27 september 2015

Hoe gaat dat, de tijd die verder gaat


Goede vriend Willy

Bijna had ik gezegd: het was weer jouw feest vandaag. Het zou gemakkelijker zijn als ik dat kon zeggen. Jij zou waarschijnlijk antwoorden: maar natuurlijk, het was toch de bedoeling dat het een feest zou zijn, of zoiets. Een beetje dan. En het feit dat ik in de war ben over de openingszin van mijn jaarlijkse brief aan jou is misschien wel een goed teken. Het wil zeggen dat ik gedacht heb aan het leven. En dat was alleszins iets dat je wou, denk ik toch.

We waren weer daar dus, vandaag. Honderden mensen kwamen langs om te fietsen, of te wandelen. Waar ik zat, was het een beetje frisjes, ik moet het toegeven. Maar ik was er in warm en dierbaar gezelschap. Soms, als de mensen elkaar verdrongen om toch maar zo snel mogelijk ingeschreven te worden voor de fietstocht, dacht ik wel: wees nu toch eens een beetje rustig en respectvol. En toen dacht ik dat ik jou hoorde zeggen: ‘Jan, je bent oud aan het worden, het is toch leuk die chaos!’
Maar ik heb ook onnozel gedaan natuurlijk, een klein beetje toch.

Ik moet je bekennen dat ik altijd een beetje verlegen ben, als ik daar ben. Ik laat dat natuurlijk niet merken. Het voelt als een voorrecht om daar te mogen zijn. Ik zou graag deemoedig het hoofd willen buigen voor het leven. Ik zie daar, elk jaar opnieuw, mensen die een dierbare verloren aan diezelfde kloteziekte die jou trof. Ze zijn daar telkens weer, en ze herdenken niet zomaar, ze herleven ook, in de zin van het leven verder zetten. (Ik zie nu voor me hoe je je ogen zou samenknijpen om verder aan de slag te gaan met dat woord her-leven, het zou iets voor jou zijn.) En ik zie daar, mensen die de ziekte al in hun lijf hebben. En ik zou dus eigenlijk alleen het hoofd willen buigen, of zoiets. (De tranen komen altijd pas wanneer ik weer thuis ben, en me aan het schrijven zet, van mijn brief aan jou.)

Het is raar, of misschien niet, maar elk jaar verloopt het ongeveer zo. Als ik vertrek van daar, en de hoek omdraai van de school waar we samenkomen, weer op weg naar de trein, komen er zoveel beelden in mijn hoofd. En dit jaar was er deze zin: ik weet niet goed hoe dat gaat, de tijd die verder gaat. Ik schrok zelf een beetje van die zin, maar dat hij komt, dat zal dus wel iets willen zeggen.

Men zegt het wel eens, nogal simplistisch, dat het leven verder gaat. En dat is natuurlijk ook zo, en dat heeft ook iets dat heel mooi is. Maar soms vind ik het ook verwarrend. Het zal wel het kind in mij zijn, maar soms weet ik niet goed of ik iemand die gestorven is in mijn hoofd ook ouder moet laten worden. Meestal niet. Meestal is het goed om het beeld te houden van hoe het was. Maar vandaag was het op een bepaald moment ineens alsof je naast me zat zoals je nu zou zijn, als je nog zou leven in dit leven. (Ik weet dat die zin ook wat verwarrend is, maar ik krijg het even niet beter uitgelegd.) Alsof je dus gewoon al die jaren verder ouder zou zijn geworden. En het klopte heel erg, al kan ik niet uitleggen waarom.

Terwijl je naast me zat, was ik aan het kijken naar je kinderen. Aan je kinderen kun je zien dat de tijd verder gaat. Het is mooi, en troostend. En soms doet het je schrikken. Misschien schrik ik er soms van omdat ik zelf geen kinderen heb. Op een bepaalde manier is het gemakkelijker je eigen jaarringen te zien in kinderen, van jezelf of een ander, dan in jezelf. En, in een moment van dapperheid, wou ik het je vragen. Is het niet mooi, te zien hoe het leven verder gaat? Kijk, ze zijn allemaal daar. Zoveel mooi leven. En ik voelde hoe de ouder geworden jij zat te glimmen, met een ingehouden glimlach. En tegelijk was het alsof ik voelde hoe de niet ouder geworden jij tranen in de ogen kreeg. (Ik kan het weer niet uitleggen, maar iets in die aard.)

Je kunt tegelijk aanwezig en afwezig zijn. Dat voel ik elk jaar daar. Soms voel ik hoe je daar rustig rondloopt, zonder iets te zeggen, en af en toe knikt. En soms verlies ik je even uit het oog. Soms is het ook zo alsof ik je, als de trein al terug is vertrokken, daar beneden ergens zie fietsen, helemaal alleen. Misschien is dat wel het antwoord op de vraag wat het betekent, dat de tijd verder gaat. Dat je tegelijk aanwezig en afwezig kunt zijn.

De werkelijkheid, met de tijd daarin, het heeft iets dwarsigs. Soms zou je een mooie zin willen kunnen maken die de tijd even stil zou kunnen leggen. Een zin die alles heelt, weer heel maakt. Maar ook dat verlangen is gedoemd om te falen natuurlijk. Dat is ons lot. Jij had ook wel iets dwarsigs. En als ik daaraan denk, besef ik dat het misschien niet zo erg is dat ik die ene zin niet kan bedenken.

Misschien geldt het trouwens ook wel voor mij, en voor ons allemaal die er waren, dat we aanwezig en afwezig tegelijk waren. Gedachten hier, en gedachten daar. We zagen onszelf, en we zagen jou. En we zagen hoe de tijd verder ging, en we begrepen dat niet helemaal, alleen maar een beetje. We zagen het leven, en we zagen de dood, herinnerd of aangekondigd.

Dat we het leven zouden vieren, ik denk dat je dat wilde. We doen ons best, denk ik. Een beetje stotterend in mijn geval. Maar dat zou je niet zo erg vinden, denk ik. Het lukt me nooit helemaal, de brief schrijven die ik ergens voor me zag. Maar volgend jaar schrijf ik er weer een, dat is ook al iets.

