31 mei 2017

Iets over de woorden

Wat zou je zeggen over de woorden? Over wat ze voor jou zijn?

(Je zou het willen uitleggen aan iemand.)

Het is nauwelijks mogelijk dat te doen, denk je. Het is bijna als over de liefde praten. En daar kun je ook eindeloos over praten. Zo onmogelijk, zo onontkoombaar.

Hoe kun je uitleggen dat woorden fysieke dingen zijn? Je kunt ze aanraken, betasten. Ze hebben gewicht, als je probeert de woorden te schikken. Je hebt er je handen voor nodig.

Hoe zou je moeten vertellen dat je de woorden kunt voelen, onder je huid. Daar bewegen ze. Daar doen ze pijn soms. (En je denkt aan dat boekje dat je ooit schreef, aan het meisje dat de woorden kon voelen, onder haar huid.)

Hoe is het verlangen naar woorden te beschrijven? Woorden lezen, woorden schrijven, denken aan woorden, luisteren naar woorden, kijken naar woorden, voelen aan woorden. Het verlangen kan pijn doen, veel pijn doen. Het kan je rusteloos maken. Het kan je doen dolen. Tot je weer daar bent, waar de woorden zijn. Daar voel je hoe je lichaam zich dan voorzichtig neerlegt.

Hoe kun je de weerbarstigheid van de woorden uitleggen? Ze zijn van graniet, denk je altijd. Ze zijn niet vluchtig, niet transparant, niet gewichtloos, niet zomaar kneedbaar. Ze zijn niet als de beweging in een dans (en ook een beetje wel). Ze laten op zich wachten. Ze verzetten zich tegen je. Maar ze laten zich ook dragen. Misschien verlangen zij ook wel naar jou, zoals jij naar hen verlangt. Wie zal het zeggen, zelf spreken ze niet.

Hoe kun je de zinderende trilling van woorden weergeven? Je zet die woorden naast elkaar, sleept ze naar de juiste plaats. En dan moet je alleen maar kijken, en dan zie je het, zie jij het. Je kunt eindeloos aan iemand vragen of zij het ook ziet, maar misschien is dat helemaal niet zo.

Hoe je machteloosheid beschrijven? Die plek waar je dan bent. Waar je zou staan roepen, met je armen wijd, zonder een geluid. Daar waar de woorden net buiten je bereik zijn.

Hoe moet je uitleggen wat de afstand tot de woorden is? In je hoofd kun je het zo duidelijk zien. In die afstand kun je bewegen. In die afstand kun je liefhebben. In die afstand kun je eenzaam zijn.

Hoe kun je begrijpen dat je een woord kunt begrijpen? Je legt aan iemand uit waarom dat ene woord net dat ene wil zeggen, en niet iets anders. Tot je ineens, tijdens het uitleggen, dat woord ziet, in je hoofd. En je vraagt je af hoe dat woord daar is gekomen, hoe het komt dat je weet wat je aan het zeggen bent. En dat woord lijkt ineens als een gast die in een nacht naar binnen is geslopen, en zich daar heeft genesteld.

Hoe zou je moeten uitleggen dat je pas nadien zult weten op welke woorden je wachtte? In je hoofd kun je de brief zien aan die vrouw die dat hoofd heeft ingenomen. Die brief die er nog niet is, maar die er al is, daar. De woorden in die brief zijn als lege plekken, die je kunt zien, die wachten op hun invulling. En eens ze er staan, weet je welke woorden het waren. De brief volgt zichzelf, zoals het verhaal, wanneer je dat begint te schrijven.

Hoe kun je zeggen hoe het is om je eigen stem te horen? En hoe het is wanneer je helemaal niet door hebt dat die woorden in jouw stem drijven. Hoe je je dan helemaal niet of net wel bewust bent van de woorden.

Hoe laat je zien hoe mooi woorden kunnen zijn? Kijk dan, zie je het niet! Ja, ik zie het.

Hoe kun je het licht beschrijven dat uit de woorden wasemt? Je beweegt tussen woorden in verschillende talen, en dan zie je ineens dat licht.

Hoe zou je het gemis moeten benoemen? Het is een soort omgekeerd gemis, of een verlangen, of iets. Je voelt alleen maar dat je woorden zou willen geven aan iemand. Een bericht. Wat mis je dan eigenlijk? Misschien mis je iemand? Misschien mis je het gevoel dat er zou zijn na het verzenden van de woorden. Je kunt die woorden voor je zien. Ze staan te wringen als aan een poortje, ze willen weg, weg is hun bestemming.

Hoe kun je vertellen dat je je soms wilt neerleggen, naast de woorden? De woorden zijn daar, jij wilt hier zijn. Voor even. Zoals je graag alleen in het huis bent, wetend dat er daar ergens anderen zijn, dat er daar dingen bewegen. En dat je daarom hier kunt zijn, waar je alleen bent, waar het stil is. Omdat je weet, kunt zien, dat de woorden net naast je zijn, binnen aanraakafstand. In die stilte kun je geborgen zijn.

Hoe kun je het beeld verklaren, waarbij je woorden schrijft op de huid van een ander? En dat dat iets over de woorden zegt, over wat ze zijn?

Hoe zeg je iets over de rusteloosheid van het wachten op woorden? Die woorden zijn er. Je kunt ze zien, in hun afwezigheid. In hun nog niet aanwezig zijn.

Hoe kun je iets vertellen over je liefde?

Hoe kun je uitleggen dat je niets begrijpt van woorden? En dat het dus daarom is dat.

28 mei 2017

En de dromen

Soms zijn je dromen zo groot dat het pijn doet.

