29 april 2023

Alleen maar zee


Hoe je het kunt voelen. Dat de zee zich terugtrekt.

Het wordt stil in het huis. De dingen zijn gedaan.

(Misschien wil je even niemand zien, heel even. Misschien wil je niets zeggen, heel even. Alleen maar.)

De planten fluisteren je iets toe.

En ergens in je huid. Voel je hoe de zee zich terugtrekt. 

Je bent de zee. En je bent wie toekijkt hoe de zee zich terugtrekt. (Aan de rand van jezelf.)

(En je ziet hoe je daar stond, waar je te staan hebt. Waar ook de wind is.)

(Zoals je een stap naar voor zet, en hoopt dat het verhaal zich laat zien, niet jij. Waarna je een stap terug mag.)

Je vertelde het haar, een week eerder. Over een lichaam dat in het nu is, eindelijk.

De getijden in je. (Hoe je wilt dat ze elkaar vasthouden.) 

Iemand vroeg je iets over de liefde. Je probeerde iets te zeggen. (Misschien was er te veel lawaai.)

En ergens in de herfst van de dag komt het verdriet naar je toe. En je kijkt, meer niet.

(Misschien kun je ook drijven in jezelf.)

Sommige verhalen, sommige beelden. Ze hebben geduldig gewacht. Tot het eb.

(Er is een overgave, in het eb. Net voor het kantelt.)

(En als je van hier naar daar kunt gaan, zee die je bent, kun je niet echt verdwalen.)

Je zit in de stoel, aan de rand van het licht. De stoel tussen nu en toen. Je leest het boek.

Dat iedereen thuis wil komen, zegt iemand in het boek. Ooit.

(En blijven zitten. En kijken.)

(En de pijn, ze loopt naast je mee.)

Iets over de kinderen. Hoe je daar stond, hoe je daar zat, wat je zei. Misschien mag het, is  het zo.

(Hoe je kunt staan naast een afwezigheid. Hoe dat je plaats kan zijn. Veilig.)

Je wou iemand iets vertellen over het water, je wou dat het zou gezien zijn.

Je ruimt heel behoedzaam de spullen op het aanrecht op. Je bent alleen je vingers.

(Wat je dacht over onbestendigheid.)

(Dat wat je zag, over die trage beweging, dat zou mogen, misschien. Even komen de beelden terug.)

In die ene pot is een plant gestorven, in die andere groeien de bloemen verder.

(Het mag warm worden, denk je. Je houdt het dekentje dicht bij je, voelt iets vloeien.)

En net dat ene filmpje komt naar je toe. Met dat ene liedje. (Mooi dat ze het traag spelen, niet versnellen.)

De zee glimlacht. Je bent er weer, zegt ze.

28 april 2023

Een beetje drijven


De week dient zich aan als gevuld, om het vriendelijk te zeggen. Zoveel dingen, fijne dingen. Maar je zou ze allemaal goed willen doen.

Je denkt nog aan het bezoek aan die mooie stad, over de grens. Het bijzondere gesprek. Het ene boek dat je uitlas, het andere boek waarin je begon. Ze bewegen nog een beetje in je hoofd.

(Gewoon telkens in het moment zijn, denk je. En dan van het ene naar het andere gaan. Gewoon. Stel je voor dat de interne dialoog zo overzichtelijk zou zijn.)

Je werkt je lijstje voor die dag af. Je wilt nog even naar huis gaan, voor je weer terug naar dezelfde stad komt. Iets met een ritme, met tussen hier en daar zijn.

Terug op weg, dus. Je denkt na over wat je straks zult zeggen. Het licht in de stad is anders nu, het beweegt anders. Misschien deed je het daarom.

Ze zitten al op je te wachten, zo lijkt het wel. Die mooie jonge mensen die je gevraagd hebben. Iets legt zich neer in jezelf, het is goed.

Je ziet een vriend terug, het is al zo lang geleden dat je hem nog zag. De verhalen van toen en nu gaan heen en weer. Aan de andere kant van de tafel kijken ze toe, en glimlachen.

