25 februari 2024

Waar in de tijd


‘Weet je altijd waar in de tijd je bent?’
‘Ik weet niet of ik zeker weet wat je bedoelt, maar ik denk niet dat ik het altijd weet.’
‘Misschien weet ik het zelf ook niet helemaal. Het is iets als voelen dat je thuis bent of zo. Of dat je op een plek bent die je kunt zien. Maar dan in de tijd.’
‘Waarom is dat zo belangrijk?’
‘Het is iets als samenvallen met jezelf. Als je lichaam rustig is, als je je veilig voelt in jezelf, dan is dat er. Soms heb je dat ’s nachts, je kunt dan gewoon luisteren naar de geluiden op straat, en het is alsof je helemaal bent waar je moet zijn.’
‘Kun je dat alleen maar in je eentje voelen?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Het is wel iets dat je verlangt soms, dat er iemand zou zijn die naast je zit of die je aanraakt, en die je het gevoel kan geven dat je helemaal bij jezelf bent en blijft. Dat je niet wordt weggetrokken naar iets of iemand anders. En dat je kunt bewegen zonder dat gevoel te verliezen.’
‘Ik denk dat je iets zegt over de liefde.’
‘Misschien wel.’
‘Ik ken je nu toch al lang, en als ik naar je kijk is het, nog meer dan vroeger, of je echt helemaal hier bent.’
‘Bij jou wel, denk ik.’
‘Het doet me goed dat je dat zegt.’
‘Ik had vroeger vaak iets met schrik dat ik iets of iemand niet zou herkennen. Zoals ik als kind vaak dacht dat ik het verkeerde huis was binnengegaan, en dat ik geen idee had wie die mensen waren. Soms twijfelde ik ook in het herkennen van iemand, en was ik misschien nog meer bang dat zij niet zouden weten wie ik was. Tot ik dan zag dat ze blijkbaar wel wisten wie ik was. Dat gevoel is er al veel minder.’
‘Ik heb er altijd van gehouden om naar je te kijken. Steeds meer eigenlijk. Het is alsof je gezicht steeds meer beweegt, veel vrijer is dan het vroeger soms was.’
‘Misschien gaat het fout vanaf het aanraken, dat zou kunnen.’
‘Denk je dat?’
‘Soms wel.’
‘Ik zou graag hebben dat je me daar nog meer over vertelt. Op het moment zelf.’
‘Ik zal het proberen.’
‘En misschien denk je wel te gemakkelijk dat enkel jij dat gevoel van vervreemding, als ik het zo mag noemen, hebt. Want dat is niet zo.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Soms denk ik dat ik het gewoon wel fijn vind dat ik even niet weet waar ik ben, op welke plaats, of waar in de tijd. Omdat ik iets wil kunnen verliezen.’
‘Dat is ook mooi aan jou, het maakt je niet bang, of zo lijkt het toch.’
‘Misschien toch wel een beetje.’
‘Een beeld dat ik soms heb, is dat ik als het ware achterover wil kunnen leunen of zo, in een plek of in de tijd. Zoals in de zetel in de hoek van de kamer. En eens dat gevoel er is, mag er veel gebeuren, denk ik.’
‘Als een warm gevoel in je rug?’
‘Ja, iets in die aard.’
‘Dat is mooi.’
‘Trouwens, wil je een stuk taart? Op een of andere manier vond ik dat deze dag een taartdag is.’
‘O ja, laat maar komen.’
‘Het is een plektaart, een taart die het plekgevoel versterkt.’
‘Tijdens de tijd die je nodig hebt om je stuk op te eten.’
‘En nog een hele tijd daarna, vermoed ik.’
‘Goed plan.’

24 februari 2024

As we get older and

Een week die open zou mogen zijn, week. Het mag.

Stille uren. Alleen met het uitzicht over de stad.

Het overleg. Je maakt enkele foto’s, en kijkt verder alleen maar. Hoe ze vragen stellen, al dan niet diplomatisch, met meer of minder omweg.

De weg terug. Je zoekt een plekje om een beetje alleen te zijn in de trein. Iedereen is stil, er is alleen het bewegen.

Een andere dag.

Na de middag nog even thuis werken. Om even nog thuis te zijn, voor je weer moet vertrekken.

