27 november 2011

De cirkel sluiten

Hoe je nooit genoeg zult krijgen van die partita’s. Ze verwelkomen je telkens weer, alsof het voor het eerst is. Ze weten iets, ze hebben iets bereikt.

’s Nachts een beetje onrustig heen en weer draaien. De recepten bewegen door je hoofd. Je rekent nog eens na wanneer je zou moeten beginnen om wanneer alles klaar te hebben. Waarschijnlijk zal je ook dit keer weer te vroeg klaar zijn. En toch, je weet maar nooit.

Het zou kunnen dat de verhalen zich neerleggen in je lichaam, na genoeg leven. Weg gaan ze niet, dat hoeft ook niet, ze gaan enkel liggen.

Het jongetje staat buiten afscheid te nemen van zijn papa. Ze staan er allebei verlegen en onwennig bij, kijken naar de grond.

De ingrediënten staan klaar. Er lijkt een fout in het recept te staan. Denk je. Je leest alles nog eens opnieuw. En net dan komt de zon tussen de wolken door. Ze vult ineens de kamer. Even denk je aan iemand aan wie je dit zou willen laten zien. Het licht.

Je hoort mooie woorden. Ze ontroeren je meer dan je toegeeft. Het is alsof je nooit een plaats hebt gehad voor die woorden. En nu zijn ze er zomaar.

Je hoort nog hoe hij vertelde. Over hoe het was. Lang voor jij geboren werd. En nu zie je hem weer op de foto staan. Met zijn leren jas en zijn helm. In die tijd. Ergens tussen twee oorlogen. De kast in je huis die hij maakte, moet toen al bestaan hebben. De kast kun je nog aanraken. En zo kan iets niet meer verloren gaan.

Je merkt ineens dat je hardop zit te lachen terwijl je naar de film kijkt. Je kijkt even om je heen. Er is niemand. Het mag.

De oven doet zijn werk. Je weet nooit waar je uit zult komen. Je gaat af en toe even kijken, hoe de warmte doet wat moet gebeuren. Het blijft een klein wonder.

Hoe hij het kind in haar armen zou hebben gelegd. Hoe hij zou geweten hebben dat de cirkel gesloten was, op dat moment. Hoe niets hem nog zou kunnen overkomen, na dat moment. En alles wat niet gezegd kan worden.

Iemand zegt iets en je weet ineens niet meer hoe oud je nu eigenlijk was. Misschien dacht je niet meer na bij het verhaal en doet iets je ineens even wankelen.

Hoe je die avond een lange rit met de trein nodig had eer je thuis zou zijn. Bijna aan de zee, daar was je geweest. Er werd aangekondigd dat de trein iets trager zou rijden. De woorden die je had gezegd, en de woorden die je had willen, daar aan die tafel, ze bleven door je hoofd gaan. En als de reis lang genoeg duurt, gaan de woorden langzaam liggen, tot het bijna stil wordt. Een beetje toch.

Alles wat je wilde maken, heb je gemaakt. De tweede schotel staat nu in de oven. De andere dingen staan klaar. De tafel is gedekt. Je bent te vroeg, zoals altijd. Je staat nog even tegen het aanrecht, zoals hij dat ook altijd deed vroeger. Dit kleine niemandsland in de tijd.

De verhalen hebben je verlegen gemaakt. Sommige tranen zijn zichtbaar, denk je. Het is niet erg. Je hebt iets gegeven, en veel gekregen.

De partita’s laten zich niet verstoren. Ze lijken sereen, in vrede met zichzelf. Vol ingehouden verlangen.

26 november 2011

Bijna thuis

In de reportage vertelt het meisje over hoe het was om heen en weer te pendelen tussen het huis van haar papa en haar mama. En hoe ze moeilijk ergens thuis kon zijn. Hoe ze toen het meest thuis was bij haar mama, en nu zeker weet dat ze thuis is bij haar papa.

Het woord thuis is zo mooi, lijkt zo vanzelfsprekend, en is toch zo onvatbaar. Hoe zou je het moeten omschrijven?

Is het de plek waar je woont? De plek waar je verblijft? Niet zomaar. Het kan lang duren eer je denkt: dit is mijn thuis. Het kan zijn dat je al lang ergens woont en beseft dat je daar nooit thuis zult zijn. Het kan zijn dat je al lang ergens woont en begint te voelen dat het steeds minder je thuis wordt, dat het tijd is om te vertrekken.

Misschien kun je het omschrijven als daar waar je ‘ergens’ bent. Niet zomaar nergens, niet zomaar onderweg, niet zomaar op de dool, maar ergens. Daar waar je voelt: dit is een nulpunt in de ruimte, van hier kan ik vertrekken, naar hier wil ik weer terugkeren.

Misschien moet je wachten op een thuis. Wachten tot de dingen rondom jou zijn ingedaald in het hier. Misschien zijn het de dingen die je de toestemming moeten geven om thuis te zijn. Misschien moeten ze, op die plek waar je dan bent, jouw bewegingen, jouw geuren, jouw gedachten in zich opnemen. Om ze dan weer terug te geven aan jou. Om je te zeggen dat je gedachten veilig zijn. Om je te zeggen dat in dit hier geen herinneringen verloren zullen gaan.

Misschien is het de wind die bepaalt waar je thuis is. Daar waar je door het raam kunt kijken naar het landschap buiten, waar de wind aan het werk is. Daar waar je rustig kunt slapen, ook al weet je dat een storm zou kunnen komen. Daar waar je jezelf ervan kunt overtuigen dat het veilig zou kunnen zijn, dat de storm je niet zal raken. Daar zou het kunnen zijn.

Daar waar de verhalen elkaar opzoeken. Daar waar ze in elkaars armen schuifelen. Daar waar ze niet angstig door het huis moeten dolen. Daar waar ze elkaar vinden.

Soms is het enkel een ander die het kan weten. Het is een ander die je huis binnenkomt, begint te glimlachen, en zegt: jij bent hier, dit is jouw plek. Het is een van de mooiste geschenken die je kunt krijgen, iemand die je dat zegt.

Misschien is het een plek die je moet inwijden, elke dag opnieuw. Er niet argeloos van uitgaan dat een thuis zichzelf wel zal vinden, en er dan ook zal blijven. In plaats daarvan elke dag heel even je hoofd buigen, als teken van dank. En hopen dat dat ritueel zich verankert in de plek.

Misschien is het niet meer dan een verlangen. Een verlangen dat je deelt met elke andere mens. Het verlangen dat je ooit thuis zult komen. De hoop dat die eindeloze odyssee niet je enige lot is. En ook al weet je niet hoe die plek eruit zal zien, er is de belofte dat je het zult weten wanneer je daar bent. Dan zul je daar staan, en denken: hier is het, het kan alleen maar hier zijn.

Of is het daar waar je jezelf af kunt leggen, als een zware door het regenwater verzadigde regenjas. Daar waar je dan zo naakt als je kunt zijn voorzichtig kunt gaan zitten, en denken: hier kan me niets gebeuren nu, voor even toch.

Misschien is het de plek die alleen je geliefde of je kind kan kennen. Plots zegt iemand je: gaan we naar huis, ik wil weer thuis zijn. In dat moment besef je dat er een plek is die daaraan zou kunnen beantwoorden. Een plek waar een ander met jou zou willen zijn. En misschien wel blijven.