Je zit bij haar aan de tafel, je ontmoette haar enkele weken eerder. Ze stelt vragen, jij mag antwoorden, samen met je naamgenoot. Het ontroert je meer dan je haar zou kunnen zeggen.

De nacht omhult je zacht, op weg naar huis. Weer thuis kijk je nog naar die laatste aflevering. Iets klopt niet helemaal, denk je.

Een andere dag. Je doet de dingen. Soms is er alleen de aandacht. Je streept dingen door op je lijstje. (Als je heel kleine dingen op je lijstje zet, kun je veel doorstrepen.)

Een gesprek. Iets had je gezegd dat het je zou verwarren, dat het je naar zich toe zou trekken. Zo loopt het ook. Een uur later reageert je lichaam. Je ademt je terug.

De avondvergaderingen. De eerste mag je voorzitten. Je probeert het tempo erin te houden. Na de tweede vertrek je snel, de afwas wacht nog.

Een andere dag. (Er was iemand in je droom, je weet niet meer wie.) Je kunt even verdwijnen in de trein. Het voelt als een onverwacht geschenk.

Die namiddag. Het overleg. Alles is netjes voorbereid, alles zit in je hoofd. (Je bent een verhalenverteller, zei zij, enkele dagen geleden. Misschien is dat je plek.)

Je kijkt rond, hoort alle reacties. (Hier gebeurt iets, denk je.) Je glimt een klein beetje. (Misschien ben je wel een beetje trots.) Heb je de beweging gevoeld, vraag je.

Die avond, op weg naar de lezing die je gaat geven. Je voelt het warme ding – hoe noem je zoiets eigenlijk – rondom je dat je van je zus kreeg. Dit heb je nodig, denk je.

Je vertelt het verhaal, over verdriet, naast je kinderen zitten. (De Julia’s zijn bij je voel je, Fons is bij je.) Wat je hoort, ontroert je diep. (Je ziet iets van jezelf, van hoe je toen was.) Je bent dankbaar.

De vrouw die na de lezing nog even naar je toe komt om iets te vertellen. Je bent moedig, zeg je. We zijn moedig, zegt ze.

(De dagen schuiven rustig verder, in aandacht. Misschien zou je tussendoor gewoon willen drijven, alleen in je huid. Dat komt later wel. De dingen gaan gewoon verder.)

Een andere dag. De treinen hebben een ochtenddipje, denk je. Misschien willen ze af en toe ook wel eens gewoon drijven. (Je moet nog iets vertellen aan iemand, over dat drijven, denk je.)

Die middag. Op weg naar die andere stad, voor je gastcollege. De man schuin tegenover je begint een gesprek. Hij is geweldig, brengt je aan het lachen. Je wenst hem een mooie dag.

De studenten zitten daar, terwijl je jezelf op gang praat. Je weet niet helemaal zeker hoe ze horen wat je zegt, of het ergens beweegt.

Het gesprek nadien, met die mooie jonge mensen op de bank in de tuin. Wat ze je vertellen, het raakt je diep, ontroert je. (Misschien ben je gewoon jezelf nu, denk je.) Je bedankt hen.

Je haalt je trein nog net. Je denkt aan het verhaal van de vulkaan, hoe het op dat kaartje stond dat je kreeg.

Die avond. Je staat aan te schuiven voor het concert, je kijkt naar het plein. Daar komt ze aan op de fiets. Er zijn verhalen, er is gewoon dit. (Het concert was je horizon, bedenk je.)

Het is al zo lang geleden dat je haar nog eens zag optreden, je bent een beetje nerveus. Jullie zitten heel dicht vooraan, alles is te zien, elke beweging.

Hoe eindeloos mooi het is. (Er is iets met huid, en wat het met de jouwe doet, iets met hoe ze beweegt.) Hoeveel moed je moet hebben, om aan zo’n lied te beginnen, en het zo rustig te volgen, tot het klaar is.

