een droom.

Een heel mooi gesprek. Wat je hoort, raakt je heel erg diep.

Je kijkt naar je handen.

Niets, het mag komen, denk je.

Gekromde tijd in Krems


Oudere mannen dolen door de tijd. Ze zijn ergens in een fase na aanbeland, na de dingen. Enigszins willoos, en enigszins verloren. In hun eigen tijd zouden ze terug kunnen kijken naar vroeger, zou er een soort logische lijn kunnen zijn van toen tot nu, maar die is er niet. Wat ze zien in dat toen lijkt futiel of is niet meer te vatten. En terwijl ze er geen greep op hadden, is de rest van de wereld verder gedraaid. Die tijd lijkt zich los te maken van hun leven. Waar zijn ze ergens? Tussen nu en de toekomst, terwijl er een overdaad aan verleden is. In hun hoofd lopen de tijdlijnen van vroeger en nu door elkaar. Misschien is alles wel één groot nu.

Die vragen sluimeren door de vijf kwetsbare verhalen in Gekromde tijd in Krems van Claudio Magris. In elk verhaal mijmert een oudere man over het leven dat was, over die wat drassige plaats in het nu waar ze zijn terechtgekomen. Er is nog wel een soort drang om vooruit te gaan, om te doen, en tegelijk is er een machteloosheid tegenover een werkelijkheid die ontsnapt. Er is een man die vroeger bedrijfsleider was en met een wat leeg gevoel terugkijkt op die hele tijd. Hoe onaangenaam hij het vond om opdrachten te moeten geven. Hoezeer hij toch mee dreef in iets wat zich aandiende. Hoe hij thuis ook een soort rol speelde in zijn huwelijk. Hoe hij nu een nieuwe plek zoekt als toeschouwer, als portier in een gebouw. Er is een man die ooit een redelijk goede conservatoriumdocent was en al jarenlang muzieklessen geeft aan iemand die nu zelf een maestro zou kunnen genoemd worden. Er is een besef van een leeg ritueel dat hij vervulde en dat nu wordt verder gezet door iemand anders. Er is een man die een lezing gaat geven en nadien wordt uitgenodigd voor een etentje. Daar vertelt iemand een verhaal over een bijzondere vrouw die hij vroeger zou gekend hebben en die over hem sprak. Hij denkt dat het verhaal niet kan kloppen en belt haar. Vanaf dat moment lijken heden en verleden in elkaar te kantelen in een duizelingwekkende dans. Het thema van de tijd die in elkaar vloeit, tot een ondeelbaar nu, is als een soort sleutel voor de vijf verhalen. Misschien zegt het iets over hoe je de tijd ervaart als je oud bent. Misschien zegt het iets over een verlangen naar iets dat had kunnen zijn. Misschien is er een besef van de betekenisloosheid van dingen waar je een heel leven mee bezig was die op een drukkende manier weegt op het nu. Het nu dat in werkelijkheid in een fase van eindigheid is. Er is een man, een schrijver, die een prijs gaat krijgen. Hij zit aan de tafel te kijken naar andere mensen die iets over hem zullen vertellen, die hem zullen loven. Hij lijkt in een dissociatie van zichzelf te zijn en probeert vriendelijk te blijven. De momenten van vervreemding lijken eindeloos lang te duren. En er is een man die toekijkt naar acteurs die een film spelen die over zijn leven gaat. Hij voelt weerstand, de dingen kloppen niet, ze waren niet zo, denkt hij. Tegelijk beseft hij dat hijzelf, op dat moment in de tijd toen, even weinig wist als de acteur nu. Misschien was het boek dat van de gebeurtenissen is gemaakt even onwaarachtig als de film die nu over het boek gemaakt wordt. De dingen ontsnappen in de tijd.

Doorheen die verhalen zijn nog allerlei heel mooie lijnen geweven. Over het gewicht van de oorlog. Over die merkwaardige stad die Triëst is, die steeds schurende plek waar culturen en geschiedenissen samenkomen. Over Midden-Europa. Over de zee, die aantrekt en wegduwt. Over grenzen en mensen die altijd aan de andere kant van de grens zijn, altijd een beetje ontheemd. 

Claudio Magris schrijft zinnen die heel subtiel zinderen van ingehouden schoonheid. Ze zijn heel erg mooi vertaald door Linda Pennings. Er zijn zoveel verhalen die bewegen en die telkens heel even worden aangeraakt. Het is er allemaal, ergens net onder de oppervlakte. Het gewicht van de tijd, het onvermogen, de scheuren van de geschiedenis die door je heen lopen, de vervreemding, het falen, de liefde, … De verhalen laten iets zien van wat het betekent om oud te zijn en wat dat doet met het besef van de tijd die in je lichaam beweegt. De tijd die helemaal niet lineair is maar veeleer een permanente tegenwoordige tijd, met lagen die door elkaar schuiven, vloeiend en in een cirkel. Wie we waren en wie we zijn, het is allemaal even onvatbaar. Het wordt allemaal heel subtiel verteld, met kleine tedere details die vaak veel melancholie verhullen. Gekromde tijd in Krems is heel bijzonder. Een dun boekje, maar zo vol van verhalen.

