29 januari 2017

Droomranden

Je lichaam in een haak, soms. Je vraagt je af hoe lang je zou moeten wachten, wat je zou moeten doen. Soms weet je het, soms zie je het, waar het is, of hoe het zou zijn.

Veel ingewikkelde dromen. En ineens staat je vader daar ook.

Je kaken, daar is het nu.

Eigenlijk de hele tijd denken dat je iets zult horen. Het zal de kosmos zijn. Die hoort het wel.

En ook dat zal wel weer overgaan, zoals een trage golf.

Je hoort je stem, in de vergadering. Het is raar, hoe je in je hoofd woorden ziet. De anderen zeggen hun zinnen, en je ziet ze in je hoofd. Alsof ze zich ergens opstellen in de ruimte. En daarna zie je jouw woorden, zie je waar ze gaan staan.

Even geaarzeld, die nacht.

Net voor je moet vertrekken, naar die receptie. Voelen hoe graag je gewoon thuis zou blijven, hier, deze plek, niets. Hoe je je zou laten inpakken, of zo.

Eerder die dag. Door de stad lopen, op zoek naar een boekenwinkel waar de poster nog is. Met het gedicht. Uiteindelijk lukt het. Je voelt je een beetje verlegen tegenover de mooie mevrouw, wanneer ze zegt dat het de allerlaatste is. Het geeft niet, zegt ze. Je maakt me gelukkig, wil je zeggen. Je maakt mijn dag, zeg je.

Verlangen naar trage gesprekken. En meer.

Het lange lijstje, dingen te doen. Bijna alles gedaan.

Mooie gesprekken, met de vrienden. Soms heb je alleen maar zin om te kijken. Haarscheurtjes in levens. Soms zie je ze.

Het opruimen van de kamer, als de mensen weer weg zijn. Rustig, stap voor stap, de dingen weer op een plaats zetten. Leegte teruggeven aan de kamer.

Soms zie je beelden, van hoe het was rond deze tijd, vorig jaar. De dingen komen terug.

Beseffen dat iets weer dichterbij komt. Iets met ouder worden.

Je ogen in de spiegel, hoe ze veranderen.

(Het is ook stilaan weer tijd voor korter haar, je weet het.)

Die twee actrices in die film. De moeder. Zo verbluffend, wat ze doet. En de dochter. Hoe er iets straalt rondom haar.

Je denkt aan handen. Je weet niet of dat mag.

Verhalen die je zou vertellen, daar denk je ook aan, stel je vast. Ze zijn wel te schrijven.

Wat je vertelde, over de muziek, en het helen. Je schrok van je woorden. Dat je ze zomaar kon zeggen. Nadien vroeg je je af, of je dat verhaal zou vertellen. Waarschijnlijk wel.

Sommige dagen denk je meer aan de maan dan andere.

Een ochtend. Nog even blijven liggen. Je ligt anders in je lichaam dan de vorige dag. En dat is goed nieuws.

De dingen die je nog moet doen. Je zou ook graag tijd verliezen.

Een gesprek op afstand. Iets over de liefde. Het blijft nog even hangen in je hoofd. Je ziet het verhaal later in je ogen in de spiegel.

Een beetje poetsen. Het huis komt weer naar je toe.

Normaal zou er alleen het napoetsmoment zijn. Je zou je uit handen kunnen geven. Maar je moet nog weg straks. Het maakt je onrustig. Je wou ook nog iemand gaan bezoeken, dat zou anders geweest zijn.

Mooie verhalen in de krant. Je leest een interview, en je denkt: ja.

Hoe je toch nog steeds denkt soms, dat.

De dingen weer opruimen. Traag genoeg voor het einde van de week. Het hoort bij het ritueel.

Een lang gesprek. Het is moeilijk, en het doet je goed. Alsof je iets terugwint.

Je ziet jezelf in dat verhaal. Je bent er niet altijd trots op. En tegelijk zie je iets als een lijn. Die stelt je toch een beetje gerust.

Je zou iets kunnen verdragen nu, denk je daarna.

Dat goede voornemen, soms denk je dat het af en toe al een beetje lukt.

Welke beelden zouden nu het best in je huid passen?

De woorden heel voorzichtig aanraken. Ze zijn brozer, op een zondagavond. En dat is goed. Zo hoort het.

28 januari 2017

And the healing...