En die (…) mensen voor je, die de hele (…) tijd met hun (…) smartphone (…) filmpjes of foto’s willen maken. Het geschenk is dat het verdwijnt, in dit moment, denk je, trek het niet naar je toe.

Die laatste fado, voor ze (technisch gezien, zegt ze) zal stoppen. Het is zo’n grote beweging, die zichzelf zo rustig en intens binnen de eigen adem houdt. Ze beweegt naar bijna traag. Alles, denk je. Alles.

De nacht omhult je, op weg naar huis. Er zijn nog enkele druppels. Er zijn de geuren. Je loopt een man voorbij met een papieren kroon op zijn hoofd.

Een andere dag. Het is in je huid gebleven, denk je, hoe moe je ook bent. Misschien drijft het daar al een beetje, wacht op je.

Een middagafspraak met een bijzondere vriend. Het is mooi, hoe de tijd beweegt, denk je. Hoe je gewoon kunt kijken, naar die tijd.

De dingen die je nog wilt afwerken voor je weer naar huis vertrekt. Het is goed zo, denk je. Misschien lagen de dingen dicht bij elkaar, maar ze waren mooi. (Je verlangt naar drijven, merk je in de trein.)

23 april 2023

Dagen in de geschiedenis van stilte

Al die dingen die niet gezegd, niet uitgesproken zijn. Hoe dat een manier leek om het leven leefbaar te maken. Tot de stilte het overneemt en er aan de andere kant van de stilte nog weinig overblijft. Hoe leef je dan verder in de tijd van oud zijn, terwijl het verleden je inhaalt? Verhalen leggen zich over elkaar heen in stille gelijktijdigheid in de heel bijzondere roman Dagen in de geschiedenis van stilte, van de Noorse Merethe Lindstrøm (vertaald door Sofie Maertens en Michiel Vanhee). 

Het boek vertelt het verhaal van Eva en Simon, gezien door de ogen van Eva. Zij vertelt het in een nu, dat gaandeweg lijkt te beklemmen. Zij was lerares, hij was dokter. Ze hebben drie volwassen dochters. Ze leven vrij geïsoleerd. Iets begint fout te gaan. Simon trekt zich terug in een volledige stilte. Is het beginnende dementie? Is het een zelfgekozen stilte? Eva weet niet goed hoe ze ermee om moet gaan. De kinderen vragen hun moeder, met groeiende aandrang, om hem op te laten nemen in een instelling. Maar ze aarzelt, lijkt maar niet over de drempel van het ondertekenen van het aanvraagformulier heen te kunnen. Alsof ze dan alles zou verliezen. De stilte duwt haar in eindeloze omtrekkende bewegingen, waarin ze fragmenten en verhalen van haar en hun leven terug bij elkaar puzzelt. De verhalen lijken eerst misschien een beetje los te staan van elkaar. Tot je als lezer steeds beter begint te zien dat de stilte er altijd al was, in allerlei vormen.

Er is een verhaal van een indringer dat een zwaarwegend geheim wordt, terwijl het misschien een meer onschuldige gebeurtenis was. Er is een verhaal over een kind dat afgestaan werd en waarover niet meer gesproken werd. Er is een verhaal over moeten onderduiken tijdens de oorlog, in een stilte die nog jaren later doorweegt. Er is de stilte van de afwezigheid van wie die gruwel niet overleefde en van de overlevenden waarvan je niet weet of ze er nog zijn.

Misschien is het een soort verbond in een huwelijk, dat je allerlei moeilijke dingen niet uitspreekt, in de hoop dat ze niet te veel plaats zullen gaan innemen. Misschien is het iets dat gewoon zo gegroeid is, niet al te bewust, tot je merkt dat je leven bijna voorbij is en het verleden het heden beklemt. Je komt er niet toe, als man en vrouw om die verhalen echt met elkaar te delen, of je durft het niet, of je hoopt dat het weg zal gaan. Je durft het jarenlang niet aan om die grote verhalen die je eigen leven zo hebben bepaald te vertellen aan je eigen kinderen. Die begrijpen op hun beurt dan weer helemaal niet waarom je reageert zoals je reageert.