En het zou kunnen dat thuis alleen in jezelf zou kunnen zijn. Ergens in je hoofd, ergens in je buik, ergens in je onderrug. Je handen en je armen en je woorden kunnen ervoor zorgen dat in een ander lichaam een thuis opduikt, heel even. Misschien heeft een thuis vinden iets te maken met vrede sluiten en vrede vinden.

Misschien is thuis een moment. Het moment waarop je beseft dat je niet meer verloren kunt lopen op weg er naartoe. Al is ook dat een belofte.

Hunkeren, ook dat is een mooi woord. De woorden moeten er dus ook zijn. Ook al kunnen ze af en toe even gaan liggen. Ook al kunnen ze zich terugtrekken voor andere vormen van verlangen.

Misschien is elk woord een falend verlangen om ooit te weten waar het is. Daar waar je thuis zult zijn.

25 november 2011

Outside the box

In de categorie gruwelijke modewoorden van het moment scoort outside the box denken tegenwoordig bijzonder goed. In heel wat gezelschappen duurt het meestal niet lang voor iemand het heeft over outside the box (of out of the box). Velen denken waarschijnlijk dat ze al een heuse kleine manager zijn, en voelen allerlei mannelijke hormonen in beweging komen, enkel door deze term te gebruiken. Vaak begint men daarna even snel over ‘creativiteit’, als was dat een soort abstract, niet aan een context gebonden ding. Het doet een beetje denken aan ‘knuffelen’, in de zin van: nu gaan we allemaal knuffelen. Er zijn mensen die ik heel graag wil, of zou willen knuffelen. Maar er zijn er ook die bij mij niet bepaald enige neiging tot knuffelig handelen oproepen, om het heel beleefd te zeggen. Met de juiste persoon, in de juiste context, en met de juiste aanleiding wil ik wel tot knuffelen overgaan, meestal enigszins verlegen, maar tegelijk voelend dat het niet zo’n slecht idee was om de knuffeldrempel te overschrijden. Wanneer je voor een bepaald probleem staat, kan het nodig of zelfs noodzakelijk zijn om erg creatief te zijn. Maar in het wilde weg buiten de doos gaan denken, omdat je zogenaamd buiten de doos moet denken als doel op zich, kan misschien wel tot veel gezelligheid of spannende dansbewegingen leiden, maar dat zorgt niet zomaar voor oplossingen. Misschien moet je om goed buiten de doos te kunnen denken vooral ook in staat zijn de doos zelf te denken.

Dat zou wel eens kunnen gelden voor de ecologische crisis. In allerlei debatten, discussies en beleidsnota’s over de ecologische uitdaging krijg je al snel wilde ideeën, wild in hun ontkenning van de ‘geaardheid’ van die uitdaging. Je hebt natuurlijk ook nog altijd mensen die zonder verpinken in een debat over ecologische kwesties zielige platitudes blijven verkondigen als: ik blijf toch nog altijd geloven in de inventiviteit van de mens, de mens zal er ongetwijfeld in slagen om oplossingen te vinden. Tja. Toen ik zestien was, en we in de klas hevige discussies hadden over kernenergie, was het belangrijkste argument van de voorstanders dat ’ze’ die paar kleine probleempjes zoals levensgevaarlijk afval dat duizenden jaren levensgevaarlijk blijft ‘wel zouden oplossen’. Ondertussen zijn we een eeuwigheid verder en in wezen is er niets veranderd, sommigen geloven nog altijd dat ‘ze’ het wel zullen oplossen, ooit. En dat geloof is in heel veel gevallen een smoes om nu niets te moeten doen of een hulpmiddeltje om niet te moeten kijken naar de reële cijfers over de degradatie van de planeet.

Ze lossen het wel op, het is een gevaarlijke vorm van niet-creatief denken. Je zou het ook een doosvisie kunnen noemen. Wie wil geloven dat economische groei zoals wij die nu verstaan, namelijk een toename van productie en consumptie, kan blijven duren in een begrensde wereld sluit bewust zijn of haar ogen voor een werkelijkheid. Ja, er zijn bewijzen dat op veel plaatsen de economie efficiënter wordt en dat de ecologische impact op de planeet minder snel stijgt dan de groei. Maar dat is wat men noemt ‘relatieve ontkoppeling’: de economie wordt efficiënter, maar in absolute cijfers blijft de vraag naar grondstoffen gewoon stijgen. Of anders gezegd: we hebben schonere auto’s, maar alle milieuwinst wordt weer opgegeten omdat we meer met de auto rijden. Er is geen enkel bewijs dat ergens ter wereld een land erin slaagt om te komen tot een absolute ontkoppeling. Dat moet zelfs de OESO toegeven. Alleen met zo’n absolute ontkoppeling kunnen we misschien de ecologische voetafdruk van onze levenswijze beginnen te verkleinen. Wie de economische groei in een ruimer perspectief bekijkt, geografisch en in de tijd, kan niet anders dan besluiten dat groei enkel mogelijk was voor een minderheid van de mensen, zowel als deel van de wereldbevolking als in de geschiedenis. Van de 10.000 generaties die er geweest zijn op de planeet, zal één zowat de hele mondiale olievoorraad hebben opgebruikt.

Economische groei kon werken met goedkope grondstoffen, goedkope energie en het gegeven dat niet iedereen mee mocht doen. Neem het vleesgebruik. Meer vlees eten hangt samen met het opkomen van een middenklasse. Waar het vroeger normaal was dat men maar eenmaal of hoogstens enkele keren per week vlees at, is het eten van vlees een symbool geworden van materialistische welvaart. Men wil het elke dag. Wie het heeft over vlees, krijgt al snel het gevoel dat een ‘heilig’ onderdeel van een verworven levensstijl, die als een ‘recht’ wordt gezien, wordt aangevallen. Vleesconsumptie weegt bijzonder zwaar op de planeet. De problemen van het vleesgebruik bleven een tijdje relatief onzichtbaar, omdat er enorme hoeveelheden mensen op de wereld waren voor wie het westers consumptiepatroon onbereikbaar bleef. Maar nu landen als China, India en Brazilië van ‘ontwikkelingsland’ zijn opgeschoven naar groeiland, willen ook steeds meer mensen dat patroon overnemen, en dus ook meer vlees gaan eten. Hoe je het ook draait of keer, hoezeer je ook probeert te schuiven of jongleren met de cijfers, het is absoluut uitgesloten om het voedingpatroon met zoveel vlees dat in ons land gangbaar is uit te breiden naar de hele wereldbevolking.

De doosvisie van ze zullen het wel oplossen, is in dit geval een tunnelvisie, waarbij we weten dat er geen licht zal zijn aan het einde van de tunnel. De simpele waarheid is blijkbaar te bedreigend. Die tunnelvisie kan twee gevolgen hebben. Gewoon doorgaan kan ertoe leiden dat we – nog meer dan nu – keihard door de ecologische grenzen breken, met het ineenklappen van ecosystemen tot gevolg. Het kan ook betekenen dat we ervan uitgaan dat alleen die kleine rijke minderheid, binnen die ene generatie, het recht heeft op een bepaalde vorm van welvaart. Pech voor alle anderen die zijn en nog moeten komen, op is op… Het impliciet aanvaarden van een totale sociale dualisering in de ontkenning van de ecologische crisis is zonder meer schokkend.

