29 juli 2023

De kinderen van Barrøy


En dan is er ineens een vierde deel van wat was aangekondigd als een trilogie. Het is alsof je een onverwacht cadeau krijgt, zomaar. Je mag weer terug naar het eiland Barrøy. Met dat gevoel is meteen al heel veel gezegd over de kracht van de boeken van de Noorse auteur Roy Jacobsen. Wie de vorige drie delen las van deze cyclus die cirkelt rond het fascinerende personage Ingrid Barrøy had haar aan het einde van het derde deel Ogen van de Rigel met een beetje tegenzin achtergelaten. Je wou nog zo graag weten hoe het verder zou gaan, met haar en met het eiland. En nu is er dit vierde deel, De kinderen van Barrøy, misschien wel het mooiste, zoals sommigen zeggen die het al gelezen hebben.

Dit vierde deel pikt de draad weer op waar die was achtergelaten in het vorige boek. Ingrid had daarin in een lange tocht gemaakt over land, net na de Tweede Wereldoorlog, op zoek naar de vader van haar kind. Die tocht was als een soort odyssee, die ze nodig had om terug te kunnen keren naar het eiland waarnaar haar achternaam verwijst. Dit boek lijkt in een aantal opzichten een soort pendant voor het eerste van de reeks. Daar leerden we de nog kleine Ingrid kennen, die opgroeide in die speciale microkosmos die het eiland was. In een soort nieuw samengestelde grote familie. Er waren alle verhalen van ooit. Er waren de natuurelementen die het ritme op het eiland bepaalden. En aan de andere kant van het water was er een wereld waar er een andere tijd leek te zijn. Naarmate Ingrid opgroeide is die wereld op een soms brutale manier dichterbij gekomen. De oorlog liet zich niet zomaar tegenhouden door het water. Vreselijke dingen gebeurden, sommige veraf, sommige dichtbij. De tocht over land had iets van volwassenwording, ontnuchtering en loutering.

En nu is Ingrid terug daar, op het afgelegen eiland. Zij is nu de spil, als een matriarch, van de hele eilandgemeenschap. De tijd heeft gemaakt dat ze in een andere rol zit dan tevoren, een rol die ze niet zomaar kan kiezen, die haar kiest. Over het water is er de nasleep van de oorlog. Wie collaboreerde met de Duitsers is vertrokken of wordt nu aangepakt voor wat gebeurde. Er zijn verhalen over wie wat deed tijdens de oorlog, en die bepalen hoe men naar mensen kijkt. De liefde houdt niet altijd rekening met die grensgebieden.

En zo komt het dat een jongen op het eiland blijft, eerst voor even, en daarna voor altijd. Ingrid zal hem adopteren en heeft nu een dochter en een zoon, Mathias. Hij groeit op en zoekt zijn plek in die hele structuur van de grote eilandfamilie. Die familie is ook in beweging. Sommigen willen weg, sommigen krijgen een duwtje om weg te gaan, anderen willen alleen maar blijven, of komen steeds terug. Vertrekken en terugkeren is deel van het ritme van de zee en het eiland, onder meer wanneer de mannen met de boot vertrekken om te gaan vissen.

De grote wereld laat het eiland niet zomaar alleen. De verhalen van de oorlog, die hebben gemaakt dat Ingrids grote familie is wie ze is, zijn niet weg. Ze wil die verhalen wegduwen soms, ze wil sommige dingen liever niet meer vertellen, maar zo werkt dat niet. Ingrid is nog steeds die bijzonder intrigerende vrouw die sterk en koppig is, soms hard lijkt, maar onderhuids een kruispunt van gevoelens is. Nu ze in de rol zit waarin ze zit, moet ze misschien altijd weten wat er zou moeten gebeuren. Maar ze voelt hoe dat niet zomaar gaat. Meer dan ooit is ze nu een moeder van twee. Dat besef geeft haar een kwetsbaarheid en rusteloosheid die ze niet eerder zo voelde. In zichzelf moet ze nog zoveel onder controle of in evenwicht houden, en dan is er het lot van die hele gemeenschap die rondom haar beweegt. Het is heel mooi om te zien hoe ze veel dingen tegelijk is. Er is nog steeds iets van een oerkracht die haar drijft. Het is de kracht van de wind en de zee, die zo weinig mogelijk woorden nodig heeft. Er is haar dwarsigheid, die maakt dat ze vaak heel ontwapenend kan zijn. En dan is er wie ze nu geworden is.

We blijven zowat het hele boek op het eiland, net als in het eerste boek, maar toch is het anders. Ingrid wil op het eiland zijn, maar verlangt ook naar iets dat haar verbindt met het andere, zonder dat ze zelf veel moet zeggen. Er gaan veel brieven heen en weer, en die zijn heel belangrijk. Ze laten iets zien over de snelle ontwikkelingen in de naoorlogse maatschappij. Ze zeggen iets over welke woorden je kiest om iets wel of niet te zeggen. Ze geven de kans om te onderhandelen met de grote wereld.

Er zijn wonderlijke momenten, zoals een familie-uitstapje dat hen tegelijk bij de soms harde realiteit van de zee brengt en ook iets van het wonderbaarlijke laat zien van wat de zee ook is. Er is tragiek. Er zijn mensen die terug willen keren naar het eiland, ook al hadden ze dat zelf niet verwacht. Er zijn kinderen die groot worden. Ze zijn allemaal kinderen van Barrøy. 

Net als bij de vorige boeken valt het misschien niet meteen op hoe ongelooflijk goed Jacobsen schrijft. Als je goed kijkt, zie je hoe knap de verschuivingen zijn tussen het gebruik van tegenwoordige en verleden tijd. Het is fascinerend te zien hoe met zo weinig woorden soms hele werelden getoond worden. Als lezer voel je de hele tijd het ritme van de wisselwerking tussen mens en de andere natuur. Het is indrukwekkend hoe levend Ingrid voor je is, hoezeer je haar als het ware kunt zien, hoewel je vaak heel weinig informatie krijgt. De auteur slaagt er wonderwel in om iets van een afstandelijke intensiteit rondom haar te creëren, waarin je kunt zien hoe ze is en tegelijk ook haar onkenbaarheid ziet. Je kunt bijna vermoeden dat ze op dezelfde manier naar zichzelf kijkt en naar de dingen. Elk boek van de vier heeft een wat eigen kleur en toon. Dit boek voelt breder aan dan de vorige. We zien hoe Ingrid in haar volwassen leven groeit, misschien wel telkens in een ander soort eenzaamheid. De tijd van de zee en het eiland is cyclisch en herhaalt zich. De tijd van de grote wereld daarbuiten koppelt zich meer los van de tijd van het eiland en de kwetsuren van pijnlijke gebeurtenissen wegen door in de levens van de eilandbewoners. En de tijd van veranderende rollen, van kind naar ouder, beweegt tussen dat alles door. Je kunt als lezer alleen maar hopen dat er nog boeken zullen volgen, je hebt nog lang geen zin om Ingrid achter je te laten.