24 september 2015

Agnetha

Ik kwam haar tegen bij de schoenmaker. Ik was daar om mijn sandalen op te halen, maar ze waren nog niet klaar. Niet zo erg. Dat kon nog wel wat wachten. En daar stond ze ook te wachten, net voor mij, Agnetha. Ze vroeg aan de schoenmaker of hij dat paar schoenen nog eens op kon lappen. Voor de vierde keer. Hij zou het proberen, zei hij, al zou het niet gemakkelijk zijn. Soms verslijten dingen echt. Ik heb het er soms ook moeilijk mee. En dat is wel een beetje raar. De herfst is begonnen, en dat doet me wel iets. Het gevoel van de veranderende seizoenen, de vergankelijkheid. Onlangs hoorde ik nog, in een panel dat ik moest voorzitten, een schrijfster zeggen dat mannen iets hebben met vergankelijkheid. Te veel, volgens haar. We hadden samen een boekje gelezen met ‘gedichten die mannen aan het huilen brengen’. Ik vond het wel een mooi boekje. Maar zij had het lastig met de keuze van de gedichten door al die mannen. Ze lijken wel geobsedeerd door vergankelijkheid, iets in die aard zei ze. Vrouwen, die zelf het leven geven, hebben meer iets met het leven. Ik geloof dat ze dat zei. Het was een uitdagende gedachte, moet ik toegeven. En officieel heb ik eigenlijk ook wel iets met vergankelijkheid. De gedachte heeft iets troostends. Ik voel me dan een deel van de natuur, en de natuur lijkt dan een deel van mij. Maar dat dingen als sandalen of schoenen gewoon echt kunnen verslijten, en op een bepaald moment niet meer te herstellen zijn, dat blijft erg moeilijk.

Maar goed, Agnetha dus. Toen ik uit de winkel kwam, stond ze me op te wachten.

‘U kent mij niet, maar ik u wel. Het is te zeggen: ik heb uw stukje gelezen over de trein. De trein van 8.34 uur, en dat met rust gelaten worden. Ik vond het wel heel mooi eigenlijk. Het is alsof u zei wat ik ook denk soms, maar ik krijg dat nooit zo gezegd. Bedankt daarvoor.’

Het maakte me heel verlegen. Ik maak het wel eens mee, dat iemand me bijna in mijn oor fluisterend komt zeggen dat zij of hij (hoewel het meestal een zij is) een stukje van mij heeft gelezen. En dat maakt me dus altijd heel verlegen. Haar stralende glimlach hielp niet echt, in dat verband.

Maar ik had me die dag voorgenomen iets dappers te doen, wanneer het zich zou aandienen, en dus stelde ik haar voor een koffietje te gaan drinken, aan de overkant van het kruispunt. Er is daar een leuk tafeltje bij het raam.

Ze vertelde me dat ze eigenlijk wel graag wat vastigheid wilde in het leven. En vooral in haar werk, op dit moment.

‘Je krijgt dat tegenwoordig altijd maar te horen, dat je flexibel en mobiel moet zijn. Een vaste betrekking, dat is echt fout of zo. Maar ik denk dan: jullie hebben gemakkelijk praten. Jullie moeten niet in je eentje voor twee kinderen zorgen met zo’n laag inkomen als ik heb. Qua flexibiliteit in het bedenken van hypercreatieve oplossingen in het rondkomen met weinig geld heeft niemand mij iets te leren, en zeker niet die venten in chique pakken die mij komen vertellen hoe geweldig het is om mobiel te zijn op de arbeidsmarkt.’

Ze had de voorbije jaren al heel wat verschillende jobs gedaan.

‘Een van de laatste dingen die ik gedaan heb was matrassentestmevrouw. Dat is een beetje vergelijkbaar met wat een verkoopster in een lingeriewinkel soms meemaakt. Als er dan een man is die een lingeriesetje wil gaan kopen voor zijn vrouw, dan vraagt men welke maat zijn vrouw heeft. Hij weet dat natuurlijk niet, en begint prompt te kijken naar de borsten van de verkoopster. Hij vraagt dan aan die mevrouw welke maat zij heeft, en probeert in te schatten of ze even groot zijn als die van zijn vrouw. Hij kan waarschijnlijk moeilijk vragen of hij eens even mag voelen. Dat is naar het schijnt trouwens wel erg goed tegen de stress, borsten vasthouden.’

Ik begon me stilaan af te vragen waar haar verhaal naartoe ging, en keek terwijl strak in haar ogen, zo andere delen van haar lichaam vermijdend. Dat is niet altijd gemakkelijk, in het algemeen, of zoiets.

‘Maar soms heb je dus ook in een matrassenwinkel mannen die een nieuw bed of nieuwe matrassen komen kopen. En je moet dat dan testen, want die matrassen tegenwoordig, dat is allemaal aangepast aan de lengte en het gewicht en al die dingen. Als er dan zo’n man alleen in de winkel komt, moet je eigenlijk ook iets weten over zijn vrouw (of man natuurlijk). En dat heb ik dus een tijd moeten doen, in zo’n matrassenwinkel. Ik moest daar vooral bestellingen verwerken en uitrekenen in welke volgorde de techniekers de matrassen en bedden thuis bij de klanten moesten afleveren. Dat is ook zo’n test die je altijd krijgt als je gaat solliciteren en je moet van die psychologische tests doen, de boodschappentest. Ik ben daar ondertussen zeer goed in, en dat komt dan van pas in zo’n winkel. Maar als er zo’n man was in de winkel, dan kreeg ik een belletje, en moest ik dus naar dat bed komen om naast die man te gaan liggen. Zo konden mijn collega’s, en die man zelf ook, het bedgevoel inschatten. Ooit vroeg een van hen me of ik dat ook bij hem thuis kon, maar dat zag ik niet zo zitten.’

Ik moest haar bekennen dat ik ook een van die mannen ben. Het is te zeggen: was. Een aantal weken geleden ging ik nieuwe matrassen bestellen voor mijn bed. Volgens alle reclames moet je dat doen na tien jaar. Dus heb ik na vijftien jaar beslist toch maar nieuwe matrassen te kopen. En de verkoopmevrouw in de winkel moest me allerlei vragen stellen. Heel voorzichtig, en zich al preventief verontschuldigend, vroeg ze hoe lang ik ben, en ook hoeveel ik weeg. Ze stelde me voor een mediummatras te nemen. Toen moest ik op een ander bed gaan liggen, met een mediummatras. Dat lag wel lekker trouwens. En toen vroeg ze, nog voorzichtiger, hoe het zat, of eigenlijk hoe het lag met mijn partner. Ik antwoordde haar dat aan de andere kant van het bed op dit moment meestal mijn beer ligt, en dat een eventuele partner zich toch zal moeten neerleggen bij een mediummatras, zelfs op een mediummatras. Waarop ze zich nog meer verontschuldigde, en ik haar zei dat dat voor niets nodig was. Als er een matrassentestmevrouw in de winkel was geweest, zou ik waarschijnlijk heel verlegen geworden zijn. In elk geval, de matrassen zijn deze week geleverd, en ze liggen geweldig, echt waar.