Om op te lossen wat op ons afkomt, moeten we nu handelen. En dat handelen zou moeten ingegeven zijn door een vorm van buiten de doos denken. Het gangbare denken is iets als: wat hebben we nu, hoe kunnen we dat zolang mogelijk proberen te behouden, ook als alle feiten ons oproepen om de spelregels te veranderen? We maken een planning die in veel gevallen niet meer is dan een ‘geloof’. We geloven dat door een of andere magische truc (door massaal te besparen, door massaal de consumptie op gang te trekken) de machine weer op gang zal komen, waardoor de crisis die we niet wilden zien aankomen weer zal verdampen tot niet meer dan een boze nachtmerrie. We geloven dat we de ecologische crisis nu even ‘on hold’ kunnen zetten, tot we de ‘echte’ problemen hebben aangepakt. We gaan nu even niet zeuren over de klimaatverandering, want daar is nu even geen tijd voor, en we hebben eigenlijk gewoon geen zin om maar te blijven praten over klimaat. De werkelijkheid is dat de klimaatverandering gewoon onverminderd doorgaat. Er zijn ondertussen genoeg studies die erop wijzen dat een ontsporende klimaatchaos massale maatschappelijke kosten zal veroorzaken. Er zijn genoeg studies die bewijzen dat nu kiezen voor een zeer ambitieus klimaatdoel vooral heel erg goed zal zijn voor de economie. Omdat we niet buiten de doos van de olie-economie durven denken, lopen we echter nog liever nog sneller met een blinddoek naar de afgrond. We ondergraven zo elk fundament van een gezonde economie voor onze kinderen en kleinkinderen. Het is een soort egoïsme van de angst. Het zou inderdaad kunnen dat mensen die nu eerste klas vliegen het een heel klein beetje vervelend zullen vinden als er een kleine toeslag zal komen op hun ticket. Maar de werkelijke bedreiging voor de economie is het feit dat de meeste vliegtuigtickets gewoon schandalig goedkoop zijn, als je de prijs voor de consument vergelijkt met de externe kost die die vliegreis veroorzaakt. Een gezonde economie heeft alle baat bij een gezond ecosysteem, maar dat hebben velen blijkbaar nog niet door.

Een andere vorm van handelen zou kunnen zijn om naast de tunnel te gaan staan. Laat je creativiteit werken, en beeld je in hoe een duurzame en rechtvaardige maatschappij van 2050 eruit zou kunnen zien. Een maatschappij die terug volledig binnen de ecologische grenzen beweegt. Een maatschappijmodel dat we ‘als een goede huisvader’ met goed vertrouwen kunnen doorgeven aan onze kleinkinderen. En als je dat toekomstbeeld hebt, ga dan wegen bedenken om vanuit het nu naar die toekomst te gaan. Wie zo aan de slag gaat, zal nu heel andere keuzes maken. Het betekent bv. dat je je investeringsbeleid helemaal omgooit en stopt met investeringen waarvan je weet dat ze op langere termijn niet zinvol zijn. Vandaag de dag massaal parkeergarages bouwen voor auto’s in de stad, lijkt volgens velen een logische keuze. Velen willen denken dat wat vandaag is, alleen maar verder zal gaan. Dat ze vandaag 1,3 auto per gezin hebben, vinden ze normaal, misschien nog aan de lage kant. Ze willen dat ‘ze’ ervoor zorgen dat morgen en overmorgen er nog meer ruimte is voor de eigen auto, en tegelijk wil men dat ‘ze’ ervoor zorgen dat al die andere mensen van de weg blijven. Men wil dat ‘ze’ de file ‘oplossen’, omdat die gedachte veel comfortabeler is dan gewoon te zien dat er te veel auto’s rijden. Maar als je nu investeert in al die garages en niet tegelijk een heel andere mobiliteitssysteem begint uit te bouwen, dan hypothekeer je een meer duurzame toekomst. Zo’n investeringen gaan immers lang mee, en geld kun je maar een keer uitgeven, zeker als de mogelijkheden op grote groei in de toekomst sowieso beperkt zijn. Slim investeren is zogenaamde ‘lock-in’ vermijden. Om de toekomst open te houden, mag je je niet opsluiten in de dozen van het verleden.

De meest revolutionaire manier om de uitdagingen van onze tijd aan te pakken, is tegelijk de meest aardse. Laten we vanaf nu doen alsof er maar één aarde is, en er ook naar handelen. En de beste manier om outside the box te denken is dan in zekere zin inside the box denken. Niet de doos van de oude gewoontes, maar wel binnen de context van één planeet. In het groeidenken gaan we ervan uit dat de planeet als een ballon is die je eindeloos zou kunnen opblazen en die nooit zal klappen. Met onze huidige levensstijl hebben we binnenkort drie aardes nodig. De simpele waarheid is dat we maar één planeet hebben. Hoe gaan we om met wat is, hoe bewaren en versterken we wat is, hoe zorgen we ervoor dat we tot een duurzaam en rechtvaardig welvaartsmodel komen dat uitbreidbaar is naar alle bewoners van de planeet en hun kinderen, dat zijn vragen die zouden moeten aanzetten tot een immense golf van creativiteit, maar dan wel creativiteit met de voeten in de aarde, en niet met het hoofd in de lucht. Misschien kunnen we ons die creativiteit voorstellen als een vorm van knuffelen voor de eenentwintigste eeuw. Zou dat niet mooi zijn?