Soms komt je lichaam in het ritme van de trein, en begint het helemaal te tintelen.

Soms ben je verlegen.

Soms denk je aan hoe je naar de muziek kon verlangen, toen, toen je in het ziekenhuis lag.

Soms is de spinazietaart die je maakte te vroeg klaar.

Soms ben je in de war.

Soms wil je zoveel zeggen dat de woorden niet komen.

Soms is er nog niet genoeg ijs in het kommetje aardbeien met ijs.

Soms moet je hoofd lang wachten op de nacht.

Soms kijk je naar je handen en is er iets dat je troost.

Soms zie je een plek door het raam van de bus en herinner je je een liedje dat daar klonk, vijfendertig jaar geleden.

Soms voel je je klein.

Soms kun je de woorden aanraken, onder je huid.

Soms zou je je rug niet willen voelen.

Soms wil je alleen maar praten over de kinderen.

Soms sta je daar zoals je grootvader daar stond.

Soms hoor je jezelf praten.

Soms staat een namiddagdipje tussen jou en dat boek dat je zo graag wilt lezen.

Soms vergis je je.

Soms wil je dat de verhalen heel dicht bij je blijven.

Soms ben je zo gelukkig na de afwas.

Soms zie je ineens dingen voor je, later, die je bang maken.

Soms denk je dat het eigenlijk wel lekker is, wat je maakte.

Soms vraag je je af hoe oud je spiegelbeeld is.

Soms ben je dus ouderwets.

Soms mag alles.

Soms kun je een comfortabele houding vinden in de trein waardoor de krant net goed ligt.

Soms sta je te dansen in de woonkamer, tijdens het koken, op Doe Maar.

Soms lees je over de achteruitgang van het strijken, en blijk je voor te zijn op je tijd.

Soms zou iemand kunnen merken hoe saai je bent, waarschijnlijk.

Soms gebeuren er spannende dingen in je hoofd.

Soms is de wijn lekker.

Soms komt het goed met de geraniums, en zegt dat iets over de kosmos.

Soms sta je te zwaaien.

Soms weet je niet of een herinnering in je hoofd, van toen je nog heel klein was, echt is, of een foto die je later zag.

Soms is het licht zo mooi dat je even wankelt.

Soms wil je heel lang kijken.

Soms lijkt een beeld in je hoofd te verdwijnen net als je het op wilt roepen.

Soms komen de dingen terug.

Soms is alleen al denken aan chocolade genoeg, officieel.

Soms denk je aan een grap die je ooit nog eens zult moeten vertellen.

Soms had je bijna iets gezegd, over mooi.

Soms zie je alles.

Soms wacht je.

Soms pruts je.

Soms is alles goed.

26 mei 2017

Een ijsje met twee kleuren

Door de stad weer naar huis lopen. Blij dat die vergadering kort was.

(Iets zit in je hoofd. Je bent een beetje zenuwachtig, wacht op een antwoord.)

Even binnenspringen bij een vriendin. Ze is aan het bakken. Indrukwekkend, hoe ze dat steeds doet. (Vergeleken met haar ben jij maar een veredelde amateur in de keuken. Al mag je dat niet zeggen, zegt ze. Je hebt wel van haar leren koken. Al mag je dat ook niet zeggen, zegt ze.)

Een volgende dag.

(Een antwoord. Je bent blij. Iemand merkt op dat je al pom-pom-pom door de gangen loopt. Je denkt na over lachebekjes, en ouderwets zijn.)

Een lange vergadering. Je zet alles in. Zie je dat dan niet? Dat denk je soms. (Ze zien het niet, denk je.) (Je denkt aan je beste vriend. Hij zou glimlachen als hij je nu bezig zou zien.)

De vergadering ’s avonds. Je bent weer blij dat ze kort was. Je hebt nog een hoop te doen thuis. Je hoopt dat er onderweg een excuus in je richting komt, waardoor je deze avond die douche niet meer moet schoonmaken. Als de vriendin je een proevertje komt brengen van haar geweldige bakkunst van de dag daarvoor is de douche al gedaan. Het is mmm. (Je vertelt een verhaal, je glimlacht.)

De volgende dag. Het is als een marathon om alle dingen klaar te krijgen.

(Een kleine irritatie wordt een grote irritatie. Waarschijnlijk omdat je zo moe bent. Het is alsof je in een loop komt, en blijft hangen.)

(Je doet je best om een of ander intelligent bericht te bedenken. Je komt niet verder dan zwaaien. Het moest, om een of andere reden.)

Een of andere klojo is blijkbaar met zijn vliegtuig geland… (Je voelt veel mededogen voor al die politici die zich nu al afvragen hoe ze aan zijn vreselijke handdruk, of beter handtrek, kunnen ontsnappen.)

Die avond vertrek je nog, moe weliswaar, voor wat een heel mooi gesprek zal worden. Je zit jezelf een beetje in de weg, zo lijkt het even, in het begin toch. Het is bijzonder, daar in de tuin. Je ziet de grote boom. De boom lijkt zo wijs. De boom heeft geen nood aan een ego, is gewoon boom, soeverein. En dat soort dingen. Diepe dingen worden gezegd. Je voelt je dankbaar. En je bent een beetje verlegen, voor de woorden die je jezelf hoort zeggen, ze zijn nog te groot, bedoelen het goed. Maar ze mogen, in deze avond. De gedachten gaan nog mee de nacht in.

Je had je toch voorgenomen om lang uit te slapen? De volgende ochtend is het weer heel vroeg.