Agnetha vertelde nog meer over alle mogelijke andere rare jobs die ze had gedaan. Ze hield de moed erin, maar het was duidelijk dat het niet gemakkelijk was voor haar.

‘De feesten in december, dat is de moeilijkste tijd. Dat ik zelf mijn schoenen vier keer laat oplappen, dat is niet erg. Maar ik wil niet dat mijn kinderen iets moeten missen, of dat ze het idee krijgen dat ze minder zijn dan andere kinderen.’

We hebben daar nog een hele tijd gezeten. De koffie was lekker. Haar verhaal maakte me een beetje verdrietig, maar ze zei dat dat niet hoefde. Alles zou in orde komen, het kon alleen nog maar beter gaan.

20 september 2015

Zo van die dingen


Dingen die je niet zo goed begrijpt.

Dat sommige mensen soms zo alleen aan zichzelf kunnen denken. En dat blijkbaar ook alleen maar normaal vinden.

Dat de vrouwen in de films van Almodóvar altijd zo mooi zijn. (Gelukkig maar.)

Sommige dingen van de liefde.

Dingen die je niet zo goed kunt.

Niet denken aan mensen die je dierbaar zijn of geweest zijn.

Niet roepen tegen de televisie als vier Belgische milieuministers een actie openen die burgers oproept hun stem te laten horen aan de onderhandelaars voor een klimaatakkoord in Parijs. (Iets als: als je zelf verantwoordelijk bent voor dat beleid, als je zelf doelbewust jarenlang voorkomt dat er nog maar een akkoord op intra-Belgisch niveau komt, als je er bijna trots op bent dat andere landen het nog slechter doen dan het jouwe, als je zegt dat je de doelstellingen zult halen op basis van een boekhoudkundige truc, … zou je je dan niet een heel klein beetje moeten schamen als net jij de burgers oproept om de onderhandelaars voor dat akkoord onder druk te zetten?)

Zo met de zijkant van je mes een teentje knoflook persen zoals Jeroen Meus dat altijd doet.

Doen alsof het je helemaal niets kan schelen als je nog geen derde stukje van de week hebt geschreven. (Waarom zou je dat moeten doen?) (Alleen omdat je jezelf dat ooit zo had voorgenomen.) (Is dat dan niet een beetje onnozel?) (Ja.)

Niet meteen reageren als iemand weer eens het woord ‘weerhouden’ verkeerd gebruikt. (Het toch doen, het niet reageren dus.)

Dingen die je een beetje bang maken.

Af en toe denken dat de veranderingen de volgende veertig jaar van je leven (even een beetje ambitieus zijn) zo snel zullen blijven gaan dat je de verwondering van je grootvader zou kunnen verliezen, een beetje toch.

Mails krijgen van ICT-mensen of mensen die de helpdesk zijn van de website die jij onderhoudt. De hele tijd denken dat je iets verkeerds zult doen, iets op een verkeerde manier hebt uitgelegd, ongetwijfeld al iets verkeerds hebt gedaan, niet zult kunnen verbergen voor de rest van de wereld hoe dom je bent. (Overigens heel erg blij zijn dat die overigens ook heel vriendelijke mensen jouw probleem zo vakkundig en snel en vriendelijk hebben opgelost. Je bent blijkbaar bang van jezelf.)

Dingen beloven waarvan je vindt dat je ze moet doen, maar waarvan je weet dat ze je misschien wel een beetje bang zullen maken. En daar dan niets over zeggen.

Dingen die je ook vandaag niet gedaan hebt.

De was. Je had het je nochtans voorgenomen.

De dampkap in de keuken schoonmaken. Stond eigenlijk nog op het lijstje nuttige dingen van de vakantie.

Alle artikels over lifestyle lezen in de weekendmagazines van de kranten. (Eigenlijk nog steeds vinden dat dat een beetje decadent is, zoveel aandacht voor luxe.)

Die en die en die en die een berichtje sturen met de boodschap: ik dacht aan je, hopelijk gaat alles goed met jou.

Us

Stel dat je een treinreis van enkele uren voor de boeg hebt. Je begint aan de eerste bladzijde van het boek dat voor je ligt. Je had het daar – uitstel van genot – nog enkele minuten laten liggen, om er vol verwachting naar te kijken. En bij aankomst denk je: hoezo, zijn we er al? Het helpt overigens nog dat de personages in dat boek regelmatig in een trein zitten of met andere middelen onderweg zijn. Soms zul je in de trein je best moeten doen om niet hardop te lachen, of om te verbergen dat je een traan moet wegpinken. En wanneer je in de trein zit, aangekomen bij de laatste bladzijden van het boek, hoop je stiekem dat de trein wat trager zal rijden en het boek nog wat dikker zal worden.

Us, van de Britse auteur David Nicholls (vertaald als Wij) is zo’n boek. Een beetje gemakkelijk zou je het kunnen omschrijven als een ‘romcom’. De omwentelingen van liefde op middelbare leeftijd. De verwarrende tocht door het duister die het hebben van kinderen kan zijn. De confrontatie met je eigen falen in de liefde. En dat alles in een schijnbaar lichte toon, vol van Brits understatement. Hilarische momenten afgewisseld met voorzichtig geschetste tragiek. Met heel veel inzicht en mededogen voor het leven van mensen ergens halverwege. Maar tegelijk ook zonder toe te geven aan de verwachtingen die bij het genre zouden kunnen horen.

Us is het verhaal van Douglas, Connie en Albie. Douglas is een biochemist die in een bedrijf werkt en zichzelf niet zou omschrijven als de meest romantische man van de wereld. Goed georganiseerd, een beetje een nerd, een lichte neiging tot controle, geen held. Connie had als jonge vrouw een veel wilder leven dan Douglas. Ze was kunstenares, en werkte later voor een kunstgalerij. Ze is flamboyanter, chaotischer en heeft minder de behoefte om de stroom van het leven te organiseren. Hun zoon Albie gaat vertrekken naar de universiteit. Douglas en Connie hebben beslist dat ze samen met Albie een soort culturele ‘grand tour’ van Europa gaan maken, als een inwijdingsritueel in het grote leven voor hun zoon. Op een nacht zegt Connie tegen hem dat hun huwelijk een eindpunt heeft bereikt. Ze besluiten dat de reis toch door zal gaan. Douglas ziet daarin een ultieme kans om zijn huwelijk te redden en stort zich op de voorbereiding.