20 november 2011

Zorgen

‘Zit je goed?’
‘Ja hoor, gaat wel.’
‘Heb je weer pijn?’
‘Ja, altijd een beetje. Dat is niet zo erg.’
‘Dat zeg je altijd.’
‘Laat maar zijn, het is gewoon zo. En het zal niet veranderen.’
‘Je kijkt een beetje verdrietig, is er iets?’
‘Nee, niet echt. Of ja, misschien wel. Er cirkelen veel verhalen door mijn hoofd, en ik kan er niet zoveel over vertellen.’
‘Waarom niet?’
‘Weet je, aan de ene kant zou ik veel willen vertellen. Het zijn verhalen waarvan ik vind dat jij ze mag horen. En tegelijk weet ik dat het nu niet het moment is. Het zou niet goed zijn.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Als jij het zegt, dan is het goed voor mij.’
‘Dat is lief. Ben jij ook verdrietig?’
‘Nee, ik maak me een beetje zorgen om jou.’
‘Dat hoeft niet. Heb jij dat soms ook? Dat je iets heel erg wilt voor een ander, en dat je toch niets kunt doen?’
‘Ja, dat ken ik. Moeilijk.’
‘Soms kan ik me zo moeilijk neerleggen bij de dingen. En toch moet je dat leren waarschijnlijk.’
‘Is dat zo? Ik weet het niet.’
‘Het was heel stil hier vandaag, voor jij kwam. Alsof het dagen geleden was. Het was alsof het verdriet gewacht had op zo’n moment.’
‘En wou je dan toch dat ik kwam?’
‘Ja, heel erg zelfs. Het is iets dat hoort bij deze dag van de week, denk ik.’
‘Ik zag het toen ik binnenkwam. Je leek zo blij toen je me zag.’
‘Ik was ook een beetje verlegen. Je was er ineens zo helemaal.’
‘Was je me al vergeten dan?’
‘Nee hoor.’
‘Ben jij soms ook bang dat je in je hoofd zult vergeten hoe de mensen waar je het meest van houdt eruit zien? Dat ze ineens voor je staan, en dat je niet zeker bent dat zij het zijn.’
‘Ja, soms wel.’
‘Uiteindelijk herken je iemand altijd wel. Maar soms lijkt het alsof je jezelf heel even, een klein moment, moet overtuigen dat die ander die voor je staat diegene is waarvan je hoopt dat die voor je staat.’
‘Ja, dat is me ook al overkomen. Maar misschien is het wel normaal. Misschien veranderen we allemaal, elke dag. Misschien hebben we allemaal honderd gezichten.’
‘Maar dat betekent dan ook dat je de verandering moet onthouden. Zoals het bewegende water van een rivier. Of zoals het licht op de zee. Je weet wel dat het de zee is. En je weet dat je elke dag op exact hetzelfde plekje gaat staan om te kijken, en toch is het licht elke dag verschillend.’
‘In het kijken moet je altijd een beetje blind vertrouwen, of zoiets.’
‘Dat heb je weer mooi gezegd. Ben je nog altijd verdrietig?’
‘Ja, een beetje nog. Maar het ebt wel weg.’
‘Kom even hier bij me zitten, dat helpt misschien ook wel.’
‘Denk je?’
‘Ik weet het.’
‘Maar misschien scheur ik wel open dan, zoals de aardkorst of zo.’
‘Tja, in dat geval gaan we wel vieze vlekken maken op je mooie bank.’
‘Je denkt dat ik het dus kan proberen?’
‘Ja natuurlijk. Wie weet ben ik trouwens wel diegene die openscheurt. Heb je daar al rekening mee gehouden?’
‘In dat geval ga ik je wiegen. Je bent daar wel een beetje te groot voor, maar dan doen we maar alsof.’
‘Dus…’
‘Goed, hier kom ik.’
‘En?’
‘Ja, toch wel lekker. Een beetje toch.’
‘Een beetje, inderdaad. Zucht.’
‘Ik zei je toch dat je veel geduld met me moest hebben.’
‘Je bent heel grappig, ik zou het niet anders willen.’
‘Dan is het goed.’

Kleine oefeningen in meditatie

De grote verlichting zal niet voor jou zijn. Het zelfloze zijn ligt nog lang niet binnen bereik. En elk verlangen tot een kleine bries herleiden zal ook niet voor dit leven zijn (gelukkig maar).

Misschien zijn heel kleine oefeningen wel mogelijk. Misschien kunnen ze je iets leren. Misschien is er een kleine leegte te winnen, een kleine vrijheid in het loslaten. Misschien zou dat ooit haalbaar zijn. En terwijl je oefent, voelen hoe je faalt.

Je moet je fiets nog losmaken aan de boekenwinkel. Je ziet dat het verkeerslicht bijna op rood zal gaan springen. Of je nadert het grote kruispunt in de grote stad. Je weet dat het een tijd duurt om aan de overkant te komen. Het voetgangerslicht wordt rood. Niet nog heel snel door het licht willen glippen. Niet nog snel proberen die enkele meters, enkele seconden te winnen. Maar gewoon wachten, tot het weer groen wordt. Niet vanuit enige vorm van gezagsgetrouwheid of braafheid. Enkel voor dat moment van rustig wachten. Gewoon daar staan, en kijken naar de anderen, naar de kleuren en de bewegingen, gewoon ademen. En voelen wat je kunt winnen in dat ene moment. Waarna het weer overgaat, zodra het licht op groen springt.

Terwijl je staat te koken even niet denken aan alles wat je nog zou moeten doen, aan die rug die zeurt, aan die nek die te veel vast wil houden. De wortel trager in stukjes snijden en kijken naar wat je doet. Hetzelfde met de tomaat. Voelen hoe de muziek in de kamer je vraagt om mee te dansen. Voelen hoe de heupen in beweging komen. Ineens beseffen dat iedereen daar buiten je nu kan zien dansen, en dat snel weer vergeten. En als het eten enkele minuten later klaar is merken dat het je beter smaakt.

Op weg naar weer een afspraak daar langs het kanaal een klein beetje trager beginnen te fietsen. Tot je bijna niet meer voelt dat je moet duwen om de trappers rond te krijgen. Voelen hoe de beweging jou beweegt, en niet andersom. Merken dat je rustiger bent wanneer je aankomt.

Elke morgen als je vertrekt, en elke avond als je weer aankomt heel voorzichtig de buitendeur in het slot laten vallen. Niet omdat er een briefje aan het raam hangt waarop wordt gevraagd minder lawaai te maken. Wel omdat het een mooi gebaar is, een mooie manier om te vertrekken en weer aan te komen. In dat moment beseffen dat er een deur is, en dankbaar zijn dat je die mag gebruiken. Heel even beseffen dat er een plek is waar je thuis zou kunnen zijn en waar je naar kunt verlangen.

Je al dagen afvragen of je het zou zeggen. Een gedachte die je kwetsbaar maakt. Iets wat je zou willen wensen voor een ander. Iets wat je zou willen kunnen geven, maar wat nooit in je macht zal liggen. En het dan toch maar doen. Omdat het jammer zou zijn als die gedachte verloren zou gaan. Misschien kan die gedachte door die ander herinnerd worden. En is dat een goede plek om te blijven.

Wachten voor je de verwarming aanzet. Niet het gevoel van fris onmiddellijk willen beantwoorden door een knop die minder fris of zelfs warm belooft. Even wachten nog. Misschien voor het wachten zelf. Misschien voor het besef dat warmte nooit vanzelfsprekend is. Misschien om straks blijer te zijn als de warmte komt.

Zoals elke dag in de war zijn. Omdat je dingen voelt die je niet zou willen voelen. Omdat je lijkt te reageren zoals je niet zou willen doen. Omdat je iets zegt wat niet echt gezegd moest worden. Omdat je lichaam geen soepele en veilige stroom is waarin je je zou kunnen koesteren. Omdat je geen idee hebt of je nu wel of niet verloren loopt in de tijd. En het even niet erg vinden. Gewoon wachten tot de dingen gaan liggen. Zonder een antwoord. Alleen de beweging proberen te zien, en de dag weer loslaten voor een volgende die misschien zal komen aan de andere kant van de nacht.

Even voor de spiegel blijven staan. Je nog niet aankleden. Kijken naar de littekens, voelen hoe ze nu voelen. En dankbaar zijn voor het leven, dat zomaar bij je is gebleven. Waarom heb je nooit helemaal begrepen, maar dat geeft even niet. Je voornemen om elke dag te blijven beseffen hoe wonderlijk elke dag extra is.

Beseffen hoe nietig en weerloos elke vorm van oefenen is.

17 november 2011

Een spoor van schelpen

Het valt je ineens op. In elke jaszak zitten altijd schelpjes. Je zou je verweesd voelen als ze er niet meer waren. Je vroeg je soms af wat mensen met een ketting van kralen of een paternoster doen in hun handen. Met je schelpen is het niet anders. Je wilt ze altijd tussen je vingers voelen schuiven.

Enkele planten staan nu binnen. Het werd buiten te koud, denk je. Ze doen je altijd een beetje verloren lopen. Je weet nooit of je het echt goed doet.

Het is al donker als je op weg naar huis bent. Je ziet een mooi silhouet aan het raam aan de overkant. Het lijkt zo vredig daar, en warm.