‘Het is goed je te kunnen horen.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan niets.’
‘Aan alles dus.’
‘Ja, zoiets.’
‘Zo ken ik je.’
‘Ja, je kent mij.’
‘Ik moest net nog terugdenken aan dat concert van vorige week. Ik was er nog over aan het vertellen, tegen de vrienden.’
‘Wat was er zo bijzonder?’
‘Veel, alles eigenlijk. Maar vooral ook wat het met me deed.’
‘Bracht het je uit je evenwicht?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Een beetje wel. Maar tegelijk bracht het me naar mijn evenwicht, liet het zien waar dat zou kunnen zijn.’
‘Jij weet het dus, waar dat is?’
‘Het is een vermoeden. Dat gaat nog vooraf aan het weten, ver vooraf. Misschien kun je wel nooit verder komen dan een vermoeden.’
‘Dan kom jij al verder dan ik.’
‘Ik denk dat jij weet waar je kunt vermoeden, waar die plek is.’
‘Waarom zie jij altijd alles?’
‘Gewoon. Je kent mij.’
‘Vertel eens iets over dat vermoeden.’
‘Het is zo raar, al die variaties. Ik ken ze zo goed, ik kan elke variatie in mijn hoofd mee volgen. Het is of ik die muziek kan zien in mijn hoofd. Al kan ik helemaal niet uitleggen wat dat is, dat zien. Het is. Sommige van die variaties zijn als spiegelingen. Sommige zijn omtrekkende bewegingen. En sommige zijn deconstructies. Deconstructies van een lichaam, zo voelde het. Ineens zag ik het voor me, hoe je als mens uit elkaar kunt vallen, in fragmenten.’
‘Zijn we dat dan niet altijd? Een hoopje fragmenten?’
‘Ja, misschien wel. Maar ze houden elkaar vast, in de verhalen die ze vertellen. Vaak ben je bezig, met de dingen die je doet. Je rolt van de ene in de andere dag. Je duwt zoveel weg, naar een of ander achterplan. Maar er is wel een vaag verlangen, of een besef, van wat daar is. Vorige week voelde ik me heel verdrietig, omdat het voelde alsof ik van mezelf aan het wegdrijven was, van wie ik ben, van mijn waarden.'
'Soms vraag ik me af of ik zelf de weg terug nog wel weet. Misschien ben ik al te ver weg.’
‘Ik denk het niet. Je bent bang, dat is alles.’
‘Jij ook.’
‘Ik ook.’
‘En hoe ging het verder met die fragmenten?’
‘Het maakte me bang, en gaf me een soort uitzicht tegelijkertijd. Die muziek liet me zien hoe het is, om fragmenten te zijn, en liet me tegelijk zien waar het is dat je geheeld kunt worden. Ik heb schrik van dat woord. Ik durf het amper hardop uitspreken.’
‘Schrik omdat je dan voelt dat je ernaar verlangt.’
‘Ja, inderdaad. Je hebt het weer helemaal begrepen, nog voor ik het zei. Het is een moeilijke troost. Je ziet ineens voor je dat het kan, dat het zou kunnen, helen. Maar daardoor besef je hoezeer je ernaar verlangt. Je ziet ineens je lichaam, hoe het open ligt, en hoe kwetsbaar het zo is. En wat je ziet wou je misschien niet weten, het is te groot.’
‘Soms zou ik willen dat je het gewoon zou kunnen. Springen. Laat je gaan, ik weet dat ik dat niet mag zeggen tegen jou, en het is niet het goede woord, maar het heeft er iets mee te maken.’
‘Die woorden zijn te moeilijk voor me. Ik heb te veel te verliezen, zo voelt het dan, als ik die woorden hoor. En misschien is het wel helemaal niet zo.’
‘Je zou jezelf eens moeten zien, je hebt al zoveel, je beseft het alleen niet.’
‘Was het maar zo eenvoudig.’
‘Ik weet het. Misschien ben ik trouwens nog wel banger dan jij bent.’
‘Misschien wel.’
‘Alleen aan jou kan ik dat toegeven.’
‘Dat is een mooie gedachte. Misschien helpt ze wel. Ik weet niet wat ik moet doen met dat verlangen. Het is te groot. Ik zou het moeten kunnen doen in kleine stappen of zo.’
‘Ik weet wat je zou kunnen helpen, maar het mag niet. Het kan niet.’
‘Of jij kunt het niet, misschien is het dat.’
‘Niet hardop zeggen, dat mag niet.’
‘Het maakt geen verschil uit. De woorden zijn er.’
‘Het is tijd, voor vandaag. Ik moet gaan slapen.’
‘O ja, sorry.’
‘Nee, geen sorry zeggen, niet doen.’
‘Ik wil niet dat het elke keer de laatste keer is. Ik wil iets anders.’
‘Kun je anders niet springen?’
‘Ik weet het niet. Misschien wel, maar ik weet het niet.’
‘Laten we nu gewoon gaan slapen, dat is beter.’
‘Ja, slaap wel.’
‘Slaap wel.’

26 januari 2017

Over het missen van een gedicht



Die zinnen in haar huid schrijven
Dat had je moeten doen, misschien
Voor ze wegging, alsof
Het een vorm van blijven was

Iemand zei je iets over een ziel
En je wou zeggen dat dat een troost was
Je liet het moment voorbijgaan
Het was nog voor middernacht, immers

Die ochtend, woorden over een stijgende maan
De zinnen wachten, als de duiven
De woorden waren er al, altijd
Nog voor de zinnen

Er zijn manieren van thuiskomen
Dat had je haar moeten zeggen, misschien
Daar, op die plek in het huis
Waar het licht de rest zou hebben gedaan

Het zou kunnen dat je dat alles
Wel hebt gedaan, het zou kunnen
Dat ze het gehoord heeft, en dat je
De maan niet uit moet leggen

Of je jezelf kunt verdwalen, dat is een interessante vraag
Met de zinnen zou het dan niet gebeurd zijn
En zo kijk je naar de lucht boven de stad
Dat wat je wilde fluisteren, het was er al


22 januari 2017

Warm en koud

Hoe je lichaam kan veranderen, van warm naar koud, en weer terug.

Je grootmoeder, ergens in de laatste maanden van haar leven. Je neemt haar handen in de jouwe. Ze zegt dat jij altijd warme handen hebt.

Je grootvader, ergens in de laatste weken van zijn leven. Hij komt uit de kelder, en kijkt naar zijn handen. Hij krijgt ze niet meer warm, zegt hij.

Ergens in de tijd. Je houdt iemand vast. Ze is ijskoud, zo lijkt het. Ineens geworden. Je omlichaamt haar. Tot ze heel langzaam weer warm wordt. En rustig.

Je ligt al twee uur in bed, een rusteloze nacht. Wachten, en draaien. Koud. Tot je ineens lijkt te dalen, in je lichaam. Het wordt warm.

Iets is onrustig in jou. Iets is op zijn hoede. Je handen worden niet warm. Je voelt het in je schouders. Je geeft niet graag koude handen. Het duurt lang.

Ergens in de tijd. Je ligt te woelen in je bed. Telefoon. Koud. Zij belt. Het is na middernacht, dan mag het. Warm.

Het lijkt anders dan het vroeger was. Alsof je toen altijd warm had.

Sommige plekken worden best niet veroverd door de koude. Je rug. Eens die bereikt is, komt het niet meer goed, wat je ook doet.

Na het concert de helling op fietsen, naar de stad. De koude nachtlucht komt diep in je lijf.

Het nieuwjaarsmoment. Een voormiddag. Na een tijdje zie je hoe mensen het koud beginnen te krijgen. Twee mensen aan jouw tafel kruipen dichter bij elkaar. Mooi.