23 december 2020

De opgang


De geschiedenis van een huis. Je beseft dat het huis waar je twintig jaar woonde het huis was van een notoire SS’er. Je probeert de verhalen te reconstrueren die zich hebben teruggetrokken in die kamers waar je zelf zo lang verbleef. De Nederlandse dichter Armando had het over een schuldig landschap. Het landschap dat de vreselijke dingen had zien gebeuren die daar plaatsvonden tijdens de oorlog. Kan een huis ook schuldig zijn? En wat betekent het dat je pas na zoveel jaar op zoek gaat naar die schuld? De opgang, het schitterende nieuwe boek van Stefan Hertmans doet een poging die vragen te beantwoorden. Het is het verhaal van het huis in het Gentse Patershol waar hij jaren woonde. Pas nadat hij het verkocht had, ging hij op zoek naar het verhaal van een vroeger bewoner, Willem Verhulst. Hoewel hij al jaren allerlei tekens had gekregen over de vroegere bewoner, deed hij er niets mee. Het lijkt er een beetje op alsof de auteur dat als een soort schuldig verzuim heeft ervaren, alsof hij zelf een soort hiaat van zwijgen heeft gemaakt in de tijd. Met dit fascinerende boek maakt hij die stilte meer dan goed. Het zuigt je als lezer vanaf de eerste bladzijde in dat huis. Het is alsof je het huis kunt ruiken en alsof je met de auteur terug kunt gaan naar toen en kunt kijken naar wat zich in die kamers afspeelde. Het huis is niet zomaar schuldig. Het was ook de plek van de echtgenote van Verhulst. Misschien zorgde zij er wel voor dat het huis niet schuldig werd. Het huis zwijgt en overleeft de verhalen. Hertmans haalt een groot deel van de geheimen terug naar het licht. Hij probeert iets te begrijpen van Willem Verhulst en diens vrouw Mientje en doet dat met veel literaire kundigheid. Die zoektocht draait beter uit voor Mientje dan voor Willem.

Eind jaren 70 is Hertmans van plan een verwaarloosd huis te kopen. De notaris leidt hem door het huis, voor een staat van bevinding. Ze lopen van kamer naar kamer in het klammige huis dat al lang leegstaat. Die opgang, van beneden naar boven, is het raamwerk waarbinnen het verhaal verteld wordt. De tocht door het huis lijkt een spiegelbeeld van het afdalen naar de hel bij Dante. Die notaris zegt trouwens al iets over de SS’er die er vroeger heeft gewoond. Nadat Hertmans het huis al terug verkocht heeft, stoot hij op een passage in een boek van Adriaan Verhulst, de zoon van Willem. Hertmans had nog les gehad van Adriaan Verhulst, een bekende professor geschiedenis. Adriaan had een boek geschreven over zijn vader, die fout was geweest in de oorlog. En in dat boek verwijst hij naar het huis. Voor Hertmans is het alsof de herinneringen die hij zelf heeft aan het huis ineens bezoedeld zijn, alsof er spoken door het huis dat in zijn eigen hoofd bestaat beginnen te bewegen. De auteur begint aan een jarenlange zoektocht naar bronnen en getuigen die hem kunnen helpen het levensverhaal van Willem Verhulst terug bij elkaar te sprokkelen. En in het boek plaatst hij die verhalen terug in de kamers van het huis.

Het verhaal van Willem begint in zijn kindertijd in Antwerpen in een groot gezin. Na een epileptische aanval verliest hij het zicht aan één oog en wordt hij gepest op school. Hij komt in contact met Vlaamsgezinde kringen en ontwikkelt een steeds grotere afkeer tegen België en de Franstaligen. Hij krijgt het moeilijk op school en wordt overgeplaatst naar de tuinbouwschool in Vilvoorde. Daar verleidt hij de joodse vrouw van een bakker. Hij trouwt met haar en ze vluchten weg naar Nederland. De vrouw sterft aan kanker en Willem leert er zijn toekomstige vrouw Mientje kennen. Zij komt uit een gelovig protestants milieu. Ze gaan terug naar België. Hij gaat werken als handelsreiziger voor een Antwerps bedrijf. Ze verhuizen naar Gent en komen uiteindelijk terecht in het grote huis, ondertussen met drie kinderen. Vanaf de jaren 30 begint Willem steeds meer te radicaliseren in rechtse nationalistische groepen. Hij houdt dat verborgen voor Mientje. Zij is een trouwe echtgenote maar is het helemaal niet eens met zijn ideologische voorkeur. Zij is pacifiste en ziet met lede ogen aan hoe Willem een SS’er wordt die lijsten maakt van allerlei mensen die dan worden opgepakt en gedeporteerd. Willem heeft ondertussen een maîtresse, die later zijn derde vrouw zal worden. Na de oorlog zal Willem worden opgepakt en veroordeeld. Hij komt relatief snel vrij en zal in Antwerpen zijn vroegere baan van handelsreiziger weer opnemen bij hetzelfde bedrijf. Zoals veel Vlamingen die in de oorlog aan de verkeerde kant stonden blijft hij verbitterd en wentelt hij zich tot aan zijn dood in een slachtofferrol.