Een avond. Iets maakt je onrustig. Als iemand je zou bellen nu, zou je weten wat je zou zeggen. Fluister je dapper tegen jezelf. Er gebeurt niets. Het blijft stil.

Ze maken je rustig, de schelpen. Het is bijna alsof je huid aanraakt. Alsof je even niet verdwaald bent. Ze wijzen de weg. Hun weg.

Je ligt op de bank naar de film te kijken. Je staat op om even iets te drinken te halen. En ineens zie je je vader in je eigen stramme bewegingen.

Op bezoek in het ziekenhuis. De fietstocht door het mistige landschap zit nog even in je lijf, trekt zich langzaam terug. Je bent een beetje verlegen, hopelijk merkt ze het niet. Je zou iets willen kunnen doen. Je kunt het niet.

Je staat voor de spiegel, ziet wie je geworden bent. Misschien wil iets gezien worden. Denk je. Zo stil dat het niet te horen is, nergens.

Via de schelpen is ze altijd bij je. De zee. En alle verhalen die je daar hebt verteld, en gehoord. Er is zoveel, en het is daar. En zo is het ook hier, altijd bij je.

De droom in de ochtend overvalt je. Hij blijft duren en brengt je onverwacht waar je wilde zijn, zo blijkt.

Soms doet het je even aarzelen. De laatste lichten doven, de deur op slot, een trage buiging voor het einde van de dag. Soms aarzel je, in dat moment. Tussen het afscheid van de dag, en waar de nacht zal komen.

Welk verhaal zou je vertellen, ergens diep in de nacht? Hoe zouden de woorden klinken? Je probeert het je voor te stellen.

Je ziet de mensen op het plein. Het zouden schimmen of schaduwen kunnen zijn. Ze komen aan, of vertrekken. Alsof ze weten waar ze naartoe gaan. En terwijl je kijkt, lijkt het heel even alsof je een plek gevonden hebt. Ooit had je gedacht dat het nooit zou lukken.

Alsof je traag zou zitten wiegen. Met de schelpen in je hand. Een traag betasten. En wat het met je adem zou doen. En wat je zou denken. En waar je zou zijn.

15 november 2011

The Sense of an Ending

Voor zijn boek The Sense of an Ending (vertaald als Alsof het voorbij is) kreeg de Britse schrijver Julian Barnes de Man Booker Prize 2011, en dat was meer dan terecht. Deze feilloos geschreven korte roman kruipt ongemerkt onder je huid en laat je ietwat onthutst en verontrust achter. Het lijkt een verhaal over ouder worden en beschouwend terugkijken op een middelmatig leven. Het wordt een verhaal over zelfbegoocheling, over hoe je de onbetrouwbare verteller van je eigen verhaal kunt worden.

Het boek bestaat uit twee grote delen, en cirkelt rond het hoofdpersonage Tony Webster, die terugkijkt op zijn leven. De sleutelperiode daarin is die van het einde van de middelbare school en het begin van de studententijd. Met zijn schoolvrienden Colin en Alex leren ze Adrian Finn kennen. Hij wordt de vierde van hun groepje, en is anders. Hij is ernstig, intelligent en lijkt zich meer te willen laten sturen door morele principes dan door zijn hormonen.

Het is een jeugd in de jaren zestig. Alles gaat wat rommelig en is beladen, seks stelt nog niet zoveel voor. Tony heeft een moeizame relatie met Veronica. Een weekend doorgebracht bij haar en haar ouders is pijnlijk. Tony heeft een moment van contact met Veronica’s moeder. Dat lijkt iets te betekenen. Wanneer de relatie verbroken wordt, gaan ze uiteindelijk toch met elkaar naar bed. Maar het wordt niets. Veronica zal een relatie beginnen met Adrian.

De vrienden drijven uit elkaar. Tony trekt een tijdje rond in Amerika, en bij zijn thuiskomst blijkt dat Adrian een einde aan zijn leven heeft gemaakt. De zelfdoding lijkt even ‘rationeel’ als alle andere dingen die hij deed.

In het tweede deel is Tony gepensioneerd, en observeert hij zijn leven. Een wat saai en middelmatig leven. Keurig getrouwd, keurig gescheiden, een rustig contact met zijn dochter en zijn ex-vrouw. Het schuift allemaal door zijn hoofd, en hij verweeft het met beschouwingen over de tijd. Hij vindt het moeilijk om echt te vatten wat tijd is en hoe tijd werkt. Er knaagt iets onderhuids, maar het blijft op een afstand. Het is alsof hij zich langzaam voorbereidt op het einde van zijn leven en via zijn bespiegelingen in het reine wil komen met wat het leven maar was. Hij denkt dat hij alles netjes heeft gedaan. Misschien was het dan wel niet spectaculair, hij heeft toch niemand pijn gedaan, toch niet echt.

En dan komt er ineens een brief. Veronica’s moeder is gestorven en laat hem een som geld na, en ook het dagboek van Adrian. Hoe zij aan dat dagboek komt, is een raadsel. Als blijkt dat het dagboek bij Veronica is, komt een keten van gebeurtenissen op gang. Tony wordt actiever, wil contact zoeken met Veronica en begint daarbij op een andere manier naar het verleden te kijken. Uit wat er dan gebeurt, blijkt dat de dingen helemaal niet zijn zoals hij dacht dat ze waren. Het verhaal dat hij aan zichzelf over zijn eigen leven vertelde, wankelt steeds meer en krijgt met het verrassende slot een finale deuk.

Als lezer ga je mee in het verhaal dat Tony over zichzelf vertelt. Mooie beschouwingen over wat het betekent om ouder te worden. Fijnzinnige melancholie, subtiele humor. Tot in het tweede deel barsten opduiken in het beeld dat Tony van zichzelf had, en dus ook in het beeld dat je als lezer was gaan krijgen. Tony reageert ineens anders dan de rustige en nogal brave man die we leerden kennen. Hij blijkt zelfgenoegzamer en scherper dan de gematigde Tony. Hij interpreteert signalen verkeerd en begrijpt maar niet wat de ware toedracht van de dingen is. Zijn sommige dingen buiten zijn weten om gebeurd, of heeft hij bewust of onbewust zijn eigen geschiedenis herschreven? Heeft hij anderen wel echt gezien zoals ze waren, of heeft hij enkel een beeld gecreëerd dat paste in zijn eigen verhaal? Heeft hij effectief niemand gekwetst en was hij oprecht bekommerd om de kwetsuren van anderen, of heeft hij zelf meer aangericht dan hij besefte of wilde beseffen? Die vragen schuiven steeds meer naar voor naarmate je het einde van het boek nadert. In het boek zit je erg dicht op de huid van Tony, maar je zou tegelijk meer afstand willen kunnen nemen. Als lezer ben je echter ook niet alwetend. Net als Tony voel je iets schuiven, maar je weet niet wat hij ook nog niet weet (of nog niet wil weten). De ontknoping van het verhaal is een verrassing, maar tegelijk ook een soort anticlimax, omdat je ineens heel anders gaat kijken naar wat eraan voorafging. Wie dacht in een soort thriller beland te zijn, beseft ineens dat het boek niet rechtlijnig is, maar net speelt met ‘gemaskerde’ lagen.