Op weg naar de andere stad, je wilt er op tijd zijn, om over je boek te praten. De trein is een oefening in mindfulness. Stilstaan, vertragen, weer vertrekken, en weer opnieuw. (Weer een aansluiting gemist.) Je studeert je boek weer in. (Het is nog elke keer een beetje raar, dingen te lezen in een boek die je blijkbaar zelf geschreven hebt.)

Op weg naar de plek waar je moet zijn. Over een pad dat de naam draagt van een vroegere collega. De weg loopt naast een parkje, het is er heel donker. (Waar zou die paarse pijl zijn die op het plannetje stond. Jean, die pijl stond enkel op het plannetje, niet op de grond of zo. O ja.) Je komt eigenlijk meteen op de goede plek uit.

Een mooi en traag gesprek. Ze dragen je. Ze stelt trage vragen, vol aandacht. Misschien is het gesprek als de rivier. Het is een geschenk, zeg je. Het is een geschenk, zegt ze.

In de trein terug nog een lang gesprek over een ander boek.

Een andere dag. (De nacht bleef nog een beetje bij de avond, het is alsof je nog even daar wilt blijven.)

Het overleg. Je probeert lijnen te zien, ergens van a naar b. Ze zijn er.

(Hoe zou het nog met haar zijn? Je zou dringend een berichtje moeten sturen.)

De avondvergadering. Je bent een beetje moe. (Je kijkt naar de rivier.)

Een andere dag. Je hoofd zit bij dat moment dat straks zal komen, eerst moet er nog zoveel gebeuren.

Het overleg. Niet iedereen op het scherm spreekt even goed Engels, blijkbaar.

Je haast je naar de bijeenkomst. Onderweg loopt iemand achter je aan. Hij kijkt je vol verbazing aan en vraagt of hij een foto van jou mag nemen. Je begrijpt het niet. Blijkt dat je heel erg zou lijken op iemand die bekend zou zijn of zo. (Gelukkig ben je niet bekend. Gelukkig lijk je niet op Taylor Swift. Of toch niet echt.)

Eerst is er de lezing door de journalist. (Je geeft hem je boek. Hij vraagt of je er iets in zou willen schrijven.) Daarna is er de samenkomst in de andere zaal. Het ontroert je heel erg allemaal. Een bijzondere vriend, die samen met jou je groene dromen draagt, krijgt een pensioenfeestje. Ze zijn er allemaal, zo lijkt het wel. Het brengt je terug naar toen, toen in het nu, nu in het toen. En morgen. Ze zijn je zo dierbaar allemaal, voel je. (Trots, en week.) Je strikt hem, voor op de foto. Er is een storm buiten, je gaat warm naar huis.

Een andere dag. Je krijgt bericht dat die ene afspraak een weekje later zal zijn.

Je puzzelt de tekst in elkaar. (Rituelen.)

In de vooravond wacht je een dierbare vriendin op aan het station. Eerst nog iets gaan eten, dan naar die film. Is het dus echt veertig jaar geleden? Er is zoveel leven tussen toen en nu, en toch is alles nog zo zichtbaar.

Die andere mensen die staan aan te schuiven zien er wel een beetje ouder uit, zeg je tegen jezelf. Een plekje achteraan in de zaal. De concertfilm begint. Iets stroomt door je heen. Iets van toen naar nu, iets dat er door dat toen de hele tijd geweest is. Als een lijn, iets dat bleef. (Je bent haar dankbaar voor dat blijven.) Wat is de klank goed. (Stel je voor dat je dat zou gedacht hebben toen, dat je veertig jaar later nog eens naar die film zou gaan.)

As we get older and stop making sense.

Napraten in een druk café, wachten op het perron op de trein met vertraging. Verhalen over examens, proffen, andere studenten, en wat er van wie geworden is.

Het is frisjes, je loopt warm door de nacht naar huis.

Een andere dag.

De boodschappenronde. Het kleine jongetje zit op de grond alle spullen onderaan de kast uit te laden. Rustig, maar heel grondig. (Het is zo mooi.)