De reis zal onder meer via Parijs, Amsterdam en München naar Venetië en verder gaan. Albie is van in het begin niet erg overtuigd van het hele project. Douglas is zenuwachtig en wil iets te zeer zijn best doen om alles bijzonder te maken. Een en ander gaat fout, en in Amsterdam trekt Albie er in zijn eentje van door met een hippe straatmuzikante. Douglas en Connie doen nog even alsof ze samen de reis verder zullen zetten, maar dat voornemen strandt. Douglas beslist uiteindelijk om in zijn eentje achter zijn zoon aan te reizen om hem terug te vinden.

Het hele verhaal wordt verteld door de ogen van Douglas. Dat gebeurt in korte hoofdstukjes die afwisselend de belevenissen in Europa beschrijven en terugblikken op alle fases van zijn huwelijk met Connie. Douglas houdt heel erg veel van zijn vrouw en zijn zoon. Hij heeft nooit helemaal begrepen waarom zij voor hem heeft gekozen. Soms is zijn vrouw een wereld die hij niet kan bevatten of begrijpen, en dat geldt nog meer voor zijn zoon. Hoe hij ook zijn best doet, hij kan soms niets dan toeschouwer zijn en zien hoe zijn vrouw en zoon een vertrouwensband hebben die hij niet kan bevatten. Ondanks een regelmatig gevoel van falen gaat het leven verder. Er is tevredenheid, er is uitzicht op een nieuwe fase in hun leven, nieuwe rollen, … Tot ineens zijn vrouw hem zegt dat iets voorbij is. Douglas beseft dat hij zoveel niet gezien heeft. Het besef van een einde bij Connie wordt niet geuit in bitterheid of verwijt, het is veeleer een rustige vaststelling.

Tijdens het lezen merk je nauwelijks hoe ingenieus het geheel is opgebouwd. De hoofdstukjes volgen elkaar met een vanzelfsprekend ritme op. Je beweegt heen en weer tussen toen en nu en krijgt een eindeloze reeks anekdotes uit de levens van deze mensen. Douglas vertelt het allemaal een beetje onderkoeld en met veel zin voor ironie. Een beetje preuts ook wel. Maar steeds met erg veel oog voor detail. En met veel liefde (met te korte armen). Douglas en Connie zijn eigenlijk twee behoorlijk tegengestelde karakters, maar je voelt hoe ze wel bij elkaar passen, en tegelijk ook weer niet.

De toon lijkt dan wel licht en tragikomisch, de personages blijven altijd aan deze kant van het cliché. Douglas zit een beetje hoekig en onaangepast in de moderne tijd, en zal dat ook blijven doorheen het hele boek. Connie houdt duidelijk nog van Douglas, maar dat wil nog niet zeggen dat ze daarom klokken kan terugdraaien.

Douglas is onhandig in de liefde, maar tegelijk ook heel oprecht. Het is ontroerend hoe hij de liefde van zijn vrouw wil terugwinnen. Maar het is even mooi hoe hij iets wil zeggen of duidelijk maken aan zijn zoon.

Het boek gaat over liefde, en als lezer ga je ook heel erg houden van het boek en van de personages. Het brengt je regelmatig dicht bij je tranen. Het beweegt licht tussen herfst en lente. Het kruipt meer onder je huid dan je wilt toegeven en doet je glimlachen door zoveel tedere wijsheid.

Gelukkig zijn er treinen.

19 september 2015

Kant

Je leest iets. Het raakt je. Je zit net niet te snikken voor je scherm. Je kunt ook aan de binnenkant van je ogen huilen blijkbaar.

En je was van plan nog een stukje te schrijven over dat boek. Het is voor later.

Telefoon. De nieuwe matrassen worden volgende week geleverd. Wie weet gebeurt er dan wel iets spectaculairs, qua slapen. En dromen.

Na de kine is het steeds alsof je lichaam een beetje opgeladen is. Met een soort statische energie. De mevrouw naast je in de trein zit met haar arm tegen de jouwe. Terwijl ze de test Engels van haar leerlingen verbetert. Haar beweging zorgt voor tintels. Snel op je bestemming aankomen is niet altijd fijn.

Na een lange en hevige discussie, een samen zoeken naar de waarheid ongetwijfeld, zegt je collega: ‘Jij bent zonder twijfel een Kantiaan.’ Je zou het categorisch willen ontkennen, maar je voelt het als je plicht om trouw te blijven aan de waarheid. Misschien heeft hij dus wel gelijk.

Je belt om te vragen hoe het nieuws was dat ze eerder die dag te horen heeft gekregen. Niet goed.

Je belt aan. Twee meisjes doen de deur open. Het ene meisje roept: ‘Jij bent gegroeid!’ Jij zegt: ‘Volgens mij zijn jullie gegroeid.’ Maar ze blijft erbij: ‘Nee, jij bent gegroeid, waauw.’

Twee meisjes zitten rustig en geconcentreerd hun frangipanetaartje op te eten. Waarna een gesprek onder frangipanedeskundigen begint over de al dan niet en al dan niet voldoende aanwezigheid van confituur in het eerder genoemde taartje.

Je zou iets willen zeggen.

De mevrouwen achter het raam doen hun best om klanten te lokken voor de ochtendshift. Hoe zou het nog met Victoria zijn, denk je.

‘Goedemorgen, bonjour!’ De mensen in de postkamer beneden denken waarschijnlijk: ‘Diene hollander is weer daar.’

Je belt haar nog eens op. Jullie spreken af dat ze alleen maar hippe hoofddoeken zal dragen. (Het doet goed om even te kunnen lachen.)

Een stukje schrijven dat al enkele dagen zat te broeden in je hoofd. Niet goed weten of het nu eigenlijk geworden is wat je dacht dat het zou worden. Die ene samenhang zag je pas nadat het er helemaal stond.

Had je dat wel moeten vertellen? Over die diepe gedachten die je eigenlijk liever voor jezelf wilde houden? (Iets met jezelf in vraag stellen.)

Dat sommige vergaderingen een beetje uitlopen, het is te overleven. Maar als het de vierde avondvergadering in een week is, en als je even na half twaalf, op een vrijdagavond, kunt zeggen dat de vergadering voorbij is, dan kan het zijn dat je zelfs te moe bent om blij te zijn.

’s Morgens vaststellen dat de nacht na de late avond kort was, gezien de morgen vroeg is.

Je zou iets willen doen.