28 juli 2023

Beetje drijven


De dagen hebben hun ritme gevonden. (Die grote tekst is klaar, je kunt de dagen anders laten ademen.)

Je kijkt naar het lijstje met nuttige dingen, kiest er iets uit. (Moet je eerst de leukste kiezen, of eerst de moeilijkste? Je spreekt met jezelf af dat er over dat onderwerp geen interne dialoog zal worden georganiseerd.)

Je bestelt kaarten voor een van je grote helden. (Het is gelukt! Je roept iets.)

Je staat voor de cd-kast. Een moment om nog eens dingen opnieuw te beluisteren. Je hoort de stem van die ene fadozangeres die je enkele keren zag zingen in de schouwburg en die erg veel indruk op je maakte. Je leest dat ze een nieuwe plaat heeft, je bestelt ze meteen bij je lokale platenboer. (Intens vakantiegevoel, of zo.) Je kunt al aftellen.

Nog eens dat ene stuk op de piano oefenen. Het gaat steeds beter. (De piano is blij.)

Je gaat even langs bij de vriendin die net weer thuis is uit het ziekenhuis. (Je bent zo blij dat alles goed gegaan is.) De dingen zijn weer zoals ze moeten zijn, denk je.

Je vertrekt voor je afspraak. Zoals gewoonlijk zit ze al te wachten. Een mooi gesprek, verhalen die rustig gewacht hadden.

Een andere dag.

Op weg naar het station voor je bezoekje haal je nog de cd op die je bestelde. Die kan rustig wachten.
(Alsof je elke keer zomaar op reis mag gaan, denk je.)

Het is goed om haar weer te zien. Het ontroert je, hoe jullie verhaal door de jaren rustig verder beweegt. (De dingen die blijven, en het blijven in de dingen die veranderen.) Je vertrekt met een prei in je rugzak.

Mmm, lekker doorlezen in het dikke boek, in de stiltewagon. (Het lijkt alleen alsof ze het volume van de omroepstem in deze wagon dubbel hard hebben ingesteld, met ook nog eens extra fluittonen.)

(Je legt aan jezelf uit waarom het een goed idee is om toch nog even iets te koken die avond.)

Ingewikkelde en spannende dromen.

Een andere dag. (Op weg naar je kinesiste. Zou je haar durven vragen toch even te kijken naar die ene plek die al enkele dagen pijn doet? Misschien is dat niet verboden.)

Misschien is een beetje moedig zijn ook nuttig. De kinesiste duwt je lichaam weer in de juiste plooi. Je merkt het al meteen wanneer je bij haar buitenkomt.

(Middagdutjes zijn een goede uitvinding.)

Je bent bijna aan het einde van dat dikke boek. (Je hebt, zoals steeds, al een beetje schrik voor het stukje dat je erover zult schrijven.)

Een mooie film in de bioscoop. (Je zag hem eerder al, jaren geleden. Hele stukken lijken heel ver weg in je herinnering, merk je.) Iets over schuld, vergeving, over verloren gaan en gered worden, over eenzaamheid en over liefde. Nog een mooi gesprek nadien, met een trage stem. (Maar die mensen aan het andere tafeltje maken wel heel erg veel lawaai…)

Vroeg opstaan voor het oud papier. (Alle andere pakken en dozen lijken al behoorlijk nat.)

In het boek dat je van je vroegere buur kreeg lees je iets over de wonderbaarlijke sanseveriavermenigvuldiging. (Gewoon even proberen, denk je. Vakantie!)

Het voordeel van de nuttige dingen: het is alsof het huis een beetje terugkeert naar jou.

De laatste bladzijden uit het dikke boek. (Je bent een klein beetje duizelig.)

(Eerst even terugkeren, eerst even de stroom opzoeken, voor je over dat boek gaat nadenken.)

Gewoon gaan zitten en schrijven, zeg je tegen jezelf. (De tekst komt gewoon, stel je vast.)

Je kijkt nog altijd gefascineerd naar hoe die man in die serie beweegt.

Vroeg in de ochtend beginnen met de kleerkast, spreek je met jezelf af. (Het zal nog niet de grote beweging worden, maar wel een kleine, wat ook al iets is.)

Je mag van jezelf zomaar naar de boekhandel gaan, voor een vers boek. (Hee?! Er is een vierde deel van wat een trilogie was. Jippie! Vakantie!)

De planten glimlachen naar jou.

Een paar hemden strijken, met Bach. (De kast ziet er netjes uit nu.)

(Nog eens nadenken wat je met die gaatjes in die truien zou kunnen doen.)

Je stort je een beetje gretig in je verse boek. (Je bent weer thuis, denk je.)

Aardbeitjes, mmm.

(Het leven is overzichtelijk, zo lijkt het wel.)

27 juli 2023

Het lied van ooievaar en dromedaris


Wat een boek… Na het lezen van meer dan zeshonderd pagina’s blijf je een beetje opgejaagd, verbijsterd en verward achter. Als iemand je zou vragen te zeggen waar het over gaat, zou je even heel hard moeten nadenken, alsof je niet weet aan welke kant je zou moeten beginnen. Eindeloos veel dingen gaan tegelijk door je hoofd, terwijl je probeert enigszins controle te krijgen op die wirwar van beelden, verhalen en indrukken die door je heen gaan. Zodra je het dan toch probeert, zeg je meteen iets over hoe we als mens vaak proberen een heel complexe realiteit te herleiden tot iets dat klopt en min of meer afgerond in elkaar zit. Bij die poging zul je het misschien hebben over enkele (eenduidige) dingen die steeds terugkeren, als een soort verklaring voor wat je hebt ervaren. En terwijl je dat doet, merk je bij jezelf dat je eigenlijk iets aan het doen bent dat niet klopt. Waarmee je dan iets heel belangrijks hebt gezegd over het indrukwekkende Het lied van ooievaar en dromedaris van Anje Daanje.