Zo is er het verhaal van de huishoudster Marija, die bijna een deel van het gezin geworden was, en die ineens ontslagen wordt. De kinderen zijn kwaad, willen weten wat er is gebeurd. Eva en Simon komen er maar niet toe om het uit te leggen. Het niet uitspreken van wat er is gebeurd met haar loopt als een motief door het hele boek. Je moet wachten als lezer, en voelt zo ook steeds indringender hoe een gebeurtenis die oprecht moeilijk was door een kluwen van zwijgen uiteindelijk totaal onaanraakbaar wordt. Uit wat er was, kun je tegelijk zien hoe Marija op haar manier licht en spreken bracht in een huis waar het zwijgen het ritme bepaalde.

Nu Simon zwijgt, beseft Eva steeds beter dat ze vastzit. Simon is nog wel bij haar, maar hij is afwezig. Hij is op een of andere manier in een nulpunt terechtgekomen dat hij zelf heeft voorbereid. Zij voelt in alle hevigheid dat alles aan de andere kant van die lijn niet meer terug te halen is. Ze moet dingen vertellen aan de kinderen. Ze zoekt naar verhalen over kinderen die ouderloos lijken, alsof ze iets wil inhalen. Ze wil praten met een priester, misschien hopend dat zo’n gesprek haar eenzaamheid zal verlichten.

Als lezer kijk je mee naar heden en verleden door haar ogen. Je voelt de beslotenheid van dat perspectief, en tegelijk kun je wel iets reconstrueren van de andere personages. Meestal ben je binnen de vier muren van hun huis of voelt het toch zo. Je voelt mee hoe Eva op een bepaalde manier gekneld zit in de tijd. Veel van wat was, is niet uitgesproken of kan niet meer uitgesproken worden, maar dringt steeds sterker door in dit nu. In de tijd die komt, zal zij alleen zijn, of Simon nog bij haar is of niet. Ze ervaart het verleden niet als een soort lijn, maar als verhalen die in fragmenten naar haar toe komen. Die verhalen stonden in de tijd naast elkaar – zo leek het toch – en nu leggen ze zich over elkaar heen en beknellen ze haar.

De taal is zacht en behoedzaam, stil. De toon lijkt licht, hoewel er over moeilijke dingen gepraat wordt. Veel dingen worden gesuggereerd. Soms zou je even willen kunnen ontsnappen uit het hoofd van Eva, waar de verhalen maar blijven malen. Er gebeuren in het nu van de roman geen grootse dingen. De personages zoeken elkaar en zoeken zichzelf, maar naarmate je verder leest is het alsof je met Eva mee in een benauwend gevoel komt in een tijd die lijkt te krimpen, zonder al te veel uitzicht op verlossing. Het is een heel bijzonder boek, dat op een bepaalde manier onopvallend is, maar dat je dagen na de laatste bladzijde nog kunt voelen in je buik.


21 april 2023

Beelden


Een nieuwe week. Je staat te kijken in de ochtend naar die kleine levende dingetjes. Enkele dagen eerder stopte je de zaadjes van de zonnebloemen in de aarde in die bak. En daar zijn die kleine groene levende dingetjes al, ze zoeken het licht. (Iets daarvan had je nodig, denk je. Gewoon ernaar kijken, en voelen hoe het iets zacht maakt in jou.) Ik moet haar een foto sturen, denk je.

Je haast je, tussen twee vergaderingen. (Soms, in je dromen, haperen je benen op zo’n moment. Wat je ook doet, ze lijken zich vast te zuigen in de grond. Net wanneer je probeert weg te lopen. Gelukkig is het nu geen droom.)

Later, een andere vergadering. Je ziet er een beetje moe uit, zeg je. Ze vertelt hoe het komt. Het gesprek beweegt naar muziek, platen. Het verandert haar, in dat moment, alsof het iets opent. Je bent blij.