Wakker worden na de operatie. Een zaal met veel lawaai. Apparaten die biepen. Je hebt het koud. Een vriendelijke verpleegster ziet dat je wakker bent, en legt een dekentje over je heen.

Een baby die op je buik ligt. Hoe de warmte zich versmelt.

Iemand ligt naast je. Huid. Je adem over haar rug. Warmte die heen en weer gaat.

Iemand krijgt warm, en valt in slaap, op jou.

Even het terras op, om de soep buiten te zetten. Net niet te lang in de vrieskou, je blijft warm.

Het dekentje in de zetel. Er is een winterdekentje en een zomerdekentje. Met het winterdekentje is het alsof je na een tijdje zelf straalt.

Dromen over die keer toen je naar de sauna ging. In de droom kunnen stappen.

Ergens in de tijd. Een warme avond in augustus. Je voeten in het koele gras. En de muziek die bij die avond hoorde. En iets met een paprika.

Je vinger verbranden aan de damp die uit de kookpot ontsnapt.

Soms is de koffie niet warm genoeg. Soms blijft de koffie in je kopje langer warm dan anders.
Ergens in de tijd. Voorbij de zweetgrens.

De telefoon. In een nacht. Vragen of ze het koud heeft.

Ergens in een nacht. Wakker schudden van de hevige koortspiek die over je heen golft. Toch blijven leven.

Bijna je hand op die andere hand gelegd.

Ergens in de tijd. Een wandeling in de sneeuw. Er zijn nog foto’s van die dag, van hoe je ogen toen waren. Ze waren zacht. Iemand vertelde je toen een verhaal dat eeuwig mooi zal blijven.

In een nacht. Je hand op je buik leggen. Je eigen plek maken.

Ergens in de tijd. Toen je na zo lang nog eens in een bad zat. En je zo groot leek.

De warme waterstraal uit de douche over je schouders. Even denken dat het uren zou kunnen duren. Tot je zo zacht bent als water.

Hoe ogen kunnen veranderen. Heen en weer.

Door het raam naar buiten kijken. In een nacht. En weten dat het daar, buiten, koud is, en dat het hier, waar jij bent, warm genoeg is om hier te zijn, en niet nergens.

In de hoek van de kamer, waar je zit te lezen. Ook al is het niet nodig, toch nog het dekentje erbij nemen. Iets van gloed.

Na de vergadering thuiskomen. Het water koken. Salie. Voelen hoe dat wat warm is langzaam in je komt.

Ergens in de tijd. Je hand op een warme plek.

Iemand zien, en denken dat je het zou kunnen, haar opwarmen. Tegen de koude, en zo.

Ergens in de tijd.

21 januari 2017

Kleine momenten

(Een week met veel verdriet, eigenlijk. Moeilijk verdriet. Omdat het dicht komt bij iets dat bepaalt of je iemand kunt zijn, of niet. Of zoiets. Het is moeilijk uit te leggen, merk je. In je hoofd kun je het zien, bijna letterlijk, en heel scherp.)

En verder, kleine momenten, verspreid over de dagen. Als een vorm van genade. Misschien.

Je loopt tussen de mensen, mensen praten, drinken een glas. Je zoekt kleine momenten, of plekken in de tijd. Je praat met iemand die je lang niet meer zag, en je bent blij dat ze er is. Je wilt dat het goed gaat met haar.

Je ziet hem daar staan, je hoort hem praten. Iets overvalt je wat je helemaal niet had kunnen verwachten. Verlegen en ontroerd en trots. Je denkt iets over een zoon. En je denkt dat je het hem moet vertellen, ooit.

Terwijl je staat te speechen, krijg je een berichtje van iemand die je dierbaar is. Het cadeau heeft haar op tijd bereikt. Dat is wat je wilde.

Een mooi gesprek. Je wilde al langer eens met haar praten, maar je was verlegen en een beetje in de war. Misschien stotter je wel een beetje, misschien ben je onhandig in je woorden. Misschien geeft het niet. Je weet niet goed waarom, maar het gesprek maakt je rustig. En ook wel gelukkig, of zoiets. Je zegt iets over de liefde. Het is goed.

(Een korte nacht. Het verdriet sijpelt door je heen, onophoudelijk.) Na een tijd beginnen de beelden in je hoofd te veranderen, lukt het om beelden tussen de andere te schuiven, beelden die je wel wilt zien. Ze doen iets met je lichaam, voel je. Ze brengen je terug, dichter bij de aarde.

Net op het juiste moment een mooi berichtje van je beste vriend. Alsof hij het wist.

Een mooi gesprek. Twee mannen in jouw bureau, over hun kinderen. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen.

Gewoon samen zitten eten. En soms wil je alleen maar kijken, verdwijnen in je leegte.

In het concert. Je kijkt voor je, en ziet dat het goed is. De man aan het klavecimbel maakt zich klaar om te beginnen. Zijn baard is wel een heel stuk langer dan vorig jaar. En hij begint, met nog een klein stukje extra vooraf. En dan komt het. Die ene aria, met al die variaties, en dan weer die aria. Je kent al die stukken zo goed, en toch is het alsof je ze soms voor het eerst hoort. Je ziet de muziek. Het is alsof je iets begrijpt, over het leven. Hoe je uit elkaar kunt vallen. En hoe iets je weer kan helen. Bij de herneming van de aria zijn er alleen maar tranen, en je bent niet de enige. Je bent dankbaar, en nederig, tegenover zoveel schoonheid.

Een mooi gesprek. Je stottert een beetje, het geeft niet. Je bent veilig.

Een volgende dag. Je rijdt naar huis, na een vergadering. Je denkt aan de maan.

Nog een mooi gesprek. Je luistert naar een verhaal dat je erg raakt. Je vertelt jouw verhaal, en het lijkt alsof het goed gaat, dat vertellen.

Bij het nieuwjaarsmoment. De verhalen die de man naast je vertelt ontroeren je. Je kijkt naar de andere mensen aan de tafel. Ze zien er allemaal zo lief uit, ze zijn zo zacht voor elkaar.