De mevrouw in de winkel zegt dat je voor mag gaan. “Ik heb geen lijstje gemaakt, en ik ben niet goed in ter plekke nadenken” Je vraagt: “Bent u dan beter in op afstand nadenken?” Ze zegt: “Ja. Aan de strijkplank, daar krijg ik altijd alle gedachten.” Voor je weer vertrekt, zeg je haar nog: “Misschien moet u hier in de winkel een strijkplank zetten.” Ze glimlacht.

Op het scherm zoek je cadeautjes voor twee nieuwe kinderen in deze wereld.

18 februari 2024

Misschien voelen ze zich thuis


Misschien voelen ze zich thuis. De planten.

Misschien zijn ze graag op die plek, al is dat een moeilijke gedachte.

Misschien zijn ze graag bij jou, wat een nog moeilijker gedachte is.

Jij bent graag bij hen, dat is gemakkelijker.

Soms lijkt het alsof ze gewoon zichzelf zijn.

In hun verwarring, in hun sterfelijkheid, in hun leven.

Misschien zouden anderen het allemaal beter doen dan jij, waarschijnlijk.

Maar ze zeggen je dat ze in dit hier willen zijn, denk je.

Sommigen denken dat jij voor hen zorgt.

Waarschijnlijk is het veeleer omgekeerd.

Ze glimlachen en fluisteren iets, onhoorbaar, wanneer je thuiskomt.

Ze kennen al je geheimen, ze zagen je angst, je verdriet.

Ze zien je deuken, maar ze zeggen niets.

Ze weten iets over de tijd.

Stel dat je naast hen zou liggen, na dit leven, in het bos.

Je zou in hen verdwijnen.

Zoals zij altijd al in je waren.

Net als de zee, overigens.

Ze blijven bij je.

Je vertelt je verhalen.

Ze weten hoe die veranderd zijn, in de jaren.

Je mag naar hen kijken, traag.

Stel je voor, dat het waar zou zijn.

Dat ze zich thuis voelen.

Een beetje toch.

Dat ze je vertrouwen.

Misschien houden ze ervan.

Hoe je op een stille zondag zit te lezen, in de oude stoel bij het raam.

Tussen hen in.

Misschien ademen ze dan gewoon met je mee.

Zien ze wat jouw handen zelf niet weten, nooit zullen weten.

En is dat goed genoeg.

Als een soort genade.

Misschien hebben ze ooit lang gewacht op iets van jou.

Dat pas kon komen wanneer het kwam.

Je hebt nog zoveel te leren, probeer je hun te zeggen.

Je zult nog zo vaak falen, wil je hun zeggen.

Het is goed, zeggen ze, we kennen je.

Ze waren erbij, toen je het kleine jongetje zag.

Zij brachten je naar dit hier, heelden je.

Ze lieten iets zien, van een blijven.

Ze zijn.

17 februari 2024

Een landschap van geluid


Je blijft nog nadenken over de dingen die je zus zei. Je weet niet altijd wat het jongetje je zou willen vertellen. Iets is aan de andere kant van de woorden.

(Je kijkt, naar de dingen die veranderden in je lichaam.)

Het is rustig in de trein. Je kunt even verdwijnen in niets, alleen maar de beweging.

Je haalt het pakje op. (Wat die ene vrouw vertelde tijdens het webinar, het blijft nog bij je.)

(Misschien moet je nog oefenen in rivier.)

De fietsmeneer herstelt je achterlicht. Je kijkt naar de studenten die hun fiets komen ophalen. Hoe ze staan, hoe ze bewegen. De man die daar staat, met zijn zoontje. Of ze een pomp hebben om zijn voetbal weer op te pompen. Iedereen lijkt mee te zoeken. Nee, toch niet, jammer genoeg. De teleurstelling in de ogen van het jongetje.

Een andere dag. Nog een koffiegesprek voor jullie de trein nemen. Je begrijpt iets wat je tot nu toe niet zag, denk je.

Je kijkt naar de man in de spiegel in de lift. Vandaag herken je hem.

(Je hoort dat er geen avondvergadering zal zijn. Je kunt nog meer leeg wel verdragen.)

(Je twijfelt nog over een dapper bericht naar de tandarts.)

De vrouw in die serie. Ze lijkt de hele tijd te veranderen.