Stefan Hertmans beschrijft alles zonder te oordelen, met veel grijs- en kleurtinten. Als lezer kijk je verbijsterd toe naar de figuur van Willem Verhulst die ongrijpbaar blijft en eigenlijk vooral verachtelijk is. Hij vindt zichzelf, net zoals vele andere foute Vlamingen, een idealist maar is in de feiten een akelige rancuneuze en cynische opportunist. Hij staat voor de donkere kant van het huis. Mientje is ook moeilijk echt te vatten, maar zij lijkt veeleer iets van licht in het huis te brengen. Ondanks alles wat ze meemaakte zal ze na de oorlog pleiten voor een milde straf voor haar echtgenoot. In het huis trekt zij een aantal lijnen waar Willem niets aan kan veranderen. Hij mag zijn akelige Duitse vrienden alleen maar in die ene kamer ontvangen die zij stelselmatig de dodenkamer noemt. Wanneer Willem is verdwenen, vangt zij allerlei vluchtelingen op in het huis dat ook een soort artistiek broeinest wordt. Zij is een fascinerende figuur.

Stefan Hertmans heeft van dit alles een bijzonder spannend en ook verfijnd boek gemaakt. Het is een relaas van de zoektocht naar het geheim van het leven van Willem Verhulst. Hij gaat onder meer uitvoerig zoeken in de archieven en stelt daarbij vast dat Adriaan, nochtans zelf een historicus, dat nooit echt heeft gedaan. Hij toont de dingen en vult de lege plekken met zijn verbeelding in. Als lezer krijg je zo inzicht in een akelige periode uit onze geschiedenis en in pijnlijke verhalen die velen nog steeds liever in zwijgende kamers verborgen willen houden. Op een aantal plaatsen in het boek maakt hij een bruggetje naar het heden, en dat is bepaald schokkend. Niet alleen het oude huis, maar ook de hele Gentse stadswijk komt tot leven. Hertmans gebruikt allerlei motieven om al die verhalen doorheen de tijd met elkaar te verbinden, zoals onder meer dat van de blauweregen die ook op de omslagfoto te zien is. Je voelt dat de auteur heeft geworsteld met alle verhalen die zich hadden teruggetrokken in de kamers van dat oude huis en dat gevecht heeft een zonder meer schitterend boek opgeleverd.

21 december 2020

Kanteldag


Er is mysterie in dit kantelen.

Als even je adem inhouden.

Er is troost in dit kantelen.

Net dan wanneer de winter begint.

Openen de dagen zich, als jouw hand.

Heel even.

Ben je aanraakbaar.

Dans met mij, zou je willen zeggen.

Heel traag.

Verdwijn in mij, zou je willen zeggen.

Dan verdwijn ik in jou.

Uit handen.

Er is die stilte.

Even voor als na.

In dat ene moment.

Je huid fluistert.

Er is een terugkeer, uit het duister.

De koude neem je erbij.

Het licht zoekt jouw kieren.

Dans met mij, zou je willen zeggen.

Je bent onhandig in verlangen.

Maar dat vindt de rivier niet zo erg.

En wie jou zag, weet alles al.

Je ziet het beeld zo helder nu.

Er is iets met een buik.

En de wind zei iets.

Over een belofte.

Wat je achterlaat in de tijd.

Het gleed van je huid.

Straks zijn er knoppen en bloemen.

En eerst nog even de koude.

En nu is er alleen.

De dans.

In dit ondeelbaar moment.

Dat die beweging mag blijven.

Droom je.

Die grote adem.

Je buigt, in de dans.

En draait haar om haar as.

De nacht is al veranderd.

Je ademt.

Het mag.

20 december 2020

Het leven speelt met mij


Littekens die generaties worden doorgegeven. Van moeder op dochter. Dochters die door het leven dolen, en nog steeds ergens de liefde van hun moeder zoeken die ze nooit kregen. Een moeder die voor een voor haar onmogelijke keuze komt te staan tussen de liefde voor haar overtuiging en haar man, en die voor haar kind. De wonden die de tijd niet heeft geheeld, maar die misschien wel kunnen gaan liggen in de verhalen. Het zijn de lijnen in de heel erg mooie en aangrijpende roman Het leven speelt met mij van de Israëlische auteur David Grossman.

De spil van het verhaal is Vera. Die is ondertussen 90 jaar. Als jonge joodse vrouw woonde ze in het Joegoslavië van Tito, waar ze actief was in het verzet tijdens de oorlog. Na de oorlog bleef ze overtuigd communiste, samen met haar echtgenoot. Ze kregen een dochter, Nina. Tito voerde echter gruwelijke zuiveringsoperaties uit tegenover communisten die hij ervan beschuldigde samen te zweren met Stalin, met wie Tito gebroken had. De man van Vera wordt opgepakt en pleegt zelfmoord. Vera wordt voor de keuze gesteld: publiek haar man afvallen of opgesloten worden. Ze blijft trouw aan haar onvoorwaardelijke liefde voor haar man en aan de waarden waarin ze geloofde. Ze wordt gevangengezet op het eiland Gili Otik, een soort concentratiekamp voor ‘interne vijanden’. Ze wilde haar man niet verraden, maar zorgt er zo voor dat haar dochter, op dat moment 6 jaar, zich verraden voelt door haar moeder. Vera overleeft het eiland en trekt naar Israël om in een kibboets te gaan wonen. Daar trouwt ze opnieuw met een man die al een zoon heeft, Rafi. Rafi wordt door een levenslange tragische liefde verbonden met Nina. Samen krijgen ze een dochter Gili. Nina is zowat haar hele volwassen leven op de dool, in onmin met haar moeder Vera. Ook Gili voelt zich verlaten door haar moeder. Vera is in de loop van haar leven uitgegroeid tot een soort matriarch van de grote familie waarin ze is terechtgekomen. Ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Vera komt iedereen weer samen.