Een andere dag. Je meldt je aan voor de afspraak. De meneer aan het onthaal is vriendelijk en beweeglijk. (En niet iedereen heeft valse wimpers. Wat een hele geruststelling is.)

Je leest een verhaal. Eindelijk begrijp je het, dat van die champignons.

Die avond, de samenkomst. (Soms is het raar dat je de indruk krijgt dat je bijna de jongste van de hele groep bent.) Babbeltjes. Iemand wil je iets zeggen – ongetwijfeld goed bedoeld – en vergelijkt je met een monnik. (Enigszins suboptimaal.)

Een andere dag. Een namiddagafspraak. Je komt de koffiebar binnen, ziet een vriendin die je al lang niet meer zag. Ze maakt je attent op de Herman Van Veen-look. (Is je haar al weer zo erg aan het groeien?)

Je stuurt haar een foto. Ze is blij, denk je.

Die avond. (Op een of andere manier geeft het je een goed gevoel, dat het op tijd is.) Je hebt de documenten voor de vergadering netjes voorbereid. Alles is genummerd, staat mooi bij elkaar. Je verzendt het, een week van tevoren, zoals steeds. (Iets met de kosmos, denk je.)

Een droom in de nacht. Misschien ben je half wakker, je weet het niet. Je kunt lang in de droom blijven hangen. (Het heeft iets van een cadeau, denk je.)

Een andere dag. (Het lijkt alsof de droom nog de hele dag aanraakbaar blijft.)

De meneer die de gasketel komt controleren is aan de slag. Wanneer je even in de kamer komt, zie je hem bezig. Hij leest het apparaat, is met allerlei dingen bezig, heel beheerst en rustig. (Misschien is het een stressgevoelig apparaat. Zo’n dingen weet je nooit.)

Tijdens de vergadering. Je vraagt je af of de mevrouw aan de andere hoek van de tafel – je zag haar nog niet eerder – hoort bij de mooie naam op je lijstje. Na de vergadering vraag je haar naam. Ze is het. (Bijna zeg je: o ja, u bent van die mooie naam. Je doet het maar.)

Die avond ben je op weg naar de lezing die je gaat geven. Je denkt na over de eerste zinnen. Misschien zullen er maar heel weinig mensen komen, was de vrees. Ze staan al op je te wachten, en even later is het hele zaaltje vol.

(Je hebt dit verhaal al enkele keren verteld. Je probeert het een beetje te kneden in wat je bedacht had onderweg.)

Iemand vraagt wat je met die ene zin bedoelde. Ze kan het niet goed vatten, zegt ze. Het is een metafoor, vertel je iets later nog eens. Het klaart op. (Je schaamt je een beetje, had het beter moeten doen.) (Je leert iets over jezelf, over de beelden in je hoofd, hoe je hoopt dat de beelden je verhaal zullen vertellen.)

Je krijgt een heel mooie reactie. Dat wat je probeerde te zeggen over de kinderen, ze heeft het helemaal begrepen.

(Iets gebeurt weer. Iets met mannen en emoties, denk je.)

(Op weg naar huis maalt het nog door je hoofd. Je staat, laat al, de afwas te doen. Het gaat niet. De nacht zal het uit je los moeten weken.)

Een andere dag. In de trein. Een papa en zijn zoon. Het jongetje zegt tegen zijn papa wat hij moet tekenen. Een poes. Een vlinder. De papa probeert zich er iets te gemakkelijk van af te maken, laat het jongetje blijken. De papa tekent verder, tot het goed is.

Je bedenkt dingen die je misschien nog moet veranderen wanneer je die lezing volgende week nog eens geeft. Of niet, net niet.

(Kijken naar alles wat is, denk je.) Je krijgt nog een mooie reactie.

Je werkt je hele lijstje netjes af.

Je leest een verhaal over okselhaar. (Je zou iets willen zeggen.) 

(Wat bezielt mensen om roepmails te sturen, vraag je je af. Je herkent zinnen van de vorige avond, denk je.)