Iemand vertelt je dat ze altijd jouw stukjes leest over de boeken. Het maakt je blij en verlegen. Even praten jullie over dat ene boek dat je zo raakte. Het is een geschenk als iemand je zoiets komt vertellen, zo is het steeds.

In de trein lees je in de nieuwe bundel met gedichten. Je wou hem snel hebben. Je kon niet bij de voorstelling ervan geraken, maar het voelt goed en juist dat je die gedichten kunt lezen op dezelfde dag. Vorig jaar sprak je met haar, zat ze naast je te vertellen en bracht ze een gedicht voor het publiek. En nu lees je haar nieuwe gedichten, en je hoort haar stem. Je weet nog niet hoe je iets zou kunnen zeggen over wat je leest. Je denkt de hele tijd aan huid, en niet, en soms wel, thuis zijn in je huid. Misschien durf je het wel aan om haar te zeggen hoe mooi je alles vindt. Misschien.

Je luistert naar de man vooraan. Hij is nu een professor, je kent hem al van vroeger. Het voelt goed om naar hem te kunnen luisteren terwijl je naast een dierbare vriend zit. Aan hem moet je niet uitleggen waarom je het zo eens bent met wat je hoort. Hij weet het, hij zou je zinnen kunnen afmaken. Je denkt aan iets dat je schreef vele jaren geleden, een gedachte die nu terugkomt in het verhaal dat je hoort. En later blijkt dat ook hij een herinnering heeft aan jou. Een mooi moment.

Erg veel mensen om je heen. Je praat met enkelen. En je zegt iets, over de zoon.

In veilig gezelschap weer naar huis. Het is goed zo.

15 januari 2017

The Noise of Time

Hoe kun je, slalommend rond je eigen integriteit, overleven in een totalitair regime? Is ironie voldoende? Is te lang blijven leven een andere vorm van dood zijn? Kan kunst de tijd overwinnen? Je zou met nog veel meer vragen het boek The Noise of Time (vertaald als: Het tumult van de tijd) van de Britse auteur Julian Barnes kunnen omcirkelen. Het is een heel bijzonder boek, over de componist Sjostakovitsj, en over veel meer.

Het boek is een roman, meer dan een gefictionaliseerde biografie, in de derde persoon. Het verhaal wordt verteld door de ogen en in het hoofd van de componist, bewegend tussen het nu en zijn herinneringen. Het geheel wordt opgebouwd uit vaak korte paragrafen. Fragmenten. Die samen een verbrokkeld, twijfelend leven weergeven.

Het boek bestaat uit drie delen, telkens een andere periode in het leven van Sjostakovitsj. In het eerste deel heeft de componist net een eerste aanvaring gehad met De Macht, nadat een van zijn stukken door de Pravda werd veroordeeld, omdat het inging tegen de door het Sovjetregime gewenste esthetiek. Hij wacht in de hal bij de lift, tot men hem komt ophalen voor ondervraging, of erger. In het tweede deel gaat hij op aansturen van Stalin naar een congres in de Verenigde Staten waar hij speeches voorleest die hem dingen in de mond leggen die hij helemaal niet wil zeggen. In het derde deel is hij ouder. Ondertussen is Stalin vervangen door Chroestjov en is Sjostakovitsj gezwicht voor de druk: hij is lid geworden van de communistische partij.

Doorheen het boek kom je als lezer veel te weten over het leven van de componist. Over hoe zijn muziek dan weer niet en dan weer wel in de gratie viel van het regime. Hoe hij stukken maakte die pasten in binnen de doctrine van het sociaalrealisme en die het dwingende optimisme van de communistische heilstaat moesten uitdrukken. En hoe hij daarnaast, voor zichzelf, de muziek maakte die hij echt wilde maken. Over zijn liefdesleven. Over zijn neurotische trekken.

Het boek geeft ook een beeld van hoe een totalitair regime functioneert. Hoe grotesk en surrealistisch de Sovjet-Unie onder Stalin was, maar ook hoe genadeloos. Hoe een regime werkt dat angst kan installeren in elke porie van de samenleving.

Maar hoe kun je een positie innemen tegenover zo’n context? Hoe blijf je trouw aan je geweten? Hoe kun je laveren tussen de valkuilen? Die indringende vragen staan centraal in The Noise of Time. De componist zoekt telkens een soort tussenpositie, waardoor hij kan overleven, en waardoor ook zijn naasten dat kunnen. Hij gaat voor een stuk mee in de vragen om ‘goede’ kunst te maken, hoewel hij zelf die stukken verafschuwt. Hij legt zich erbij neer dat hij toespraken voorleest die door anderen voor hem zijn gemaakt en waarin hij zelf de officiële kritiek van het regime op zijn werk ondersteunt en waarin hij collega’s aanvalt die hij als de grootste componisten beschouwt. Hij hoopt dat door zijn ongeïnteresseerde toon de anderen zullen zien dat er een soort ironie is. Hij ondertekent artikels die zogenaamd door hem zijn geschreven, maar leest ze niet, want dan zou hij zichzelf compromitteren. Hij smokkelt ironische verwijzingen in zijn stukken. Onder Stalin is hij een geaccepteerd niet-lid van de partij. Uiteindelijk is het onder Chroestjov dat de dwingende vraag (nu weliswaar in een andere toon dan onder Stalin) komt om lid te worden van de partij. Dat is de ultieme vernedering, hij moet het bewijs zijn dat er een andere tijd is aangebroken. Hij zet zich af tegen de hypocriete houding van communisten in het Westen, maar ook tegen mensen die hem vanop een afstand zeggen hoe hij een ‘held’ zou moeten zijn (die dan ook snel dood zou zijn).