Het moppenboek deel 2, deel 3, deel 4. Ze zijn blijkbaar niet meer aanwezig in de winkel.

Had u nog meer postzegels nodig? Die vraag krijg je altijd als je een pakje afgeeft aan de mevrouw in het postkantoor. Doe maar zo’n reeksje, zeg je, zoals steeds. Het is goedkoper voor het pakje. Maar je moet dan eigenlijk wel nog meer brieven schrijven om de rest van dat reeksje nuttig te gebruiken.

Je tikt het antwoord extra traag, of zoiets. Of met een zachtere aanslag op de toetsen.

De mannen rond de tafel. Een fijn gesprek. Iets met de eerste zin van De Toverberg. Iets met een nachtmerrie, blijkbaar. Iets met Breaking Bad. Iets met het juiste citaat uit een nieuw boek. Iets met gewetensvragen. Iets niet met Twitter. Iets met het niet weten. Iets met twijfelen aan jezelf.

Toch maar een berichtje sturen dat je te moe bent om nog naar het feest te komen. Zo ver fietsen, je ziet het net niet meer zitten. (Je ziet jezelf wel liggen, of zoiets.)

Je ziet een berichtje dat ze weer thuis is, weer hier, na het verre Afrika. Mensen die terugkomen van een reis, dat is altijd een goed plan.

Tijd voor druiven.

13 september 2015

Nat

‘Een beetje nat was ik wel daarnet, amai.’
‘Dat was wel het betere werk, qua buitje. Ben je weer helemaal opgewarmd nu?’
‘Ja hoor, helemaal.’
‘Ik voel me al bijna schuldig dat ik je gebeld heb.’
‘Dat is niet nodig, integendeel. En voel jij je al terug wat beter? Ben je weer terug?’
‘Ja, toch een beetje.’
‘Op een of andere manier paste het wel bij deze zondag. Het klopt wel, of zoiets.’
‘Ja? Dan is het goed.’
‘Van de week had ik nog een droom die ik je wilde vertellen. Ik zat in een trein, of een bus, of een auto, dat weet ik niet meer. En alles voelde zo dicht, zo opgesloten. Ik wou roepen, maar ik had geen stem. Ik klopte op de ruiten, maar er gebeurde niets. En ineens stopten we, en ik kon uitstappen. En daar zat jij, te wachten, gewoon, alsof het heel normaal was.’
‘En kwam je stem weer terug?’
‘Ja, na een tijdje.’
‘Waarom had je hem nog niet verteld?’
‘Ik weet het niet. Misschien wou ik je niet storen, of niet overvallen met mijn droom.’
‘Je had het mogen doen.’
‘Ik weet het wel.’
‘Vanmiddag overviel het me ineens hier. Het was al de hele dag stil. Maar dat was goed. Het was goed, zo het ene ding netjes na het andere. Geen dingen tegelijk. En dan dat boek. Ik was er al enkele dagen naar aan het uitkijken, om die laatste bladzijden te kunnen lezen. Vandaag dus. En hoewel ik al al die andere bladzijden had gelezen, dat hele verhaal, overviel het me nu ineens.’
‘Wat?’
‘Het maakte me ineens zo verdrietig. Het verhaal van dat gezin, heel mooi eigenlijk. En plots besefte ik: die man en die vrouw, ze zijn ongeveer mijn leeftijd. En het leek alsof dat hele leven in dat boek plots een soort gat in het mijne was. Ik kan het niet uitleggen. Ik voelde me plots zo alleen. En misschien ook wel een beetje mislukt of zo.’
‘Dat laatste is toch helemaal niet zo, dat weet je zelf ook wel.’
‘Ja, natuurlijk wel. Heb jij dat dan nooit?’
‘Ja, soms wel.’
‘Ik zat hier, en op een bepaalde manier leek het zo eenvoudig. En iets in mij zei dat ik voor een keer eens eenvoudig moest doen. En zie wat er gebeurde.’
‘Goed gedaan. Ik zou het niet durven, denk ik.’
‘Iemand zei het me onlangs nog, hoe belangrijk het is je veilig te voelen. En ze had gelijk. Soms wil ik dat niet weten, het niet zien of zo, maar het is wel zo, zeker voor mij.’
‘Voor iedereen toch? Alleen praten we er weinig over.’
‘Misschien wel.’
‘Mijn situatie is anders dan de jouwe, maar dat zondaggevoel van jou, dat komt soms ergens midden in de nacht naar mij. En dan kun je weinig of niets doen, alleen wachten.’
‘Je kunt altijd bellen.’
‘Jaja, zal wel.’
‘Ik meen het.’
‘Het is al goed. Het is wel rustig nu. En, ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken, maar het voelt zo oud als wij zijn. Begrijp je wat ik wil zeggen?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Dan is het goed.’
‘Zullen we nog iets drinken?’
‘Ja.’

12 september 2015

Woordplek

Al enkele dagen. Verlangen. Naar de woordplek. Waar je nu eindelijk bent.

Het kan pijn doen. Verlangen.

Vanuit het raam, zeven hoog, zie je de boeren beneden. Om een of andere reden vind je het toch een beetje een raar zicht, een roze tractor.

Het is jaarmarkt in jouw stad. Wat je ziet, op weg naar huis na het werk, zoals elk jaar, lijkt je alleen maar te bevestigen in je vermoeden van onaangepastheid, of ongeschiktheid voor de wereld. Als dat de wereld is tenminste.

Je hebt nog wel een bijzondere, eigenlijk gênante herinnering aan de dag van de jaarmarkt. Iets met zaad. En verlegen. En een poging tot sirene.

Goede voornemens voor de week. Zoals daar zijn: de zelfmassage voor gevorderden. Allerlei stukken van je nek en je schouders onder handen nemen, elke avond. Of beter: onder vingers.

Het verhaal weegt op je. Iemand is ziek. De ziekte. Niet om jou, dat wegen. Maar omdat je zo graag had gewild dat de kosmos (bij gebrek aan hogere instanties) haar voor de rest van haar dagen alle leed (of toch zoveel mogelijk) zou hebben bespaard.

In een vergadering. Iemand brengt verslag uit over een internationaal congres, ergens ver weg, met een zillion sprekers en workshops en network opportunities. Over de trends in het leren. Je hoort dingen als nano teaching. En nog veel meer flitsends, of zoiets. Het maakt je eigenlijk alleen maar diep verdrietig. Na lang twijfelen zeg je het ook maar: dit maakt me zo verdrietig.

Je bent waarschijnlijk onaangepast.