In het centrum van dit hele universum staat Eliza May Drayden, die sterft in 1847, in Bridge Fowling, in Yorkshire. Het personage Eliza is geïnspireerd door Emily Brönte, auteur van de roman Wuthering Heights. Er is weinig geweten over Emily en haar zussen, maar er is wel enorm veel over geschreven. En zo gaat het ook met Eliza in dit boek. Het bestaat uit elf hoofdstukken. In het eerste zijn we net na de dood van Eliza. In het laatste eindigen we in 2007. We schuiven stap voor stap op in de tijd, en tegelijk is er iets dat blijft de hele tijd, zo lijkt het toch.

Ook Eliza heeft (net als Emily via een mannelijk pseudoniem) een boek geschreven, dat later een literair monument zal worden. Maar op dat moment van de 19de eeuw is het nog zeer ongewoon dat vrouwen worden aanvaard als schrijver. De hele maatschappelijke positie van vrouwen is erg kwetsbaar. Eliza groeit op tot een zeer intelligente, eigenzinnige, koppige en erg gevoelige jonge vrouw. Ze moet omgaan met tragische verliezen in haar familie. Samen met haar nog overgebleven zus Millicent vormt ze een onlosmakelijke eenheid. Hun levens cirkelen rond elkaar. Als kind leefden ze al in een zelf gecreëerde magische wereld van verhalen die ze elkaar vertelden. Ze moeten moeilijke keuzes maken om in een maatschappij waar vrouwen in alle opzichten afhankelijk zijn van mannen te overleven. Misschien dromen ze van een grote vervullende liefde, maar de werkelijkheid is anders. Allebei zullen ze een boek schrijven dat later erg groot zal worden, maar in hun leven veeleer een vloek is. Ze leven in een decor van een beknellende godsdienst, de opkomende industrialisering met alle schrijnende sociale toestanden die erbij horen, en het woeste en mysterieuze landschap.

Dat verhaal kom je als lezer te weten door eindeloos veel andere verhalen. Het zijn anderen die over Eliza vertellen, die haar leven tot een verhaal maken, tot een mythe maken, gebruiken voor hun eigen belangen of ideologisch kader. In elk hoofdstuk komen er eerst zogenaamd bestaande fragmenten. Uit artikels in kranten of tijdschriften. Uit biografieën over de Draydens. Uit aantekeningen van biografen die proberen de puzzelstukken van het ‘mysterie Eliza Drayden’ samen te leggen. Uit de roman Haeger Mas van Eliza. Er staan ook fragmenten in uit gedichten van Eliza (die vrije vertalingen zijn van gedichten van Emily Brönte). En die zouden dan komen uit een nagelaten aantekenboekje. Jarenlange discussies slagen er niet in helemaal te ontcijferen wat Eliza werkelijk zou bedoeld hebben met al haar aantekeningen. Het wordt een deel van de mythe. Net als allerlei plekken in het dorp waar ze woonde, die stelselmatig worden opgenomen in een toeristisch herinneringslandschap, waarbij uiteindelijk de verhalen het landschap gaan duiden en ‘maken’, in plaats van omgekeerd. Al die mechanismen zie je als lezer gebeuren, terwijl je in de tijd steeds verder wegschuift van die concrete vrouw. Je ziet dat allemaal gebeuren als lezer, en tegelijk heb je vaak het onderhuidse gevoel alsof die Eliza een beetje echt is. De structuur van het boek, met die verschillende soorten teksten en voetnoten versterkt die illusie.

In elk hoofdstuk is er dan een verhaal van een personage dat op een of andere manier een echo is van Eliza. Haar boek, haar leven, haar aantekenboekje, de plek waar ze leefde, … in allerlei varianten komen die elementen terug in de verschillende levens van mensen die in de tijd verder opschuiven. De verhalen worden verteld in verschillende registers, een beetje alsof je telkens een miniroman krijgt. In het ene geval voelt het alsof Dickens nabij is, in het andere merk je een eigentijdser geluid. In alle verhalen en teksten merk je hoe het verhaal van Eliza waarover zo weinig met zekerheid bekend is telkens opnieuw ‘gebruikt’ wordt: voor religieuze, commerciële, literaire, … eigenbelangen. 

Als lezer krijg je een eindeloze reeks namen te verwerken van allerlei personages. Ze maken dat je daarmee als lezer de hele tijd aan de slag bent. (Wie was dat ook al weer? Kwam die naam ook niet in dat verhaal voor? Zou dat dezelfde zijn? Die naam lijkt op die?) Je probeert het geheel te ordenen. En dan zijn er allerlei beelden en motieven die in allerlei varianten terugkeren: brieven, een horloge, vliegen, belletjes, een figuur in de keuken, een innige band tussen twee zussen, driehoeksverhoudingen, … Je voelt dat je probeert verbanden te leggen. Maar telkens is er ook iets dat wringt. De verschillende personages zijn op hun manier telkens ongrijpbaar. Ze passen helemaal niet in het beeld van een klassiek romanpersonage dat ‘afgerond’ en kenbaar zou zijn. Telkens opnieuw kan er ineens iets kantelen. Personages proberen zelf controle te zoeken over hun werkelijkheid, van krampachtig vasthouden aan religieuze kaders tot het opgezogen worden in complottheorieën.

Over alles heen hangt de dood, die heel lijfelijk aanwezig is de hele tijd, in alle verhalen over de verschillende personages. Ze bewegen in een tragisch universum en de rauwe details worden niet uit beeld gehouden.

Het is fascinerend hoe dit dikke boek tegelijk tijd neemt en je toch het gevoel geeft dat alles je voortstuwt. Daanje schrijft indrukwekkend goed, op een bepaalde manier afstandelijk en toch ook heel dichtbij. Je vliegt heen en weer door de tijd. In de levens die beschreven worden voel je vertraging en versnelling, maar telkens ga je mee tot de dood.

