30 december 2022

Wat je moet kunnen


Je neemt de trein om over de grens te gaan. Het is een feestdag. Alles loopt perfect. Geen vertragingen, veel plaats. Je hoort al die verschillende talen als een achtergrondgezoem. Het landschap herkent je.

Je zus haalt je op aan het station. Het is zo goed om even daar te kunnen zijn. Jij was al vroeg op om te kunnen vertrekken. De kinderen druppelen de dag binnen. Je bent zo blij hen te zien, je zou uren gewoon kunnen kijken. Je zou niet kunnen zeggen hoe het je ontroert.

De pakjes die je bij je hebt, geven andermaal uiting aan je enigszins suboptimale inpakcompetenties. De volgende 37 jaar kun je nog wel verder inpakken met die rol donkergroen papier uit de winkel van je ouders. Sommige dingen blijven voorspelbaar in tijden van turbulentie.

Je krijgt iets om je warm te maken, het ontroert je erg.

Een andere dag. Het ritueel van de nieuwjaarskaarten. De tijd die nodig is. De tijd die je in gedachten bij je dierbaren kunt zijn.

Zoals bij het begin van elke vakantie aarzelt je lichaam nog tussen de ene en de andere staat.

Je fietst door de stad, van brievenbus naar brievenbus. Je komt iemand tegen met wie je een mooi verhaal deelt, een verhaal dat iets veranderde in je leven. Je bent blij haar te zien.

Een vriendin vraagt hoe het gaat met je melancholie. Die is.

Een andere dag. In het postkantoor. Je vraagt zoveel postzegels aan de mevrouw aan het loket. “Met de koning of mooie?” Je zegt dat zij er dus van uitgaat dat de koning niet mooi is. Ze kijkt je onbegrijpend aan.

Je zou zo niets, en iets zegt dat je iets. (Kantelmomenten.)

Je laat jezelf een beetje wegglijden in de dag. De dag zou je huid zacht mogen maken.

Een andere dag. Je spreekt af met je maatje. Koffieverhalen. Je zegt iets over zijn gradueel oprukkende kaalheid. Er is sprake van enige gevoeligheid.

’s Middags krijg je bericht dat je smartphone weer gearriveerd is, hersteld en wel. Je haalt hem op in de winkel.

Je bent even zoet met het opnieuw in orde brengen van alle dingetjes. Iets als een apparaat dichter naar je toe brengen.

Je vindt een mooi kaartje in je bus.

De volgende dag. Iets lijkt nog altijd niet helemaal goed te werken. Een vriend helpt je al een beetje op weg, tijdens de koffie.

Een mooi gesprek over sporen in je huid, en kinderen.

Je leest het boek uit. Het verhaal over de laatste maanden van een vader. Zo lang ze blijft schrijven, is hij er nog een beetje. Dat voel je in haar woorden.

Je krijgt een bijzonder bericht. Het komt helemaal op het juiste moment. Je antwoordt met een verhaal dat je haar al een hele tijd wilde vertellen. Zij zal het begrijpen, weet je. En dat is ook zo, lees je later.

Een andere dag. Dat ene ding, dat nog altijd niet helemaal goed werkt, je wilt het oplossen. Moet je terug naar de winkel? Zou je het zelf moeten kunnen vinden ergens? Je vindt wat de oplossing zou kunnen zijn, en je voert alle stappen minutieus uit. Het lijkt in orde. (En toch. Soms denk je: waarom moet ik alles altijd maar kunnen, ik moet al zoveel kunnen? Een korte samenvatting van momenten van het alleen-zijn.)

Je wacht op de trein. Je maakt enkele foto’s. Dat had je je voorgenomen. Lijnen en kleuren. (De vader in dat boek was ook helemaal gek van alles wat met treinen en stations te maken heeft.) 

In de regen loop je van het station naar haar toe. In de zomer zag je haar nog, het doet je goed om nog eens bij haar te kunnen zijn.

Verhalen vertellen zichzelf verder. Als een stroom.

Ze loopt met je mee terug naar het station. We gaan dit vaker doen, is de aanzet voor een goed voornemen.

Mensen die al zo lang in je leven zijn. Soms zie je iets ononderbroken, van toen tot nu. (Je ziet hoe het was, die avond toen je haar leerde kennen, een eeuwigheid geleden.) Soms zie je ineens het nu, de lichamen die jullie geworden zijn. Bewegingen van toen die er nog altijd zijn, met rimpels van nu.

(Soms ben je een beetje kwaad op je buik.)

Het verse boek verwelkomt je. Het ontroert je meteen.

Je loopt door de stad weer naar huis.

Het huis is blij je weer te zien.

24 december 2022

Het is stil


Het is stil buiten. Zo stil. Even waren er de klokken, daarna werd het weer stil.

Er zijn zoveel verhalen, ongetwijfeld, ergens daar in de nacht.

Misschien zijn er mensen onderweg, misschien voelen mensen zich alleen terwijl ze samen zijn, misschien maken mensen een plekje voor zichzelf.

Je bent blij voor hen. Zij die de warmte vinden bij elkaar. Het is zo mooi. Het is iets van het licht.

Je denkt aan hen. Zij die net iemand verloren, die afwezigheid voelen. Zij die alleen kunnen denken aan wat warm zou kunnen zijn.

Het is stil in het huis. Je bent omringd door verhalen. En het is goed zo.

Soms heb je een beetje last van het lawaai, in de weken die aan dit moment voorafgaan. Er is iets kleins en breekbaars in dit moment van het kantelen, van de geboorte van het licht. Soms verdwijnt het in het lawaai.

Soms wil je alleen in je kleine hoekje van de kamer zijn, naast de lichtjes, luisterend naar de stilte. Een beetje uit de buurt van het onophoudelijk lawaai van hoe samen je zou moeten zijn, hoe samen iedereen is, hoe niet iedereen je waarschijnlijk bent. Het is niet zo erg. Het is fijn voor de anderen, en je bent echt blij voor hen. Heel soms denkt een stukje van je dat je gefaald hebt, daarna gaat het weer over. En kijk je naar de stilte, ze is aanwezigheid.

Er was Bach in het huis, terwijl je het een klein beetje weer in orde bracht. De planten fluisterden je iets in het oor.

In het oude huis vroeger. Zingen in de mis, het had iets. De muziek was mooi. Het licht leek een beetje te trillen. Er was ruimte in die grote volle kerk. Weer thuis. Om een of andere reden hield je er niet van als alle rolluiken dicht waren. Het was zo dicht, denk je nu. (Nu heb je gordijnen waar het licht doorheen kan, stel je vast.)

(Misschien zijn er al zoveel mensen die zich vervelen, die hopen dat het snel weer voorbij zal zijn. Ergens in de verhalen.)

(Je hebt gezien dat een van de straatlampen stuk is. Net nu. Je geeft het door, het is niet onopgemerkt voorbij gegaan.)

Misschien weet je niet helemaal zeker wie je zou moeten zijn. Je houdt ervan om bij anderen te zijn, bij je familie, bij wie je dierbaar is. Kijken en luisteren, voelen dat je iets deelt. Misschien zijn zij blij dat jij er bent. Je weet alleen niet zo goed wat de feestversie van jou zou moeten zijn. En misschien is ook dat niet erg.

Het heeft iets wonderlijks, dat je alleen bent met de woorden. (En met Bach.) Daarbuiten is het stil. Er zijn veel verhalen daar, ze laten zich vermoeden.

Het is.

23 december 2022

Iets van de kosmos


Het lijstje van de laatste dagen voor is nog lang, zie je. (Gewoon het ene na het andere doen, dan zul je wel aan de andere kant komen, denk je. Misschien is het een vorm van overgave, uit handen geven van jezelf, aan een stroom of zo. Elke uitleg is goed, denk je.)

(Niet denken aan alles dat blijft liggen, niet denken aan hoe moe je bent.)

Je hebt een licht hoestje (af en toe), zoals een ruime meerderheid van het land, denk je, wanneer je in de trein zit. (Jij zit duidelijk nog aan de heel lichte kant.)

Je volgt de vergadering via het scherm. (Misschien begint dat haar toch wel erg lang te worden, denk je wanneer je jezelf ziet. Je maatje zei het de vorige dag ook al. Dingen die blijven liggen, daar laten, denk je.)

Die avond, in het debat waar je moet spreken. Je wordt voorgesteld als een perspectivist. Je weet niet helemaal zeker wat je van dat woord moet denken. In het laatste rondje mag je nog een slotbeschouwing geven. Je begint rustig, tot de verontwaardiging het weer overneemt. Je kijkt naar jezelf. Je praat na met enkele studenten die in de zaal zaten, ze ontroeren je.

In de nacht lijk je in je hoofd nog verder te praten. In etappes. (Gewoon uit handen geven, denk je.)

Een andere dag, je probeert in de ochtend zoveel mogelijk te doen. Op weg naar de vergadering ga je nog een boek halen voor iemand met wie je een laatste keer in een vergadering zult zitten. Je komt weer veel te vroeg aan. Jij bent altijd te vroeg, zegt de vrouw aan het onthaal. Maar dat is niet erg, voegt ze eraan toe. Je vraagt of ze al terug opgewarmd is na het marktje van de zondag. Ondertussen wel, zegt ze.

Die avond. Je laatste avondvergadering van het jaar. Terwijl je na afloop weer naar huis stapt, valt het even een beetje over je heen. Iets van een niemandsland, even.

De volgende ochtend. De mensen in de trein lijken ook allemaal een beetje moe. Ze tellen misschien ook af.

Je hebt alles goed voorbereid voor de vergadering. De afspraken worden gemaakt. Het werk zul je moeten doen in het volgende jaar. Dat lijkt gelukkig nog erg ver weg.

(Tussendoor snel de nieuwjaarskaart afwerken. Ook dat is in orde, denk je.)

In de vooravond ga je nog langs de voorstelling van de studenten. Eerder hadden ze je geïnterviewd, nu stellen ze hun circulair eindwerk voor. Het ontroert je om hen zo bezig te zien. Ze zijn blij dat je er bent.
Een mooi gesprek. Over het keren van het seizoen, die dag. Je zocht naar een moment om alleen daaraan te denken, die dag. Misschien is dat gesprek het moment. Het is mooi, hoe ze erover vertelt. Voor je vertrekt, geef je haar iets om bij te houden.

Je belt met je zus. Als dat kleine kuchje niet helemaal weg is tegen het einde van de week, zul je misschien niet naar haar toe kunnen gaan. Het zou te gevaarlijk zijn voor iemand. (Net die dag is het misschien niet zo fijn om alleen thuis te zijn, denk je, maar je zult niet twijfelen.)

Je legt je in de armen van de avond, van het kantelende seizoen. (Iets in je wordt zacht.)

Een andere dag. (Het lijstje begint korter te worden, denk je.) In je hoofd zie je een niets aan de andere kant ervan. Je hoopt dat niemand nog zal vragen ‘om ook nog even dit te doen’. Je hoop is een beetje ijdel.

Het kerstetentje met de collega’s. Je luistert naar verhalen over vogels en kolenkachels. Je denkt aan de kolenkachel bij je grootouders. Aan de opgewarmde baksteen, in een handdoek gewikkeld, die je mee in bed mocht nemen om je voeten warm te houden.

De studente die jou interviewt. Je bent een deel van haar eindwerk, zegt ze. (Je probeert je daar iets bij voor te stellen.) Je moet op haar vragen antwoorden door scores te geven op stellingen die je niet helemaal begrijpt. Bij het einde van het gesprek vraag je wat haar droomjob is, zodra ze haar diploma heeft. Je ziet glunderende ogen. (Straks enkel nog die twee verslagen te maken, denk je, terwijl je staat te koken.)

De laatste dag voor. Je ziet de jongen die zichzelf voort lijkt te slepen. In zijn schoenen zitten witte flikkerlichtjes. Zijn rugzak hangt zo ongeveer tot onder zijn billen. Zijn mama loopt voor hem, en trekt zijn zusje voort. Ze roept hem, zegt dat hij sneller moet gaan. Hij heeft niet veel zin om het te horen. In zijn ogen is er plaats voor honderd verhalen. 