De manier waarop Barnes dit boek heeft opgebouwd, getuigt van zeer groot meesterschap. Met grote precisie en veel subtiliteit wordt alles verteld. De compositie is schitterend. Motieven en beelden worden op een erg mooie manier in het verhaal geweven. Uit eindeloos veel zinnen spreekt een diep inzicht in het menselijke. Als lezer leg je die inzichten ook bij de verteller, maar naar het einde denk je dat je daarin wel eens misleid zou kunnen zijn. De verwarring die je voelt, blijft nog een tijd na de laatste bladzijde nazinderen.

The Sense of an Ending is een heel erg goed boek.

13 november 2011

Soms even de zee zijn

Een mooi gesprek met een dierbare. Hoe je elkaar langzaam leert kennen. Je zou er in het leven eindeloos mee door willen gaan, met die mensen die in je leven zijn te leren kennen, alsof het nooit op zal houden. Alsof je zelfs niet hoeft te zeggen: laat nog een verhaal over voor de volgende keer, laat altijd nog een verhaal over, en als het er niet is, verzin er dan een. Alsof je dat niet hoeft te zeggen.

Misschien ben je te moe voor het vertellen, maar durf je het niet toe te geven. Je huid is hard, door te veel te veel, waarschijnlijk. Het verandert langzaam een beetje tijdens het praten. Alsof je huid je stem zou volgen. Ook al zou er misschien alleen stilte moeten zijn.

Misschien, als je trager was, zou je anders kunnen praten. Je bent niet daar waar je dan zou kunnen zijn. En je doet niet wat je misschien wel zou kunnen doen.

Het is alsof je te snel spreekt, te veel zegt. Misschien omdat het de moeilijkste dingen zijn om iets over te zeggen. Waarom je de dingen doet, voor wie je ze doet, en hoe je ze zo graag zou willen doen. En het falen dat zo onvermijdelijk erbij komt. Daarover kun je nu weinig zeggen.

Soms verlang je naar trage woorden. Zo breekbaar en naakt dat alleen zij er nog zouden zijn. Je zou leger overblijven, en daardoor voller zijn. Dat nulpunt zou binnen bereik kunnen zijn.

Je zegt het een beetje snel, en veilig, maar je weet het niet. Doe je ooit het juiste, wanneer het moment daar is? Ben je ooit iets geweest in het leven van een ander dat er echt toe deed? Zei je ooit die enkele woorden die toen moesten gezegd worden? Alle keren dat je het niet deed, zijn niet moeilijk te herinneren. Maar deed je het ooit wel?

Tussendoor denk je aan het water. Hoe je zou zitten kijken naar het water. Hoe het beweegt. Hoe het naar je toe komt en zich weer terugtrekt in zichzelf. Hoe het water zichzelf nooit kan verlaten. Hoe de zee zich nooit uit jou zal kunnen terugtrekken. Hoe je ooit alleen jezelf terug zal kunnen geven.

En misschien zou je dan moeten zeggen, heel stilletjes: sssjjjjtttt, we praten niet meer, we zwijgen alleen nog maar.

Je zegt iets over de kinderen. Het is niet te zeggen.

En er zijn nog andere verhalen. Het doet je goed ze verteld te hebben, merk je later die nacht. Ze hebben je iets doen inzien. Je voelt je dankbaar.

Ben je trouw genoeg aan de zee? In de vloed kun je iemand zijn waar je verbaasd naar kunt kijken. Je weet soms niet dat hij er is. Maar blijft er nog genoeg eb over?

Je zou iets willen delen, maar je durft het niet. Misschien is het niet zo erg. Misschien wel.

De zee heeft je ooit een geheim toevertrouwd. Het blijft bij je. Elke dag zou het even door je hoofd moeten gaan.

En wat je te doen staat. Het is er. Je hebt een plaats daar. En waar het zich terugtrekt. Dat je er altijd zult kunnen blijven, als het water daar is. Ook dat zou je willen weten.

11 november 2011

Swing 42

Django speelt Swing 42. En het lijkt alsof alles zou kunnen kloppen. Die ene melodie die wordt vergezeld door een schaduwmelodie. Soms gelijk, soms even uit de pas. Er is iets, en er is ook nog iets anders. Misschien ga je af op de eerste, op wat je ziet, wat je denkt te zien. Misschien is de andere dichter bij de waarheid. Het is er allemaal, tussen licht en donker.

Je zit in een conferentie. De ene spreker na de andere. Sommigen zijn voorspelbaar, sommigen zijn veilig saai. En dan zijn er andere. De man uit een ver land in Latijns-Amerika vertelt, en laat de foto’s op het scherm vertellen. Wat je ziet, was je niet onbekend. En toch. Het raakt je meer dan je had verwacht. Hopelijk hebben de anderen je tranen niet gezien.

Wanneer je thuiskomt, zie je dat iemand een kaartje in je bus heeft gestopt. Kies Jezus. Meer staat er niet op. Niet wie je vraagt om voor Jezus te kiezen. Niet wat dat dan zou betekenen. Iemand heeft de moeite gedaan om het kaartje met de hand te tekenen. In het hartje zitten kleine glinstertjes. Er is iets met dat kiezen dat je niet begrijpt. Het zal aan jou liggen. Misschien is er wel een klein mirakel in de maak. Is in die knoest in het hout naast het kaartje geen beeltenis van iemand te zien? Is er geen halo? Is dat een teken? Je ziet wat je wilt zien. De werkelijkheid is saaier, leger, en daarom waarschijnlijk beter.

Door de avond, op weg naar een vergadering. Zou je je door je vermoeidheid heen kunnen praten straks? Je fietst rustig op het fietspad langs de fabriek. Alles lijkt hier heel even verlaten, afwachtend. De lucht is helder, de nacht wordt koud. Deze beweging is goed. Er is heel even niets meer dan dit, dit bewegen. Heel even zou je voor altijd willen verdwijnen in dit.

Van aan de kant kijk je toe, naar de duizend. Het zijn er geen duizend, maar dat maakt niet zo heel veel uit. Er hangt een zoemende ernst in de grote zaal. Een dochter van een vriend zal je later vragen wat je dan wel moet doen als je waarnemer bent. Waarnemen dus. Je doet dan ook je best om goed waar te nemen. Je rug laat zich evenwel ook waarnemen. Het uitzicht is mooi, maar het is tijd om te vertrekken.

In je droom loop je op de speelplaats van een school. Je moet om twee uur in een les zijn. Tot je verbazing ben je op tijd. Het is alsof je in je droom je droom gaat analyseren. Alsof je niet kunt geloven dat je dit keer niet verloren bent gelopen in je droom. Alsof het niet kan kloppen dat je dit keer je schoenen nog hebt. Naast de deur waar je binnen moet gaan voor de les zitten twee jongens gitaar te spelen en te zingen. Ze zingen een nummer van de zangeres die deze week optrad in het land. Je was er graag naartoe geweest eigenlijk. Je bent verbaasd dat zij het zo goed doen. Je zou even willen blijven staan luisteren, maar beseft dat je, hoe onverwacht ook, dus toch op tijd bent voor de les.