Waarover gaat dit boek nu eigenlijk? Misschien gaat het wel onder meer over de drang en de verleiding om een werkelijkheid die complex en soms ook heel banaal en grauw is te willen vatten in verhalen of schema’s die je een gevoel van controle geven, die je de illusie van kenbaarheid geven. Dat kan in de vorm zijn van mythes die uiteindelijk een heel eigen werkelijkheid worden, die nog maar weinig te maken heeft met wat er echt gebeurde. Dat kan gaan over krampachtige schema’s die mensen over de werkelijkheid willen leggen, van godsdienst tot complottheorieën. Via nieuwe inzichten in de wetenschap kan het dan zijn dat ons hele idee van tijd, dat we zo nodig hadden om ons een beetje veilig te voelen in de wereld, onderuit gehaald wordt. Wat geordend leek, wordt chaos. En het gaat ook over de vraag of we een ander (en onszelf) ooit kunnen kennen, met al haar of zijn tegenstrijdigheden. Ondanks dat alles zie je in dit meerstemmige en fascinerende boek hoe mensen – soms met de moed der wanhoop – blijven zoeken naar overgave aan iets groters, zoeken naar liefde en zin, met soms heel veel pijn en eenzaamheid als gevolg. Heel erg indrukwekkend.  

22 juli 2023

En ook die rivier


Misschien kun je langzaam uitplooien nu. Na de woorden.

Misschien kun je verdwijnen, een beetje.

Misschien kun je de dingen aanraken, tot het huis uitademt.

En kijken.

Naar de rivier.

Misschien zou iemand het kantelen kunnen aanraken.

Of niet.

Hoe snel je huid lijkt te reageren.

Na de woorden.

Het zou kunnen dat je niets zou zeggen.

En alleen kijken.

Naar de rivier.

Tintels opgespaard.

Misschien voor onbewaakte momenten.

Misschien kun je zoeken naar beelden in het huis.

Soms dubbel, spiegels van zichzelf.

Misschien kun je daar bewegen.

En blijven.

Het boek wachtte geduldig, op jouw handen.

En wat je zei, wat je wilde zeggen.

Het is er, aanraakbaar.

Misschien hebben de woorden zich neergelegd.

In de tekst. En blijven ze daar.

Wat zal dat met de nacht doen?

Misschien moest je opschuiven naar een plek.

En ben je nu weer doorwaadbaar.

Hoe klein het is, allemaal.

En kijken.

Naar de rivier.

Zoals de zanger ook deed, trouwens.

Het aanspoelen vraagt nog even.

Meer is er niet, eigenlijk.

Hoe je huid verandert.

En je verlangt naar verhalen.

Altijd al, waarschijnlijk.

En verder is er alleen.

De rivier.

21 juli 2023

Lichaamstekst


In de vakantie schuiven. Moe en nog een klein beetje in niemandsland. (En dat kuchje dat zeurt.)

Misschien? Toch? Eerst dan maar?

(Je hebt nog een tekst te schrijven. Het zou een boekje moeten worden. Je hebt beloofd dat je het zou proberen.)

Misschien is het beter er maar ineens aan te beginnen, en dan door te werken tot het klaar is.

Je hebt al enkele dagen lopen piekeren, alsof je iets wou kneden in je hoofd. Alsof je de toon en het ritme van de tekst wilde zien, nog voor die er is. Je ziet vaag iets, maar nog niet helemaal. (De tekst onthult zich.)

Je haalt nog enkele plantjes voor je terras. (Stond op het lijstje.) Ze kijken naar je, de planten thuis. Alsof ze wachten op je handen en je zorg.

Je neemt de trein voor je afspraak, net na de middag. Je loopt nog even langs het werk, om daar de eerste woorden van je tekst te kunnen schrijven. In dat uur zou het moeten lukken, en dan is er iets.

Je vertelt hen over hoe de tekst die er nog niet is wringt. (Misschien is de tekst er dus al wel.) In haar reactie zegt ze net wat je zelf ook dacht. (Misschien komt het wel goed.)

Misschien beweegt een tekst in en uit een lichaam. Misschien zijn ze één. In je hoofd bewegen de hele tijd de beelden en de woorden en de nog niet uitgesproken ideeën. Ze doen dat autonoom zo lijkt het wel. Zodra je gaat zitten om te schrijven reageert je lichaam eerst. (Hoofdpijn. Jean, de bedoeling van de vakantie was dat we net dit even niet meer gingen doen.) De afweging is tegelijk dat niet schrijven niet echt een optie is. De tekst beweegt nu, en je lichaam zal pas rustig worden als de tekst weer uit je systeem is, weet je. Je schrijft. Op het kleine papiertje heb je nu de structuur. Die laat zich langzaam invullen.

Je ziet de laatste aflevering van het laatste seizoen van die geweldige serie. Het ontroert je heel diep. (Niet vergeten aan je zus te vertellen, denk je.)

’s Nachts gaat het gewoon door, merk je. Het is.

Een andere dag. Je fietst naar de vergadering. (Je zit toch al in een ander ritme, merk je.) Daarna heb je nog je middagafspraak. (Je bent blij hen terug te zien.)

Toch maar eerst weer verder schrijven, het is nu zo. (Misschien kun je proberen tegen het einde van de week de eerste versie helemaal klaar te hebben. Pas daarna zal iets zich ontspannen.)

Elk hoofdstuk lijkt een beklimming. Je moet gewoon de tekst volgen, denk je. En je moet in elk deel naar een plek gaan waar je misschien niet graag komt, denk je. Het is de bedoeling om telkens in één stroom te schrijven, heb je afgesproken met jezelf. Pas als alles klaar is, mag je opnieuw lezen. Soms is het als hoopjes klei tegen het beeld aanduwen, stap voor stap.

Even bijpraten met je zus. (Je hoopt snel naar haar toe te kunnen gaan.)

Een andere dag. De kinesiste haalt je lichaam een beetje terug.

Je schrijft verder. (Waarom is elk stuk zo moeilijk? Dat was de bedoeling Jean, je moet gewoon volhouden, in deze adem blijven schrijven, dan laat de tekst zich wel zien.)