Je hebt nog even die vergadering in de ochtend. De mevrouw aan het onthaal herkent je, en laat je met de lift naar boven gaan. Je zit in je eentje, zoals steeds, te vroeg in de vergaderzaal. Beneden zie je de stad bewegen.

Het is rustig in de trein. Misschien hollen die anderen al door de winkelstraten op zoek naar kerstcadeaus, staan ze aan te schuiven op de luchthaven of wachten ze al op hun kinderen die straks van school terugkomen.

De laatste dingen van het lijstje. Je werkt alles netjes af. Je kijkt nog even na, of het echt zo is, doet de afwas, en vertrekt weer. In de lift naar beneden begint de vermoeidheid over je heen te vallen.

Op het perron. Gewoon naar huis nu, dat is wat je wilt. Neem me mee, denk je. Een vertraging voor je trein wordt aangekondigd. Telkens komt er een minuut bij. (Iets in je is kwaad. Het is alsof de kosmos je net nu op de proef stelt. Je vraagt aan de kosmos of je niet hard genoeg gewerkt hebt? De kosmos reageert niet. Op het scherm blijft de vertraging verder oplopen. Ineens komt de trein eraan. Uiteindelijk kom je ongeveer vijf minuten later op je bestemming dan voorzien. De kosmos knipoogt naar je.)

Met een omweg naar huis. De kerstcadeaus moeten nog gekocht worden. Het is druk in de boekhandel. Met een stapel boeken loop je buiten. Je probeert ze onder je jas te beschermen tegen de regen.

Eindelijk thuis. Je ruimt enkele dingen op. (De volgende dagen zul je het huis weer moeten veroveren, denk je.) Je gaat even liggen. Daarna zet je het kleine houten kerstboompje op, de lichtjes gaan aan. Je kunt eindelijk rustig de kerstkaarten lezen en aanraken, voor je ze op de piano zet. De dingen mogen zich neerleggen.

18 december 2022

Het opwarmen


Na weer een halve dag buiten onderweg op de fiets thuiskomen. Iets van de koude heeft zich genesteld op sommige plekken in je lichaam, en lijkt van plan daar te willen blijven.

Hoe gaat dat? Wat zou de koude denken? Ik ben nu lekker hier, aan de rand van wat warm is, laat ik hier maar blijven.

Je doet de dingen die je nog eerst moet doen. Als een ritueel om iets neer te leggen. Daarna mag het.

Tijd voor de zetel, en het dekentje.

Het dekentje kan een gloeiplek maken, zo kun je eraan denken. (Soms maakt alleen al denken aan een dekentje je ergens een klein beetje warm.)

Je frunnikt jezelf zo volledig mogelijk onder het dekentje, wachtend op een of ander warmtemicroklimaat.

Misschien wacht je op iets anders. Iets oers.

(Stel je voor dat iets je zou vasthouden en wiegen, tot je helemaal warm bent en in slaap valt. Dat iets is er niet, was er niet. Maar je kunt ernaar verlangen. Stiekem, onder het dekentje.)

Je hebt het dekentje netjes overal ondergepropt, en toch lijken er nog tochtgaten. Wat zeer onwaarschijnlijk is.

Hoe komt het dat sommige stukken van je lijf geen zin lijken te hebben om warm te worden?

Er gloeit iets in het midden van de plek. De overbrenging naar alle uiteinden lijkt geen zin te hebben om zich te haasten.

(Je doezelt even half in. Iemand nodigt je, ergens, met een zachte glimlach uit om mee in een warm bad te gaan zitten en daar uit te lopen in het water. Je randen zouden verdwijnen, je zou alleen samen water zijn. En warm.)

Je handen zijn warm. Je ene flank nog niet, dat ene stuk van je been nog niet, je voeten bijna.

(Misschien is het een geschenk, dat langzaam terug naar de warmte komen. Alsof je naar elke stukje van je lichaam kunt kijken, elk stukje weer kunt verwelkomen. Tot je weer heel bent. Of zo heel als je kunt zijn.)

Wanneer je naast fragmentarisch koud ook nog eigenlijk enigszins moe bent, lijkt een kerstfilm zeer aangewezen om weg te glijden.

(Daar waar je naartoe zou kunnen glijden, daar is het warm, denk je. Heel en warm. Wat iets anders is dan heel warm.)

De tochtgaten hebben zich teruggetrokken. Toch lijkt de wereld buiten het dekentje nog niet erg aantrekkelijk. Daar begint vanaf de andere kant van het dekentje.

(In die meditatie leerde je je richten op die warme aanwezigheid ergens naast of rondom je. Je kunt die naar binnen laten glijden, met die glimlach erbij. Je kunt denken dat die er eigenlijk altijd al was. Als dat zo is, zou het niet zo zijn dat je voor altijd een groot gat in je lijf hebt. Je probeert, het lukt nog niet helemaal. Misschien ben je nog niet zacht genoeg.)

Het rode dekentje kreeg je van je zus. Het kan je omringen.

(Je denkt aan iemand. Beelden komen ineens naar je terug.)

Misschien zijn sommige stukken van je lichaam, zoals je rug, als een batterij. Ze moeten weer, rustig, helemaal opgeladen worden met warmte. Laagjes warmte die zich zorgvuldig neerleggen, in de tijd die ze daarvoor nodig hebben. Tot je weer klaar zou zijn om de koude te trotseren.

(En toen die keer, toen je op die tafel lag, en met een afstand naar jezelf keek, met mededogen, en hoe het ineens begon te gloeien in je buik, en het helemaal uitstraalde.)

Het is iets van wachten op de tijd. Wachten tot je alleen nog maar in de tijd leunt, in niets anders. Dan ineens voel je de warmte zachtjes stromen. Kantelen in de tijd.

Het is niet zo dat koude de afwezigheid van warmte is, denk je. In de koude fietsen liet evenzeer een aanwezigheid voelen. Iets dat je omringt. Even zo is warmte geen nulstand, denk je. Er is dankbaarheid aan beide kanten. (Gelukkig kun je dat elke dag oefenen.)

17 december 2022

Een oog


(Sommigen zeggen dat het bijna kerstvakantie is. In je hoofd is dat nog heel ver weg, dat helpt een beetje. Ondertussen streep je naarstig dingetjes door op je lange lijstje.)

Je zit rustig te werken. De anderen werken thuis. De poetsmevrouw komt zoals elke dag zingend binnen en groet je met een brede glimlach. De dingen lijken overzichtelijk.

Die avond, op weg naar een vergadering, in de trein. In een schriftje maak je je voorbereiding. (Om een of andere reden ben je steeds bang dat je niet genoeg goede voorstellen zult hebben, wat dan telkens een lange lijst oplevert.) Je leest verder in je boek.

De weg terug, een mooi gesprek. Iemand zit te breien. Het is mooi hoe ze dat kan, hoe ze beweegt met haar vingers.

Een andere dag.

(Je verlangt ook wel een beetje naar nietsigheid, denk je op een onbewaakt moment. Het gaat weer over, door iets.)

Op weg naar het station zie je de vrouw. Ze loopt een beetje voorovergebogen naast haar man, ze lijkt een beetje angstig. Ze heeft een blauw oog. Je ziet dat zij ziet dat jij het gezien hebt.

Die avond. De zanger op het podium heeft met iets in zijn hand gesneden en vraagt een pleister. De man in de coulissen komt een nummer later met een grote pleister. Het concert gaat verder. Mensen die elkaar bekijken, van het ene naar het andere appartement, en levens bedenken bij wat ze zien. Daarover vertellen de liedjes. Hij is weer anders dan alle vorige keren, denk je. Je kijkt uit naar dat ene liedje.

Die nacht zie je iemand in je droom die je al heel lang niet meer zag. Hoe zou het met haar zijn?

Een andere dag. Je ligt op de tafel bij de kinesiste, zoals elke week. Je blijft oefenen in alleen maar je spieren zijn. (Soms passen de stukken van je lichaam in elkaar, soms niet, denk je.)

Die avond zit je weer in de schouwburg. Iemand wordt gevierd. Je vraagt aan de mevrouw op welke kleur rij je moet zitten. Je bent goed omringd daar. Er is nog tijd voor observaties. (Op latere leeftijd ineens je haar beginnen kleuren is een suboptimaal idee, qua glamoureuze uitstraling.) (Grijze haren zijn netjes verspreid over het hele lichaam.)

De vrouw in de serie, die je nog net voor het slapen bekijkt. Met haar in de buurt zou je niets kunnen overkomen, denk je. (Je bent heel moe, en hebt eigenlijk geen zin om te gaan slapen. Je doet het wel.)

De volgende ochtend. De tandarts zegt dat je nog steeds stabiel bent. Je houdt stand in de tijd, blijkbaar. Daarna begint ze aan het verwijderen van de tandsteen. Je blijkt ineens veel meer tandrandjes te hebben waar dat licht snerpende ding zich in kan wringen dan je dacht.

De treinen zijn te laat en te kort, het wordt een dagelijks ritueel.

In de digitale vergadering. De staatssecretaris geeft zijn toelichting vanuit de auto. Zijn medewerkers spreken hem telkens met de voornaam aan en nemen dan de presentatie over.

Die avond. Het is eindelijk gelukt om met een vriendin af te spreken voor een etentje voor haar verjaardag. Een mooi gesprek. En chocoladetaart als dessert. (Je doet steeds je best om te twijfelen, doet alsof je ook van een andere taart een stuk zou willen, om dan toch weer uit te komen bij de chocoladetaart. Rituelen zijn belangrijk.)

De volgende ochtend. De dokter neemt je bloed. (Ook die controle wilde je nog voor het einde van het jaar, alsof je alles netjes op een rijtje wilde hebben.)

De trein zit vol met syndicalisten, netjes per kleur gesorteerd. Ze zijn op weg naar hun betoging. Samen met een vrouw kun je toch nog een plekje vinden, net naast de deur. Het is er lekker warm. Het is een klein stil plekje, naast het lawaai van iets verder in de wagon.

Die avond. Een kleine vergadering, met mensen die je dierbaar zijn. Je hoort verhalen die je raken. Je beseft dat je soms nog zo weinig weet van wie je nabij is. Je voelt je een beetje klein.

De volgende ochtend. De mevrouw in de winkel is blij je te zien.

Je fietst door de stad om de folders te bezorgen. Lekker fris lijkt een adequate omschrijving te zijn.

Bij de vergadering die middag kijk je naar jezelf. Je ziet iets van wie je bent in de tijd.

Je fietst door de stad, je wilt haar nog even zien dansen, met die groep. Ze dansen door de bibliotheek, als in trage golven die soms ineens beginnen te schuimen. Twee grote meiden komen even langs voor een knuffel. Iets maakt je gelukkig. Daar gewoon staan, en kijken, je zou erin kunnen verdwijnen, denk je. (Maar er zijn straks nog zoveel folders te doen.)

Eindelijk terug thuis. Het mag warm worden, denk je. Nietserig warm.

11 december 2022

Dingen die je niet begrijpt


Hoe berichtjes door de kosmos zweven. Je stuurt een bericht naar iemand die nu aan de andere kant van de oceaan is. Je tikt hier woorden op je klavier. Je duwt op de knop. En dan zijn ze weg. Ze komen aan, daar, over het water. En er komen zomaar woorden terug van haar. Waar hollen die woorden dan? Hollen ze anders als hun bestemmeling dichterbij is? Het is nog altijd even fascinerend.

Hoe het nu eigenlijk zit met al die tandartsen die elke middag naar huis gaan om daar hun tanden te poetsen. Is het in de tandartspraktijk verboden om je tanden te poetsen? Is er daar nergens een plekje waar je een tandenborstel kunt leggen? Worden er in de praktijk misschien bovengemiddeld vaak tubes tandpasta gestolen door mensen die daar dan thuis hun tanden mee gaan poetsen, omdat ze denken dat tandartsen dat ook doen? Het blijft een fundamenteel mysterie, dat waarschijnlijk nooit helemaal opgehelderd zal worden.