Het boek wordt verteld door de ogen van Gili. Die wil het levensverhaal van haar oma tot een film verwerken. Het voornemen leidt ertoe dat Vera, Nina, Rafi en Gili samen terug gaan naar Kroatië. Om de geboortestreek van Vera te leren kennen, maar vooral ook om terug te keren naar het vreselijke eiland waar Vera gevangen zat. De film in wording wordt een structurerend element in het boek. Gili wil iets begrijpen over Vera en Nina, Nina wil iets begrijpen over Vera en zo over zichzelf. Ze willen elkaar iets geven. Tussen dit alles door is er nog een verhaal in het verhaal. In een aantal fragmenten krijg je als lezer het verhaal van Vera op het eiland, door haar ogen gezien.

In omtrekkende bewegingen worden, laag na laag, de verhalen van de gedeukte levens van deze drie vrouwen onthuld. Vera – haar personage is gebaseerd op een echt bestaande persoon – is een complexe vrouw. Ze is sterk als een rots, blijft haar hele leven onbevreesd voor haar idealen ijveren. Ze is trouw aan de grote liefdes in haar leven. Ze wordt het stuwende middelpunt van een familie die haar heeft opgenomen, als een soort oermoeder. Tegelijk lijkt er een niet meer te herstellen breuk te zijn met haar eigen dochter. Ze heeft een keuze gemaakt in een erg moeilijk dilemma waarbij er voor haar maar één optie mogelijk was. Haar dochter betaalt daarvoor de prijs, en in tweede instantie ook haar kleindochter, met wie ze wel een heel nauwe band heeft. De breuk tussen Vera en Nina lijkt zich te herhalen in die tussen Nina en Gili.

Nina heeft het meest geleden onder de hele situatie. Ze is een vat vol tegenstrijdigheden. Ze doolt door het leven, op allerlei plekken in de wereld, ver van huis. Als een borderliner stort ze zich in een eindeloze reeks onbevredigende relaties met mannen. Gili is kwaad op haar moeder. Rafi blijft, ondanks alles wat er gebeurd is, iets in zich houden van de onvoorwaardelijke liefde die hij voor haar voelde op het moment dat hij haar voor het eerst zag. Ze worstelen allemaal met hun trauma’s en schuren in hun onvermogen tegen elkaar aan.

David Grossman beschrijft al die verhalen met veel liefde. Het is geen heldenverhaal. Je bent erg onder de indruk van het leven van Vera, en tegelijk zijn er stukken van haar die je niet begrijpt. Nina wordt in haar onvatbaarheid en wisselvalligheid met veel mededogen getoond. In haar zie je hoe trauma’s werken. Ze lijkt het ene moment brutaal en harteloos, het andere als een klein kind dat smacht naar de liefde van haar moeder. Gili is kwaad, en kan zich verschuilen achter de camera. Die staat dan weer voor de sterke band die ze met haar vader Rafi heeft. Af en toe worstelen de verhalen met de structuur van het boek. Het kader van de filmopnames wringt soms een klein beetje, al geeft het ook de kans om de personages naast elkaar te laten bewegen.

Het leven speelt met mij is een heel bijzonder boek. Het laat je als lezer kijken naar alle facetten van menselijke kwetsuren en het verlangen naar liefde en zingeving. Zoals steeds doet David Grossman dat met veel zachtheid en warme menselijkheid. Het boek oordeelt niet over de keuzes die mensen in hun onvermogen maken. Het sleept je mee in een heel bijzonder levensverhaal en leert je iets over de liefde in al haar vormen.

18 december 2020

Waterrimpels

De woorden schrijven zichzelf, stel je vast. Ze verdelen zich over een brief.

De brief even oefenen, en de minuten tellen. Schrappen.

Je probeert snel te antwoorden op elk bericht. Soms weegt je rug.

De trein terug naar huis. Het voelt als een voorrecht. Gewoon zitten en kijken.

Even paniek, over een lijst. Dingen die niet zo bedoeld waren. Wankel.

Er is waarschijnlijk minder reserve, wankelen is mogelijk, is normaal, waarschijnlijk.

Een krampnacht. Iets kan je nog steeds raken.

Je had over iemand gedroomd. En hoe ze daar stond. Lichte verbazing.

Ergens halverwege de voormiddag. Een lichte existentiële crisis.

Het huis lijkt je even niet meer te beschermen. Je wacht tot het overgaat.

De mooie berichtjes die je krijgt tussendoor, ze ontroeren je diep.

Iets is gebleven. Iets is altijd. Je ademt trager.

In etappes proberen te werken. Je bent moe. En ook even weg van jezelf.

Telkens opnieuw het lijstje in je hoofd herschikken.

Ergens tussen het werk, in de ene kamer, en het eten maken, in de andere, tranen.

In de zetel meteen in slaap vallen, later in bed woelen tussen eindeloos veel beelden.

Het mag morgen zijn, denk je, ergens in de nacht.

In de ochtend de dingen doen die nog moeten. Poging tot ordenen van de werkelijkheid.

Het jasje bekijken in de spiegel. Je ziet er zo mager uit, zou iemand kunnen zeggen.