Je werkt nog wat. En verliest daarna veel tijd. Het voelt heerlijk, gewoon een beetje rondhangen in jezelf. (Die middag ben je doorwaadbaar.)

Rustig napraten die namiddag, buiten op de bank. Dat al dat papier weg is, het maakt je zo gelukkig. Die ruimte die er weer is. Alsof een stuk van je hoofd niet meer kan ingenomen worden. En ook iets met dat goede voornemen, over die grenzen.

Je staat bij het raam te kijken als je je bezoek ziet komen. Ze hebben precies heel stil gefietst.

Hopelijk is het pizzadeeg ondertussen genoeg gerezen.

Je bent blij dat ze weer eens in jouw huis zijn. (Je ziet iets, en je beseft iets, net als de vorige avond, in de tuin, en het voelt goed. Als een vorm van aankomst.)

Het scherpe geheugen (zij het waarschijnlijk selectief) van dat grote kleine meisje blijft je verbazen, en ontroeren.

Het hoort bij het ritueel. Vooraf al vragen welk ijs er zal zijn. Dat er ijs zal zijn, is non-negotiable. Je legt uit dat het ijs met twee kleuren is. Een opstapje voor een van de werkelijk existentiële kwesties: zijn er twee kleuren in één potje, of zijn er twee potjes met telkens een andere kleur? Eigenlijk was het initiële verlangen het witte ijs met de brokjes chocolade in. Toch ook twee kleuren eigenlijk. De oplossing voor de volgende keer zou blijkbaar kunnen zijn: het ijs kopen met dat wit en die brokjes, en dan ook nog twee potjes met telkens een verschillende kleur. Of was het toch anders? In elk geval een interessante strategie om alle mondiale problemen op te lossen.

(De saxofoon blijft door je hoofd gaan.)

Later die avond zie je een film. Het is weer van dattum. Je bent een watje.

Het is weer vroeg, de volgende ochtend. Het is nog rustig op de markt. (Je had ook later kunnen gaan, het is immers vakantie. Maar dat lukt je nooit.)

(Iets is rusteloos, iets duurt lang.)

Je staat in de winkel. Een potje scheerzeep. De mevrouw aan de kassa ziet bij het intikken van je naam dat je ineens een korting van zes euro krijgt. Ze zegt dat ze niet goed begrijpt waar die korting vandaan komt, maar dat ze heel blij is voor jou dat je die korting krijgt. Je vraagt wel drie keer of ze zeker is dat je die korting krijgt. De mevrouw vertrouwt helemaal op het apparaat. (Als dat maar goed komt, tegen het eind van de dag, denk je.)

Je schrijft een stukje over een boom. Je bent blij dat je het deed.

Je dacht dat drie geraniums de winter niet hadden overleefd. Je hebt die ochtend drie nieuwe potjes gekocht. Bij het voorbereiden van de bloembakoperatie zie je dat er bij dat ene stronkje toch ineens groene dingetjes te zien zijn. Je krijgt een krop in de keel. (Als je dan toch een watje mag zijn…)
(Misschien heeft de kosmos een plan met jou. En een plant. Of een boom. Minstens.)

Het lezen op het terras lukt niet echt goed, iets is onrustig. Je staat op – je kijkt jezelf verbaasd aan – om drie hemden te gaan strijken. (Wie weet wat de rest van de dag nog zal brengen.)

Maar de aardbeien zijn er al. En er is ook nog ijs. In twee kleuren.

21 mei 2017

Als het eerste

‘Zijn we wel goed in dit gesprek?’
‘Het is nog niet begonnen, het is het eerste.’
‘Het lijkt alsof het al wel begonnen was.’
‘Dus nog voor het eerste, een vooreerste?’
‘Nee, er was hoogstens een tijdelijke onderbreking in de tijd. En nu gaat het weer verder.’
‘Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Het is alsof ik niet kan wachten.’
‘Vertel eens een verhaal, ik wil graag je verhalen horen.’
‘Allemaal?’
‘Uiteindelijk wel natuurlijk, maar voor nu: genoeg.’
‘Genoeg verhalen?’
‘Ja.’
‘Genoeg waarvoor?’
‘Voor de tijd voor dit gesprek, die onderbreking dus. Zodat die korter lijkt. En dan kun je die tijd aan het nu, aan dit nu, toevoegen. En dan lijkt het alsof je er zomaar een stuk leven bij krijgt.’
‘En wie bepaalt er wat genoeg is?’
‘Ik natuurlijk.’
‘Op die manier…’
‘Het is raar. Als dit het eerste gesprek is, dan is het alsof we al geoefend hebben.’
‘Kun je dat? Oefenen in mensen?’
‘Wat is het leven anders?’
‘Je bent wel snel in je hoofd.’
‘Jij ook, ik voel het.’
‘Op weg hier naartoe vroeg ik me af wat ik zou vertellen. Ik had iets voorbereid in mijn hoofd, maar het is helemaal weg.’
‘Herkenbaar.’
‘Maar een verhaal dus. Vorige nacht kon ik moeilijk slapen. Er waren nog veel mensen op straat. En ik probeerde te horen wat ze zeiden, en wat hun verhalen waren. Op een bepaald moment hoorde ik een man en een vrouw. Ik denk dat ze bleven staan. Anders liepen ze wel heel traag. Hij was precies nog helemaal in feeststemming, uitgelaten. Zij sprak heel stilletjes. Ze vroeg hem of hij de dag nadien ook zou blijven, gewoon zou blijven. En hij zei dat hij dat nog niet wist. Ze vroeg waarvan het dan af zou hangen. Van de wind, zei hij. Damn the wind, zei zij. Het leek zo triest. Kon jij goed slapen vorige nacht?’
‘Nee, ik ook niet. Ik werd wakker uit een droom. In mijn droom was er die mooie fadozangeres. Ze kwam naar me toe gelopen. Er was iets gebeurd, ik zag het aan haar ogen. Maar wat ze ook deed, er kwam geen geluid uit haar mond, geen woorden. Ze nam mijn handen vast, en wou schreeuwen, maar er kwam niets. Ik weet nog toen ik haar voor het eerst zag, in de schouwburg. Halverwege het concert werd ze ineens heel emotioneel, en ze kon niet meer zingen. Ze stopte even, en vroeg toen aan ons, het publiek, of we haar door het concert konden helpen. Het was een van de mooiste concerten die ik ooit zag. Zij was het, in mijn droom. Ik lag wakker in mijn bed, na die droom dus, en probeerde me haar stem in te denken in mijn hoofd. Die was mooi. Maar daarnet, net voor ik hier naartoe kwam heb ik een van haar platen opgezet, een liveopname, en het was nog mooier dan het in mijn hoofd was. Het was alsof ik begon te trillen, misschien door die korte nachten. Als je nog eens bij me komt eten, zal ik ze eens opzetten.’
‘Nog eens?’
‘O ja, dat hebben we nog niet gedaan. Het leek alsof het anders was. Zou je komen als ik je uitnodig?’
‘Natuurlijk, en aangezien ik toch al geweest ben blijkbaar, ken ik de weg ook al.’
‘En ga je dan nog verhalen vertellen?’
‘Genoeg.’
‘Dat lijkt me wel een fijn plan, als ik dat mag zeggen.’
‘Je hebt het al gezegd.’
‘Het licht is mooi nu, vind je niet? Alsof het ons iets wil zeggen.’
‘Misschien is het al gezegd.’
‘Wie weet.’
‘Maar ik wil ook verhalen horen.’
‘Ja?’
‘Ja.’