Een andere dag. (Iets met de dag van de liefde. Zou je nu ook de hele dag aan de liefde moeten denken?)

Je stuurt een dapper bericht naar de tandarts.

De vergadering. Je loopt, zo onzichtbaar mogelijk, de hele tijd heen en weer met het fototoestel. Je houdt van het licht.

Iets over Céline. (Toch maar niet.)

In het kleine winkeltje – een klant per keer – vraag je aan de chocolademeneer een doosje truffels. (De geijkte opmerking over het weer, de standaardvraag over de witte truffels. Alles is zoals het altijd al was.)

Die avond. Je nestelt je, voor die film. (Om een of andere reden heb je een beetje schrik van die film.) Een wondermooi verhaal. Een broer en een zus. Iets duwde hen wat uit elkaar, iets met een moeder. Haar zoon. Of hij even voor haar zoon zou willen zorgen. De jongen en zijn oom. Samen onderweg. Hoe ze elkaar vinden. (En het raakt zoveel in je. Hoe doe je dat, zorgen? Hoe kun je een veilige plek zijn? Hoe kun je zien wat een oom kan zijn, en zie je dan wat een vader zou kunnen zijn?)(Hoe je het niet zou kunnen, denk je. Of alleszins hoe je zou falen, onhandig.)(Ben je nu al wie je zou kunnen of moeten zijn, voor iemand? Zul je het ooit goed gedaan hebben.)

Een andere dag.

Een artikel in de krant, over de club van saaie mannen.  (Je universele saaiheid is misschien toch niet zo erg. En als je wel elke dag de afwas doet, maar tegelijk ook wel snel wilt afwassen, is dat dan een strafpunt qua saaiheid?)

Truffels kunnen leiden tot tijdelijke ontoerekeningsvatbaarheid.

Voor de middagvergadering zitten jullie in het blauwe hokje. (Ze heeft dan ook nog eens een blauw hemd aan.)

Die avond. Samen met haar geef je de toelichting in de commissie. Je bent eigenlijk wel een beetje trots. (Ook al kunnen dromen pijn doen.)

Terug thuis, die afwas moet nog wel gebeuren. (Een leeg aanrecht, zo belangrijk voor het ochtendgevoel.)

Een zachte droom.

Een andere dag. Je knutselt de tekst in elkaar. (Je denkt aan aanraakbaarheid.)

De namiddagvergadering. Een tekst begint te leven.

Die avond in de schouwburg. Terwijl je nog even staat te wachten om de zaal binnen te gaan, komt iemand naar je toe. Ze vond jouw boek zo goed, zegt ze.

De auteurs op het podium. Ze lopen door een landschap van bewegend wit. Het is die ene vrouw die er een landschap van geluid van maakt, met wonderlijke klanken. Teksten over de liefde. Je leest de woorden, hoort Frans, Engels en Zweeds. De liefde zindert. En als laatste staat zij daar, ze leest voor uit haar boek. Ze heeft steeds een stelligheid in haar woorden, ook al worden die bijna fluisterend uitgesproken. Iets over een onontkoombare en gevaarlijke liefde.

Verhalen die hadden kunnen zijn worden nog even aangeraakt aan de bushalte. (Verhalen kunnen nog wel even wachten. Net als bosbessenwijn.)

Een andere dag. Een mooie middag. (Die verjaarweek gaat maar verder.)

Je krijgt een geschenk in muziek, van iemand die je boek las. (Het maakt je een beetje verlegen.)

Weer thuis, je kijkt door het raam naar de kinderen die op het plein spelen, met grote en kleine hoepels.

Je denkt aan verhalen.

11 februari 2024

Gedachten onderweg


Hoe zien zij de muziek? Volgen ze gewoon, van de ene naar de andere toonaard? Van het ene naar het andere tempo? Of hebben ze alles geoefend, eindeloos?

Hoe zit dat met de mensen van je geboortestreek? Ze kennen jou nog, hebben meteen verhalen. Misschien ben je nog iemand daar? Hoe beweeg je naar die taal van daar? Is er iets dat je mist?

Er zijn zoveel verhalen daar, maar het is steeds alsof de zuurstof uit de lucht verdwijnt zodra je daar bent. Alleen niet bij hen, die dierbare vrienden van je. Misschien zijn er eilanden.