Je fietst met de kar naar het recyclagepark, voor die zak compost. Het is altijd wel grappig, zo aanschuiven tussen de auto’s. De mevrouw aan het onthaal, de mannen op het terrein, ze zijn allemaal erg vriendelijk.

Je schrijft verder. (Het is alsof dit schrijven je naar één kant van je lichaam duwt. Het is.) Daarna ga je rustig op je terras werken. (Iets duwt je lichaam weer naar een andere kant, het wordt rustiger.)

De vrouw in die film is zo mooi. 

Een andere dag. Je begint al heel vroeg. (Die ene berg moet erdoor, en nog een stuk van die andere.)

Je fietst rond voor de boodschappen. (Je schouders zijn nog thuis precies.)

Je schrijft verder. Je begint het ritme steeds beter te herkennen en te vertrouwen.

Je fietst naar het ziekenhuis om een vriendin te bezoeken. Je loopt door de gangen. (Het is die vleugel waar je zelf ooit ook lag, merk je.) Je bent blij haar te zien. Je bent een beetje verlegen op die plek.

Je afspraak met een vriendin. Je bent blij haar te zien. De druppels beginnen te komen. Zullen we dan toch maar binnen gaan zitten? Je ziet de verhalen. (Verhalen brengen ook een evenwicht in je lichaam, merk je.) Alsof je terug een beetje in je hele zelf kantelt.

Een andere dag. Je begint weer vroeg. (Weer een moeilijk, denk je. Elk stuk is moeilijk, zeg je. Doe het nu maar gewoon, het komt wel goed.)

Rond de middag heb je een lege plek. Je werkt wat verder op het terras.

Er is nog dat ding op het lijstje. Om een of andere reden schuif je het al eindeloos lang voor je uit. (Je zou moeilijk aan anderen kunnen uitleggen waarom het zo moeilijk en zo belangrijk is. Het geeft niet.) De fles met wasverzachter die je meenam uit het huis daar, toen die laatste dagen bij het leegmaken. Je wilde niet, iets zei je dat het geen goed idee was, je deed het toch. Je kon het toch niet zomaar weggooien. Je nam het mee. Je probeerde het een enkele keer, daarvan had je jezelf overtuigd. Nadien merkte je onmiddellijk waarom je het niet wou. Die geur. (Een van de geuren die hoorden bij het huis daar, bij haar.) Iets gebeurt, als een bliksem. (Je wilt de geur zo snel mogelijk weer weg uit je huis.) De fles stond er nog altijd. Het is tijd om de inhoud weg te doen, heb je afgesproken. (Dapper zijn, Jean.) Je doet het. Die geur. (Alles gebeurt weer even.) De geur zal wel verdwijnen. Het is. Meer niet.

Ook dat tweede hoofdstuk van de dag is klaar. Je bent blij dat je ook voorbij die klip bent. Je wilt alleen maar zitten, op het terras, en kijken naar de planten, hoe ze naar je glimlachen. Ze zijn blij met jou. En je luistert naar die mooie fadoplaat. (Je huid ademt mee.) Je ziet haar nog staan op het podium. Het ontroert je meer dan je verwacht had.

Het is.

15 juli 2023

Eb


Dorre bladeren weghalen van de plant.

Blijven zitten tot de krant op is.

Wachten op je huid.

Traag de boodschappen op hun plaats zetten.

Nog geen lijst met nuttige dingen hebben. Min of meer.

Alvast een eerste boek uit.

Kijken.

Nu even niet, zeg je tegen het scherm.

Daar al een beetje doen, maar niet te veel.

Middagdutjes zijn een goede uitvinding.

Zo soepel als in dat filmpje ben je nog niet.

De wind.

De tomaten zijn gevallen.

Het meisje roept haar mama.

De fiets van de buurman is gestolen.

Je denkt aan iemand.

Misschien wil je je terugtrekken van het strand.

Je spreekt met jezelf af dat je nog niet ziet wat er allemaal moet gebeuren.

Je kijkt naar je handen.

Die serie die je gaat kijken.

Een plots verdrietmoment aan het aanrecht.

De nieuwe kleren liggen nog op de tafel.

Het lijken allemaal kleine cactusarmpjes, nu je die pot iets hoger hebt gezet.

Regen.

Iedereen ja, maar nog niet vandaag.

Mmm, stukje chocolade.

Misschien kun je de stroom aanraken.

Dat hemd voelt wel lekker.

De zon.

Die mevrouw in de winkelstraat.

De varen vertelt je een verhaal.

Je hebt nog tijd voor het cadeau voor je maatje, hij zit in Zwitserland.

De mensen die vertellen over de overstroming.

Bob zingt Watching The River Flow

Misschien moeten die zakjes ook eens in de was.

Misschien maakt het niet uit of dat stuk nog in de krant komt of niet.

Wie is die man die Joke Van Leeuwen interviewt op de radio?

Mmm, dat brood is lekker.

Dat wil je haar nog vragen, maar het mag nog heel even wachten.

Welke taal spreken die mannen?

Romantische films mogen.

Oefenen in tijd verliezen.

14 juli 2023

Kantelplek


Tussendoor ga je soms kijken naar de zonnebloemen op je terras. Geen idee waar ze naartoe zullen groeien, hoe bloem ze nog zullen worden, maar ze ontroeren je. Soms kom je thuis en zie je dat hun bladeren er een klein beetje slapjes uitzien. Je geeft wat water, en het is alsof ze onmiddellijk reageren.

De laatste dagen dus. Je vindt het eigenlijk wel fijn dat je helemaal alleen bent op het werk. De laatste klussen, de laatste afspraken, op weg naar een clean desk. En verder gewoon studeren. Dingen van die stapel rapporten en artikels. (Misschien is het een voorafgaande terreinverkenning voor die tekst die je later gaat schrijven. Iets als ideeën en beelden naast elkaar leggen, willekeurig, als humus. Later komt er wel een tekst uit. Je hebt nu ook dat schriftje, waarin je woordjes of zinnetjes schrijft die je later kunt gebruiken. Net echt.)

De vergadering van de jury. De lange lijst projectvoorstellen waarover jullie te beslissen hebben. (Je bent blij voor al die mensen die op hun manier de wereld een klein beetje beter willen maken en dat nu misschien nog iets beter zullen kunnen.)