De manier waarop het boek is opgebouwd, in fragmenten, maakt op een erg indringende en tegelijk begripvolle manier duidelijk hoe de gewetensstrijd in het hoofd van Sjostakovitsj verloopt. De beschrijvingen zijn vaak laconiek, ironisch of sarcastisch. Telkens opnieuw is er een soort herijking. En naarmate de componist ouder wordt, voel je hoe de neerslachtigheid steeds moeilijker weg te duwen is. Door te veel te vertrouwen op ironie, en op hoop dat anderen wel zullen begrijpen dat je niet meent wat er in jouw naam gedrukt staat, kun je uiteindelijk aan de verkeerde kant van een lijn terechtkomen die je dacht niet te zullen overschrijden. Een regime dat je laat leven, heeft je zo in een soort dood gemanoeuvreerd, en zo wint De Macht uiteindelijk toch nog. Je kunt erop hopen dat de tijd jouw falende leven zal losmaken van je kunst, en dat die kunst overeind zal blijven. Muziek die er enkel is voor de muziek zelf, en niet als een instrument om de Waarheid of de noodzakelijke revolutionaire loop van de geschiedenis te bewijzen. Maar dat kun je enkel hopen.

Zoals steeds bij Julian Barnes is elke bladzijde van het boek een waar genot om te lezen. Spitse zinnen, eruditie, ironische distantie, gecondenseerde schoonheid, onderkoelde humor. Het proza van Barnes heeft altijd een soort helder licht over zich. De hybride vorm van deze roman past erg goed bij de filosofische beschouwing die het boek in zich draagt. Je voelt als lezer erg veel mededogen voor de componist en voor zijn niet-beantwoorde vragen. Je voelt hoe een zekere vermoeidheid de woorden van de ouder wordende man begint over te nemen. Je ziet hoe hij laveerde, niet altijd bewust deed wat hij deed, twijfelde, maar  je voelt geen drang om te oordelen.

The Noise of Time is een heel bijzonder boek, een compact kleinood dat zich niet aan je opdringt, maar rustig op je wacht. Tot het tijd is.

14 januari 2017

Na

‘Dat was een bijzonder cadeau. Onverwacht. Ik ben nog verlegen.’
‘Waarom? Moet toch helemaal niet? We kennen elkaar toch?’
‘Ja, dat is waar.’
‘Wat is er dan?’
‘Misschien omdat het me zo goed deed. En dat dat me bang maakt.’
‘Nog altijd?’
‘Ja, nog altijd.’
‘Kijk eens naar me. Kijk. Het is goed.’
‘Ben jij soms ook bang dat je zult openscheuren of zo? Zo helemaal. En dat er dan alleen stukken overblijven?’
‘Nee, eigenlijk niet. Meestal toch niet.’
‘Soms denk ik dat. Dat het zou kunnen gebeuren.’
‘Wel een beetje onpraktisch natuurlijk, als het zou gebeuren.’
‘Ja, misschien wel. Het is raar, sommige dingen worden ingewikkelder met het ouder worden. Alsof je meer te verliezen hebt. Als je weet waar het pijn doet.’
‘Terwijl het misschien net omgekeerd is.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je kunt rustiger zijn, omdat je minder tijd hebt.’
‘Ongetwijfeld. Ondertussen ben ik gewoon even aan het kijken. Dit vond ik altijd wel mooi?’
‘Dit?’
‘Ja. Al kan ik niet uitleggen waarom.’
‘Nee?’
‘Misschien niet nu. Ooit nog wel eens. Als we oud zijn.’
‘Eigenlijk ben je wel dapper.’
‘Geen commentaar.’
‘Ik vroeg me vanmorgen nog af, op weg naar hier, welk cadeau ik graag zou willen.’
‘En? Wat was het?’
‘Het is onnozel, waarschijnlijk, maar het was samen met jou een lange treinreis maken. En de hele tijd niets zeggen, alleen maar lezen, zo naast elkaar.’
‘Is dat even spannend als dit?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Het is ook moeilijk om mezelf ervan te overtuigen dat ik er recht op heb, of zoiets. En ik denk dat ik het niet kan, onbezonnen.’
‘En het moet ook lang duren, veronderstel ik?’
‘Ja, anders is het maar doen alsof. Je moet in een bepaald ritme komen. Met het landschap aan de andere kant van het glas, en met je adem, en de beweging. En dan kun je je een beetje uit handen geven.’
‘Is dat dan ook moeilijk?’
‘Wat dacht je?’
‘Dat je dat zegt, is een soort troost voor mij. Alsof het de dingen wat verdeelt, tussen ons.’
‘Met jou wil ik dat graag nog eens doen. Jij kent me. Je zult me niets vragen, gewoon naast me zitten. Het zou veilig zijn, of zo.’
‘Dankjewel voor die mooie gedachte.’
‘Maar nu zijn we nog altijd hier.’
‘Zonder scheuren.’
‘Je ogen zijn anders nu. Rustiger. Alsof je helemaal hier bent.’
‘Dat is ook zo.’
‘Zo eenvoudig is het dus. Uiteindelijk.’
‘Dat is nog een moeilijke gedachte. Dat is voor ooit.’
‘En dit vind ik mooi.’
‘Waarom?’
‘Het is de grens tussen heel sterk en heel breekbaar.’
‘Daar moet ik nog eens over nadenken.’
‘Niet doen. Nadenken. Niet vandaag.’
‘Niet vandaag.’

12 januari 2017

De nachten, en

De meeste nachten slaap je gewoon.

De andere.

Soms ga je slapen in een kramp, uiteindelijk toch. Je merkt het zodra je ligt. De nacht is een onderbreking. Ergens midden in de nacht word je wakker. In een soort ruis, of mist. Alsof er allerlei dingen om je heen zweven, onrustig. De kamer is kleiner. De slaap zet je op een pechstrook, meer niet, zo merk je in de ochtend.

Soms ben je aan het praten, gaat er een gesprek door je hoofd, eindeloos. Het lijkt al uren bezig. Je hoort in je hoofd argumenten en tegenwerpingen. Je maakt je kwaad, je probeert gecontroleerd iets op te bouwen, alles voor te bereiden. Het gebeurt los van jou, zo lijkt het. Het duurt lang eer je in de nacht schuift. De nacht als de illusie van een pauzetoets. Misschien gaat iets in je lichaam gewoon door de hele tijd. Misschien zijn daarom je dromen anders. Zodra je wakker wordt, gaat het gesprek gewoon verder. Je moet wachten tot het overgaat.