Je bent gepromoveerd tot liftboy, net niet met robbedoespakje. Nieuwe veiligheidsprocedures. Bezoekers op het werk mogen niet meer zomaar los door het gebouw lopen. Je verontschuldigt je bij hen, in plaats van de hogere instanties.

Het verhaal van een vriendin raakt je. Hoe tragisch de tijd kan zijn.

Een reeksje avondvergaderingen.

Een mooie nacht. Driemaal opstaan, om daarna telkens opnieuw zachtjes in een mooie droom te schuiven. Zouden de goede voornemens hun werk doen?

Mooie mensen fietsen voorbij. Zomaar los. Goede uitvinding trouwens, dat.

Tussendoor denken: hoe zou het nu met haar zijn?

Dat je een berichtje kunt intikken. En dat dan meteen zomaar ergens aan de andere kant van de wereld kan gelezen worden. Het kleine jongetje in jou begrijpt nog altijd niet goed hoe dat kan. Dat die woorden zomaar door een kabel lopen, helemaal naar Afrika. En dat je direct daarna een foto teruggestuurd krijgt met: ‘Hier ben ik nu, we rijden nu in deze auto.’ Je denkt aan de blik vol verwondering van je grootvader. Hoe je die altijd wilt blijven houden. (Dat heb je hem beloofd.)

Hopen dat je binnen enkele dagen eindelijk die klus af zult kunnen werken. Het heeft lang genoeg geduurd.

Iemand zegt iets als: ja, maar die is nog wel een stuk ouder dan jij bent, oud dus. Message taken.

Het komt waarschijnlijk nooit meer goed, tussen jou en de puntkomma.

Dicht bij waar je woont, staat ook zo’n mooi kastje met boeken. Om mee te nemen. Ineens stond het er. Na twee dagen stonden er ook boeken in. Het doet je glimlachen.

Een fles bubbels mee op de fiets. Zoals je had beloofd.

Terug naar huis, na de laatste avondvergadering van de week. Je bent zo moe dat je een beetje scheel kijkt of zo. Je fietst langs de kermis. De tristesse daalt over je neer.

Je bent waarschijnlijk onaangepast.

Toch nog maar eens wat nieuwe sokken kopen. In die andere sokken wordt het gatgehalte hoog, en de sokdensiteit laag. Immens aanbod. Sokkeuzestress. Zou je kunnen krijgen, als je kleinere voeten had gehad. Er is één stangetje met daaraan sokken in jouw maat. Grote voeten, ze maken het leven eenvoudiger.

Bij de schoenmaker. Of hij de zool van die sandalen kan vernieuwen. Dat kan. Je bent blij. Herstelbaarheidsgeluk.

Je zou zo graag niets. Kan voorlopig niet. Discipline.

Enkele druiven net na een middagdutje. Ze smaken nog lekkerder dan.

Eindelijk is die klus klaar. Je was er al aan begonnen ergens in juli. Je telde de laatste bladzijden af, wilde het absoluut klaar hebben, geen dag later.

Onmiddellijk daarna overvallen worden door huiderigheid.

Tijd om een flesje wijn open te maken.

Iets met verlangen.

En ook niets.

06 september 2015

Momenten

Momenten van twijfel.

Je kijkt naar de mooie tweede aflevering van het bijzondere Radio Gaga. Je had geaarzeld. De aflevering speelt in een ontmoetingscentrum voor mensen met psychische problemen en ook ‘middelengebruik’, zoals dat heet. Vooral dat laatste deed je twijfelen. Eigenlijk heb je een beetje schrik, als je eerlijk bent. De wereld van drugs, het is niets voor jou. Niet dat je zou ontkennen dat die bestaat. Niet dat je zou houden van allerlei forse uitspraken daarover. Niet dat je oordelen zou hebben over de slachtoffers ervan. Eigenlijk heb je schrik. Zelf wil je er niets mee te maken hebben, heb je het nooit ‘cool’ gevonden, in geen enkel opzicht.  Het heeft iets te maken met controle over jezelf, en angst voor controleverlies. Waarschijnlijk dus is de schrik voor die wereld voor een deel gemotiveerd door je eigen persoonlijke angst. Je wilt zelfs niet denken aan iets als bv. ‘heroïne’. En in dat programma zie je een man wiens lichaam en leven behoorlijk zijn aangetast door dat spul. Zijn verhaal is mooi en ontroerend, en de manier waarop de twee presentatoren met hem omgaan is waardig en oprecht. Je ziet de mensen die werken daar, die hun tijd geven om voor andere mensen, getekend door het leven, een warme plek te maken. Hoe bijzonder het is, wat ze daar doen. En diep vanbinnen slaat de twijfel toe. Je denkt: ik zou het niet kunnen, daar zijn, daar werken, ik zou te veel schrik hebben. Niet van de psychische kwetsuren, maar wel van dat middelengebruik, denk je. Je probeert je best te doen om de wereld te begrijpen, om je er niet voor af te sluiten. En toch besef je ineens weer dat er hele werelden zijn die de jouwe niet raken, die ergens parallel bewegen. En jij zit toch in jouw veilige wereld, hier, terwijl er daar nog zoveel is. Het geldt natuurlijk nog voor zoveel andere ‘andere’ werelden, je weet het. Maar het doet je twijfelen aan jezelf. Dat die angst er ineens tussen kan komen, dat je bijna niet had gekeken. Het brengt je erg in de war.

Soms doet je lichaam pijn. Soms veel. Ze is je vertrouwd geworden, de pijn. Als een gekende gast in je huis. Het is niet iets van ‘elders’, niet iets dat je zomaar overkomt of zo. Het is gewoon je lichaam. Soms is het soepel en sterk, soms niet. Die ochtend is het moeilijk. Je hebt langer geslapen dan de vorige nachten, en dan voel je meer. Eigenlijk is dat positief, in zekere zin. Het komt eruit, of zoiets. Je vertrekt thuis, op weg naar. En je weet, officieel toch, dat dat bewegen goed is. Dat stappen, nu nog moeizaam, zal er straks voor zorgen dat het anders aanvoelt. Maar tussen nu en dan is er nog een niemandsland. Om van hier naar daar te gaan is er iets als een ‘leap of faith’ nodig. Een sprong. Een loslaten dus. En net op dat moment kan de twijfel toeslaan. Wat als het niet? Je hebt het jezelf aangeleerd, in de loop der jaren, om te vertrouwen, je niet te verzetten. En toch is er die ene kier waar de twijfel doorheen kan. En het gaat wel over, je laat het achter je. De pijn zal dan ’s avonds wel weer komen, misschien.