Je legt aan de mevrouw in de winkel uit dat je dus uitzonderlijk niet op zaterdagochtend zult komen voor de weekendboodschappen, maar al op vrijdagavond. (Afwijkingen van je voorspelbaarheid verdienen een uitleg.) 

Weer thuis. Je gaat kijken naar de bak bij het raam. Ze zijn weer gegroeid, denk je. Je glimlacht.

15 april 2023

Hoe je in een ander groeit


Wie groeit in wie?

Je zag de armen, de handen van een dochter. Je zag daar, de armen, de handen van een moeder. 

Iemand leerde je het ooit. Kijk naar de handen. Kijk en dan weet je alles. (Dat kwam er later bij.) Dus keek je naar handen. Je keek naar haar handen.

Ze bleven in je herinnering. 

En je keek, later, naar de dochter. Wanneer ze klein zijn, zijn ze – naast zoveel andere dingen – ook de mogelijkheid van zichzelf. En wanneer ze groter worden, groeien in wie ze zullen zijn, zie je ook hoe ze in elkaar groeien.

Maar hoe gaat het juist? Groeit je vader, moeder, grootvader, grootmoeder in jou? In armen, handen. In hoe je kijkt, beweegt. Hoe je staat. In je evenwicht. Of groei je in je vader, moeder, grootvader, grootmoeder, die al als een mogelijkheid in jezelf waren? Terwijl je van hen weg groeit, elk uur een beetje meer, is er iets dat zich in de tijd neerlegt.

En er is ook dat wat je zelf maakte. Dat wil je toch kunnen geloven. Wie je bent, het is een verhaal. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. Het verhaal dat elk uur verandert.

Soms wil je dat jouw lichaam in niets het hunne is. Dat het toevallig geworpen is in de dingen, en alleen maar gevormd door jouw verhaal. Waar het minder ontheemd is.

En soms zie je ineens in de spiegels in de lift hoe je haar achteraan overgaat van licht naar donkergrijs. Zoals het bij je grootmoeder was. En soms hul je je in hoe je grootvader stond, daar in de keuken, waarna het rustig wordt.

En soms zie je ineens die foto weer. Hij poseerde voor jou. Hij stond daar waar hij zo vaak stond, aan de werktafel. En dan is het goed dat je even in hem kunt schuiven. (Het is rustig daar.)

Je kijkt naar de kinderen. Ze zijn voorbij een drempel. Ze kantelen naar een evenwicht dat later zal komen, dat zich al aankondigt. En je ziet hoe ze weg groeien van hun moeder, en je ziet hoe hun moeder in hen groeit, en daar tegelijk ook verdwijnt. Hun moeder zit naast je. Zij en jij, ineens zo in het lichaam van hier en nu. Alsof het, net daardoor, gemakkelijker wordt om die foto’s weer te zien, toen jullie allebei nog zo klein waren.

Je zult het nooit weten, waar jouw handen naartoe zouden zijn gegaan, hoe ze zich zouden hebben neergelegd in een ander lichaam. Het is niet zo erg. Daar ging het nooit om. (Het landschap herinnert zich je ook, trouwens.)

Misschien had het je verdrietig gemaakt. Misschien net niet. Het is niet zo erg.

Je kijkt naar de dochter. Soms zie je waar ze naartoe zal groeien. Soms helemaal niet. Soms zie je hoe ze verandert, elk uur.

Hoe zou het trouwens zijn wanneer een golf ouder wordt?

Soms kijk je in de spiegel, zie je helemaal niemand. Soms zegt iemand je dat ze iemand ziet in jou. Soms zegt iemand iets over je stem, over je handen. (En tussen dat alles verdwijn je.)

En ondertussen kijk je. Misschien is alles ondertussen.

14 april 2023

En de golven


Misschien heeft een lichaam geduld. Misschien wacht het soms gewoon even. Misschien ben je eb en vloed.