De treinrit die ondertussen als een vertrouwd ritueel lijkt. Nu wel voor het laatst.

Het overstapstation. Die lange jas houdt je helemaal warm.

Je loopt eerst nog naar het ziekenhuis, daar waar, vorige week.

Een doosje truffels. Allemaal verschillende smaken, leg je uit. Extreem lekker.

Iets weegt. Je loopt traag terug naar het station. Wachten op de bus.

Je bent helemaal eerst op de plek waar, straks. De boterhammetjes.

Even in de zaal de dingen regelen. De kist is zo mooi. De bloemen zijn zo mooi.

Je weet niet of je stem goed zal zijn, waarschijnlijk niet, denk je.

Je staat daar. Je woorden zuigen je soms vast, als in modder. Je strompelt. Het is goed zo.

Terwijl je leest, weet je voor welke zinnen je schrik zou moeten hebben. Denk je.

Je staat daar alleen, en je voelt zoveel mensen die achter je staan, als een warme haag.

De andere woorden zijn zo mooi, ze ontroeren je, terwijl je daar zit.

Je kijkt naar de foto’s, ze bewegen vooruit, door een leven.

De aarzelende woorden nadien. Je ziet een machteloos verdriet.

Je vraagt iets over je woorden. Of ze.

De auto’s rijden weg. Je wacht op de bus.

In de trein lees je de berichtjes. Je huid verandert.

Je bent zo moe, denk je. Je zou het verdragen, denk je, aangeraakt te worden.

Je kijkt naar je handen. Je huid ademt anders.

Misschien mag er iets, denk je terwijl je in de winkel staat. Iets dat een beetje zoet is.

Het mag even niets zijn, denk je. Je eet het stukje appelcake.

Als je vandaag nog een beetje werkt, is er kans dat de vakantie eerder komt, probeer je te denken.

Het zou mogen, dat grote niets. Het opschuivende lijstje zit er nog tussenin.

Je legt je neer in de nacht. Je huid jeukt overal.

In de vroege ochtend. De vuilniszak niet vergeten.

Je loopt naar de trein. Je rug zindert.

De nieuwe computer op het werk. Even wil je niet dat er dingen veranderen.

Waarom mag er niet even helemaal niets veranderen, niets moeten?

Je lijstje leegmaken, dat was de bestemming. Ze is al opgeschoven, en het is wel goed, denk je.

Ergens halverwege de voormiddag. Even zonder bodem. Tranen.

De nieuwjaarskaart. De woorden schrijven zichzelf, stel je vast.

Dat zijn de woorden van nu, denk je later. Zo is het goed.

Je wacht op de trein terug. Net nu kun je die vertraging niet verdragen, om een of andere reden.

Of de dingen je gewoon even alleen zouden kunnen laten, denk je, op weg naar huis.

Je zegt iets vriendelijks tegen de mevrouw in de winkel.

Je weet iets niet. Het maakt je rusteloos. Je kijkt naar je handen.

Het huis heeft geduld met jou. Dat is goed.

12 december 2020

Een telefoon in de nacht


De dingen dienen zich aan, zoals zou gebeuren.

Je had haar nog gezien, die namiddag. Of er nog nieuws was in België. Je vertelde over de Brexit en de Europese Raad. Ze bladerde nog fors door de krant. Ze bedankte je. Tot de volgende keer.

Ergens in de nacht. De telefoon gaat. (Hoe komt het dat je alleen het trillen op de tafel hoort, geen belsignaal?) Overkomst dringend gewenst.

De eerste trein die je kunt nemen. Even voor zessen.

De trein neemt zijn tijd. Het is een overgave aan een ritme dat buiten je ligt. Je leest verder in je boek. 

Bij het overstappen loop je heen en weer op het perron, het is koud. Je eet de boterhammetjes die je nog snel maakte.

Je komt aan in het ziekenhuis. Je bent nog op tijd.

Een onrustig lichaam. Ze opent haar ogen, even. We zijn er allemaal, hopelijk hoort ze het.

Je zoekt een plekje in de ruimte van de kamer.

Er komt een rust. Een trage adem, heen en weer. 

Kijken.

Het is mooi, hoe een lichaam heen en weer kan gaan in de tijd.

Dat we zo ongeveer aan het laatste stuk van de reis zijn, komt men zeggen. Het is mooi, hoe rustig ze het uitleggen, telkens weer. De dood is zo rustig aanwezig.

Later valt het je op. Je hoort tegelijkertijd verpleegsters die lachend door de gang lopen, iemand in een van de aanpalende kamers die het moeilijk lijkt te hebben, en een trage adem. Het leven en het vertrekken zijn gewoon samen aanwezig.

Je ziet een beeld van de berg. Oude mensen die alleen de berg op gaan om daar te gaan sterven. Er is een rustige eenzaamheid in die tocht.

Je ziet een beeld van de zee, van het punt net tussen de getijden. Dat punt van kantelen, in een soort gewichtloosheid. Het hangt ergens in de lucht.

Het ademen neemt zijn tijd. Je probeert iets te vragen aan de zee, maar die is stil, laat zich niet opjagen.

Kijken. Misschien kun je alleen kijken door je eigen tijd los te laten. De nakende dood, ergens, vraagt ook jouw overgave, in het kijken.

De bewegingen en afstanden in de ruimte.

Spiegels, in de tijd.