20 mei 2017

En moed

(En je denkt tussendoor: dit is een week met kleine wondertjes. Ze blijven in je hoofd.)

Je haast je van het werk naar huis, met nog een tussenstop voor de boodschappen. Het is toch warmer dan je dacht dat het zou worden. Je zit iets te vroeg in het café te wachten, je dampt nog een klein beetje, en je hoopt dat dat snel over zal zijn, of zoiets. En ja. Het wordt een mooi gesprek, vanaf de eerste minuut. Iets met twinkels. Je vergeet dat je eigenlijk zenuwachtig was, of zoiets.

Die avond. Een mooie avond bij een dierbare vriendin en haar gasten. Je dampt weer een beetje. Hard gefietst.

En eigenlijk ben je weer een beetje verlegen.

En eigenlijk ben je vooral gewoon heel blij om daar te zijn, met die fijne mensen.

(Nadien, op weg naar huis denk je nog, dat je het haar had moeten zeggen.)

Een bijzonder gesprek. Je schuift erin, of het schuift in jou. Je probeert iets te zeggen over moed. De vragen die je altijd zullen kwellen. Of je moedig bent op de momenten dat het ertoe doet. Of je je kunt oefenen in moed. Of je iets kunt doen om je voor te bereiden op een of ander ultiem moment. En je weet nooit hoe klein of groot dat moment zal zijn.

(Je weet niet goed hoe je de dingen uit moet leggen, alsof elk woord te groot lijkt. Maar zo is het in je hoofd. En het zijn je vrienden, ze laten je wel praten.)

Het is iets met het ouder worden, denk je. Hoe het besef groeit dat elk moment ertoe kan doen.

Misschien legt dat een klein gewicht op je, het maakt je tegelijk ook een beetje vrij. Iets met dat oefenen dus.

Kleine keuzes die je kunt maken of niet. Weten hoe vaak je faalt. En soms blij zijn omdat je wel deed wat het goede was, op dat moment.

Iemand zou je kunnen zeggen dat je te streng bent, en ze zou gelijk kunnen hebben. Het is niet anders.

En je kijkt rond, naar de anderen.

(Pas later die nacht komen de woorden in je hoofd voor wat je op dat moment voelt. Dat je je klein voelt. En dat die andere mooie mensen aan de tafel de moed hadden om kinderen aan de wereld toe te vertrouwen. Die moed kwam niet in jouw richting. Het is wat het is. En zij zouden het anders zeggen, en jou misschien wel geruststellen. En toch, zo denk je, is alles wat je in je hoofd ziet bewegen over moed, en momenten van moed, zo klein ineens. Het is een ander soort moed. En ook daarom zie je hen graag.)

En de avond valt. En je denkt: ik wil verhalen horen, laat het lang duren. En je hoort mooie verhalen, over kinderen, over ouders, over het instinct om de goede dingen te doen. En je voelt je dankbaar. (En ook een beetje klein. Maar dat is niet zo erg.)

Je fietst door de nacht naar huis.

Iets in je lichaam blijft bewegen die nacht. Alsof er die dag zoveel gebeurde, en misschien is dat ook wel zo.

De volgende dag. Je ploegt door de dag, tegen de klok. De dingen komen een beetje samen. Maar het lukt, nog net op tijd.

Die avond heb je een mooi gesprek. Een jongen, hij is nog een jongen. Maar hij blaast je van je sokken met wat hij je vertelt, wat hij vraagt, en hoe wonderlijk het gesprek beweegt. En je denkt terug aan hoe het was toen jij nog zestien was, zoals hij nu is. Je voelt je dankbaar.

Dat de dingen ertoe doen, dat denk je daarna, in de nacht.