Soms is de nacht een nawee. Je lichaam was opgeladen, omdat je hoofd het was. Je was geconcentreerd. In dat hoofd flitsten duizenden dingen heen en weer, en je zag alles, miste geen enkel stipje. En nadien moet het lichaam terugkeren. Je kunt het niet versnellen. De tijd die nodig is.

Soms doet alles pijn, zo lijkt het. Soms is pijn een kramp. Soms is het een genade. Als een wegvloeien. Soms ben je dankbaar.

Soms wil je de nacht nog niet. Wil je gewoon nog even aan deze kant blijven, alleen maar wachten op je lichaam. Het zou goed zijn. Gewoon wachten.

Soms is de nacht rusteloos, zo lijkt het. Het maakt de kamer kleiner. Soms is de nacht leeg, niemand, aan zichzelf afwezig.

Soms is de nacht ontvankelijk, behaaglijk. Soms is de nacht rustig en geheel zichzelf, aanwezig.

Soms zijn de demonen daar, ergens.

Soms ga je met verdriet de nacht in. Soms is dat als een hemd dat je uit kunt doen zodra je je neerlegt. Soms is het als een rustige metgezel, die zich naast je legt, en misschien gewoon verdwijnt in de nacht. Soms blijft verdriet in je huid.

Soms, in de nacht na de krampnacht, is alles anders. Iets is voorbij, en je lichaam weet het. Het is alsof er een gloed rondom je heen hangt, een zachte gloed. Midden in de nacht word je wakker, en het is goed. Er is geen mist, alleen helderheid. Je kunt rondwandelen, en de kamers lijken groter, zuiver. Je bent helemaal veilig in jezelf. Je bent waar je wilt zijn. Het lijkt op die nacht na de operatie. Eerst werd je wakker in die grote kamer met al het lawaai, al de apparaten, al die mensen. Je lag daar, en ineens stonden de vriendinnen daar, je maakte een grap. En het mooie moment toen men je naar je eigen kamer bracht. En die nacht, misschien sliep je nauwelijks, leek alles perfect. Die zachte gloed rondom jou. Alles was veilig. Er was licht, een beetje. Er kon niets gebeuren.

Soms kijk je even in de nacht, gewoon. Je kijkt naar het licht dat van buiten naar binnen komt. Zomaar. Alsof het zegt: doe maar, ik ben er.

Soms kijk je naar jezelf, naar je lichaam, hoe het daar ligt. Je ziet alle plekken van dat landschap. Voorzichtig. En het is goed.

Soms denk je aan de zee.

Soms kijk je naar de dingen in je hoofd. Je observeert alleen, en gaat weer terug naar je adem.

Soms voel je hoe je zachtjes in de nacht zakt. Ooit was je bang van dat moment. Ooit was dat voorbij.

Soms kun je een plek maken in je hoofd die over kan hellen in een droom. Je ziet de dingen waarvan je zou willen dromen. En nadien weet je niet meer waar het begon.

Soms wil je iets voelen naast je, en is er niets. Je denkt aan die momenten toen het anders was, en je zag hoe je hand opschoof.

Soms denk je aan haar.

Soms merk je dat je niet meer wacht.

Soms weet je dat het beter is even op te staan, om traag die beweging met je armen te maken. Soms met je ogen dicht, soms niet.

Soms weet je dat het goed is even op de rand van het bed te gaan zitten, om wat te lezen. Je voelt hoe je lichaam afkoelt, voorzichtig. En nadien kantel je in een ontvankelijke warmte, die snel komt.

Soms denk je aan niets, ben je gewoon nacht.

Soms weet je heel even niet meer waar je bent.

Soms lig je in een rustige nacht, te luisteren naar de geluiden buiten. Zoals je als kind alleen kunt zitten spelen, wetend dat er ergens nog mensen in het huis zijn.

Soms lig je in verlangen.

Soms lig je in vrede.

Soms weet je hoe het is ontheemd te zijn.

Soms lig je in niemandsland.

Soms lig je alleen maar in jezelf, en is alles goed.

08 januari 2017

Alleen maar rivier te zijn

Ademen alsof je dat middenstuk bent van het concerto voor twee violen. Alleen maar die eindeloze beweging zijn. 

En alles wat je je voorneemt. Hoe je het stotterend vertelt.

Hoe het vertellen iets doet met je lichaam.

En je dat vele uren later nog voelt. Aan de andere kant van de nacht.

Je zult het zelf moeten zeggen, zegt ze. Jij eerst. En ze heeft gelijk.

Je zult het zelf moeten zeggen.

De rivier.

Je weet waar de rivier is, eigenlijk.

Aan de oever zitten, en kijken.

Kijken.

En dan die trage dans, misschien.

Die trage dans.

Tot de maan komt.

Misschien moet je het proberen.

Elke dag weer. Op de rand van de nacht.

Alsof je lucht brengt in je huid.

En een verdriet weg kan sijpelen.

Je vertelde het ook.

Hoe wat je las je deed wankelen.

Of was het net omgekeerd?

En zag je net beter waar je bedding is.

Waar je rivier bent.

Iets met een spiegel, dat wou je, had je gezegd.

Een trager naakt.

En dan de handen.

En dan de rivier, dus.

Het zou kunnen. Het zou niet eens zo moeilijk zijn.

Zoals een verlangen kan zijn.

Het is tijd, denk je.

We zijn oud genoeg, zei iemand je, onlangs nog.

Het is goed. Gewoon.

Je vertelt. De dingen. En je wist het al.

Je zult het zelf moeten zeggen.

Gewoon even dansen nog.

Dat is genoeg, voor vandaag.

Gewoon even ademen, alsof je dat bent.

De dingen neerleggen, voor vandaag.

Je blijft.

De rivier.

En dat is goed.