En god is niet aanwezig in de kamer. Een hele geruststelling voor haar.

De verpleegster komt het heel rustig uitleggen. Dat ze haar tijd neemt om de dingen los te laten.

Ze zegt ook iets over hoe de dood soms op een geboorte lijkt.

Woorden gaan door je lichaam. Als vluchtheuvels. Soms schrijf je er enkele op.

Het is ondertussen al weer avond geworden. Misschien is adem als een rustige trein. Iets schuurt in jou. De wil om bij die tijd te blijven. De vermoeidheid na al die uren, het verlangen om even alleen te zijn, toch even te kunnen slapen, in je eigen bed. Je eigen tijd. Het besef van de laatste trein die zo gaat vertrekken. Je vertrekt, al verlaat je de kamer niet. Iets van je lichaam blijft daar. (Rare spiegels.)

Een korte rusteloze nacht, met krampdromen. Pas in de vroege ochtend ontspant je lichaam een beetje. Wat je in je huid verwachtte, is niet gebeurd. Geen telefoon in de nacht. Je maakt je klaar om snel weer te vertrekken. Iets in je is rustiger, al weet je niet wat dat wil zeggen. Misschien was het jouw berg.

Haar adem is nog naar de andere kant van de nacht gegaan. (Het was ook jouw intuïtie, de vorige avond, je hebt geen idee waarom.) De zee is nog stil.

De trein doet er even lang over als de vorige dag.

Je zus is al een tijdje daar. Even de verhalen naast elkaar leggen. Je adem is anders dan de vorige dag, het is een ander wachten geworden. Misschien ontvankelijker voor gewichtloosheid. Misschien heeft de dood ook daarop gewacht.

Er is een andere vrede, er is een ander licht in de kamer, iets is lichter.

Het ademen lijkt groter.

Een moeder en haar twee kinderen in de kamer. Met het lichte licht. En ergens in de verte de windstille gewichtloosheid die nadert.

Even na de middag. Er is een verandering. Een heel kleine storm voor de stilte misschien wel.

Het is nu, zegt de verpleegster. Je was even naar de gang, om ruimte te maken in de ruimte. Je komt terug, zoekt een andere plek in de ruimte, naast je zus.

Ze opent haar ogen. Strelende handen. Het land laat los, in laatste ademschokjes. De ogen sluiten zich langzaam. Er is een traan. De vloed is voorbij. Dit is waar het kantelt.

De zee neemt het over.

De verpleegsters keken mee, het voelt veilig, in de gang gaat het leven gewoon door, het sterven was even gewoon. Je kijkt naar het water. De zee weet wanneer het tijd is voor het eb. Het ritme volgt zichzelf, in de tijd die nodig is.

Het evenwicht in de kamer is veranderd.

Jullie gaan even weg. De verpleegsters maken alles mooi voor de laatste tocht. Een lichaam is een herinnering.

Telefoons en berichten. Een beweging landinwaarts is ingezet.

Die avond neem je de trein terug naar huis. Je wacht op het perron van het overstapstation. Er zijn verhalen toegevoegd aan deze plek, denk je.

De nacht is anders. Je huid verwacht geen telefoon. Je dromen zijn rustiger. De dingen kunnen door je lichaam gaan sijpelen, heel langzaam. Als een adem die alle tijd neemt.

05 december 2020

Een trage meditatie


De paprika heel zorgvuldig in stukjes snijden.

Je ogen sluiten en de woorden in het boek voelen met je vingers.

Kijken naar de knoop tussen je schouders.

Rond middernacht nog verse lakens op het bed leggen.

Je huid ruiken.

Stemoefeningen doen, voor je die opleidingsmodule gaat geven.

Honger hebben, en kijken.

In de kamer staan, het gewicht verschuiven van het ene naar het andere been.

Voelen dat je die dag te lang gewerkt hebt, even wankelen.

Proberen je dagstukje chocolade trager op te eten.

Het brood op het aanrecht ruiken, terwijl je er voorbij loopt.

Kijken naar hoe die vrouw danst in dat filmpje.

Zorgvuldig je knieën buigen, rug recht, terwijl je de zware plant op de terrasvloer zet.

Het temperatuurverschil voelen wanneer je uit de douche stapt, tintelen.

Ergens diep in de nacht kijken naar beelden van verlies, in je lichaam.

Zeggen aan die ene mevrouw hoe dankbaar je bent.

Zorgen dat je elke voetstap voelt en hoort wanneer je de krant uit de brievenbus gaat halen.

De peer voorzichtig schillen en dan opslurpen.

In de winkelstraat naast je fiets lopen en iedereen voorzichtig aankijken.

Vaststellen dat het een suboptimale buikweek is.

De weekendboodschappen op het aanrecht zorgvuldig op hun plek zetten.

Je slapen masseren en kijken naar de tranen.

Denken aan de maan.

Het net uitgelezen boek op die ene stapel gaan leggen.

Zomaar willen rondhangen en tijd verliezen, en het nog niet doen.

Je handen op je buik voelen gloeien.

Wachten tot de ochtend om een mooi antwoord te kunnen schrijven op die berichten.

Getuige zijn van hoe je column zichzelf weer schrijft, en jij alleen maar kunt volgen.

Even alleen maar pijn zijn, en niets doen.

Met je vingers het blad van je werktafel betasten.

Je ogen zien in de spiegel.