De man die op bezoek is op het werk ratelt aan een stuk door. Zijn Frans gaat zo snel dat je pas bij de vierde keer dat hij de naam Adam Smith gebruikt door hebt over wie het gaat. Het kan ook aan de th liggen misschien. (Even denk je nog aan die prof met het zware Poolse accent die steeds zei: “Do not pronounce zee th wrrrrongly.”) Voor hij weggaat, begint hij nog allerlei verhalen te vertellen over de planten die er staan. Dat die grote cactus goed is tegen elektromagnetische straling, zegt hij. Het enige wat je ooit over cactussen hebt onthouden, is dat je die niet mag geven aan een geliefde. Maar dat zal ongetwijfeld met een ander soort straling te maken hebben.

En ook al is het dan zogenaamd een vakantiedag, toch sta je even vroeg op de markt als anders, stel je vast. In de categorie zeer lichte afwijkingen, waarschijnlijk.

Django speelt How High The Moon. En je denkt aan de maan die je zag. En wat je dacht, en wat je verlangde. In de muziek is de maan frivoler, zo lijkt het toch. Maar wel heel aanwezig. Hij loopt alle kanten uit, maar komt steeds weer terug. En zo is het goed.

06 november 2011

Later

‘Je zou bijna kunnen zeggen dat we gestrand zijn hier.’
‘Ja, zo zou je het wel kunnen noemen.’
‘Ik vroeg me daarnet nog af hoe lang we elkaar nu eigenlijk kennen.’
‘Lang, toch al dertig jaar denk ik.’
‘Ja, zoiets moet het zijn. Het lijkt een eeuwigheid, en dat is het eigenlijk ook. Goed toch?’
‘Ja, heel goed.’
‘Het is iets als altijd op de achtergrond ergens aanwezig zijn. Veilig.’
‘Het is zo gegroeid op een of andere manier. En het werd vanzelfsprekend.’
‘Mijn dochter vertelde me gisteren nog dat ze met iemand zijn zo ingewikkeld vindt, vooral zo veel. Of je niet met een beetje kunt beginnen, en misschien bij een beetje blijven.’
‘En wat heb je gezegd?’
‘Dat ik het wel begreep wat ze bedoelde.’
‘Met beetjes beginnen, dat klinkt wel goed. Het hoort wel niet zo goed bij jong zijn.’
‘Nee, dat is zo. Maar bij haar gaan de dingen soms een beetje omgekeerd. Ze was altijd al een beetje oud. Waar dat vandaan kwam, heb ik nooit zo goed begrepen.’
‘Was jij ook zo toen je klein was?’
‘Iemand heeft me dat wel eens gezegd.’
‘Je dochter doet het goed, ze staat sterk in het leven.’
‘Soms weet ik het niet zo goed. Misschien wil ik haar toch nog altijd een beetje beschermen. Maar ik vertrouw wel dat ze zal komen waar ze moet zijn.’
‘Ze doet het goed, geloof me maar. En jij doet het ook goed.’
‘Ja? Ik weet het nooit.’
‘Weet je nog dat je vroeger altijd zei dat jij geen vader zou worden, dat je dat niet zou kunnen. En jij zei ook dat ik zeker wel een moeder zou worden. En zie, het is net omgekeerd uitgedraaid.’
‘Ik vind dat nog altijd jammer voor jou. Je zou het heel goed gedaan hebben.’
‘Wie weet. Het heeft geen belang meer nu. Het is wat het is.’
‘Het is eigenlijk wel spannend dat we hier nu vast zitten op deze plek. We hebben alle tijd.’
‘Misschien moeten we straks lijstjes maken van die dingen waar we het ooit nog eens over zouden hebben.’
‘Goed idee.’
‘Ik dacht nog vanmiddag dat ik me vroeger nooit het leven zou hebben kunnen voorstellen dat ik nu heb. Niet dat het zo bijzonder is, officieel dan. Voor mij nu is het gevuld en rijk, voor de jonge mij van toen zou het heel leeg lijken.’
‘Jij wou dus niet een beetje, maar veel.’
‘Niet zozeer veel, wel iets als normaal. Of wat ik dacht dat normaal was.’
‘Gelukkig is dat een woord dat je afleert met het ouder worden.’
‘Als ik dan je dochter zie, dan ben ik ook blij voor haar dat dit een andere tijd is. Ze heeft misschien andere twijfels in de plaats gekregen, maar toch.’
‘Als ik haar zie, en haar vrienden, dan heb ik een dubbel gevoel. Soms denk ik dat ik niet de toekomst wil hebben die zij voor zich hebben. En tegelijk kijk ik vol verwondering naar hoe ze bijna volleerd met de dingen omgaan.’
‘Ze hebben geen gebruiksaanwijzingen meer nodig, zo lijkt het soms.’
‘Misschien niet, maar zonder die dingen vind je daarom nog niet altijd wat je zoekt. En er is zoveel meer te vinden nu.’
‘Dat is waar.’
‘Heb je het niet koud trouwens?’
‘Nee hoor, helemaal niet.’
‘Dan is het goed, maar wel zeggen als het zo is, beloof je dat?’
‘Ja hoor.’
‘Weet je nog, dat feest toen in het bos?’
‘Natuurlijk, hoe zou ik dat kunnen vergeten.’
‘Iedereen moest een belofte doen, voor later.’
‘Dat was een ontroerend moment.’
‘Soms vraag ik me af of ik er eigenlijk al iets van terecht heb gebracht, van die belofte.’
‘Waarom twijfel je daar altijd aan?’
‘Dat weet ik niet. Het hoort erbij denk ik.’
‘Je moet echt niet te veel twijfelen, je doet het goed.’
‘Misschien moet je me daar straks nog iets over vertellen, maar nu nog niet.’
‘Eerst een ander verhaal nu?’
‘Ja, graag. Vertel maar iets.’
‘Er was eens…’

05 november 2011

Een roos

Terug naar huis door de stad. Je bent moe.

De trein zat goed vol. De man tegenover je zag er een beetje heftig in het zwart uit. Zou je dat gothic noemen? Geen idee. Indrukwekkende laarzen. Met een hele ring met pinnen erop. Waar zouden die voor dienen? Zou je dan efficiënter door een hoop brandnetels kunnen stappen? Geen idee.

In je hoofd de ene na de andere laten passeren. Zou het goed zijn met haar? Zou zij een rustige week gehad hebben? Zou hij schrik hebben voor wat hem te wachten staat? En zo verder. Alsof je even iedereen iets kunt zeggen. Alsof je hoopt dat ze het allemaal voelen, dat je even aan hen gedacht hebt.

Er ligt een roos op straat. Een mooie roos. Vers nog. Waarom zou ze hier liggen? Misschien gewoon gevallen, uit een tas. Misschien achteloos losgelaten. Ze deed wel alsof ze er blij mee was, maar eigenlijk wilde ze die bloem niet, en durfde ze het hem niet zeggen. Misschien het restant van een hevige ruzie. Hij wilde iets goedmaken, hij hoopte dat het nog kon. Maar zij maakte hem duidelijk dat het te laat was, dat hij niet meer moest afkomen nu. Wie zal het weten. Ze blijft eenzaam liggen.

Stiekem eens gaan kijken op feesboek. Je herinnerde je ineens iemand waarop je verliefd was toen je een jaar of dertien was. Hoe zou ze er nu uitzien? Je ziet haar foto, het is een schok. Ze ziet er nog een stuk ouder uit dan jij nu bent.