05 januari 2017

Helena

Ik zag haar voor het eerst in de winkel. Soms heb je dat zo, ook in de trein, dat je elkaar aankijkt alsof je elkaar al kende. Zo keek ze naar me. In de buurt van het brood. Helena, zo heette ze, zou blijken. Ik stond buiten mijn boodschappen in mijn fietstas te laden toen ze naast me kwam staan. Ze zei dat ze dacht dat ze me ergens van kende.

Ik kende haar niet, maar het was alsof ik haar had kunnen kennen. Dat is een wat rare zin, maar zo was het eigenlijk wel. Ze stond daar een beetje aarzelend te staan, alsof ze een verhaal had dat dringend de wereld in moest. Soms heb je dat, dat een verhaal klaar is voor de woorden, en niet langer meer kan wachten.

Ze vroeg of er iets was, omdat ik blijkbaar een beetje ernstig keek of zo. Ook dat overkomt me wel eens. Dan lijkt het aan de binnenkant alsof ik lichtjes glimlachend in de wereld beweeg, tot enkele mensen me vragen of er iets is. Aan de buitenkant is het dan alsof ik heel ernstig ben, terwijl ik misschien net probeerde dat ene liedje uit mijn hoofd te krijgen of dacht aan de film die ik die avond zou gaan kijken. Maar misschien was ik wel aan het piekeren over mijn goede voornemens voor het nieuwe jaar. Ik heb me een aantal belangwekkende dingen voorgenomen, maar ik zal daarvoor de hulp van enkele mensen uit mijn vriendenkring nodig hebben. Misschien was ik beginzinnen aan het oefenen voor een gesprek waarin ik dat uit ga leggen. En los daarvan had ik ook veel last van mijn rug en mijn nek.

‘Heb je dat ook? Dat je je soms afvraagt of je eigenlijk ooit wel thuis zult komen?’

Spontaan dacht ik even dat zo’n vraag wel goed past bij zo’n naam. Maar dat zal toeval geweest zijn.

‘Soms heb ik zo’n verlangen om thuis te komen. Ik heb natuurlijk wel een huis, en het is een fijne plek. Het is er veilig en warm, en zo. Maar dat verlangen blijft wel.’

Ze vertelde me dat haar vriend het net had uitgemaakt met haar. Hij had gezegd dat hij haar wel mooi vond maar dat hij niet het geduld had dat nodig was voor haar.

‘Eigenlijk klopte dat wel. Iemand die dicht bij me zou willen komen, heeft geduld nodig. Ik ben al vaak gekwetst, denk ik. En los daarvan is het zo dat ik wat achterstand in te halen heb of zo. Je moet een beetje moeite doen voor mij om me gerust te stellen. Ik kan daar zelf niet zoveel aan veranderen, ik kan mezelf niet echt opjagen om sneller te gaan dan ik kan lopen. En met het ouder worden lijkt het soms of ik in sommige opzichten trager begin te lopen. En doen alsof, dat wil ik niet meer.’

Ik zei haar dat ik het erg vond voor haar, dat het zo gelopen was.

‘Misschien heeft hij me wel een beetje geholpen, om beter te beseffen wat ik nu voel.’

Daarbij keek ze toch heel ernstig. Maar misschien leek het bij haar vanbinnen ook alsof ze voorzichtig glimlachte.

‘Heb je dat soms ook? Zo’n onbestemd verlangen diep vanbinnen? Zo’n overweldigend maar onbestemd verlangen. Zo groot dat je ervan schrikt, en eigenlijk weg zou willen lopen.’

Ik knikte.

‘Mijn dochter heeft het me een keer gezegd, dat ze wist dat het zo was, voor mij. Ik weet niet meer in welke woorden ze het zei, maar ik zag aan haar ogen dat ze het wist. Soms is het alsof ze door mensen heen kan kijken.’

Daarna vertelde ze nog meer over haar dochter. Ze was twintig nu. Ze deed het goed, in de wereld. Al had ze soms ook iets van een eiland. Zoals haar moeder. Maar ze was minder bang van de liefde, dat kon je zien. Ze bewoog zich rustig en vol vertrouwen tussen de dingen. Ze was een beetje thuis in zichzelf, genoeg.

‘Soms is het vermoeiend, dat sommige dingen niet overgaan. Zoals het gevoel dat je geen recht hebt op de dingen, op mensen die bij je blijven. Soms trekt het aan je, telkens weer, de drang om weg te lopen. En dat terwijl je eigenlijk zo graag thuis zou willen komen. En dan kijk ik naar mijn dochter, en haar vriendinnen, en haar vrienden. Hoe zij dat doen. En dan ben ik trots op haar.’

Het gesprek ontroerde me meer dan ik kon zeggen. Een beetje zoals wanneer je soms in een concert zit, en de muziek je veel dieper ontroert dat de persoon naast je mag zien, of zou mogen zien. Je weet dat die muziek een plek in je raakt, je weet misschien zelfs welke plek het is, maar dat moet verborgen blijven. Een beetje toch. Terwijl je er eigenlijk heel graag over zou willen praten, en terwijl je weet dat die ander goed zou luisteren.

‘Ik weet niet waarom ik dit allemaal vertel. Jij leek me zo iemand bij wie je verhaal in veilige handen is, al terwijl het verteld wordt. Misschien zijn het je ogen, of je handen, of je stem. Jouw stem klopt met je ogen, al slaat dat nergens op waarschijnlijk.’

Verlegen, en een beetje zonder woorden zei ik dat het waarschijnlijk aan die kale kop lag. En nog een onnozel grapje daarna.

‘Misschien is het deze dag. Misschien was het tijd, om te vertellen. Eigenlijk doe ik dat niet zo vaak. Veel mensen die me kennen denken misschien dat ik een beetje stoer ben of zo, en zo gedraag ik me wel. Maar misschien is ook dat een vlucht, en ik weet dat het niet klopt, om zo door te gaan. Het spijt me dat ik je nu zo overval met al die dingen. Ik vraag je niets. Het is al heel mooi dat je gewoon luisterde. Dat is heel bijzonder.’