Eigenlijk ben je hondsmoe. En toch ook niet.

(En er is nog die schaduw van de ziekte, die altijd in je buurt zal zijn. De schaduw die zegt dat de dingen ertoe doen. Dat je geen dag mag wachten met wat je te zeggen hebt. Dat het weg kan zijn, morgen, zomaar. En dat je elke kans mag aangrijpen om rivier te zijn.)

Het kwam nog in het gesprek met die wonderlijke jongen. Hoe jij het ziet. Dat je zult verdwijnen in je geliefden als je sterft. En dat elke dag eigenlijk een kans is om mooier te verdwijnen, later. En dat de dingen er dus toe doen. En dat mooie gesprekken er zijn om verder te zetten.

14 mei 2017

Het falen

(Zelfs bij het maken van een selectie uit het eindeloze faallijstje kun je falen. Kwestie van je meteen al maar in te dekken.)

Flitsen. (Die gelukkig ook snel weer overgaan. Meestal. Maar dan weer falen in het nooit meer terugkomen.)

Het is nog redelijk vroeg. Om een of andere reden hapert je lichaam enigszins op zaterdag als je in een week meer dan drie avondvergaderingen had. Nu dus ook. Het doet zich steeds voor in de andere talen. De woorden ontsnappen je. Je ziet in je hoofd de lege plekken waar ze zouden moeten staan. Die lege plekken kijken je rustig maar zelfverzekerd aan, zonder schaamte. Ook al oefen je vooraf in je hoofd de Engelse zinnen, in je gedreven betoog struikel je over die lege plekken. Je doet je best om ze te camoufleren. (Iedereen heeft het ongetwijfeld gemerkt, zegt die ene stem ergens achter je oor.) Daarna zit je lang te zoeken in je hoofd naar een woord in het Nederlands. Je weet op welk Engels woord het lijkt, maar het laat zich niet zien. (Misschien moet je in die verschillende talen snel enkele miljoenen woorden extra leren, zodat het minder opvalt als je weer eens in je faalpositie terechtkomt.)

Je praat met iemand die je voor het eerst ontmoet. Je laat het natuurlijk niet merken, je merkt het zelf misschien niet helemaal. Maar ergens in jou is er een stem die je rustig uitlegt dat zij het ondertussen al wel zal gemerkt hebben dat je volstrekt oninteressant bent. En bij alle volgende ontmoetingen met mensen die je voor het eerst ziet, de volgende dagen, en de rest van de eeuwigheid, zal het ook zo zijn. Het geruststellende is dat die mensen die je al langer kennen dat al weten, ook een eeuwigheid. Een flits. (Daarna denk je dat het misschien nog wel mee zal vallen. Dat van die tweede helft van de eeuwigheid.)

Je zit te schrijven aan het artikel over die man die zoveel voor je betekent. Je wou het al lang doen, het zal al lang in je hoofd te pruttelen. Je hebt niet genoeg tijd, het is een zondag, je bent moe, je had eigenlijk ook je huis moeten poetsen vandaag, … En nog allerlei andere varianten. Vooral het besef dat je min of meer een nul bent. Een amateur. Een prutser. En natuurlijk zal iedereen dat merken. (Het gewone leven dus. Gelukkig zal het artikel niet verschijnen in de New York Times.)

(Dat poetsen dus ook.)

Je staat aardappeltjes te bakken. Dat hoort zo op zondagavond. Er zijn allerlei mooie verklaringen voor, met verwijzingen naar rituelen en zo. Het is ook lekker natuurlijk. En die zure pickles erbij, je kunt er al uren van tevoren naar verlangen. En toch is het vooral heel erg saai, zo voorspelbaar zijn. Iemand zou je zomaar kunnen bellen – het is al lang geleden dat ze dat nog deed, dus het risico is klein – en ze zou als eerste vragen of je die avond weer gebakken aardappeltjes gegeten hebt. En je zou dus ja moeten zeggen. Ze zou het niet eens zo erg vinden waarschijnlijk, maar tegenover de kosmos zou andermaal bevestigd zijn dat er een reden is waarom. Die aardappeltjes dus. (Misschien zal het overwegen van een andere gebakkenaardappeltjesdag in de week een gunstige kosmische invloed hebben op je liefdesleven. Ongetwijfeld.)

Je staat machteloos tegenover de concentratie aan verjaardagen. Normaal zou de verjaardagscadeau- en kaartjesplanning perfect moeten verlopen. Kaartjes dienen op de juiste dag in de bus te zitten. Cadeautjes dienen niet alleen goed gekozen te zijn, ze zouden ook op de juiste dag moeten afgeleverd worden. Zien dat het dit keer niet helemaal zal lukken. De gaatjes in je agenda voor de volgende dagen bekijken om te zien of er nog iets te redden valt. (Niet dat je ooit van iemand daar al een negatieve opmerking over kreeg, maar dat is geen argument natuurlijk. De eeuwigheid zal er anders over oordelen. Ongetwijfeld.)

Je bent eigenlijk wel blij met die planten die het precies beter doen dan vroeger. Je denkt eigenlijk dat dat een teken is dat a change is gonna come. Je denkt dat er iets in de lucht hangt, al zou je niet weten wat of waar. Je voelt het in je poriën. (Je bent goed in zelfverblinding. De kosmos weet wel beter.) Tot je beseft dat iemand, eender wie, langs zou kunnen komen en je erop wijzen dat je die andere planten, of die andere potentiële planten, best wel wat beter aan had kunnen pakken. Diverse tips in de categorie ‘dat is toch heel eenvoudig, bij mij lukt dat allemaal’. Waarmee die vibrations in the air ook meteen verdwenen zijn. (Niet dat er zo iemand langs komt, niet dat iemand dat ooit zegt, eigenlijk, maar je weet wel dat ze dat denken, en gewoon niet zeggen, of zoiets.)