Hoe het komt dat zoveel mensen je vragen of je misschien toch nog niet met pensioen bent. Ze veronderstellen dus dat het wel zo is. En hoe het komt dat alle eerste reacties bij je toelichting altijd gaan over: grijs/wit haar, kale kop, er wijs uitzien, er al een eeuwigheid zijn. Wat blijkbaar allemaal eufemismen zijn voor: je ziet er toch echt uit alsof je al een hele tijd in die fase bent aangekomen. Dat je vroegere oude buurvrouw vroeg wat jij in de oorlog had gedaan, dat was nog ontroerend. Misschien is het tijd voor een nieuwe actiegroep: mensen die eruit zien alsof ze al eeuwen pensioengerechtigd zijn, maar gewoon een oude ziel hebben. (In het geval van de andere leden dan ook nog in een goddelijk lichaam, ongetwijfeld.)

Hoe het komt dat sommige zinnen in sommige liedjes je steeds een traan bezorgen. Zoals "Want welke weg ik kies, Hij leidt naar hier", in dat mooie liedje van Spinvis. Of die zin in Sweetheart on the Barricade van Richard Thompson. Zou er ergens in je lichaam een reservoir aan mooie zinnen zitten? Zijn die zinnen toegangspoorten tot een stroom in je onderwereld? Ben je gewoon een universeel watje?

Hoe die personages in al die kerstfilms erin slagen om er altijd zo gezandstraald en proper op hun eigen uit te zien. Hoe ze altijd op zoek zijn naar het geheim van kerstmis, hoe ze van de grote stad terug naar het kleine stadje van hun jeugd terugkeren, gekoppeld aan een deftige man maar nog niet beseffend dat die jongen uit hun jeugd hun eigen ware bestemming is, en hoe ze dan nog telkens in kraaknette perfect gestreken kleren rondlopen. Hoe ze altijd een assistente of collega hebben die achterblijft in New York en de hele tijd belt (en misschien ’s middags ook naar huis gaat voor het poetsen van die vlekkeloze fluorescerend witte tanden). Hoe je wordt verondersteld te weten wat dat geheim van kerstmis is. Hoe er altijd een festival is, en je nooit een idee hebt wie zo’n festival dat nergens over gaat zou kunnen bedenken. Al heeft dat misschien iets te maken met dat geheim.

Hoe je optimaal al het fruit moet stapelen in de fruitmand op je aanrecht, wanneer je net van de winkel terug bent. Onderaan de sinaasappelen, dan de appelen en dan de peren, dat is de gangbare techniek. En uiteindelijk valt er altijd wel een appel of een peer van de stapel. En dan zoek je naar meer effectieve stapeltechnieken. Je zou tegen jezelf kunnen zeggen in het kader van de innerlijke dialoog dat het probleem elke volgende dag gewoon kleiner wordt, en uiteindelijk zichzelf oplost, maar dat is op dat moment geen bevredigend antwoord. Je blijft dus verder proberen, zoekend naar de Heilige Graal.

Hoe het inktpompje werkt van die ene vulpen die je hebt meegenomen bij het opruimen van het ouderlijk huis. Er lijkt zo weinig inkt in te kunnen. Je doet dus ongetwijfeld iets fout. Op die manier bevat die ene (heel mooie trouwens) vulpen het hele mysterie van de menselijke existentie in zich. Je vermoedt dat je waarschijnlijk iets niet weet of niet goed doet, en je weet niet wat het is. “Because something is happening here, But you don’t know what it is”, zong iemand ook al.

Hoe het zit met handen. Iemand zei je ooit dat als je iemand wilt leren kennen je moet kijken naar haar of zijn handen. Sindsdien doe je dat altijd. En je zou niet kunnen uitleggen wat je ziet, maar je ziet het. Wat dan weer de vraag oproept wat het is. Het. Trouwens, de vraag waar het begint en waar het ophoudt, is even interessant als de vraag waar hier eindigt en waar daar begint. Misschien is het ons lot om altijd te bewegen in een niemandsland. Hoewel… want "Want welke weg ik kies, Hij leidt naar hier".

10 december 2022

Een lege plek schrijven


Hoe zou je een lege plek kunnen schrijven?

Er is een verlangen, in je lichaam, dat je kunt zien. Als een lege plek, die je zou kunnen betasten. Het is een volle leegte.

Dat wat daar is, hoe zou je dat schrijven?

Dat schrijven, de woorden zouden verdwijnen bij het aanraken. Wat ze zouden zeggen, in hun verdwijnen, over de aanwezigheid daar.

(Je legt alle vragen die op je wachten nog even daar, opzij, naast de plek. Ze zijn niet voor nu, ze zijn voor morgen. Ze wachten wel even, ze zullen dat niet erg vinden. Het heeft iets met je huid te maken.)

Er is een hier, in die plek.

Misschien zou je daar aanraakbaar zijn, in iets dat niets vraagt. Je weet het niet. In dat hier.

Een lege plek schrijven. Alsof elk woord zichzelf zou laten verdwijnen. En dat die afdruk in de leegte een niets omhult. In zachte warmte.

(Je hoorde iets over een glimlach in de aanwezigheid, en hoe je die altijd al was.)

Zou iets je kunnen koesteren, je kunnen wiegen, in die leegte? Zou het je kunnen helen? 

Hoe schrijf je gewichtloosheid? Hoe een huid waarin geen woorden geschreven staan? Als een herinnering die je aan jezelf kunt toevoegen.

Misschien is dat de plek.

Maar hoe schrijf je ze?

(Misschien zijn we ook met elkaar omtrekkende bewegingen. Misschien is het niet anders.)

Hoe zou je de leegte kunnen dansen? Het is misschien dezelfde vraag, of niet.

Het is wel ergens, het is geen nergens.

Hoe zou je weten waar die lege plek weer overgaat in het andere? En waar ze begint?

Hoe zou je ze schrijven, zonder erover te schrijven?

(Misschien heeft liefde iets met een nulpunt te maken. Misschien is dat een verlangen dat bij je zou kunnen blijven, dat je niet uit elkaar trekt.)

(Misschien zou het even, zou het.)

Hoe zou je een lege plek kunnen schrijven zonder een vraag te stellen?

En alles wat je niet weet.

Misschien is het zo genoeg.

En.

09 december 2022

Oude handen


Het decembergevoel overvalt je een beetje. Het besef dat het zo ongemerkt bijna december geworden is, ineens. Mensen zijn al bezig met kerstbomen, blijkbaar. (In je hoofd is het nog eindeloos ver, je durft de dagen niet te tellen.) En al die dingen die nog moeten gebeuren net voor. Misschien ben je ook een heel klein beetje moe, verlang je naar winteren, een heel klein beetje.

En tegelijk is er dat verwarrende besef dat de dagen snel weer langer zullen gaan worden, en dat je misschien onvoldoende voorbereid bent om dat in volle besef te voelen, dat moment waar het kantelt. (Zo is het elk jaar weer, en elke keer komt het ook wel goed. Misschien is verwarring een goed concept.)

Je zoekt een plekje met plaats genoeg in de trein, alsof je zo trager de week in kunt glijden.

Je hebt je mentaal voorbereid op die ene vergadering. Het was misschien niet nodig, denk je nadien. (Misschien wil je je kinderen beschermen.)

(Er zijn net te veel dingen in de week die moeten gebeuren, er zijn net te weinig lege plekken, denk je.)

Op weg naar huis. Het collectieve slenteren in de winkelstraat maakt je rusteloos. En verdrietig, al weet je niet helemaal zeker waarom.

Even bijpraten met je zus aan de telefoon. Je probeert iets uit te leggen, je lijkt te stotteren, verlegen.

Een andere dag. Er is een ritme in de koude ochtend. Je kunt je een beetje uit handen geven, en kijken naar hoe je door de stad loopt. Alsof er alleen die beweging is.

De vergadering. Ze haalt je op aan het onthaal. Je bent blij haar te zien. (Je wilt eigenlijk gewoon ook alle verhalen horen, maar er moet gewerkt worden.)

Die avond, de trein naar die andere stad, voor de volgende vergadering. Je hebt alles netjes voorbereid, zo wil je het. (Je wilt dat het voor hen goed voelt, dat de dingen goed lopen.)

(Het lukt niet helemaal om je uit handen te geven aan de nacht.)

Een andere dag. Je oefent in zachte toetsaanslagen. Als aanwezigheid.

Een namiddagdipje. Iets van de Sint helpt goed.

Die avond. Je loopt van de ene naar de andere vergadering, even in dat niemandsland, in die honderd meter. (Iets blijft in je hoofd malen, je bent een beetje ongerust.) Je komt uitgebreid tussen, op dat ene punt. (Soms schrik je van je eigen verontwaardiging. Misschien is het wel goed, dat wat je daar voelt, die stroom.)

Nadien heb je nog een afwas te doen. Het aanrecht moet leeg zijn voor de nacht. (Als een ankerpunt.)

Een andere dag. Na de vergadering verhuis je de grote bakken met de planten. Je zit op de grond om alle dorre bladeren eruit te halen. Ze glimlachen naar je. Iets glimlacht.

Het scherm van je telefoon doet het ineens niet meer. Het blijft zelfbewust en soeverein donker. (Je bent niet zo goed in dingen die stukgaan, denk je. Alsof iets je verlaat of zo.) Iets moet door je heen bewegen, alleen zo kan het.

De meneer in de winkel ziet dat het apparaat nog in garantie is. Het mag op reis.

Thuis zoek je je oude kleine telefoon. Je handen herinneren zich het gevoel nog, hoe het was. (Je weet niet helemaal zeker of je je nu meer onbereikbaar of vrijer voelt.) Het apparaat is zo stil. Het is rustig aanwezig, bescheiden. Er is nog een lijntje, dat is goed.

(Het wachten na het verlaten. De dingen komen terug naar jou, voel je. Je hebt het toch gewoon gedaan, zeg je. Je bent hier.)

Ergens in de nacht schiet je wakker uit een nachtmerrie. Iets over willen hebben, en jouw kramp.
(Je kijkt naar jezelf, probeert je huid uit elkaar te leggen.)

In de ochtend, in de trein. De twee mensen tegenover je spreken Spaans. Hun woorden klinken mooi en zorgvuldig. De man is een heel stuk jonger dan jij. Maar zijn handen lijken zo oud. Je blijft kijken. Het heeft iets onheilspellends, al weet je niet waarom je dat denkt.

Je stuurt een berichtje over de oceaan.

De vergadering. Je hebt alles netjes voorbereid. Ze zijn er bijna allemaal. (Je ziet in je hoofd de plek waar je met hen naartoe wilt, de plek in deze plek. Het lukt.) Dat het weer voorbij is, dat het weer gelukt is voor dit jaar, het maakt je gelukkig.

Nog snel de weekendboodschappen. (Het lijkt bijna ontrouw, die niet op je vaste ochtendmoment te doen. Misschien vindt de kosmos dat niet zo erg.)

Weer thuis laat iets los. Misschien een traag verdriet.

04 december 2022

Naar een plek in de tijd


Soms zie je de tijd als een grote ruimte. Je kunt proberen rusteloos nergens te zijn. Je kunt proberen niet te zien hoe de tijd je vooruit duwt. En soms is het alsof je een plek moet innemen.

Eens je daar staat, sta je niet meer ergens anders. Misschien is het een vorm van aanvaarden, misschien is het niet meer dan ademen.

Je bent in het hier en nu. Je lichaam is in dit hier en nu. Het draagt de tijd in zich, maar het is niet meer daar, het is hier. Je ziet het in de spiegel. Het heeft zich neergelegd in de tijd.

Soms weet je dat er geen alternatief is voor teder verzet. Het te zijn hebben. Geworpen, om elke dag opnieuw geboren te worden in het handelen. En er is de dans, in dat. Dat je zult blijven dansen, je vraagt aan de tijd om je dat te geven.