Je ziet zo’n gesprek in je hoofd steeds als een soort vlak. Een zoekend gesprek. Mensen nemen posities in, en zo zie je het ook. Als je hier gaat staan, laat je het gesprek mee bewegen.

Hoe het gesprek verandert wie je was, wat je dacht, nog die ochtend. Hoe je ergens anders bent. Misschien is het de rivier. Het is goed.

Hoe er soms te veel mensen zijn in je buurt. Wanneer je zo moe bent. Hoe je het niet kunt verdragen dat ze je storen, door er te zijn, door zo traag te lopen. Hoe je weet dat het ook weer over zal gaan.

Hoe mooi het gesprek is, zomaar in dat ene moment aan de kassa. Over hoe verlammend de veelheid kan zijn. Hoe genoeg het genoeg. Een geschenk.

En soms ben je bang van je vermoeidheid. Alsof iets in je achterover kan kantelen. Alsof je huid hard wordt. Achteraan je hoofd, naar je nek. Hoe je dan toch wacht.

Soms weet je niet waarom je wilt blijven kijken, ook al is het al laat. Soms verlang je zo hard naar verhalen, misschien is dat het.

Hoe de dingen je soms triggeren, en hoe je het steeds beter ziet. Het is oefenen, vanop een meter afstand naar jezelf kijken. En zien wat van vroeger, wat van wie, nog trekt in het nu.

Je laat haar de foto zien van Fons en Julia. Dit is de echte Julia, zeg je. De oude alleszins. Je ziet ineens hoe jong ze nog zijn. Misschien ook wel een beetje verloren.

Hoe je ineens iets nog beter begrijpt van wat je zelf schreef in je boek. Hoe je het ineens ziet, hoe het ook even over je heen walst. Tot het zich toevoegt, het zich inpast in wat er al was.

Hoe je weet: met haar zou ik dit gesprek kunnen voeren. Het zou traag zijn, zoekend, er niet op uit om te vinden. Je zou iets al weten van elkaar.

Ergens in een nacht de angst voelen en weten dat je alleen bent, en misschien altijd zult zijn. Weten dat wat je voelt weer weg zal gaan, wanneer het moment daar is. En kijken.

Niet weten hoe het zou zijn als je niet alleen was, op dat moment. Misschien zou je meer bedding hebben, misschien net niet. Zien waar het is, in je lichaam.

Je bent blij, en je weet tegelijk niet wat het is. Al die mensen die aan je denken, je iets wensen, je misschien wel op een of andere manier graag zien. Je kijkt ernaar, dankbaar, en in de war.

Ze is zo onverschrokken, zij op het scherm. Zij in het verhaal, zij die het verhaal speelt. Hoe klein je bent, hoe stuntelend. Hoe ver je lichaam is.

Ergens in de avond wil je alleen zijn. De dingen moeten een beetje opgeruimd zijn. Je huid mag warm worden. Er mogen alleen nog verhalen zijn. Je mag verdwijnen.

Kijken naar de mensen. Hoe ze bewegen. Waar de evenwichten in hun lichaam zitten. Hoe ze naast zichzelf zijn, of net niet.

Voelen hoe het trage verdriet het overneemt, ergens in de vooravond. En hoe dat is als thuiskomen. Iets dat je huid wist, dat zich even laat zien, en zich dan weer neerlegt in wat zacht is.

Zo blij zijn over twee nieuwe kindjes die in de wereld zijn. Het is alsof je hen kunt voelen. Je zegt het aan hun oma’s: ik ben zo blij voor jou. En zo is het ook. Week.

Een droom waarin eindeloos veel dingen je beletten om op tijd te vertrekken, waarin eindeloos veel dingen nog niet klaar zijn, waarin je hopeloos achterloopt, nooit zult aankomen.

Zou het kunnen dat die droom over die schoenen is verdwenen uit je lichaam? Zou het kunnen dat er iets geheeld is?

Je vertelt over het jongetje, je vertelt over de baby. Hoe ze in je bewegen, hoe jij in jezelf beweegt, dus. Wat ze veranderd hebben. Je ziet het in je lichaam. Het is in het nu, eindelijk.