De ochtendwekker uitzetten, het is weekend.

Knooppunten in je lichaam voelen zinderen.

Jezelf heen en weer wiegen in je bureaustoel.

De woorden met je potlood heel traag schrijven.

Je oogdruppels als een troost voelen.

De kranten netjes schikken op de tafel.

Denken aan de dood.

Confituur van aardbeien en rabarber, en de herinneringen die naar je toe komen.

Dat hemd, je had het ook aan toen je op de televisie was, voelen.

Net te moe zijn.

De afwas.

Denken aan de nacht die koud zal zijn.

Denken aan de handen van je grootmoeder.

04 december 2020

Chances Are


Geluk en lot liggen dicht bij elkaar. Misschien willen we onszelf voorhouden dat we zelf de loop van ons leven bepalen, als een regisseur over het verhaal dat we zijn. In de echte wereld kan dat ene moment beslissend zijn voor wat er daarna zal gebeuren, voor leven of dood. Ineens heeft die ene een goed vooruitzicht, die andere niet meer. Je wordt geworpen op een bepaalde plek, in een bepaald gezin. Het bepaalt veel. En naarmate het leven verder gaat, merk je hoe weinig je echt weet van elkaar. In die context komen mensen elkaar tegen, worden ze vrienden voor het leven, worden ze verliefd, vinden ze een plek of verdwalen ze in het leven. Dit alles, samen met een spannend mysterie, kun je vinden in Chances Are (vertaald als: Er is een kans) van de Amerikaanse auteur Richard Russo. Het is een fijnzinnig en vaak ook heel spannend boek dat met een tedere blik kijkt naar mannen die dolen door het leven. Het beweegt een beetje tussen twee genres, waardoor het je in het boek trekt en je vaak heel gulzig zit te lezen.

Lincoln, Teddy en Mickey zijn alle drie afkomstig uit een niet al te rijk gezin. Ze ontmoeten elkaar als studenten aan een universiteit in Connecticut. Ze worden vrienden en blijven elkaar later in het leven nog af en toe zien. Een centraal moment is in 1969, wanneer ze als studenten voor de televisie zitten waar via een loterij wordt bepaald welke jongens op basis van hun verjaardag het eerst zullen uitgezonden worden naar de oorlog in Vietnam. Een van hen krijgt een heel laag nummer. Ze zijn alle drie hevig verliefd op de vrijgevochten Jacy, afkomstig uit een rijker milieu. Jacy is zogenaamd verloofd, maar lijkt zich niet al te veel aan te trekken van de man met wie ze zou moeten trouwen. In 1971 komen ze met zijn vieren samen in een huis van de moeder van Lincoln op een eiland aan de oostkust. Het is een soort afscheidsweekend. Er hangt een onrust in de lucht. Een van hen moet mogelijk binnenkort naar de oorlog. Ze staan op de rand van hun volwassen leven, de dingen liggen nog open, of zo lijkt het toch. Na dat weekend verdwijnt Jacy spoorloos. Wat er met haar gebeurd is, lijkt niemand te weten.

De drie mannen komen opnieuw samen op diezelfde plek in 2015. Elk hoofdstuk wordt verteld vanuit het perspectief van een van de mannen en beweegt door de tijd. Lincoln is een vastgoedmakelaar geworden die zware klappen kreeg bij de financiële crisis. Hij is gelukkig getrouwd en is een keurige, wat sombere republikein geworden. Teddy is uitgever geworden van religieuze boeken en lijkt een beetje verloren gelopen te zijn in zijn eenzaamheid. Zijn lichaam draagt de sporen van dingen die gebeurden toen hij nog een jongen was. Wat toen een ongeluk was, bepaalde de rest van zijn leven. Mickey, die er nog steeds uitziet als een wat wilde rocker op zijn motor, lijkt het minst veranderd sinds toen. De hele tijd hangt de afwezige Jacy als een geest over hen heen.

Naarmate ze tijd met elkaar doorbrengen merken ze dat ze zoveel dingen niet weten over elkaar. Hun levens zijn minder groots of doelgericht verlopen dan ze ooit dachten. Zoveel dingen hebben ze in de loop der jaren niet aan elkaar gevraagd of verteld. Op hun manier doolden ze een beetje door het leven en versteenden ze tot een versie van zichzelf die soms erg lijkt op hun vaders aan wie ze wilden ontsnappen.

Terwijl ze daar zijn, komt het verhaal van Jacy terug. Wat zou er gebeurd zijn? Is er mogelijk sprake van een misdaad? Ligt de sleutel van het geheim op het eiland? Is een van hen erbij betrokken? Het boek beweegt tussen een beschouwende ontmoeting vol subtiele levenswijsheid en een spannend mysterie. Enkele extra personages worden toegevoegd en zorgen voor een ander register. Soms wringen die twee genres een klein beetje, al zorgt het wel voor veel vaart en begin je steeds gretiger te lezen. Het voelt vaak als heel filmisch aan. Via die andere, enigszins uitvergrote personages, leer je wel telkens nieuwe facetten kennen van de drie mannen.