Er is een wereld daar, waar de kinderen zijn, en hun ouders, die ook kinderen zijn. Er is hun ritme. Je ziet hoe ze het dragen, en hoe het ritme hen draagt. En je kijkt, je mag kijken. Maar je bent hier, voor altijd.

Er is een vrede in dit nu. Je kunt kijken en zien waar het jongetje is, en het is goed. Het heeft iets geheeld. Je bent hier.

Je hebt iets geleerd over de grenzen, en het is goed.

En er is dat gewicht, en je verlangen om vloeibaar te zijn, daar in de stroom. En er is gewoon kijken naar de rivier die voorbij gaat, en blijft.

Je weet nooit wie je bent in het leven van een ander. Misschien hoort het bij die plek. Dat je gewoon blijft oefenen in niet weten.

Soms moet je even alleen maar ademen, wetend hoeveel verandering er nog komt. Je wilt het blijven zien, in wat verandert, je huid blijven voelen.

En soms wil je alleen maar mogen zitten, al is het maar voor even. Soms wil je dat iemand dat moment zou zien, en dan iets zegt, al is het maar voor even.

Soms weet je niet wat er blijft, van de liefde die was. Soms weet je niet waar in de tijd de verhalen zijn.

En eens je hier bent, is het gemakkelijker, soms, om met mededogen te kijken naar wie je was, naar wie je was zonder wat er had kunnen zijn. Om hier te kunnen zijn, moest je voorbij iets. Het is zacht.

En dat wat je dicht bij je wilde houden, het hoeft niet allemaal te blijven, denk je. Iets van de anderen was misschien alleen iets van jou.

Daar op die plek, zit je in de hoek van de kamer. Je kijkt naar het licht, naar de planten. Je luistert naar de muziek. Je streelt de stapel boeken. Misschien is alles er al.

Misschien moet je binnen zijn, om buiten te kunnen gaan, telkens weer. Misschien heb je de wind buiten nodig, om binnen te mogen zijn.

Misschien hoef je niet te weten hoe het zal zijn met de pijn. Misschien hoef je alleen te denken aan het water.

Je weet niet wat de plek je zegt over het uit handen geven. Misschien is dat het antwoord, in de tijd.
Misschien mag al het falen zich neerleggen in die plek, als een trage rimpel in het landschap.

Soms ben je moe, soms voel je je lichter. Soms is het gemakkelijker de woorden te zeggen die anders ongezegd zouden blijven, in een ooit dat plekloos is.

Misschien is dat de oefening van het leven, elke dag opnieuw naar die plek gaan waar je die dag naartoe te gaan hebt. Misschien kan die trage dans je naar huis brengen.

03 december 2022

Huidhapering


De week is nog vers. De mensen op het perron zijn nog in een niemandsland, aan de rand van verhalen die kunnen komen. De trein zal hen in de dag brengen.

Je ziet de dingen van de week in je hoofd, je ziet de week. Of iets als een raster van de week.

De man die ’s middags met de nodige zwier het eten brengt, heeft aanleg voor theater. Het gesprek beweegt tussen breien, relaties en lange afstanden, de juiste naam voor een gebakje, pensioenen, een mooi geel. Je beseft iets over hoe oud je bent.

Een mooi gesprek in de avond. Je bent dankbaar. (Soms voel je je machteloos tegenover jezelf.) Misschien is stotteren niet zo heel erg.

Een andere dag. Er zijn weinig treinen, er zijn weinig mensen die de trein willen nemen. De voorziene trein komt netjes op tijd en zit al goed vol. Mensen zijn dankbaar dat ze mee kunnen rijden. (Sommige mensen willen zelfs dan nog een vrije plaats voor hun handtas. Misschien is die van een duur merk. Misschien is die gewoon een schild.)

Er is een speciaal soort rust in de dag. Je zit in de vergadering, met de mensen die wel zijn gekomen. Normaal is het een grote zaal, nu een kleine. Normaal is het een duistere zaal, nu is er meer licht. Je hebt alle tijd om trage foto’s te maken van de mensen rond de tafel.

Die avond vertrek je met een vriendin, voor een babybezoek. Het is mooi, hoe jullie samen kunnen denken, als een slinger die rustig heen en weer gaat. Iets dat blijft.

Je kijkt naar het kleine jongetje. Wat is hij mooi. Hij trapt stevig met zijn beentjes. Hij weent, hij eet (gulzig), hij stopt, laat zich pakken, hij kijkt rond terwijl hij op een ervaren arm door de kamer vliegt, hij krijgt krampjes en wordt rusteloos, hij eet opnieuw, hij ligt zalig uitgeteld tegen de huid van zijn mama.

Je kijkt. Het is wonderlijk dat je deze wereld mag zien, je bent dankbaar. En tegelijk is iets niet van jou, komt het je niet toe, misschien. Misschien is het gewoon, misschien is het goed. (Later denk je: iets is definitief voorbij. Al weet je niet helemaal zeker wat dat zou willen zeggen. Het heeft iets te maken met waar je moet gaan staan in de ruimte. Het maakt je verdrietig.)

Je lichaam lijkt een beetje bevroren, die nacht.

Een volgende dag. Er zijn iets meer treinen. Je ziet mensen die je alleen van het perron kent. Je zou niet weten wat hun verhaal is. Misschien is het wel mooi.

Je loopt heen en weer in de zaal, je maakt foto’s. Je kijkt naar lijnen.

Iets in het gesprek met de mensen rond de tafel is klein en breekbaar. Soms zie je de plek waar dat gesprek verder zou kunnen bewegen.

(Iets beweegt verder in je huid.)

Die avond. De zanger met zijn wonderlijke stem staat boven, naast het orgel. De uitspraak van het Latijn is een beetje bijzonder. (Misschien had je die vertalingen in het Nederlands liever niet gezien.)

Een mooi traag gesprek. Je beseft iets terwijl je de woorden uitspreekt. De woorden raken iets aan wat alleen in je huid was.

(Een traag verdriet, denk je.)

Je krijgt het bericht dat iemand veilig en wel is aangekomen aan de andere kant van de oceaan. Het lucht je op.

Een andere dag. Het lijkt een stille tussendag. De jonge vrouw die had gevraagd of ze haar ideeën aan jou mocht komen voorstellen zit tegenover je. Ze stelt zichzelf voor met een presentatie op haar laptop. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden. (Even is het alsof je het gewicht draagt van generaties die te weinig deden. Je weet nooit zeker of je genoeg gedaan hebt, of je het goede deed.) Ze is blij met het gesprek.

Die avond. De twee studenten vragen of ze het gesprek mogen opnemen. Misschien willen ze meer antwoorden dan jij kunt geven, denk je even. Maar ze zijn blij met wat je zegt. Je geeft je verhaal.

Een andere dag. Er hangt een lichte spanning voor wat er te gebeuren staat, een hoog bezoek. (Je denkt aan de oude Julia, ze is de hele tijd bij je. Je hoeft alleen maar even in haar ogen te kijken om met haar samen te zijn. Je hebt iets te doen voor haar, denk je.)

Je loopt behoedzaam door de zaal en maakt foto’s. Je bent trots op die jonge mensen die hun verhaal brengen. Na het gesprek komt de koningin naar jou en je collega’s. Je maakt een grapje. Ze vraagt om samen met jullie op de foto te staan.

Je staat voor de groep je opleiding te geven. Ze luisteren aandachtig. Misschien nodig je hen uit om mee te denken in een stroom. 

Je hebt nog avondwerk te doen. Je moet iets overwinnen. Je huid zou elders willen zijn, denk je. (Misschien is het een geduldig verdriet.)

De boodschappenronde in de ochtend. Buiten je jas is het koud, binnen is het warm, zoals je wilde.

Je praat bij met een dierbare vriendin aan de telefoon. Iets legt zich rustig neer.

26 november 2022

We doen dat goed


‘Hier zitten we, terug op deze plek.’
‘Ja, het is stil hier, en goed om hier te zijn. Hier zijn mooie herinneringen.’
‘Ja. Het is goed om dat gewoon te horen, dat je dat vindt. Soms ben ik bang dat de dingen alleen in mijn hoofd zijn. Onterecht waarschijnlijk. Soms wil je dat een ander naar iets kijkt, een plek die speciaal was, en dat je allebei hetzelfde denkt, zonder het uit te spreken. Dat je de herinnering erkent of zo.’
‘Jij was daar altijd bang voor, dat weet ik. En ik begreep het ook goed, ook al zei ik dat niet. Misschien bleef ik te veel in mezelf, dat was al genoeg. Ik kon het vaak niet zeggen, maar dat wil niet zeggen dat het er niet was.’
‘Dat is lief. Het is iets van ons, misschien is dat wel genoeg. Als je naar het landschap zou kijken, naar hoe het landschap beweegt in de tijd, dat je dat dan zou kunnen zien: daar, dat zijn zij.’
‘En nu zitten we hier. Het is zo gemakkelijk om naast je te zitten. Misschien heb ik dat pas later beseft, toen we al voorbij waren. Dat ik graag in jouw veld ben. Dat is een raar woord, ik weet het. Ik hoorde het onlangs van een vriendin, die het gebruikte. En ik begreep wat ze bedoelde.’
‘Je onthoudt hoe iemand beweegt, merk ik telkens. Ik zag het weer, toen je aankwam daarnet. En het is alsof je in je eigen lichaam kunt voelen hoe een ander beweegt die je zo goed hebt leren kennen. Ook als je stil naast elkaar zit. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen, heel goed.’
‘Soms heb ik dat thuis ook. Op een of ander onbewaakt moment. Dat het is alsof jij er bent, en dat je meekijkt. Niet meer dan dat.’
‘Stel je voor dat ik dan net op dat moment aan je zou zitten denken, dat zou wel akelig zijn.’
‘Misschien moeten we dat maar gewoon een beetje een mysterie laten. Stel dat ik je een berichtje zou sturen, dat ik denk dat jij meekijkt, en dat je dan antwoordt dat je net gewoon de wortelen aan het schoonmaken bent.’
‘Misschien zijn wortelen wel een soort kosmische brug, wie weet?’
‘Ik zal er nog eens aan denken wanneer ik morgen soep maak.’
‘Met veel peper?’
‘Met veel peper, vanzelfsprekend.’
‘Soms vind ik het jammer dat jij vaak zo veel zei, en ik zo weinig. Sommige dingen begrijp je pas wanneer ze voorbij zijn.’
‘Dat is voor mij niet anders, denk ik. Als ik toen had kunnen zijn wie ik nu ben, zou er misschien iets anders gebeurd zijn. En misschien ook niet. Je kunt maar zijn wie je bent in de tijd, wanneer de tijd daar is. Soms is dat een rustige gedachte, en soms voelt het alsof je daardoor elkaar misloopt of zo. Soms maakt me dat verdrietig. Maar steeds meer is daar ook wel een zacht gevoel bij.’
‘Soms denk ik dat iets in mij zich aan het neerleggen is, diep in me. Heel traag nog, denk ik, maar toch. Dat eindeloos rondlopen, alsof er iets zou zijn dat op me wachtte, dat is er stilaan niet meer. Dat wat ik zocht, daar, is ergens hier, dat weet ik nu.’
‘Ik voel dat bij jou, en het is mooi. Ik heb het je altijd toegewenst.’
‘Dat weet ik.’
‘We doen dat goed eigenlijk, vind je niet?’
‘Wat?’
‘Dit.’
‘Ja, we doen dat goed.’
‘Heb je het koud?’
‘Een klein beetje maar.’
‘Dan schuif ik nog een beetje op.’
‘Ja, doe maar.’

25 november 2022

Het woestijnzand


De nieuwe week. Hoe zou het met het licht van de nieuwe week zijn?

De geur van het verse brood in je rugzak. Iets blijft bij je de hele dag.

Kleine meditaties. Oefenen in zacht de toetsen en het bureaublad betasten. De woorden van die vrouw laten bewegen in je lichaam, iets met mededogen.