Je ploegt door het lijstje TE DOEN. Je bent zelfs een beetje trots. Het blijft eindeloos lang.

Je ligt in je zetel en ziet die stapel boeken.

Je betrapt jezelf erop dat je toch liever naar die kleffe romantische film kijkt die je al drie keer zag.

Je realiseerde je tijdens het koken ineens dat je eigenlijk veel dingen doet – in je voor het overige natuurlijk volstrekt saaie leven – waarvan je hoopte, toen je nog jong en vers was, dat je die ooit zou doen, mocht je ooit een toestand van relatieve wijsheid bereiken. Dat je een prutser en amateur bent, over de hele lijn, dat het je ongetwijfeld ontbreekt aan de juiste mannelijkheid, dat je toch beter een op maat gemaakt pak zou hebben, dat je jezelf niet goed verkoopt, dat je niet erg swingend bent, al die dingen zijn een gegeven. Maar – dat dacht je dus ineens tijdens het koken – eigenlijk zijn er ook veel leuke dingen die je eigenlijk heel gelukkig maken en die eigenlijk best wel interessant zijn, en eigenlijk is het een voorrecht om zoveel fijne mensen te mogen kennen die niet zomaar van je weglopen, en eigenlijk heb je het leven al redelijk goed overleefd tot nu toe. Waarna je dus dacht dat het hoog tijd was om die momenten, van volstrekt structurele aard dus, die enkel maar je algehele falen illustreren, nog eens even te verzamelen. Of zoiets.

Samengevat: het leven is mooi.

13 mei 2017

En wat je niet ziet

(Waarom die woorden? Waarom komen ze?)

(Misschien wil je daar zijn?)


(Je kunt de plek zien waar je dan zou zijn. En hoe de woorden je daar zouden naderen.)


Je aarzelt even bij de woorden van je antwoord. De woorden zouden ergens omheen kunnen gaan. Dat laat je niet gebeuren. Je kiest andere woorden, en legt ze daar neer. Het is beter zo.

(Je had jezelf voorgenomen iets op een andere manier te doen. Soms lukt het.)

Iemand vertelt je iets over een afspraak die je volgende week zult hebben. (Het brengt je in de war.)

Na de avondafspraak loop je traag naar huis. Het was een lange en drukke dag. Warm, dat wil je. Je kunt je niets anders voorstellen dan dat. Warm. (Iemand zou nu alles kunnen zien, maar je bent alleen in het huis.)

Je maakt een selectie uit de vele foto’s die je maakte. Iets is een beetje gelukt.

Een gesprek aan de telefoon dat net iets langer lijkt te duren dan je verwachtte. Even lijkt het alsof twee stemmen elkaar nog niet los willen laten. Je hoort je woorden, ziet hoe ze cirkelen.

De vrouw in de trein glimlacht even naar je.

De man voor je heeft zijn dochtertje aan de telefoon. Hij zegt wel tien keer hallo. Het meisje staat waarschijnlijk de hele tijd aan de andere kant naar de telefoon te kijken, lichtjes verlamd. Dan zegt ze iets. Hij zegt dat papa bijna thuis is, en vraagt of zij mama kan doorgeven. Hij zegt nog eens dat hij bijna thuis is.

(Het is een mooie gedachte, bijna thuis zijn.)

Een onverwacht bezoek bij een dierbare vriendin. Een mooi gesprek. Dingen worden geraakt, en het is goed, op een of andere manier. Het is, helemaal. Je moet ineens vertrekken (de trein is op tijd). En je voelt je een beetje schuldig voor het abrupte vertrek. Het gesprek was nog lang niet klaar. (Wat ook wel een mooie gedachte is, eigenlijk.) Een geschenk.

Traag lezen in de literaire katern.

Je staat nog na te praten, na een vergadering. Je hebt iemand kunnen helpen, door te zorgen voor tussenzinnetjes. Het doet je goed te zien dat het haar gelukkig maakte.

Een lichte rusteloosheid, ergen in de nacht.

Na lang aarzelen stuur je dan toch dat bericht. (Waarom aarzelde je eigenlijk zo lang?) Je bent zenuwachtig. Het is zo ongeveer alsof je een mail naar Bob Dylan zelf zou sturen, qua een beetje zenuwachtig. Maar je doet het toch maar. En een dag later heb je al een mooi antwoord, mooier dan je had verwacht. Een beetje in de war. En dankbaar.

(Ooit heb je het geleerd, door die ziekte, toen. Dat de dingen ertoe doen. Dat je sommige dingen moet zeggen, en niet ‘ooit nog wel eens’. Het zou kunnen dat ooit niet meer komt. Je moet er ineens weer aan denken.)

Je kijkt naar de foto’s van de moeder en haar twee kinderen. Ze ontroeren je meer dan je durft denken. (Dat stuk van je hoofd, dat stuk van je lichaam dat iets zou zeggen nu. Niemand ziet het.)

Het is vroeg, die ochtend, zo voelt. Je wilt alleen zijn, daar in de trein, of toch minstens voor even.

Je loopt door de stad, op weg naar de vergadering. Je probeert dingen te bedenken die je straks zou kunnen zeggen. Je hebt alle documenten nog gelezen in de trein. (Nog altijd een beetje bang dat je niets zinnigs te zeggen zult hebben. Later zul je weer schrikken van hoe je gedachten het van je overnemen en je mee trekken. Beetje verlegen.)