En ook varianten van zonderling zijn. Denken dat je niet helemaal geschikt bent voor de echte wereld. Waar anderen zoveel gemakkelijker in lijken te bewegen. (Dat is natuurlijk niet zo, zeg je, en veel anderen kunnen het ook niet zo goed, zeg je, en kijk maar die en die en die, zeg je, …)(En toch, denk je…)

Of een moment waarop je doodmoe in bed ligt, en schrik hebt om in slaap te vallen.

(De paragrafen worden steeds kleiner, als in een zandloper.)

Momenten van verzoening.

Het besef dat je zomaar, uit het niets, enkele zinnen hebt geschreven die even later, ergens, mensen zullen doen glimlachen.

Iemand zegt dankjewel voor een gesprek. Het was rustig en goed, hoor je. Het raakte je diep, maar je was niet bang, geen enkel moment. En hoe onnozel het ook klinkt, het is alsof je dankbaar bent, dat het leven je tot hier heeft gebracht. Tot die plek waar je niet bang bent voor zo’n gesprek. Of je echt iets kon betekenen, weet je niet. Of je een verschil maakte, weet je niet. Maar je liep niet weg.

Je vertelt een verhaal. Eigenlijk is het een moeilijk verhaal. Over je eigen grenzen. Over patronen. Er is iets van verdriet, er is iets van onvermogen. Het vertellen maakt je een beetje droef. En toch. Tegelijk denk je: ik heb het gewoon zo verteld. Zonder franjes, een beetje naakt. En het is goed zo. Het verhaal ligt er, en het is niet zo zonderling. Het is het jouwe. Je kunt je voorstellen hoe het verder zou kunnen gaan. En het is goed zo.

(Misschien is dat het mooie aan ouder worden, dat twijfel en verzoening gewoon naast elkaar samenleven.)

05 september 2015

Scheurtje

Op een podium zitten met twee auteurs. Zomaar gewoon vragen kunnen stellen. En een hoop mensen in de zaal. Alsof ze naar jouw speeltuin komen kijken.

Eigenlijk een beetje verlegen, maar het niet laten merken.

Wanneer je vertrekt merken dat er nog herinneringen hangen aan deze plek. Het is goed.

Die lange rit in de trein alleen maar bezig zijn met dat boek. Af en toe even buiten kijken, meer niet.

De rugzak uitladen thuis. Iets is weer voorbij.

Lijstjes met te maken afspraken. Een voor een.

Je dacht op tijd thuis te zijn na het werk. Uiteindelijk zul je meer dan een uur op het perron staan eer er een trein komt waarin je ook nog een beetje kunt zitten. Totale chaos op het spoor, na allerlei toestanden. Waaronder: iemand die uit het leven sprong. Er zijn maar enkele treinen. Je ziet mensen tegen de ramen plakken. Je kijkt even rond op het perron of je het zou zien zitten om met die mensen over te moeten gaan tot de verplichte intimiteit van samen in elkaar te hangen in het halletje van de wagon. Toch maar niet, dan maar wat later thuis. Uiteindelijk een trein waarin je nog vrij ruim kunt zitten op het trapje. De mevrouw in de hal praat iets te luid, met een iets te scherpe stem. Je denkt: we gaan niet zagen over de treinen, al die mensen doen hun best voor ons, en we gaan al helemaal niet zagen over het feit dat één mens die uit het leven stapt zoveel anderen een moeilijke dag bezorgt, we gaan gewoon even met onze gedachten bij hem of haar zijn, maar kunnen we dan wel gewoon even stil zijn voor elkaar, nu we eindelijk in een trein zitten? De mevrouw hoort jouw stille gedachten niet, en ratelt verder, met strenge blik. Gelukkig schuift er ineens een deur voor het trapje waar jij zit. Alles wordt weer stil.

Na een vergadering boven in het stadhuis de trap naar beneden. En ja, daar vliegt de vleermuis van het stadhuis over je hoofd.

Dromen van iemand die je al lang niet meer zag. Haar de ochtend daarna tegenkomen. Dat van die droom toch maar niet vertellen.

Om het heel erg vriendelijk te zeggen: kwaad zijn over uitspraken van zelfverklaarde grote leiders.

Na de vergadering in de verre stad je installeren op zo’n éénplaatsje in de trein. Jij alleen met het boek. Weer een uur zomaar alleen met het boek.

Een beetje vroeger opstaan om nog naar de markt te kunnen gaan en ook nog een vroegere trein te halen. De druiven zien er dik uit. Daar kun je goed mee leven.

Je had al gedacht de dag daarvoor: morgen moet ik toch maar een warme trui aantrekken, voor alle zekerheid. Met je collega’s zit je de hele dag in een lokaal van een vogelkijkvereniging. Het is fris buiten, en het lokaal wordt gekenmerkt door een zekere mate van onverwarmd- en vochtigheid. Je ziet enkele collega’s stilaan wit wegtrekken van een soort pre-onderkoeling. Die trui was wel een goed idee.

Een kleine mentale drempel over om naar de quiz te vertrekken. Je had ook wel graag gewoon in de zetel gelegen, met een dekentje en een of andere romantische snotterfilm, the full option.

De drempel is snel vergeten. Fijn gezelschap. Belangwekkende discussies over missen. Denken dat er toch grenzen zouden moeten zijn aan het aantal tafelrondes dat je tijdens een quiz moet oplossen naast de gewone vragen.

Toch wel een beetje verbaasd over jezelf dat je het antwoord ‘Lusitania’ wist, ook al heb je dan ‘Lusitana’ ingevuld op het blad.

Na de quiz je fiets terug gaan zoeken op het stukje gras in het donker waar een bord bij staat met de woorden ‘bewaakte fietsenparking’. De fiets is fietsklaar. Met een sierlijke beweging (het is gelukkig donker op de bewaakte fietsenparking) zwier je je been over de fiets. Bij die zwier klinkt een subtiel scheurgeluid. Een broekgewijze kruisscheur, zo blijkt iets later, op basis van de luchttoevoeropeningen in de frisse nacht. Misschien kun je wel een stoer verhaal verzinnen, iets als: tja, ik barstte gewoon uit mijn broek op die plek. Zou niet erg geloofwaardig overkomen.

De druiven zijn inderdaad groot. En lekker.

Een bericht met uitspraken van de geachte burgervader. Om het heel erg vriendelijk te zeggen: vermoeiend. Of ook: ZUCHT! Misschien zelfs: houdt die vreselijke onzin dan nooit op?