(Het is een feestdag. Sommige mensen, die zeggen namens een ‘allen’ te spreken vinden het weer nodig om redelijk hallucinante dingen te zeggen. Het zou ook zo anders kunnen zijn. Het is zo eindeloos vermoeiend.)

Een andere dag. De ‘ja we moeten dringend eens afspreken voor een koffie’-afspraak die er eindelijk is. Een mooi gesprek dat je ontroert, ook al ben je moe. Je voelt je dankbaar en vereerd.

Het overleg met de meneer van de OESO die je op het scherm allerlei vragen stelt. Soms haperen de woorden ergens in je hoofd, alsof je ze net niet aan kunt raken. (Misschien is woordmoeheid een equivalent van metaalmoeheid.)

Ingewikkelde dromen, als een eindeloze stroom verhalen in de nacht.

Een andere dag. Je kinesiste is terug. De handen doen goed, merk je. (Soms denk je aan handen.)

(Tussen de dingen door denk je aan hen, aan de dag die voor hen ligt.)

Het etentje ’s middags. Je bent moe en hebt wat hoofdpijn voor een tijdje. Je bent blij hen te zien. Misschien zou je liever gewoon bij hen zitten en vragen: vertel de verhalen. Alleen maar luisteren. (Dat ding op je bord met die ‘vegetarische tonijn’ overtuigt niet helemaal. Je volgt je buikintuïtie.)

Je staat te wachten op het perron. Alle treinen hebben vertraging. De moeder en haar zoon praten onophoudelijk door tegen elkaar, er valt geen enkel woordgat.

(Je bent een beetje bang van het kantelen dat zal komen binnen enkele dagen. Dat moment tussen de twee ritmes. Alsof je dan even valt.)

Een andere dag, de voorlaatste. En ineens ben je niet meer alleen op het werk. Het verwart je een beetje, je was er gewoon niet op voorbereid. En dan gaat het weer over.

Je vertrekt wat vroeger, om thuis verder te werken. De trein vertraagt. Het is fris in de trein, mensen verschuilen zich onder een trui. Je leest een artikel over het superorganisme. 

Dat ene ding moet je nog doen, denk je, zodat het ook weg is uit je hoofd. (Weer een stapje dichter bij een clean desk, zeg je tegen jezelf.) Je doet het.

Een nacht met veel verhalen die door je heen bewegen.

De laatste dag. Uiteindelijk toch maar gewoon thuiswerken beslis je op het laatste moment.

Je puzzelt de tekst in elkaar, zoals elke week. (Na deze gaat die tekst enkele weken in vakantie. De tekst is daar blij om.)

Die ochtend las je het stuk in de krant, over de vliegtuigen. (Ergens in een parallel deel van je hoofd is een tekst zich aan het schrijven. Misschien kun je die dan naar de krant zenden. Moet je dat nu echt doen Jean, het is je laatste werkdag, maak het jezelf niet te moeilijk. Ga daar je pauze niet voor opofferen. Het is.)

De parallelle tekst schuift op het scherm, in één lange beweging, zo lijkt het wel. Je stuurt de tekst naar de krant. (Het wordt waarschijnlijk niets, maar je hebt het dan toch geprobeerd. Om een of andere reden moest dat.)

(Soms ben je zo kwaad, zo opstandig, dat het pijn doet. Iets met die vulkaan. Het komt en het gaat. De vulkaan is je vriend.)

Zachtjes uitbollen. Dat boek dat op je lijst voor deze week stond, je kunt het ook lezen op je terras. Dan ben je al in het tussengebied.

En ja, de vakantie is begonnen.

(Het kantelen zal voor de volgende dagen zijn, denk je. Het komt wel, het is welkom.)

Je kijkt naar de zonnebloemen in wording. Hoe ze bewegen in de wind. Je blijft bij hen.

09 juli 2023

Wat alleen Bach kan


(Misschien is het: wat muziek kan. En het is ongetwijfeld niet helemaal alleen Bach. En het hangt ook zonder twijfel nog van tig contextfactoren af. Waarmee je je dan weer helemaal hebt ingedekt. En misschien is het alleen voor jou zo. Misschien is het helemaal niet belangrijk. Maar misschien is het de moeite om het te proberen. In omtrekkende bewegingen, om nooit aan te komen, alleen onderweg te zijn.)

Wat alleen Bach kan.

Je merkt het tijdens een heel bijzondere uitvoering van de Johannes-Passion. (Midden in de zomer? Ja, midden in de zomer.)

Er is iets met verlangen, denk je. Hoe je vooraf kunt denken aan de muziek die zal komen. Hoe je, zodra het begint, weer daar zult zijn. Het moet iets met een bestemming zijn. Hoe je zult kunnen verdwijnen in die aandacht. Hoe de muziek je iets zal laten voelen van wat het zou kunnen zijn, heel zijn.

Er is een mysterie in muziek. Ze kan er alleen zijn in het verdwijnen, en tegelijk blijft ze. Misschien verlang je naar iets dat blijft, iets dat heel is. De mogelijkheid dat je huid dat zou kunnen voelen, misschien is dat het verlangen.

En dat het tegelijk vreemd is, iets dat helemaal los van jou bestaat, en daar altijd zal zijn. En ook altijd al in jou aanwezig. Misschien sinds je dat stuk voor het eerst hoorde, hoe het iets vormde in de leegte. Als een mal, die je sindsdien elke keer weer met jezelf kunt vullen. Of misschien iets dat er altijd al was.

Misschien is iets in je lichaam klaar voor schoonheid.

En misschien kan alleen Bach het voor jou. Op die manier. Er is een plek, ergens in je huid, waar het grote verdriet is. Waar het tragische is. Die plek kan aangeraakt worden door die schoonheid.

Misschien is dat ook een verlangen. Dat je alleen huid kunt zijn, zonder zwaartekracht.

En er is ook dat verhaal. Er is de opbouw. Dat vreselijke verhaal. De muziek volgt het verhaal, in ritme en rusteloosheid. En soms is er die onbegrijpelijke schoonheid van een koraal, tussen dat alles. En het geheel is zo opgebouwd dat het je mee kan nemen naar een of andere bestemming.