Van het station snel naar de andere kant van de stad fietsen voor de vergadering. Daar zie je het kleine jongetje voor het eerst, of toch een stuk ervan. Hij hangt veilig en warm tegen zijn mama aan in de draagzak.

Het huis wacht op je. Je zou het willen omarmen, op een of andere manier.

Ingewikkelde dromen. Iets blijft onrustig haperen.

Een andere dag. Je schuift verder in de week, iets mag je dragen. Je leunt achterover in je adem.

De nacht is snel vergeten, de dag maakt je huid weer zachter. Even ben je alleen met het licht.

Je vraagt je af of er al een onderwerp naar je toe komt voor dat stukje dat je binnen enkele dagen moet schrijven. (Dat ene ding, je weet niet of je zin hebt om daarover te schrijven.)

De avondvergadering. Iets verloopt moeilijk. Het trekt je huid in een kramp. (Je weet al dat je zult moeten wachten in de nacht.)

De nacht is rusteloos. De dromen van de ochtend zijn warm, al dreig je ook weer ergens onderweg verloren te zullen lopen.

Voor de conferentie schuif je op van de ene naar de andere werkgroep, je stelt telkens dezelfde vragen. De antwoorden ontroeren je. (De club van de mensen met een papieren agenda is weer wat groter geworden. En zij is veel jonger dan jij bent.) Even kun je weer thuiskomen bij een vriend met wie je zoveel jaar hebt samengewerkt. Mooi hoe de dingen blijven.

(Het onderwerp zou er nu wel bijna moeten zijn, denk je, je hebt nog een dag. Nog steeds hetzelfde woord…)

Op weg naar huis denk je: ik moet haar een berichtje sturen. Ze is je net voor. Iets met de kosmos waarschijnlijk.

Die avond maak je het verslag, rustig, stap voor stap. Daarna leggen de dingen zich neer en kun je je traag aan de nacht geven.

Een andere dag. De mevrouw in het halletje van de trein begint een heel verhaal te vertellen, net voor jullie uitstappen.

(Het onderwerp heeft zichzelf beslist, ondertussen. De tekst wacht op jouw woorden.)

Iets maakt je moe in de vergadering. Het is, denk je.

Je gaat wat vroeger terug, voor die afspraak. Het wordt echt, denk je.

Je begint aan de tekst, ziet hem al voor je, de plekken waar je de woorden neer zult leggen, waar je ze kunt betasten.

Je maakt je klaar voor het concert. Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig. (Misschien had er nog een lege plek tussen moeten zijn.) Ze wacht al op je. De zaal gaat open. Er hangt een lichte mist over het podium, misschien is het woestijnzand. Er is nog tijd voor de verhalen.

De zanger lijkt verlegen. Een beetje breekbaar. Er is iets met hoe zijn handen over de gitaar bewegen. De mooie man in het blauwe pak maakt allerlei kleine geluidjes. Hij is ook de man die moet spreken, blijkbaar. Hij lijkt zo zacht. Het is bijna hypnotiserend, die tastende muziek, waar je wind doorheen kunt horen.

Het is goed hier dicht te zijn, denk je. 

Bij het buitengaan bedank je de man in het blauwe pak.  

Even later zitten jullie aan de bushalte te wachten op een bus die misschien komt. Even is ze van het scherm verdwenen. (Iets van de kosmos, waarschijnlijk.) Iets klopt.

Iets kijkt mee, in de nacht.

In de ochtend schrijf je de nog overblijvende zinnen van je stukje, ze hadden gewacht. De dingen schuiven in elkaar.

Je doet de dingen van een vrijdag.

Op weg naar je afspraak loop je door de stad. Er is iets met rode lopers en winkelen, of zoiets. Het maakt je een beetje verdrietig. Je wacht in het café op haar. Ineens komen zoveel beelden door je heen die bij die plek horen. Je legt ze naast elkaar, en wacht rustig.

20 november 2022

Tussendoorvragen


Hoe laat zou het al zijn?

Waarom voelde ik me even zo hulpeloos en wereldvreemd bij het kijken naar die serie?

Zal ik al even aan de tweede krant beginnen, of zal ik alles houden voor vanmiddag?

Wanneer zal ik haar nog eens zien?

Is die varen echt beter aan het groeien of lijkt het alleen maar zo?

Hoe zou ik best antwoorden op de vraag hoe het met me gaat?

Welk woord zal ik gebruiken om die mail af te sluiten?

Hoe kun je nu als minister zo schaamteloos cynisch en egoïstisch reageren?

Waar zitten die lagen in mijn lichaam?

Hoeveel tekst moet ik nog schrijven eer die nota klaar is?

Wie zal ik mee in mijn hoofd laten?

Hoe zou ik me daarbij voelen?

En Haydn?

Waar zou die cd van Tuba Skinny ondertussen al zijn?

Zou ik ook een foto van Fons moeten hebben in mijn telefoon?

Waar is het jongetje nu?

Zou ik niet beter morgenvroeg nog een extra brood halen op weg naar het werk?

Hoe staat ze op de foto in de krant?

Hoe komt het dat deze krant zo vaak wel kan wat die andere niet kan?

Zou ze nog steeds ziek zijn?

Uit welke tekst kwam dat citaat van Wolfgang Sachs nu ook al weer?

Is het waar dat ik zo ascetisch ben, zoals zij zei vorige week?

Zou de tekst zoals die nu is en waaraan ik toch wel lang heb gewerkt wel nuttig zijn?

Hoe zou de stem klinken van die schrijfster in dat interview?

Hoe komt het dat dat been niet warm wordt?

Zou dit alles de dingen zachter kunnen maken?

Was dat een peer die uit de fruitmand viel?

Wie zou er hier nu ook mogen zijn terwijl ik hier zit te lezen?

Waarom kan ik me nog altijd niet voorstellen hoe Mrs Dalloway eruit ziet?

Welke woorden zou ik best kiezen om te zeggen aan hem wat ik van zijn boekje vond, waarom het zo goed is?

Welke uitvoering van het Erbarme dich zou dit zijn?

Zou ze nog weten dat ik dankzij haar dit muziekstuk heb leren kennen?

Heb ik nu niet te veel aardappelen geschild?

Kijk ik genoeg naar de planten terwijl ik ze water geef?

Hoe komt het dat die hand soms trilt?

Moet ik dat toch loslaten?

19 november 2022

Klaartje


Ik zag haar voor het eerst bij de bakker. Ze stond net voor mij aan te schuiven. De heerlijke korstige geur van het pas gebakken, nog warme, brood was een beetje bedwelmend. Ik had daar minuten kunnen blijven staan, gewoon die geur naar binnen snuivend. Maar dat zou een beetje onbeleefd geweest zijn waarschijnlijk. Ze sprak stil. De mevrouw aan de andere kant van de toog leek gemaakt uit artistieke bewegingen. Misschien oefende ze die wel elke avond voor de spiegel. Maar over haar gaat dit verhaal niet. Wel over de vrouw die ondertussen haar brood had gekregen en bij het buitengaan even naar me keek. Het was alsof haar ogen net een seconde langer dan voorzien bleven hangen. Misschien zag ze iets dat ik niet kon zien.

Ik had het brood in mijn handen toen ik naar buiten ging. Ze stond daar nog, naast haar fiets. Ze keek me een beetje verlegen aan, en vroeg of ze me iets mocht vragen. Ze zei dat ze een aanwezigheid gevoeld had, in dat ene moment. En eigenlijk ook al net daarvoor, nog voor ze zich had omgedraaid. Ze vroeg me of ik warme handen had. Haar naam was Klaartje, zei ze me. Eigenlijk was het Klara, maar dat klonk zo groot.

Ik vertelde haar dat mijn grootmoeder Julia vroeger altijd zei dat mijn handen zo warm waren. In de laatste maanden van haar leven, ze was al 97, wanneer ik haar bezocht in het rusthuis, nam ik altijd haar handen in de mijne. Je hebt warme handen, zei ze dan, je hebt altijd zo’n warme handen. En ik vertelde dat mijn grootvader Fons warme handen had, tot net enkele weken voor hij zou sterven. Mijn handen zijn zo koud Jan, zei hij me. En ik vertelde dat ik soms bang ben, als mijn handen koud zijn. Ze kunnen soms ineens koud worden, en daarna dan weer warm. Maar terwijl ik daar stond, naast haar fiets, waren ze warm, ook door dat brood. Ze glimlachte.

Ik stelde voor dat we ergens een plekje zouden zoeken voor een koffietje. Toen die kwam, legde ze haar handen rond het kopje. Het was alsof er sporen van angst in haar handen waren, al zou ik niet kunnen uitleggen waarom ik dat dacht.

Ze vertelde dat ze geen zin had om weer naar huis te gaan. Nog niet. Ze had die ochtend ruzie gemaakt met haar vriend. Ik wil iets voelen, had ze gezegd, iets. Ik wil voelen waarom ik nu hier ben, waarom jij nu hier bent, waarom wij nu hier moeten zijn. Hij begreep er helemaal niets van, en bleef zwijgend kijken naar een plek op de muur. Er was niets op die plek.

Ze vertelde dat ze soms ergens in haar lichaam iets kon voelen dat warm en vloeibaar was. Zonder randen of zo, meer een soort gloeiende vulling. Vaak was die er niet, en voelde haar lichaam als een lege huls, als afwezigheid. Maar soms kon ze dat andere voelen, en ook een beetje zien. Het was alsof het kon aangeraakt worden, gekoesterd. En soms keek ze naar haar vriend, en dacht ze: als jij nu het juiste zegt, en het juiste doet, dan zou je dat ding daar in mij, dat ding dat ik zelf ben, zomaar kunnen aanraken. Maar zeggen kon ze dat niet. Hij zou het waarschijnlijk niet hebben begrepen. Als hij naar haar keek, dan was het alsof hij alleen die huls zag, met al die vormen. Hoe hij naar haar keek, maakte dat ze zich soms vreemd aan zichzelf voelde. Maar dat kon ze hem niet uitleggen, dacht ze. En als ze dat dacht, dan werd haar hele lichaam koud.

En dus was ze kwaad geworden die ochtend. Het was meer een soort wanhoop dan kwaadheid. Hij is geen slechte man, zei ze. Het is alsof hij de woorden niet heeft, zei ze. Er zou een lijn kunnen zijn tussen twee mensen. Een lijn van woorden die geen woorden zijn, maar veeleer hun afdruk in de lucht of zo, zei ze. En als je die woorden zou hebben, en je zou die daar voorzichtig in die lijn kunnen leggen, dan zou alles warm worden. Maar als je verlangt naar die warmte, al is het maar voor heel soms heel even, dan is het alsof de afwezigheid nog afweziger is.

Ze verontschuldigde zich omdat ze zo’n rare dingen zat te vertellen. Ze had me niet eens gevraagd of ik een foto had van mijn grootmoeder, wat ze onbeleefd vond van zichzelf, zei ze. Maar dus daar bij de bakker, omarmd door die geuren, had ze iets van aanwezigheid gevoeld. Buiten bij de fiets was ze in de war, had ze in haar hoofd overlegd met zichzelf, en dan toch maar aan mij gevraagd of ze me iets mocht vragen. Ik zei haar dat ik haar verhaal helemaal niet raar vond. Wel een beetje triest, maar heel mooi. Het was heel bijzonder dat ik het zomaar had mogen horen. Ik doe dat normaal nooit, zei ze, zomaar iets vertellen aan mensen die ik nog niet ken. Ik vertelde dat ik haar verhaal begreep, en ook wel herkende.

Misschien helpt zo’n geurig brood dat nog warm is en een beetje zwaar voelt wel tegen ontheemding. Met je handen kun je de korst voorzichtig aanraken en voelen hoe aanwezig die is. Dit brood moest er zijn, denk je dan. Nadien kun je het brood ruiken aan je handen. Waardoor ze warm blijven.

We hebben nog een tijd daar zo gezeten. Zij vertelde verhalen, ik vertelde verhalen. Het leek zo vanzelfsprekend. Tot het tijd was voor mij om te vertrekken. Ze zei dat ze nog even zou blijven, gewoon om te kijken naar de mensen. Ze wist nog niet of ze daarna onmiddellijk terug naar huis zou gaan.