De week begint. Je hebt een vrije dag. Je probeert enkele dingen te doen. (Iets gaat dwarsliggen.) Je huid lijkt niet veel zin te hebben in dingen met woorden.

Je ruimt stukjes op. (Eindelijk ziet het er op die plek anders uit. Je zou een van de dagen ook de ramen moeten doen. Misschien is het beter om te wachten tot de voorspelde regen voor de volgende dagen voorbij is.)

Ze liggen al een tijdje klaar in dat doosje dat je kreeg van een vriendin. Je haalt de zaadjes eruit. Je maakt een bak klaar, geeft de zaadjes aan de grond. (Als ze beginnen te groeien, zul je haar een foto sturen. Hopelijk groeien ze.)

Een student komt je interviewen. (Je had eigenlijk ook wel zin om de hele namiddag rond te hangen.) Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden op zijn vragen.

(Misschien is er onderhuids nog een wachten op een golf, denk je. De vorige week was intens, je lichaam was een kruispunt. Misschien komt het nog.)

Een andere dag. Je wilt naar het werk vertrekken. Daar aan de andere kant ligt alles stil, hoor je. Iets met rook, zo zal blijken. Je kijkt even rond in het station, ziet dat er stilaan weer treinen gaan vertrekken. Je gaat maar terug naar huis. Ook deze dag zal een student je interviewen.

Je fietst naar je afspraak. Je fietst tegen de wind, de wind daagt je uit. Ze zien je komen. Binnen kijk je nog naar alle soorten hout die er liggen. Terug naar huis omarmt de wind je van achter je rug.

Die avond begint de vermoeidheid te komen. De nacht is diep.

Wanneer je uit de slaap glijdt, weet je even helemaal niet meer welke dag het is. Je lichaam lijkt niet op gang te willen komen. (Haperen is ook een vorm van zijn.) (Niet elke interne dialoog is even succesvol.)

Je neemt de metro naar je afspraak. Je kijkt naar de kleuren.

Een mooie stem, denk je. Je laat jouw stem zoeken naar een plek.

(Je zou die avond naar die vergadering moeten gaan in de grote stad. Halverwege de dag beslis je dat van thuis zult volgen, je bent een beetje wankel.)

(Soms is er ineens een flits, ben je ineens weer heel even toen. Iets herinnert zich. Even is er een fractie van paniek. Tot het even snel weer over gaat.)

(Het is de uitgestelde vermoeidheid na vorige week, denk je.)

Je volgt de vergadering op het scherm. (Je kunt nauwelijks verstaan wat ze zeggen.) Je bent blij dat je na de vergadering gewoon naar de andere kamer moet gaan. De afwas wacht nog op je.

Een andere dag. (Je benen zijn anders.)

Na de vergadering zoek je het verslag op van het onderzoek van net een week geleden. (De verpleegster had het wel gezegd, maar je wilt het zelf lezen.) Het staat er allemaal, het is goed nieuws.

(Het zou toch mogelijk moeten zijn dat woorden van goed nieuws je huid meer zouden raken. Misschien zou zelfs een verslag van een coloscopie zich moeten openen voor een klein beetje poëzie. Enkele onverwachte mooie woorden of zo. Of een fijn zinnetje dat zegt: je hebt dat goed gedaan, we zijn zo blij dat je nog leeft. Of minstens iets dat je meer doet glimlachen dan de vermelding dat je voorbereiding “aanvaardbaar” was. Al leek de mevrouw die het onderzoek heeft uitgevoerd je wel heel lief te zijn. Maar, zegt de interne dialoog, je hebt hier heel goed nieuws gelezen.)

Voor je na het werk naar huis gaat, is er nog het ritueel. Het ritueel van elke keer na een uitslag van een onderzoek. Een cadeau voor jezelf. Omdat je nog leeft, omdat het kwetsbare leven bij je is gebleven al die tijd, omdat je dat te danken hebt aan die wonderlijke mensen rondom je die je in dit leven hebben gehouden. Omdat het nooit zomaar een moment mag worden. (Omdat je zelf een klein beetje je eigen poëzie kunt zijn.) Je loopt naar huis met Louis en Ella en met Joni. Je glimlacht. Je bent dankbaar. (Je bent hier en nu.) 