Gelukkig zijn er nog druiven.

De hele dag werken, terwijl je eigenlijk zoveel zin had in rondhangen. Nadien horen dat anderen wel de kunst van het rondhangen beheersen. Met K3 nog wel.

Buiten dat korte middagdutje dan.

In de vooravond een receptie. Fijn om mensen weer te zien. Toch maar niet blijven voor het eten. Uitkijken naar eindelijk weer eens een avond gewoon thuis. Met een dekentje. Hopelijk the full option.

02 september 2015

Knuf

Ik zag haar voor het eerst in het station. Ik stond aan te schuiven aan het loket om een ticket te kopen voor twee dagen later. Kwestie van goede organisatie of zoiets. Als natuurlijk in de dag tussen die aankoop en de dag van de voorziene reis de wereld zou vergaan, zou het wel jammer zijn dat ik dat ticket van tevoren gekocht had.

In elk geval, ze stond voor mij, ook aan te schuiven. En ze zag er, ik kan het niet anders zeggen, fleurig uit. Sommigen zouden haar kleren omschrijven als heksenkleren, anderen als godinnenkleren. Ze had lang haar, en ook een brede haarband. Donkergroen. Ik moet bekennen dat ik niet bestand ben tegen zo’n haarband. Ze stond zachtjes een liedje te neuriën. Ik wou haar vragen welk liedje het was. Of beter: als ik dapper genoeg zou zijn geweest, zou ik het haar hebben willen vragen.

Het was ondertussen mijn beurt. De mevrouw aan het loket was opgewekt en hielp me in een vloeiende beweging en met een mooie stem. Ik wou nog zeggen dat die bril haar goed stond. Of beter: als ik dapper was geweest, zou ik hebben overwogen haar te zeggen dat die bril haar goed stond.

De mevrouw met de haarband stond een meter of twee verder naar me te kijken. Ze leek een beetje verlegen. Toen ik klaar was, en wou vertrekken, sprake ze me aan. Ze heette Galatea.

‘Mag ik u even aanspreken meneer?’

Ik antwoordde iets als ‘ja natuurlijk’, met een poging tot uitstralen van vanzelfsprekendheid of zo. Alsof ik altijd voorbereid was op een dergelijke vraag.

‘Het is eigenlijk een beetje om te oefenen. Mijn vriendinnen hebben een soort blind date voor mij georganiseerd. Ze vinden dat ik wat dapperder zou moeten zijn, en dat soort dingen. Eigenlijk wilden ze er een blind saunadate van maken. Maar dat vond ik er wel een beetje over, eerlijk gezegd.’

De gedachte alleen al maakte me een beetje zenuwachtig, dat iemand voor mij een blind saunadate zou kunnen organiseren. Mijn ervaring met het saunagebeuren is relatief beperkt. Net als de glorieuze uitstraling van mijn kathedraal van een lichaam. Om het vriendelijk te zeggen. Maar gelukkig was de kwestie van hoe ik zogenaamd als een man van de wereld een dergelijke uitdaging zou overleven niet aan de orde. Oef.

‘Ze hebben hun plan aangepast gelukkig. Plan B was om mij in te schrijven voor dat programma op tv, dat vind je lief. Maar daarvoor was het gelukkig al te laat. Anders had ik ook zo’n relatietest moeten doen met een IKEA-kast. Plan C is dat ik nu gewoon binnenkort een avond iets  ga drinken met een man die zij voor mij hebben uitgekozen. Maar ik ben eigenlijk niet zo goed in spontane gesprekken, denk ik toch. Stel dat ik na twee zinnen al niet meer weet wat ik moet zeggen, dan duurt die avond wel lang. Ik had al een hele tijd gezien dat u achter mij stond. En ineens dacht ik dat u wel een fijne man bent om op te oefenen, als ik dat zo onbeschaamd mag zeggen.’

Ik heb al wel eens vaker gedacht dat de kosmos iets dergelijks met mij voorheeft qua lotsbestemming: een man om op te oefenen. Voor alle zekerheid vroeg ik toch nog even wat dat oefenen inhield. Het bleek gelukkig enkel om een gesprek te gaan.

We zochten buiten een plekje op een bank. Er zijn niet zoveel banken op het stationsplein. Die ene die er is, was gelukkig vrij.

Ik ben geen expert of ervaringsdeskundige in daten, van de variant speed of blind. In dat programma vind je lief had ik wel gezien dat sommige kandidaten vol vertrouwen heel directe vragen konden stellen. Als ik dapper was geweest, zou ik haar iets gevraagd hebben als: welke toekomst zie je voor jezelf? Of: wat vind je belangrijk bij een man? Ik hield het daarom maar bij: wat maakt je verdrietig?

‘Dat is een mooie vraag, die krijg je nu eens nooit zomaar. Even denken. Ja, ik weet iets. Weet u, ik heb soms de indruk dat veel mensen steeds banger worden van verbinding, van raken en geraakt worden. Ze zijn te bang om zich kwetsbaar op te stellen. Liever een veilige sms als iemand verjaart dan gewoon even bellen of langslopen. Zo is er niet te veel intermenselijk contact, en kan men altijd controle houden over de situatie. Wat ik bijvoorbeeld heel erg vind, is dat veel mensen sommige verbindende woorden niet eens meer volledig uitspreken. In Nederland hoor je de hele tijd alstu zeggen. Stel je voor, dat je gewoon alstublieft zou zeggen… Of van die mensen die dan ergens bij schrijven knuf. Het woord helemaal schrijven, knuffel, dat zou wel eens te intiem kunnen zijn.’

Ik zei haar dat ik onlangs net hetzelfde had gedacht. In het jargon, of als dit nu voor het echt was, zouden wij dus ‘een klik’ hebben, of misschien wel ‘een match’. Maar ik was maar om te oefenen. Ik vond overigens dat ze dat geweldig deed, in de categorie spontane babbel.

Ze zei dat ze bijna moest vertrekken. Bijna had ik alsnog gevraagd welk liedje het nu eigenlijk was, daar in het station. Bijna. Ik wenste haar nog veel succes voor haar date. Eigenlijk vind ik dat zo stom, dat woord succes. Maar iedereen zegt dat de hele tijd. Ik aarzelde even, en zei toen: ‘Nee, ik wens je geen succes, en ook geen succ. Ik wens je alleen een wonderlijk mooie avond, met een zoete droom nadien. Minder mag niet.’

Ze glimlachte en liep weg. Ik bleef nog even op de bank zitten, wachtend op een liedje in mijn hoofd.