(En je kent het verhaal, en het raakt je elke keer opnieuw, hoe vreselijk het is. En het verhaal zegt iets over geloven, en dat is een drempel die jij niet over kunt. En de muziek is dienstbaar voor dat alles, dat weet je. Misschien maakt het je nog eenzamer. Het is tussen jou en de muziek. En je ademt samen met alle anderen die ook luisteren. De muziek beweegt door de ruimte. Ze verdwijnt en is zo hevig aanwezig. En jouw adem is de adem van al die anderen. Misschien is er een genade in dat besef.)

Misschien verlang je naar dat gevoel, dat je ergens onderweg, na een tijdje, beseft dat je jezelf uit handen hebt gegeven, dat je alleen nog in de muziek bent. (Bij elk concert gebeurt het ergens, dat je kantelt, en alleen nog maar in die overgave bent, hoewel je dat woord misschien niet zult gebruiken.) Het is iets als verlangen naar verhalen, naar de diepe kracht die erin verzonken zit, die het diepste raakt van wat het betekent mens te zijn.

(Misschien verlang je gewoon naar die heelheid in die overgave, omdat je dan niet meer zult voelen hoe moe je bent, hoe afgescheiden van jezelf.)

En ergens onderweg voel je hoe je in de muziek bent. Zelfs daar voel je nog even dat je moe bent, dat je buik in de war is, dat je rug pijn doet. Even voel je nog hoe de woorden van het verhaal soms even tussen jou en de muziek komen. Je weet dat je daar wilt blijven. (En iets in je voelt al wat er bijna aan het einde zal komen, dat stuk waarvan je weet dat je er niet tegen bestand bent.)

En dan gebeurt het. Het verhaal neemt je mee, de ontknoping van dat vreselijke verhaal. En de muziek neemt het helemaal over. Je ligt open, denk je. Je bent desolaat en één, al zou je niet weten wat je daarmee bedoelt.

En dan is er dat ene koraal – vroeger zong je het ook, dat hoofd vol bloed en wonden – dat begint met die melodie die telkens iets oers raakt, je weet niet wat het is. De tranen komen, iets legt zich neer.

De muziek neemt je mee. Soms stuiter je heen en weer. (Terwijl is een man aan het kruis aan het sterven. Het lijkt zo eindeloos. Terwijl hij daar hangt, zegt hij nog zoveel. En het moet zoveel pijn doen. Maar het moet blijkbaar tot de laatste druppel. Tot het volbracht is. Tot hij sterft.) In die totale eenzaamheid klinkt ineens die bijna opgewekte muziek. Het lijkt zo wreed, en het is zo mooi.

Het stuk beweegt zich naar zijn einde. De muzikanten en zangers lijken de intensiteit nog te willen verhogen. En dan is er dat ene stuk, Ruht wohl. Je weet dat het zal komen, en je wacht, in die ene seconde. Het wordt traag uitgevoerd. Alsof alles wat eraan voorafging alleen maar tot dit stuk kon leiden. Het is eindeloos droef, het is desolaat, het is dreigend, het is troostend. Het legt je hele lichaam uit elkaar, in volledige doorwaadbaarheid. De bassen trillen in je. Je blijft alleen achter, en tegelijk is het alsof je ergens een licht zou kunnen zien, dat dat aanraakbaar zou zijn. Je ademt naar boven. En dan legt het zich weer neer, leg je je weer neer. Je hoopt dat het nog eindeloos lang mag duren. (Je bent niet bestand tegen dit stuk.) Je ziet een grote adem, je voelt een grote adem. (Jij zou die bas zijn, denk je.) En daarna komt er nog dat ene koraal. Het omhult je in zachtheid, en zegt dat je weer mag vertrekken naar het leven daarbuiten. Je weet iets dat je niet wist toen je binnenkwam. (Zoals je elke vorige keer iets nog niet wist, al wel wist, nog niet wist, en daarna wel wist. Het zegt iets over verlangen, waarschijnlijk.)

Wat alleen Bach kan, denk je die nacht.

07 juli 2023

Wat zie je


De voorlaatste week, denk je. Nog even. (Je zit in een of ander ritme, van de ene dag naar de andere. Misschien ben je een klein beetje bang, soms, van dat ene moment waarop je zal stilvallen. Misschien is dat ene moment als heel even door een donkere tunnel gaan, naar de andere kant. En midden in de tunnel, waar het donker is, is er heel even een moment van gewichtloosheid. Dat moment komt nog wel.)

Misschien drijf je een klein beetje. Misschien ben je de rivier.

Alles ligt klaar voor de vergadering. Er zit veel volk rond de tafels, het is warm. Je luistert, loopt af en toe rond om glazen te vullen met water. (Het is als een luxe, dat je dat af en toe kunt doen.)

Tussendoor denk je aan iemand. Hoe zou het gelopen zijn?

Een andere dag. Je hebt die opleiding te geven, zoals elke maand. Ze zitten daar. Je probeert hen zo snel mogelijk mee te krijgen in je verhaal. (Mooi hoe het elke keer weer werkt. Ergens kantelen ze, als in een stroom.)

Je bestelt tickets voor het concert. Iet in je kan het moeilijk geloven, dat dat concert er zomaar is, dat je er zomaar naartoe kunt gaan. (Iets in je aarzelt, iets in je verlangt. Iets in je is misschien bang voor hoe groot het zal zijn, wanneer die muziek in je lichaam komt.)

In de namiddag is er de ontmoeting met de minister. Je loopt even rond om foto’s te maken. (Je leerde het ooit vroeger, zo bewegen dat niemand het merkt.) De vragen en de antwoorden, het is alsof je ze kunt zien, alsof ze ergens gaan staan in de ruimte. (Je weet nog altijd niet hoe dat werkt.)

Je hoort het verhaal, het maakt je droef. (Machteloos.)

Een andere dag. (O ja, je moet niet naar de kine, ze is in vakantie. Je neemt je voor de hele dag soepel te bewegen.)

Je bedenkt een manier om een foto te maken van jezelf. (Het was tijd, zei iets.) Je kijkt naar het resultaat. Je ziet iets. Het verwart je. (Iets is goed, denk je. Iets met de tijd, en waar je nu bent. Dus dan maar.)