Ik voelde me een beetje klein, maar ook dankbaar, voor haar verhaal. Ik wou haar op een of andere manier heel even aanraken, maar ik durfde niet. Ze zag het, en liet haar hand zachtjes over mijn arm gaan. Daarna vertrok ze. Even verder draaide ze zich nog even om. Ze glimlachte. Ik ook.

04 januari 2017

Vluchtheuvels

Je fietst in de nacht. Ondertussen in het nieuwe jaar. Het feest ligt ergens achter je. De plek waar je naartoe wilt ergens voor je. Tussenin een weg die je ooit nog vaak deed.

Misschien is deze thuisloosheid, het moment voor de aankomst, als een lichaam. Misschien wel het jouwe. Zo denk je soms.

Soms heb je een beetje gewichtloosheid nodig, een besef van doelloosheid, om te weten waar je bent. Soms is het goed even geen richting te hebben, om te voelen wat er overblijft. Denk je.

Je had het gezocht, de dagen daarvoor. Een leegte waarin je je kon nestelen. Om zacht te worden. De warme variant van desolaat, eventueel. Om naar de andere kant ervan te kunnen gaan. Het werd je niet gegund. Denk je.

We kijken naar de lucht. Misschien is de maan daar wel. (De lucht is mooier zonder vuurwerk, denk je.)

Woorden gaan door je hoofd. Een warm gesprek, met iemand die je dierbaar is. Enkele uren daarvoor, nog in het oude jaar. Over een grens. Ze had gelijk. Meer dan.

En terwijl zijn zoveel mensen onderweg. Ze rijden je voorbij. Gaan zij ergens naartoe? Of weten ze het ook niet?

Daar waar je naartoe gaat, daar is het warm. Of dat zou het moeten zijn.

(Later in de nacht zul je moeten wachten, op een slaap.)

Eerder die avond was je een beetje verlegen, zoals zo vaak. Zou iemand het gemerkt hebben? Alsof je een beetje tussen jezelf in viel.

Je weet nooit zeker of je het wel goed doet.

Soms zou je dit lichaam niet willen voelen, denk je. Misschien wel het lichaam dat het zou kunnen zijn.

Het doet je even denken aan een moment net voor een liefde. Hoe het was toen, dat wankele moment. Toen je iets besefte.

Je bent altijd voorzichtig bij de afdaling. (Je denkt ook altijd aan iemand die hier viel, en iemand die hier het leven liet. Het is niet meer dan normaal, denk je.)

Je denkt aan een gesprek van de avond daarvoor. Je voelde je ineens zo groot, op die plek op de bank. Er waren te veel stukken benen en armen. En je stem was ergens onderweg verloren gelopen.

Je komt aan. Je draait de sleutel. De poort schuift open. Misschien ben je er bijna.

De sleutel past ook op je eigen deur. Niemand heeft de sloten vervangen, terwijl je weg was.

Je rolt de gordijnen naar beneden. Het huis is blij dat je er weer bent. Het is trouw. Dit huis is trouw.

Aan de andere kant van de nacht is je lichaam stram. Het wacht, nog steeds, op iets.

De volgende dagen probeer je die lege nachtplek weer te naderen. Daar waar je op het kantelpunt kwam onderweg. Het kleine niemandsland tussen vertrekken en aankomen. Je weet steeds waar het is, dat moment. (Zoals ooit in die bocht naast het kanaal, waar je heel even bang werd, tot het weer voorbij ging.)

Je denkt aan de woorden over de grens. Je zult mensen  vragen je te helpen. Misschien is dat een goed voornemen.

In dat moment zonder richting, dat je nu weer even voelt, zie je waar je staat, in dit onderweg. Even maakt het je bang, alsof die bocht te lang duurt. Maar misschien is dat wel goed, denk je.

Je denkt aan een moment toen je iemand nodig had. Maar het andere gebeurde. Dat wat je kende.

Je denkt aan dat filmpje dat je zag. Met die handen. Hoe ze heelden, dat wist je, alleen al door te kijken.

En tussendoor lees je nog in je boek. Je probeert houdingen uit die onvermoede vergezichten zouden kunnen onthullen.

Misschien ben je nu even het strand. Waar de gedachten overheen stromen, zachtjes, maar door elkaar. Misschien is het goed nu even alleen maar dat strand te zijn.

Later zal iemand die je zo dierbaar is je iets wensen met het woord veilig in.

Het is goed hier te zijn, denk je, hier in deze hoek van het huis. Vroeger droomde je ervan, dat je zo’n hoek zou hebben. Nu zit je er, en kijk je naar het licht.

En je kijkt ook even naar de doelloosheid, die je nog steeds in je handen houdt. Je nam ze mee uit die nacht, onderweg. Je probeert je ogen niet af te wenden.

Soms is het alsof je lichaam wacht op een verdriet, uitgesteld.

Soms weet je dat de dingen gewoon vanzelf wel zullen komen. En ook dat is goed.

Soms zie je de lijnen die je verbinden met je dierbaren, daarbuiten. Als je je ogen sluit, zie je de landkaart.

Soms denk je aan de dagen die komen, de dingen die weer zullen beginnen. Je denkt dat je het niet erg zou vinden om hier nog wat langer te blijven. Even schuilen in een hoek van de tijd.

Soms denk je aan de mensen die je zou willen spreken, de volgende dagen. Traag. Zodat je alle woorden kunt zien.

Je glimlacht.

01 januari 2017

Wens 2017


Ergens onderweg vroeg je me te wachten
Om te kijken naar de grote maan
Die komt enkel af en toe
Het moment kan zomaar voorbijgaan

Misschien is wachten het verkeerde woord
En is alles er al
Je hoeft niet bang te zijn
Ook dat wisten we al langer

Die handen, zei iemand
En de sporen in de tijd
Even blijven we staan
Om niet te verdwalen

Soms is er een verlangen
Om alleen maar rivier te zijn
Dat was het verhaal
En je glimlachte, traag genoeg

Om te blijven


jan