Misschien moest ze een brief schrijven aan haar vriend. Misschien zou ze kunnen vertellen wat ze voelde. Misschien zou hij blijven, misschien niet.

Ik raakte even haar handen aan, voor ik vertrok. Ze zijn warm, zei ze me.

18 november 2022

Een regenboog


De week begint stil. Je werkt thuis, want er komt belangrijk bezoek later op de dag. Het ritme is een beetje anders, zo zonder een trein in de ochtend. 

En na de middag komt de pianomeneer. Hij restaureerde die oude piano waarop je als kind leerde spelen, en elk jaar komt hij langs om hem te stemmen. Elk jaar ben je een klein beetje verlegen, omdat je weer minder hebt gespeeld dan je je had voorgenomen. (Gelukkig heb je nog zoveel jaar voor al die stukken van Bach, zeg je dan maar tegen jezelf, wat niet altijd helemaal overtuigt.) Hij heeft net als de vorige keren niet erg veel werk. De piano blijft. Als een rustige plek in het huis. Een plek die bij je blijft, die met je meegaat, en je moeiteloos zal kunnen overleven. En ook al speel je niet elke dag, je wilt wel regelmatig even voelen aan de piano. (Misschien moet je nog meer verhalen en geheimen vertellen aan de piano, net als aan de planten.)

De volgende dag. Je hebt nog veel werk, al is het eigenlijk een vrije dag. Iets met de koning. Dit keer sta je niet vruchteloos voor de gesloten deur van je werk, zoals al enkele keren gebeurde. Wat wel bijdroeg aan de pretbevordering voor je collega’s.

In de vergadering is het alsof je alle tijd hebt. Je kunt rustig al je vragen stellen. Je huid voelt traag.

De mevrouw in het filmpje vraagt dat je je hand zachtjes op je hart legt. En dat je kijkt. Je wordt helemaal warm. (Iets is vloeibaar.)

Een volgende dag. Op weg naar het werk kom je langs het politiekantoor waar de bloemen voor de deur liggen. Je buigt even.

De twee mannen komen je interviewen. Je weet, zoals steeds, nooit helemaal goed of wat je zegt wel interessant of de moeite is. Je vraagt het maar, voor alle zekerheid. Ze zeggen van wel. (Waar zouden de woorden die je zei terechtkomen?)

Je kunt net niet zien welk boek de mevrouw in de trein tegenover je aan het lezen is.

Die avond is het warm, onder het dekentje. Je legt nog even je hand op je hart. (Iets beweegt.)

Toch weer iets met schoenen, in je droom.

De volgende ochtend. Je maakt je klaar om te vertrekken naar de opening. Een belangrijk keuzemoment. Je weet uit ervaring dat als je je regenbroek aandoet het als snel ophoudt met regenen. En als je zonder vertrekt, begint het waarschijnlijk snel harder te regenen. Je doet ze toch maar aan. De regen neemt inderdaad af onderweg, al is er nog wel veel wind.

Je kijkt rond bij de opening, luistert naar de verhalen. Het ontroert je heel erg. Het is allemaal echt nu, zeg je aan een dierbare vriendin. Ja, zegt ze, glunderend. (Je bent ergens in de stroom, denk je.)

Je hebt bericht gekregen dat het etentje voor die grote meid van zestien nog even wordt uitgesteld. (Je was je al aan het voorbereiden op een nieuwe eetervaring.) Ze is ziek. Je zag haar de vorige dag nog in de ochtend, een beetje dolend. Je stuurt haar een berichtje. (Je hebt alleszins nog de rest van de eeuwigheid om een nieuw moment te vinden.)

De meneer tegenover je in de trein heeft geen zin in zijn boek en legt het weg. Misschien is er een ander verhaal in zijn hoofd dat eerst moet kunnen bewegen.

Op weg naar huis loop je nog even langs de boekhandel. Het boek dat je bestelde is er.

Je kookt die avond dus toch maar gewoon zelf. (Iets is een beetje koud in je, stel je vast. Je verlangt naar warmte.)

De volgende ochtend. Een grote groep politiemensen staat voor het kantoor te wachten. Ze maken zich klaar om in de bus te stappen. Straks zullen ze afscheid nemen van hun collega. Je buigt even.

Je belt die ene mevrouw. Je bent eigenlijk een beetje slechtgezind, zeg je. Dat mag, zegt ze. (Je kijkt.)

Je hebt een hele namiddag om te studeren. Je kijkt naar de presentatie, leest de rapporten. Je ziet de beelden in je hoofd heen en weer gaan.

Op weg naar het station, net voor je weer langs het politiekantoor komt, zie je ineens een mooie regenboog boven de stad.

Je loopt in de regen naar huis. (Straks mag het fado zijn, denk je.)

13 november 2022

Het donker


Je rijdt naar het feestje. Het fietspad, tussen de bomen, is donker. Het donker hangt laag, zo lijkt het. De felle witte fietslampen van de tegenliggers verblinden je.

Het donkerste stuk, iets verder. Het smalle pad naast de kasseiweg. Alsof je je een beetje uit handen moet geven aan wat donker is.

(Je denkt altijd dat anderen beter gemaakt zijn voor feestjes dan jij. Misschien is er wel een gebruiksaanwijzing voor die jij niet kent.) Misschien is alles goed.

Je bent waarschijnlijk de oudste in het gezelschap. Misschien is het niet erg. Je kijkt naar de mensen. Misschien wil je gewoon hun verhalen horen. (Er is een tafel tussen jou en iemand die je voor het eerst sinds lang weer terugziet. Er is een verhaal dat rustig wacht om verteld te worden, misschien is dat het.)
Je vertelt over de planten. Over wat er veranderde. Over wat ze weten.

Het kleine meisje, enkele maanden oud, zit rustig tegen de buik van haar mama. Ze kijkt ook graag naar de mensen. Ze is zo mooi.

(Je hebt een verlangen naar traag, denk je. Je voelde het al eerder die dag, bij het leeg maken van het aanrecht. Alle boodschappen heel voorzichtig op hun plaats leggen. Als een ritueel.)

Je rug zegt dat het tijd is om naar huis te gaan. (Je rug is net niet koud geworden.) Je krijgt nog een mooi cadeau bij je vertrek. Iets van het verhaal.

Je fietst terug langs hetzelfde pad. Het donker is ondertussen kouder geworden. Er zijn geen tegenliggers. De stad ontvangt je met iets dat zacht is. Het huis is blij dat je er weer bent. Het donker blijft buiten.

Het dekentje zorgt voor een zacht gloeien. Je wacht tot het gloeien heel langzaam je lichaam overneemt. De vrouw in de serie draagt de sporen van een duisternis.

Af en toe word je even wakker in de nacht. Even verlaat je je dromen. Het is stil op straat. Stukjes licht waken.

De verhalen in de krant bij het ontbijt. Gezien door je nieuwe bril maken de letters je rustig. Ze passen bij de zondag. Het licht buiten kijkt naar je.

Je zou veel mensen iets willen zeggen, zo lijkt het. Iets over verhalen die niet kunnen wachten.

Woorden komen naar je terug, van daar en daar en daar. Ze leggen zich neer in de dag, die daar een lege plek voor had gemaakt.

Je denkt aan zonnebloemen. Je denkt aan een genereus moment dat je leven veranderde.

De muziek tijdens het poetsen lijkt je te omarmen. Waar je in de tijd bent, het is goed.

Zoals steeds vraagt je rug dat je na het poetsen even gaat liggen. Je hult je in gloeien.

Een verhaal over verdriet komt naar je toe. (Alsof je wist dat het er was.) Je wiegt het verhaal in je armen, terwijl je in de veilige hoek van de kamer zit.

Je leest verder in het boek, tussendoor kijk je naar het licht in de kamer. (De vorige dag dacht je nog aan alle mensen die je hielpen, toen je naar deze plek kwam. Bij de kleuren, bij het tapijt, bij de tafel, bij de gordijnen, bij de leeszetel, … Ze zijn er allemaal nog altijd een beetje, in de adem van het huis. Ze laten zich zien in het licht.)

De melancholie van de zondag leunt tegen je aan. Het mag.

De planten glimlachen wanneer je hen water geeft (en nog een geheim vertelt).

Je kijkt naar de verhalen.

11 november 2022

Iets met die tuba


De week begint een beetje traag. De beelden van een verjaardagsfeestje de dag daarvoor gaan nog door je hoofd. Ze is nu echt een grote meid geworden. Je kunt overigens ook rustig doorgaan met onaangepast zijn aan de moderne tijden. (“Is die blote buik niet heel koud nu?” “Ja.” “?” Je zult het nooit helemaal begrijpen, ongetwijfeld.) Haar vrienden dachten dat je haar opa was. Zij spreekt je op een onbewaakt moment aan met: “Hee gast!”. Wat dus eigenlijk nog geweldig meevalt.

De vrouw in de trein kijkt je lang aan. Misschien kent ze je ergens van. Misschien – meer waarschijnlijk – kijkt ze dwars door je heen, naar iets. Misschien ben je helemaal transparant.

Tijdens de vergadering zit een collega aan de andere kant van het grote scherm dat tegen de muur hangt. Hij spreekt zacht. (Of beter: het volume kan niet harder, waardoor hij zacht klinkt.) Het is alsof hij een als een zenmeester behoedzaam zijn woorden neerlegt.

Je kijkt naar de film die je al enkele keren zag. De film is traag. De liefde is onvermijdelijk voor die twee mensen, en tegelijk onmogelijk. Het is alsof je de film ademt. Het verhaal blijft in je huid. Iets herinnert zich.

De volgende dag. Je stelt vast dat je lijstje bijna op is, voor het eerst sinds weken. Het voelt lichtjes onwennig. Je maakt die ene nota nog en werkt de Engelse vertaling van die tekst af. Je vult het formulier in en beantwoordt de mail van die ene mevrouw. De wereld lijkt voor een moment zomaar overzichtelijk.

De mevrouw in de apotheek zegt dat ze op het scherm zal kijken om te zien wat je vorig jaar had gevraagd. Ze ziet het niet. Ze zegt dat misschien iemand anders het voor jou heeft opgehaald. Je zegt dat alleen jij en jezelf in jouw huis wonen. Ze knikt traag, begrijpt het niet helemaal.

Je hebt dagenlang je oor netjes voorbereid, met die speciale oliedruppels. (Je stelt vast dat je je weer voorbeeldig gehouden hebt aan wat er gevraagd was, wat de anderen blijkbaar maar zelden doen.) De dokter kan nu met die dikke spuit aan de slag in je oor. Je voelt het water bubbelen en bewegen in je oor. Het ding dat eruit moest, komt eruit. Opgelost. De wereld lijkt nog steeds heel erg overzichtelijk. (En klinkt beter.)

Ingewikkelde dromen.  (Er moet ergens een bron met verhalen zijn.)

Je zegt aan de kaasmevrouw dat je elke week afwisselt tussen de twee soorten light kaas. Zo wild is je leven. Ze knikt.

Je ontdekt toevallig een groep die je nog niet kende. Je bekijkt het ene na het andere filmpje. Het raakt iets ergens diep. (Alsof iets van vroeger rustig naar nu is gekomen, zonder ballast. Alsof die grote verzameling lp’s die je van je vader erfde rustig kunnen blijven liggen, alsof ze iets van de weg hebben vrijgemaakt om dit nu gewoon te kunnen horen.) Ze zijn zo goed, ze zijn zo egoloos, er is alleen maar de muziek en het samen spelen, zo lijkt het. Je kijkt eindeloos naar hoe ze daar zitten, hoe ze spelen. 

Een andere dag, heel vroeg. Buiten orden je de vuilniszakken die op een hoop door elkaar liggen. Je maakt er twee hoopjes van. (Iemand deed dat altijd vroeger, hij is er niet meer.)

Je denkt aan iemand. Je kunt een onuitgesproken gesprek zien.