Het stuk dat je maakte is gepubliceerd, zie je. (Het is nog altijd een beetje raar, denk je.) Het mag vertrekken.

De middagafspraak. Je hebt het gesprek goed voorbereid. Het voelt goed om met hen te zijn.

Het overleg in de namiddag. Je bent moe, maar ook zo blij dat ze er zijn. Je hebt de agenda voor je neus, alles loopt netjes. Je leert weer veel bij, je bent trots, je bent bij je familie, denk je. Zij blijft nog, om samen te eten. De verhalen bewegen traag, het doet goed. Je brengt haar tot aan het perron.

En nog de avondvergadering. (De laatste avondvergadering voor een lange tijd.)

Een andere dag. Of je nu eindelijk je vakantie zou kunnen aanvragen, vraagt je baas. (Het is zijn laatste dag.) Je wou het precies tot je laatste dag uitstellen, al weet je niet goed waarom. (Misschien probeer je er zo lang mogelijk nog niet aan te denken.) Het systeem waarin je je vakantie moet aanvragen is waarschijnlijk ontworpen voor echte ambtenaren. (Vakantie-aanvraagstress.) Het systeem heeft jou niet geëlektrocuteerd, waarschijnlijk heb je het goed gedaan.

Je ploegt langzaam door de vertaling die je moet afwerken. (Het werkt alleen als je je neerlegt bij het ritme van de tekst, je kunt het niet versnellen, je moet met de tekst mee ademen.)

En ook die avond heb je nog een klein lijstje met dingen. (Alsof het lijstje verlatingsangst heeft.)

Een andere dag. Je bent helemaal alleen op het werk. De poetsmevrouwen en de vuilnisbakjesmeneer zijn er ook nog wel. 

(Misschien mag het, met die foto, misschien is het een goed moment. Alsof je aan de andere kant van een lijn bent.)

Je bent een beetje bang van je vermoeidheid, maar laat die even op de pechstrook. De vertaling moet straks nog buiten. Je beweegt traag verder, paragraaf per paragraaf. Tot de tekst zegt dat het goed is.

Je vertrekt naar huis, daar wil je zijn. Dicht bij de rivier, of zo.

(Even kantel je in je vermoeidheid, even ben je nergens.)

(Even lijkt het alsof je al kunt zien hoe het zal zijn, hoe die muziek tijdens het concert in je lichaam zal bewegen, wat het met je zal doen.)

Een man met een verhaal, zegt iemand. (Week.)

01 juli 2023

Ik zag het water


‘Ik ben zo blij dat je gekomen bent.’
‘Misschien dachten we allebei los van elkaar hetzelfde, en nu zijn we hier. Weer.’
‘Ik zag het water vanmorgen. Op dat blad. Ik was de boodschappen aan het uitladen, en toen zag ik het water. En het was alsof ik alleen maar wilde blijven staan, daar, in de regen. Om naar dat blad te kijken. Kijk, hier is een foto.’
‘O, zo mooi. Zo breekbaar, en sterk tegelijk. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt, denk ik. Misschien zag ik wel hetzelfde.’
‘En waarom ben je niet blijven staan?’
‘Ik weet het niet. Er was nog zoveel te doen, waarschijnlijk. En misschien was ik wel bang dat ik door te blijven staan iets zou kwetsen van dat moment. Misschien mocht ik maar alleen in dat ene moment dat alles zien. Als een geschenk.’
‘Zo ben je altijd geweest.’
‘Hoe?’
‘Het klinkt onnozel, maar als in dat de dingen die goed zijn voor jou niet lang mogen duren. Dat je er eigenlijk geen recht op hebt.’
‘Dat zeg jij altijd. En het verwart me telkens.’
‘Verwarring is goed.’
‘Niet dat ik van onderwerp wil veranderen, maar je haar is beter zo. Met dat grijs.’
‘Vind je?’
‘Ja. En het verandert je ogen.’
‘In goede zin?’
‘Ja.’
‘Als jij het zegt, zal het wel zo zijn. Daarnet, op weg naar hier, dacht ik al helemaal aan deze plek. Er is iets van ons, hier, denk ik, nog altijd. De dagen waren zo zwaar, de voorbije week. Het was een beetje alsof ik uit elkaar getrokken werd. En mijn lichaam werd hard, en ver weg. En ik wou weg daar, en nu ben ik hier. En het wordt zachter. Mag ik die foto nog eens zien?’
‘Kijk.’
‘Het water lijkt zo sterk. Al zouden het ook tranen kunnen zijn. Misschien zijn ze wel dichtbij.’
‘Dat had ik de voorbije dagen ook. Dat er niet veel moest gebeuren, of ze zouden er zijn.’
‘Je ziet er wel een beetje moe uit. Net als ik waarschijnlijk.’
‘Misschien geeft dat nu niet, mag het gewoon. Je zag er wel een beetje verdrietig uit toen je binnenkwam.’
‘Misschien liet ik het gewoon zien, omdat ik me hier rustig voel.’
‘Alles is goed. Ik kan het niet uitleggen, maar de kleur van de planten is op dit moment van de dag altijd heel bijzonder. Het is intens en rustig tegelijk, al weet ik niet wat dat wil zeggen.’
‘Ik denk dat ze blij zijn dat ze bij jou zijn.’
‘Zou dat? Ik denk zo vaak dat ik faal, in alles. Ik heb me daar wel mee verzoend. Maar misschien verdienen zij beter?’
‘Ik denk dat je het eigenlijk wel weet. Het is een beetje zoals wanneer je een baby vasthoudt. Je moet gewoon vertrouwen dat je het kunt, want het is er allemaal. Je moet alleen even over je eigen drempel. Meer niet.’
‘Hoe is het met jouw drempels tegenwoordig?’
‘Niet zo goed, denk ik. Vraag het me straks nog eens, nu wil ik er even niet over praten.’
‘Is dat een traan?’
‘Misschien.’
‘Wat zal ik doen? Een verhaal vertellen? Je in bad steken? Een ijsje halen?’
‘Gewoon niets, dat zou ik het liefst willen. Dat je gewoon hier blijft, zoals nu. En dan niets, dat zou ik wel willen. Soms verlang ik zo naar niets.’
‘Dan zal ik jouw niets zijn.’