Een blaar op je vinger. Die buitenband wilde niet echt meewerken. Je dacht even snel die platte band te herstellen. De buitenband had beslist vandaag van het hardnekkige type te zijn. Uiteindelijk lukte het wel. Je kon net op tijd vertrekken om je trein nog te halen. Onderweg kwam je nog iemand tegen die je vroeg of je gehaast was. Je schaamde je een beetje, het leek zo onbeleefd, zo snel iemand voorbij lopen. Je kon moeilijk zeggen: het lag aan die buitenband van mijn achterwiel.

De nieuwe schoenen zijn een grote verbetering. Ze hebben extra veerkracht, wat ook aan de jouwe bijdraagt. Je veert door de straat.

Eerder die week in de bioscoop. Een heerlijke film. Rondom jou zit het vol met studenten. Mooie jonge mensen. Heerlijk om naar te kijken. Hoe ze bewegen, met elkaar praten. Ineens besef je: het zouden mijn kinderen kunnen zijn. Je laat die gedachte snel weer wegdrijven.

Iemand zien en even helemaal in de war zijn. Even blijven staan, iets zeggen. En dan weer verder.

Hoe je de avond daarvoor bijna zat te roepen tegen het televisiescherm. Iets als: nee, zo is het niet, zo moet je dat niet doen, waarom doe je het niet zo. De man in de serie hield niet echt rekening met wat je had willen roepen. Misschien had je het beter wel gedaan.

Bijna thuis. Je moet nog even het bruggetje over. Twee meisjes op een brug. Als je de brug nadert, zie je iets liggen, in het donker. Twee meisjes op een brug. Ze liggen daar dicht tegen elkaar. Naar de lucht te kijken. Te dromen. Ze giechelen als je voorbij komt, voelen zich een beetje betrapt. Je lacht terug. Je zou iets willen zeggen, maar doet het niet. Je hoopt dat ze van elkaar genieten, daar op de brug, in het donker.

04 november 2011

Het is

Even paniek, de titel in de krant niet goed gelezen. Het zou kunnen verdwijnen. Het. Het woord het. Het bleek om het lidwoord het te gaan, niet om het voornaamwoord. Oef. Het zou dus kunnen dat we ooit gaan zeggen ‘de paard’, en niet ‘het paard’. Het andere het, zoals in ‘het zou dus kunnen dat’ is niet echt bedreigd. Gelukkig maar.

Stel je voor dat het helemaal zou verdwijnen. Wat? Het. Het jeweetwel, het ik-kan-het-niet-zo-goed-uitleggen. Het het dat zo oneindig veel mooier is dan het gruwelijke ‘ik heb zoiets van’. Het het dat alles en niets kan zijn. Het het dat het hele mysterie van de menselijke existentie in zich draagt. Het het dat zich niet zomaar laat ontsluieren. Het het dat ons steeds weer ontsnapt.

Wat is dat het? Wie zou het weten. Zoals in: het is wat het is. Het beweegt tussen twee polen. Aan de ene kant kan er het nietszeggend gestotter zijn. De woorden die even worden neergelegd in de ruimte omdat de stilte ondraaglijk wordt. Maar terwijl ze uitgesproken worden, wijzen die woorden misschien ook op het niets te zeggen hebben, het niets meer te zeggen hebben, het al lang niets meer te zeggen hebben. Of misschien wel op de zenuwachtigheid van het nog niets durven zeggen, van het elkaar nog verlegen aftasten, het bang zijn dat elk vroeg woord de toegang tot de huid zal verhinderen. Je weet het niet. Aan de andere kant kunnen die paar woorden ook de uitdrukking zijn van een moeizaam verworven boeddhistisch inzicht. De dingen zijn soms wat ze zijn. En die dingen die je toch niet kunt veranderen kun je misschien gewoon aanvaarden. Naar de dingen kijken zoals ze zijn, zonder illusies, zonder de schaduw van het ego. Het zou allemaal kunnen zitten in ‘het is wat het is’.

Er is veel het dus. Zoals in: hij heeft het helemaal. Wat heeft hij dan? En zou het niet beter zijn om die vraag niet te beantwoorden? Het het waar het hier over gaat, is niet te vatten. Het zou moeten aanzetten tot rollen met de ogen, een veelbetekenende knipoog of zelfs een licht openvallende mond. En als de hij in kwestie het ook echt heeft, zullen zijn bewonderaars of bewonderaarsters het onmiddellijk beamen: ja, hij heeft het helemaal.

Of ook: ik heb het zitten, ik heb het voor u. Wat heeft zich dan onder je huid genesteld als je dat zegt tegen een verblindend mooie vrouw? En waar zou zich dat het precies bevinden in je lichaam? Zou je het chirurgisch kunnen verwijderen, om het daarna op een schaaltje te leggen? Zou je er dan naar kunnen komen kijken? Kijk, daar ligt het. Waarop een ander kan zeggen: had ik het maar.

Het leven is volstrekt ondenkbaar zonder het, ook al is het niet te benoemen. Soms zit je in lichte wanhoop voor je uit te kijken. Je weet niet hoe je die dwingende vraag van een geliefde moet beantwoorden. Je ziet het in alle onbestemdheid zo voor je, als een tastbaar zwart gat in je buik of je hoofd. Je voelt het in alle hevigheid. En je kunt alleen zeggen: ik kan het niet uitleggen. De ander blijft aandringen, wil waarheden, wil woorden, wil bekentenissen, wil bewijzen van definitieve overgave, wil bevestiging van wat al lang duidelijk was. En er komt alleen: ik kan het niet uitleggen, je moet me geloven.

Of je ligt ’s nachts in je bed, alleen in het huis. Je wordt wakker, en ineens is het daar. Een onbeschrijflijke, door het huis sluipende angst. Die schuift naast je in het bed of blijft ernaast staan, jou aankijkend, en vooral niets zeggend. Het is er dan, even reëel als ongrijpbaar. Er is niet gewoon jouw gevoel in jouw lijf, het is daar, daar in de kamer.

Of omgekeerd. Op een onbewaakt moment, al lang niet meer verwacht, weet je het ineens. Heel je leven dacht je dat het moment van het inzicht in het het ooit zou komen. Maar het kwam niet. Je ploeterde maar verder door de modder van het leven. Het besef groeide dat het grote inzicht nooit zou komen. En toch, soms, in dat ondeelbare moment, is het alsof de sluier van wat een waarheid zou kunnen zijn, heel even gelicht wordt. Heel even denk je dat je de dingen begrijpt. Heel even denk je dat je het gezien hebt. Heel even lijkt het alsof het wel degelijk zou kunnen bestaan.

Misschien heeft het wel te maken met alles wat ons menselijk maakt. Misschien zou bij wijze van spreken het woord het helemaal kunnen verdwijnen zonder dat het zelf ooit kan verdwijnen. Trouwens, waar zouden de woorden naartoe gaan die verdwijnen? Is er ergens een hemel van verlaten en verweesde woorden? Zou je er naartoe kunnen gaan? (Nog zo’n woord trouwens, het woord er. Nachtmerrie voor al wie ooit onze mooie taal probeert te leren. En wie ze al verworven heeft, gaat er zo achteloos mee om…) Zou je in die hemel die woorden in je armen kunnen nemen en eindeloos wiegen? Zou je vergiffenis kunnen vragen voor het laten uitdoven van die woorden die ooit zo onvatbaar onmisbaar waren? Zullen we het ooit weten?

Het is. Dat is wel het minste.