De documentaire die avond leert je iets over kijken, en bekeken worden. Over iemand die je lichaam overneemt.

De dag die herinnert aan een oorlog die ooit eindigde. Het is fris buiten, merk je terwijl je op weg bent naar de samenkomst bij het beeld. Iets in je is een beetje wankel, het zal wel overgaan.

Op weg terug naar huis zou je iets willen zeggen aan de twee politiemensen die je passeert. Dat je het zo erg vindt van hun collega die gestorven is. In je hoofd kun je de eerste zin niet vinden die je zou moeten zeggen. Het moment is voorbij.

Voor de eerste keer sinds maanden zet je thuis even de verwarming aan. Net dat kleine beetje zachte warmte mag je omhullen.

Je krijgt een mooi bericht van een vriendin.

Terwijl je zit te lezen, wil je ineens een foto gaan zoeken van je grootmoeder. Om haar beeld weer dichterbij te brengen. Je kijkt lang naar de foto’s. (Die ene, waar je samen met haar op staat. Het ging niet zo goed met jou toen, maar zij lijkt even robuust als altijd. Die andere, niet zo lang voor ze stierf.) Ze is weer bij je.

Het warme eten is lekker. Het vult je met iets. 

06 november 2022

En de wind


‘Ik ben blij dat je er bent. Op weg naar hier voelde ik hoe het me al rustiger maakte, te weten dat ik jou zou zien.’
‘Dat is mooi. Voor mij is het ook zo. Ik kan me een beetje neerleggen in de gedachte dat ons gesprek gewoon al jaren duurt en nog jaren verder zal gaan. Als ik soms iets nog niet weet of nog niet kan verwoorden, weet ik dat het rustig mag drijven naar het volgende gesprek. Ik kan je moeilijk uitleggen hoeveel dat gevoel voor mij betekent.’
‘Ik weet dat wel hoor, denk ik toch. Het is soms alsof je elke keer opnieuw verrast bent dat dit blijft.’
‘Ja, dat is ook zo. Let er maar niet te veel op. Dat stukje van mij zal wel nooit veranderen.’
‘Er was zoveel wind, op weg naar hier. En het was koud. Op een of andere manier voelde ik me dankbaar. Het was goed om die weerstand weer te voelen, om terug te kunnen keren naar iets.’
‘Je ziet er goed uit trouwens. Er is iets veranderd aan jou de voorbije weken.’
‘Ja, dat is ook zo. Ik ben blij dat je het ziet.’
‘Ik zie altijd alles. Jij ook.’
‘Soms heb ik de wind nodig. Niet altijd. Soms ben ik een beetje bang van de wind. En soms wil ik vooral mijn geliefden uit de wind zetten, wil ik hen kunnen beschermen. Maar soms heb ik de wind nodig. Dan moet ik naar buiten en gaat het alleen tussen ons tweeën, tussen de wind en mij.’
‘Ik herinner me nog een lange wandeling aan zee, met de vrouw die toen mijn geliefde was. En we konden stilstaan en gewoon achterover leunen in de wind. We konden onszelf een beetje uit handen geven.’
‘De wind is gebleven, de zee ook, maar die vrouw niet.’
‘Nee, dat is waar. Misschien is het ook wel beter zo.’
‘Ik weet dat niet. Je vertelt er zo weinig over tegenwoordig.’
‘Is dat zo? Ik denk er wel veel over na, en ik begin ook wel dingen te zien. Maar ik heb ook een beetje schrik, denk ik. Het is alsof ik heel vloeibare woorden zoek, terwijl anderen vaak meer hoekige woorden gebruiken. Ik wil soms woorden voor wat ik nog niet weet, of zo.’
‘Ik vind overigens dat jij die wel altijd hebt eigenlijk.’
‘Ja?’
‘Ja, toch wel. Je kunt goed kijken naar die nog drassige onbestemde plek.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Toen we de vorige keer praatten, was je erg aan het zoeken naar iets dat niet kwam precies.’
‘Ik weet het ondertussen. Die angst. Aan de ene kant is er dat gevoel. Ik kan iets zien, iets als een weg, waar nog geen woorden voor zijn. En ik zie dat die goed zou zijn voor mij. Ik zie ook hoeveel tijd ik er voor nodig zou hebben. En aan de andere kant is er iets dat is ingeschreven in mijn huid. Dat iedereen altijd weg zal gaan van mij, net wanneer het goed zou kunnen worden. Ik weet ondertussen dat ik nu hier ben, en mijn lichaam ook. Maar er is nog een restant of zo. Een fossiel.’
‘Gelukkig ben jij geen fossiel. Je hebt meer van de zee dan je soms zelf wilt geloven, denk ik.’
‘Ja?’
‘Jij hebt andere mensen nodig die je daar af en toe op wijzen. En dat is een van die dingen die ik graag doe.’
‘Je doet dat goed.’
‘Laten we de volgende keer gewoon verder praten, waar we vorige keer gestopt waren. En vertel het me in woorden van de zee.’
‘En de wind.’
‘Ja, de zee en de wind.’

05 november 2022

Momenten


Je hebt de indruk dat de tandenborstel die je gekocht hebt er nogal klein uitziet. Op de doos staat ‘enfants’, stel je vast. De volgende keer moet je dus een volwassen tandenborstel kopen. Het voelt wel een beetje aan als discriminatie tegenover die kleine tandenborstel dat je die niet zou willen gebruiken.

Je geeft die planten een wat ruimere pot. Je doet het traag. Je vertelt hen nog wat verhalen. Nadien lijken ze zo gelukkig.

En andere nuttige dingen.

Je lichaam lijkt een beetje in de war door die vrije dagen die ook weer niet helemaal vrij zijn.

Andermaal kun je vaststellen dat de pepermolen altijd net dan leeg is wanneer je er geen zin in hebt.

De Amerikaanse mevrouw in de trein is aan het oefenen in de uitspraak van namen van Belgische steden, in de verschillende landstalen.

In de winkelstraat zie je dat dat ene pand nog niet opnieuw verhuurd is. Je hoopt stiekem dat er dit jaar geen kerstwinkel zal komen. Er is al genoeg droefenis in de wereld. (Kerstmis verdient beter dan een kerstwinkel.)

De mevrouw aan de kassa die verhalen begint te vertellen over de glazen fles melk die je net hebt gekocht. Dat dat haar doet denken aan haar grootmoeder. Je twijfelt even aan je eigen leeftijd.

De varen kijkt je aan.

De man zit je in de weg in je hoofd. Je probeert via een ander woord naar jezelf te kijken, en ineens lijkt er iets mogelijk. (Gelukkig kunnen alleen de planten in je hoofd kijken.)

De minister-president die in een lange zin iets probeert te zeggen over Amazon en de lokale middenstand. Een lange zin die volstrekt niet te begrijpen is. Alleszins niet door jou.

Dat ene dagelijkse stukje chocolade ’s avonds kan wel extreem lekker zijn.

In je droom de bedenking maken dat die droom niet kan kloppen. Een metadroom.

Je vindt het moeilijk dat je niet bij die begrafenis kunt zijn, je hebt een opleiding te geven. Je zet de rouwkaart op je laptop, zodat je de hele tijd een beetje daar kunt zijn. Het maakt het zachter, een beetje.

Het kleine jongetje dat ineens naast je stoel staat in het restaurant en tegen je been duwt. Met een smeltglimlach.

In het gesprek probeer je iets te zeggen over de liefde. Of zo. Je ziet wat je zou willen kunnen zeggen, maar je ziet het nog niet. Als twee uiteinden van een brug die er niet meer is, of nog niet. Twee uur later in bed zie je ineens de brug voor je, zie je wat je wilde zeggen.

Terwijl je naar huis loopt, passeer je vier Afrikaanse vrouwen die zo mooi gekleed zijn. Ze staan op het voetpad op iemand te wachten en hebben vreselijk de slappe lach.

De vrouw in de serie heeft alle elementen van het verhaal als een puzzel in elkaar gepast. Terwijl ze de ijzingwekkende man strak aankijkt spreekt ze de beschuldiging uit. Je zit met open mond te kijken.

In je droom zingt iemand een liedje van Will Tura in het Engels. Misschien zit er een Deepl in je droombrein.

De man in de winkel vraagt of Jan je naam is.

Je ziet haar nog eens zingen in een filmpje. Woew, denk je.

Je stelt andermaal vast dat je er niet goed tegen kunt. Het gebruik van mekaar waar het elkaar zou moeten zijn. (Je herinnert je nog hoe het verschil tussen die twee heel uitvoerig werd uitgelegd tijdens de les, maar je zou het niet zomaar kunnen herhalen. Mekaar is wel toegevoegd aan de lijst woordtriggers die ergens in je lichaam is verankerd.)

Je hebt afgesproken met een dierbare vriendin. Het lijkt zo lang geleden. Ze vertelt honderduit. Ze straalt helemaal. Het maakt je zo gelukkig.

Een vrouw vraagt of ze de babystoel die naast jullie tafel staat mag meenemen. Jullie zeggen dat die voorlopig niet meer nodig is en dat het dus mag. Ze knikt, en glimlacht.

03 november 2022

De stem


Je hoort de opname van wat een podcast zal worden. Je hoort je stem. Over kinderen die er niet zijn. Het interview werd enkele maanden geleden opgenomen.

Je zult wel nooit helemaal wennen aan je stem. Soms klinkt ze aanvaardbaar, soms nogal vreselijk. Het is.

Je herinnert je het interview nog. Je deed het al zo vaak, eigenlijk. Telkens diezelfde vragen, zo lijkt het. Misschien zeg je aan jezelf dat het gewoon iets is dat je doet, om dan te merken hoe het in je lichaam kruipt, en daar nog twee dagen woelt.

Misschien moet je het gewoon niet meer doen, is het echt wel goed geweest. Je doet het voor anderen, zoals je elke keer weer merkt nadien. En toch. Je huid zegt dat het goed geweest is, denk je.

Je hoort je antwoorden komen. De dingen die je al enkele keren zei. Het is niet dat het gewoon voorbereide standaardantwoorden zijn, al lijkt het misschien zo. Het zijn ingedikte zinnen, denk je. Ze hebben hun weg gezocht. Je zocht beelden en woorden, het duurde lang eer ze er waren. Zinnen die kunnen gezien worden door een ander, wou je. De zinnen die meer stotterden hoor je niet. Deze zinnen zijn al een tijdje zichzelf. Je hebt geleerd dat je ze in een lange adem kunt uitspreken, dat je het einde haalt. Ze zijn veilig, je verdwaalt even niet.

Je hoort de zinnen. Ze beschermen je ook, denk je. Iets ervan blijft in jou bewegen, je blijft binnen. En je hoort de zinnen in het hele verhaal. Hoe de anderen op jouw zinnen reageren. Er is iemand die een doctoraat maakt over het onderwerp. Ze reageert, duidt.

Het is alsof hun reacties jouw zinnen wakker maken. Alsof ze echt worden. Alsof ze alleen daardoor tranen worden, denk je. Je kunt het niet uitleggen.

Hoe bijna stellig ze misschien klinken, alsof ze hun eigen plaats innemen, ze zijn zo klein, besef je weer. Iets als dunne touwtjes die iets immens omvatten.

Misschien heeft elke mens maar een paar verhalen, die telkens opnieuw verteld worden. Misschien is dat niet erg. Misschien zijn ze soms ver weg van jou. Zijn ze alleen verhaal, dat zichzelf vertelt. Terwijl je toekijkt.

Je hoort de stem van de man die die zinnen zegt. Zijn stem lijkt op de jouwe. Je hoort hoe iets wankelt in zijn stem. Nog altijd. Er is een troost in die scheurtjes.

Na de opname beweegt je huid verder, zoals steeds. Ze schuift naar een plek waar er woorden zouden kunnen zijn, en dingen in de stilte voor de woorden zijn, dingen die hand zouden kunnen zijn. De zinnen zijn daar niet. Misschien heeft een plek een binnenkant.