Uiteindelijk krijg je als lezer het hele verhaal over Jacy te horen. Het tragische verhaal vult allerlei lege plekken in en zorgt ervoor dat het beeld dat de drie mannen van elkaar hebben verder verandert. Wat wisten ze echt over zichzelf, over elkaar en over Jacy? Iets was stil blijven staan in de tijd en had heel die tijd als een soort droom tussen hen in gehangen, onuitgesproken. Die droom was een soort mogelijkheid tot ontsnappen uit een leven dat minder kleurig was verlopen. Uiteindelijk zorgt het verhaal ook voor nieuwe kansen, tot dan uitgesteld.

Chances Are is een boek over een bijzondere vriendschap. In een vaak licht ironische, maar nooit cynische toon, komen de drie mannen met zorgvuldig opgebouwde nuances steeds dichterbij, bij de lezer en bij elkaar. Russo schrijft heel mooie zinnen, die heel subtiel kunnen kantelen. De drie zijn heel verschillend, en tegelijk voel je ook goed waarom ze bij elkaar passen en hoe ze elkaar graag zien. Misschien was Jacy een excuus voor hun zwijgen. Vaak zou je graag ook eens door haar ogen naar de drie mannen kunnen kijken. Dat ze zoveel dingen niet weten over haar, zegt ook veel over hen.

Terwijl je leest, voel je op een bepaalde manier het boek, met de zorgvuldig gecomponeerde zinnen en hoofdstukken, en tegelijk ook de film. Je beweegt op een gelijkaardige manier tussen tederheid en mededogen en ook spanning. Eens je goed in het boek zit, wil je niet meer stoppen met lezen. Je bent blij dat je deze enigszins verdwaalde mannen die niet erg goed zijn in het uitdrukken van hun emoties hebt leren kennen. Er hangt vaak een gevoel van spijt en verdriet over hen, maar bij het einde van het boek is het toch ook alsof ze iets nieuws gevonden hebben. Een heel mooi boek.

03 december 2020

Woordverlangen


De dagen zijn gevuld. Alle lege plekken lopen vol.

Je bent onderweg, heen en weer. Je lichaam vraagt ruimte om ook te wankelen, te kijken naar wat beweegt. Die treinrit is goed, als een soort ritueel, je neemt geen werk mee.

Daarna schuiven alle andere dingen op, wringen een beetje tegen elkaar. De woordplek schuift mee, zo lijkt het wel.

Gelukkig heb je je boek bij in de trein, die woorden zijn al dicht bij je. Net als de woorden die je af en toe in je schriftje schrijft.

Maar tussen dat alles is er een woordverlangen. Zitten bij een lege plek op het witte blad dat je scherm is. En wachten tot de woorden komen.

Je lichaam verandert. Iets trekt zich terug uit je schouders en je rug. Je adem legt zich anders neer, een beetje toch. De wereld buiten de woorden is niet veranderd, maar in dit hier is er een eilandje.

Zo zacht mogelijk raak je de letters aan. Alsof de woorden er alleen al daardoor anders uitzien.

Verlangen naar woorden, je voelt het in je huid. Soms is het alsof je het kunt zien in je huid, waar je zult zijn, dan, als je bij de woorden bent.

Met de woorden laat de pijn zich zien. Even bevrijd.

Soms weet je niet naar welke woorden je verlangt, alleen dat je verlangt.

Je denkt aan die vrouw die je ooit beschreef in een van je verhalen. De pijn die ze had in haar armen, daar waar de woorden waren, nog opgesloten. Soms zie je haar.

Je zult nooit goed begrijpen hoe het werkt. Woorden op een rijtje. Ze worden een plek. Je kunt er naartoe gaan. Je kunt voelen dat je er geweest bent, waarna je je neerlegt.

Misschien is het een mysterie. Misschien mag je soms het mysterie aanraken.

Je bent alleen, tegenover de woorden. Je ademt in de woorden, je bent deel van.

In de winkel nam je nog een nieuw potje inkt mee. Zwarte inkt. Wachtend op woorden. Misschien is inkt ook wel verlangen.

Ergens midden in de nacht dacht je aan de woorden die je binnenkort zult schrijven. Je dacht ook nog aan de maan, trouwens.

Soms schuift de ene dag in de andere, is de week weer zomaar voorbij, zo lijkt het. Het heeft iets genadeloos. De woorden zijn plekken waar de zwaartekracht verandert.

Sommige woorden verwarren. Je vraagt aan de mevrouw aan de telefoon om die ene krant naar een ander adres te sturen, wegens nu daar, tot. De mevrouw vraagt wat de einddatum is voor de krant. Je probeert haar uit te leggen dat die vraag een beetje vervelend is. Het duurt even eer ze begrijpt wat ze zelf gezegd heeft.

Je ziet woorden die alles zacht zouden maken. Ze zijn onaanraakbaar.

Je ziet een tekst die je moet schrijven, de volgende dag. De woorden zijn nog niet in je. Ze nemen hun tijd. Geduldig.

Je komt binnen bij de bakker met het lekkere brood. Er staan bordjes bij de broden van de dag. Het is alsof de woorden een warme glans verlenen aan het brood. Zo is het soms ook met je handen.

Na de woorden ga je anders naar de andere kamer. Iets in je is veranderd.

Misschien moet je nog even gaan kijken naar de plek van de maan.

Woorden druppelen door je heen, terwijl je de afwas doet. Ze maken je verdrietig.

De oude man in het woonzorgcentrum, in het journaal. De woorden zijn ineens zo aanwezig.

De varens vertellen je iets.

De tijd laat zich dragen, in de woorden.