Hoe moet je zitten aan die tafel? Waar leg je je handen? Hoe dicht of hoe ver zit je?

(In je hoofd besef je weer dat er iets is veranderd.)

In de trein terug kijk je nog eens naar de foto’s van de moeder en haar kinderen. (Je zorgt ervoor dat niemand iets ziet.)

Tijdens het koken glimlach je. (Iets met dankbaar voor het leven, of zoiets.)

10 mei 2017

Vertraaglangen

Verlangen is een ingewikkeld woord. Traag verlangen ook, waarschijnlijk.

Je moest er nog aan denken, na dat debat, met die vraag over hoe je ermee omgaat. Met het verlangen naar ver. Naar andere planeten of zo. Ingewikkelde vraag. En ook beetje ingewikkeld hoe de vraag werd gepresenteerd. De optie ‘omgaan met het verlangen’ werd voorgesteld als een soort sublimeren of verdringen. Terwijl het je net een mooie gedachte leek. Net niet dat verlangen vertalen in allerlei dingen die zouden georganiseerd worden, maar alleen het verlangen zelf overhouden, en dat gewoon een plaats geven, in de echte wereld, niet in een pretpark. Naakt eigenlijk, en kwetsbaar. (Het was waarschijnlijk zo niet bedoeld of zo, maar zo kwam het in je hoofd.) Je kunt hier blijven, en dromen van iets dat groot is. Je kunt er verhalen over maken, je kunt de dromen aanraken, je kunt dingen leren zien die hier al zijn, maar die je nooit eerder opmerkte. Je kunt iets doen met aandacht. En af en toe kun je weggaan, een beetje ver, of meer ver, en weer terugkomen. In je hoofd dacht je iets als: traag verlangen is meer de weg ervaren, meer de afstand waarderen. Dat soort dingen. Het leek allemaal mooi. (Iemand zou waarschijnlijk zeggen dat het wel sublimeren is. Iemand anders zou iets heel anders zeggen.) Trager is misschien anders spannend. Alsof je zo de droom in je hoofd minder uitput. (Al weet je niet goed wat die gedachte zou willen zeggen.)

Je komt uit de bank, iemand loopt voor je. Er is een parfum. En ineens denk je aan iemand van jaren geleden. Je weet bijna zeker dat zij dat parfum ook had. Het was wel ruim vijfentwintig jaar geleden. Kan dat eigenlijk? Of hebben herinneringen en toevallige gedachten zich zomaar vermengd? Daarna kijk je in je hoofd naar beelden, en zie je de geuren die erbij horen. (Zo lijkt het toch.) Je ziet in je hoofd dingen die je zou vragen.

Je komt de kamer binnen, en ziet ineens de planten, in het licht, en die kleuren. Het is alsof je een schok krijgt. Alsof je iets van het leven ziet dat daar zomaar is. Misschien mag het er wel zijn. Misschien wil het hier zijn, bij jou. (Dat is een moeilijke gedachte.) Dat wat je ziet, het lijkt ja te zeggen. Dat het mag. Dat er iets aan het veranderen is. Dat je iets achter je gelaten hebt. En dat het zomaar zou mogen.

Je wandelt rond in een droom. In de droom ben je met veel mensen, waarvan je er enkele kent, in een groot huis. Het huis lijkt steeds groter te worden, terwijl je er bent. Het breidt zich uit, telkens weer. Het heeft geen stabiel rustpunt, het verschuift steeds, ontsnapt aan zichzelf, geeft zich uit handen, zonder vrees, zonder drang om te blijven. Het is een beetje ingewikkeld. In je droom ben je daar ineens met iemand die je kent. In de droom heb je in je hoofd een innerlijke dialoog, over wat je zou willen, en of dat kan of mag.

Je kijkt naar foto’s. De foto’s verschuiven naar de foto’s in je hoofd. De foto’s die je zou maken. Die je daar kunt zien. Je ziet het boek met die foto’s, die daar zijn. (Je ziet wat er niet aan klopt, en je ziet hoe mooi het zou kunnen zijn, dat boek.)

Je hoort de klanken van de piano op de plaat, je ziet de muziek. (Het is zo groot, denk je, dat verlangen dat je ineens kunt zien.)

Je ziet hoe het zou zijn, als je bij die zou zijn, op een plek waar er geen tijd is, en dus alle tijd. En hoe je zou glijden door die niet-tijd. Hoe traag de zinnen zouden bewegen. Beelden uit een andere tijd schuiven ertussen. Je ziet jezelf zitten, daar.

Een onverwacht verlangen dient zich aan.

In een gesprek zie je ineens de verlangens voor je die je pijn doen. Iets over blijven, en iets over weggaan. En hoe die op je weg komen.

(Hoe die gedachten zich met elkaar verbinden, als een web. Je ziet het voor je.)

Je ziet iets over een verlangen dat er was. Misschien zie je nu beter wat er toen gebeurde. Misschien begrijp je nu beter wat je toen deed, en niet deed. Misschien zie je nu beter wat toen niet goed was voor jou. En zou je dat nu in woorden kunnen zeggen. (Je oefent het soms, dat met die woorden. Om te horen hoe ze klinken, en hoe dat je huid zou kunnen veranderen. Je ziet wat je niet kunt veranderen, en wat anders zou zijn.)

Je vertelt iets over de kinderen. En de reactie die je krijgt maakt je gelukkig.