Je ziet de dingen die alleen jij aan jezelf zou mogen zeggen. Een ander zou het niet mogen. Iets over de liefde, denk je.

Je ziet iets dat moe is. Je ziet iets dat bang is. Het is ook zacht, zoals je jezelf hoorde zeggen. Het beweegt en staat stil tegelijk. Misschien zul je het nooit kennen. Misschien is dat niet erg.

Je hoorde een verhaal, enkele dagen eerder. Over een ander. Over een leegte, ondanks alles.

Misschien drijf je gewoon verder in de rivier.

Je ziet je hoofd in de spiegel, je herkent het heel even niet. Tot het weer met zichzelf samenvalt. Tot je weer weet waar in de tijd je bent.

Je stem is nu aan deze kant van het leven, denk je.

Misschien had ze al die tijd nodig.

30 oktober 2022

Haydn


Zijn klaviersonates.

Ze lijken zo verraderlijk licht. Ze zijn ook als licht, misschien wel. Ze zijn een hier en nu in een verder ijle lege wereld, zo lijkt het wel.

Ze laten zich zien, zo lijkt het, en ze zijn zo onaanraakbaar.

Er is geen god, in deze muziek, denk je.

En alles wat je niet weet.

Waar er troost is.

Waar de handen zijn.

Wat je was, in de wereld, wie je was, in een ander.

Ze kijken naar je, of misschien dat niet eens.

Je mag in hun buurt zijn.

Ze zijn.

Wat je iemand wou zeggen, wat je iemand wou vragen, midden in een nacht. Er was niemand.

De pijn in je huid.

Er is iets, in dit bijna verdwijnen.

Misschien is dit muziek van een niemandsland in de tijd. Tussen.

Je hoort wat er achtergelaten is. Je hoort wat er later zal komen.

Ze leggen geen warme hand op je, fluisteren je niets in het oor. Er is iets dat je zelf moet doen.

En alles wat je niet weet.

Of je ooit thuis zult zijn in die huid.

Of je zult kunnen wonen in de tijd.

Of je zult kunnen blijven, in dat verdwijnen.

Misschien is het ook hoe hij ze speelt, met zo weinig mogelijk zwaartekracht, net genoeg.

En hoe het dan stiller wordt in het huis.

Iets is zo naakt, en tegelijk zonder verleiding. Het verwijst niet naar, het vraagt niets.

En alles wat je niet weet.

Hoe je het zou kunnen benaderen, dat wat je ziet, dat er zou zijn.

Hoe traag je dan zou bewegen.

Hoe je niet zou kantelen in bevriezen.

Dat daar dat het hier uit zou nodigen.

Ze bewegen rustig verder, ze weten iets.

En misschien is dat genoeg.

29 oktober 2022

Mensen onderweg


(Een dag.)

De vrouw in het bushokje die met een lege blik ergens naar kijkt.

De man die je kruist en die jou heel even lijkt te herkennen.

De vrouw in de winkel die vertelt dat ze vooral een latere voormiddagmens is. 

De vrouw die aan het joggen is en enkel haar onderbenen lijkt te bewegen.

De man en de vrouw die naast elkaar zitten met een blik alsof ze elkaar al jaren niets meer te zeggen hebben.

De buschauffeur die zo’n zacht gezicht lijkt te hebben.

De vrouw die je aanstaart terwijl je je boodschappen uit de fietstassen haalt.

De buurman die voor je loopt en ineens heel zachtjes zijn arm over de schouder van zijn vrouw legt.

De vrouw en de man die van die kleine dikke pannenkoeken zitten te eten, met glimmende ogen.

De vrouw die je vraagt of je vindt wat je zoekt. Jij die wilt antwoorden dat je pas zult weten wat je zoekt wanneer je het gevonden hebt.

De man die ook zo’n koffie met karamel zou willen hebben, net als de andere man buiten.

De vrouw die met haar sierlijke lichaam op stap is.

De man in het postkantoor die zegt dat hij goed voor je pakje zal zorgen.

De vrouw met haar piercing door haar wang.

Het meisje dat argeloos fietst, ineens afslaat en niet eens merkt dat de bus op twee meter achter haar rijdt.

De man die net iets te luid staat te klagen over iets. De wereld waarschijnlijk.

De vrouw die jou even in de ogen kijkt en een mooi geheim lijkt te hebben.

De vier Nederlandse vrouwen die je nu al voor de tweede keer in een uur tegenkomt.

De man met de joelende (en waarschijnlijk wiebelende) kinderen in zijn bakfiets.

De man die je in een mail eraan herinnert dat je de vragenlijst voor zijn onderzoek nog moet invullen.

De rare man in je droom.

De actrice in die reeks.

De vrouw in de krant, die vertelt hoe het is om misschien niet meer lang te leven te hebben.

De vrouw die in je herinnering komt wandelen.

De man die in de zon zit, op de bank, en misschien wel heel eenzaam zit.

De vrouw met haar boodschappenkar vol met flesjes tonic.

De mannen die in een taal praten die je niet herkent.

Het meisje dat zingend voorbij fietst.

De vrouw die een beetje wezenloos door het raam van de bus naar buiten kijkt.

De man die wat verdwaasd op de grond zit, met de politiemensen en de ambulancier rond hem.

De vrouw die zegt dat ze de bestelling van de klanten even zal noteren.

De vrouw op het terras die intens kijkt naar een punt in de verte, misschien is ze net verlaten.

Het jongetje dat een heel verhaal aan het vertellen is aan zijn papa.

De mannen die met een lichtjes glazige blik naar de mevrouw van het café kijken, en denken dat zij dat niet weet.

De vrouw met net iets te veel make-up, die ook net iets te veel gedronken heeft, en op het voetpad de twee mannen achterna kijkt, lichtjes teleurgesteld.

De twee vrouwen die heel dicht bij elkaar lopen en giechelen.

Je spiegelbeeld, heel even, in de deur. Je bent weer thuis.

28 oktober 2022

Ergens in Puerto Rico


Een nieuwe week. (Wat gaan ze snel…)

Je denkt nog wat na over goede voorouders. Hoe het was, daar in de betoging. Hoe je inderdaad trots en verdrietig was. (Hoe ze bij je waren, Fons en Julia.) 

Je maakt je klaar voor de lezing die je gaat geven. Je bent natuurlijk weer veel te vroeg in de zaal. De aanwezigen zijn iets aan het doen aan tafeltjes, methodiekgewijs ongetwijfeld. Je kijkt wat rond, herkent sommige gezichten. De sessie waarin je iets mag vertellen zou een masterclass zijn. (Je vraagt je af wie de master is, en wat we over zijn voice kunnen zeggen.)

Het wordt een fijn gesprek, de gedachten gaan mooi heen en weer. Bij het einde is het even awkward, zou een veel jongere versie van jezelf zeggen. Jij krijgt een mandje met streekproducten, de andere spreekster een zakje snoepjes. (Jij bent een externe spreker, zij is een interne spreekster, dat zou de verklaring zijn.)

Die avond bekijk je laatste twee afleveringen van die serie. Je vindt die twee actrices geweldig. (De personages begrijp je niet altijd. Wat zij in hem ziet, het ontgaat je een beetje.) (Zoals zo vaak, waarschijnlijk.)

Een andere dag. Je vervangt je collega in een lange briefing. Je zit achteraan in de (heel brede en niet erg diepe) zaal. Normaal sta je daar vooraan je module te geven, nu zit je achteraan. Je hoort wat er staat te gebeuren tijdens de klimaatconferentie. Je ziet mensen die je kent van de televisie. Je ziet iemand die samen met jou studeerde. Je ziet de mensen die je al zo lang kent.

Later die dag. Op weg naar een andere stad, waar je gaat deelnemen aan een sessie. Je weet niet helemaal zeker wat je mag verwachten en of je wel op je plaats zult zijn. Zij die je gevraagd hebben zijn je dierbaar, je doet het dus maar. Natuurlijk ben je weer te vroeg. Je gaat nog even de boekhandel binnen, ergens halverwege. Dan nog ben je te vroeg. Voor het begint mag je draden ontwarren. (Dat mag je later ook nog eens, denk je.)

Terwijl je daar bent, komen er twee berichten binnen. Je zou ze graag rustig beantwoorden, rustig de woorden zoeken. Wanneer laat die avond wacht op de trein, ben je te moe. (Het antwoorden mag wachten, dan zullen de woorden rustiger zijn, zachter bewegen, denk je.)

(Nachten met ingewikkelde dromen, waarin allerlei dingen fout gaan.)

De volgende ochtend. Een vergadering is weggevallen. Je kunt traag antwoorden. De woorden bewegen zichzelf, volgen de rivier. (Je vertelt iets over het verdriet.)

Die avond. Je zit in de vergadering. (Je ziet een bericht binnenkomen, je weet dat je het mooi zult vinden, je wilt het traag kunnen lezen. Het zal even op je moeten wachten.)

Een andere dag. Die ochtend bij de dokter vraag je of ze even in je oor kan kijken. Er zit geen banaan in. Wel een of ander propje. Je krijgt een voorschrift voor iets wat vooral olie blijkt te zijn. De dokter zegt dat het eigenlijk ook slaolie zou kunnen zijn. Je zegt dat jij wel alleen met olijfolie werkt. (De bulderlach galmt een beetje door de ruimte.)

Je helpt de poetsmevrouw met de uitspraak van enkele woorden in het Nederlands. Ze glundert.
Je krijgt het nieuws dat iemand heel zachtjes het leven heeft verlaten. Het zat er al een tijd aan te komen. (Toch voel je je te ver weg van haar, je zou iets willen kunnen doen om dichter bij haar te zijn.)

Die middag. Op weg naar de conferentie ga je nog even GFT-zakjes halen. De vorige keer omschreef je ze als “die kleine groene”. De mevrouw vroeg of je “die kleine witte” bedoelde. Je zegt nu dat je “die kleine witte” wilt hebben. De mevrouw vraagt of je “die groene bedoelt”. Wanneer ze de twee rolletjes voor je legt, kijk je nog eens goed. Je zegt dat ze eigenlijk toch meer wit dan groen zijn, qua algemeen uitzicht. Dat dat misschien wel waar is, zegt ze.

Je zit in de zaal, voor de conferentie. (Je weet nog hoe je jaren geleden de discussies begon in die vergadering over dat grote project dat nu officieel van start is gegaan. Het blijft je ontroeren, kijken naar zo’n rivier.) Er komen twee vrouwen spreken. Zij zijn betrokken bij een dergelijk project, aan de andere kant van de wereld. Nog voor ze beginnen ben je al ontroerd. Die ene, iets oudere mevrouw uit Vermont zag je al eerder. Die andere, met de mooie naam Mariolga, zie je voor het eerst. Ze vertelt over het mooie project waar ze werkt, in Puerto Rico. Wat ze vertelt, ontroert je heel diep. Je voelt de tranen. Wat ze vertelt, zet aan tot nederigheid. (Eens te meer besef je hoe spaarzaam het woord strijd zou moeten gebruikt worden.)

Jullie gaan naar buiten voor de groepsfoto. Je zou iets tegen haar willen zeggen, maar durft nog niet. Weer binnen ga je even naar haar toe. Verlegen. Je vertelt haar wat haar verhaal met je deed. (Je bent doorwaadbaar.)

Die avond kijk je nog twee afleveringen van die andere serie. Die twee jonge vrouwen die in Brussel gaan samenwonen. Wat is het goed, denk je. Hoe verloren zou je lopen in dat jong zijn, denk je. (Misschien liep je ook wel verloren in jouw jong zijn, in die tijd.)

Een ochtend. Je zou willen zien welk boek de mevrouw naast je in de trein aan het lezen is. Je kunt het niet zien. Je probeert je voor te stellen welk boek goed bij haar zou kunnen passen.

Op weg naar het werk loopt een mevrouw voor je, in die smalle doorgang tussen de werken. Ze is een dik boek aan het lezen terwijl ze stapt. Je steekt haar niet voorbij, blijft traag achter haar aan lopen.