(Misschien kun je naar traag beter kijken. Iemand anders zou zeggen dat dat is omdat je bang bent van snel, en van die andere planeten, en dat je je vastklampt aan de woorden. Jij denkt dat het heel anders is, en dat dat net goed is.)

Je denkt aan de brieven.

07 mei 2017

Gefluister

(Een week met veel ‘weg’. En hoe je de woorden dan mist. Die momenten waarop je alleen maar met de woorden bent.)

(Ze waren en ze zijn er natuurlijk altijd. Ze bewegen altijd. En ze wachten altijd. Ze omhuiden je.)

(Traag nieuwe woorden betasten. Hervinden waar je altijd al was, ook al is het de eerste keer, telkens weer.)

De mooie documentaire over die danser. Het maakt je klein. De overgave.

Daarna nog even naar het plein. Je rug trekt je naar de grond. Iemand merkt het op, zo zal later blijken.

Na de avondvergadering napraten. Hoe jullie daar staan, en hoe je ineens iets ziet over hoe lang jullie al samen onderweg zijn.

Die ochtend, het pakje naar de post. Hopelijk komt het op tijd aan.

Die avond. De fadozangeres op het podium. De klanken en de woorden doen iets met je lichaam. Iets met overgave.

Nadien, in de nacht weer naar huis lopen. Het is alsof je iets fluistert, alsof iets fluistert. Een herinnering komt weer naar je terug.

Iets in de nacht. Iets waar je al aan dacht tijdens het concert. Het blijft nog door je hoofd gaan. Het was die plek, ook nog eens.

De dag. Iets fluistert in je hoofd. Je ziet iets wachten.

Later. Bij de voorstelling van de projecten van de studenten. De jongen die het presenteert heeft al minstens zevenendertig keer gezegd dat hij so excited is. Als dat maar goed komt.

Daarna, op weg naar huis, naar een vergadering. Even een telefoontje. Het doet goed haar te horen. (Heb je dat wel gezegd eigenlijk?)

Een kleine onrust, ergens in de nacht. Die ook weer weggaat.

Misschien heb je iets geleerd.

Een andere dag. De puzzel van de woorden leggen, en op tijd in de wereld zenden.

Je staat les te geven in een eerbiedwaardig lokaal. Je ziet de woorden die je wilt gebruiken, ze liggen daar voor je, ze komen, ze waren er al.

De trein terug schuift in een vertraging. (Je vraagt je af of je straks nog genoeg tijd zult hebben om te koken.)

Na de vergadering in de nacht weer naar huis fietsen, samen met een vriend. (Het is koud.) Recht voor jullie neus gaat een fietsende mevrouw overkop. (Je blijkt haar te kennen.) Jullie helpen haar overeind. (Een andere mevrouw is boos omdat jullie het fietspad versperren. Grrr. Zij mag daar zelfs niet rijden, in die richting.) Het leek akelig, maar het valt nog een beetje mee. (Vooral blauwe plekken, zo zal later blijken.) Die nacht ben je nog steeds een beetje ongerust.

En daarna toch nog eerst die grote afwas doen.

Het laatste stukje (opnieuw) zien van die schitterende documentaire over die muzikanten die in de studio die nieuwe nummers bedenken en opnemen op basis van teksten die hoorden bij die beruchte opnames in een kelder.

Een volgende dag. Die ochtend twijfel je bij het bakje aardbeien op de markt. Toch maar niet.

Daarna, op het werk. Eerst nog even acuut uitstelgedrag, voor een klein uurtje. En dan, in één ruk, die hele tekst schrijven. Het is altijd spannend, hoe je nooit vooraf goed weet hoe de tekst zich zal neerleggen. (Je kunt het niet uitleggen, maar je wilt dat de woorden er mooi uit zien.) Je bent een klein beetje trots. (Zouden sommige mensen de humor zien?)

Nadien op het perron glimlach je. Je probeert nog iemand te vinden om die avond mee te gaan naar het concert. (Voor dat concert van november heb je al kaarten trouwens, zeg je aan de telefoon.)

Het is heerlijk om die mannen op het podium te zien. Hoe de muziek beweegt. Hoe die gitaar zo ruimtelijk klinkt. Hoe die ritmes zo’n brede en veilige ondergrond vormen.

Weer thuis fluister je iets.

Een dag verder. Snuffelen in boekhandels. Is vooral prospectie, voor cadeaus die gaan komen. (Een van de beste excuses die je ooit voor jezelf bedacht hebt.)

Je bent momenteel tussen twee boeken. Onrust.

Mee werken aan die paper van een dierbare vriendin. Blij dat je iets kunt doen met je woorden. Je bent niet veel meer dan de ritmesectie van die groep van de avond daarvoor.

Even in het park. Fijne mensen. (Iemand fluistert je toe dat hij jouw stukje goed vond. Het ontroert je telkens weer, en maakt je verlegen.) Iets met een hond.

En die avond in de broeierig hete bioscoopzaal. De mooie Afrikaanse man die op zoveel affiches in de stad te zien is, hij staat daar ineens. Wat een mooie man.

De vrouw in die film. Ze is indrukwekkend. Het maakt je klein. (Andermaal besef je later iets. Iets dat je nooit zult kunnen of worden.)

Die nacht denk je aan iets, of denkt je lichaam aan iets. De woorden aarzelen.

De volgende dag. Aan de lange tafel. Iets over normaal doen, en dat je eigenlijk altijd nog te braaf bent. (Dat hoorde je die week al eerder, al ging het over iets anders, en volgde er een berustende glimlach op.) En dat je eigenlijk toch veel mensen kent, besef je nadat iemand je er attent op maakt. En brownies natuurlijk.