Die avond ga je nog eten met dierbare vrienden. (Je buik heeft nog wat meer tijd nodig dan een week, denk je.)

In de nacht denk je aan iemand. Je ziet iets.

Een andere dag. Het is heel rustig in de trein. Op je werk kijk je uit het raam. De zon raakt de tuin die je beneden ziet teder aan.

De poetsmevrouw heeft een heel mooie haarband in. Ze heeft zin in de dag, denk je.

De mevrouw in het filmpje zegt iets over leven in onzekerheid, in een stervende wereld.

In de trein terug naar huis voel je de vermoeidheid. Ze is rustiger geworden. (Hoe zou het zijn, denk je, om gewoon nu een hele dag naar de zee te kunnen kijken.)

Een beetje leegte. Het mag.

10 april 2023

Schoonheid op aarde


Is schoonheid mogelijk? Zijn we in staat schoonheid te zien er ermee om te gaan? Of winnen die krachten onherroepelijk die schoonheid willen bezitten of zich toe-eigenen? Daarover gaat het in het prachtige Schoonheid op aarde van de Zwitserse auteur Charles Ferdinand Ramuz (vertaald door Rokus Hofstede). Deze roman uit 1927 is zelf van een weerbarstige schoonheid, in een vorm die zich al evenmin laat bezitten. Het verhaal van mensen weerspiegelt zich in een indrukwekkend levend landschap, en omgekeerd. In woorden en zinnen die even aards als hemels zijn.

Een klein dorpje, nabij het Meer van Genève. Een gemeenschap waar de rollen en patronen vastliggen. Ergens aan de rand van de moderne wereld. Een brief komt van de andere kant van de wereld. Een meisje, nog net niet volwassen, is op weg uit Cuba, nadat haar vader is overleden. Ze zal intrekken bij haar oom, een cafébaas. Van zodra ze is gearriveerd, verstoort ze de patronen. Ze is anders. En er is haar schoonheid. Die lijkt allerlei onderhuidse krachten te activeren. Zowat alle mannen zijn in de war, lopen achter haar aan, maken zich lichtjes belachelijk. Sommige vrouwen zijn kwaad, voelen zich bedreigd, lijken ineens de plaats te gaan verliezen die ze zouden krijgen in die gemeenschap.

Niet dat zij zoveel doet of zegt. Of zo lijkt het toch. We zien haar vooral door de ogen van de anderen. Het had gekund dat haar komst zou zorgen voor een nieuw evenwicht, een dat behield wat goed was maar dat tegelijk iets open zou maken. Het had gekund dat men haar gewoon een plaats had gegeven, waardoor ze op deze nieuwe plek een leven kon zoeken. Maar zo gaat het niet.

De onrust die ze bij anderen veroorzaakt zorgt ervoor dat ze wordt buitengezet in het café. Ze trekt in bij een oude visser nabij het meer, die zich meer als een grootvader gedraagt die ineens het cadeau van de jeugd in zijn uitgeleefde huisje kan ontvangen. Nabij en op het water, dichter bij de natuur dan ze was in het dorp, lijkt ze tot rust te komen, al blijft ze in haar eigen wereldje. Alleen met die gebochelde Italiaanse muzikant heeft ze een bijzondere verbinding. Hij leeft in de marge van de gemeenschap, hoort er ook niet echt bij.

Maar de mannen van het dorp kunnen het daarbij niet laten. Schoonheid mag er niet gewoon zomaar zijn, je moet die willen, willen hebben, willen bezitten. Op een of andere manier willen ze macht over haar, niet zozeer om wat zij doet, maar wel om hun eigen onrust of verstoorde positie te temperen. Waardoor alles weer zal zijn zoals ze denken dat het hoort, hoe wankel ook. Waarop de dingen zich in gang zetten.

In dit alles speelt het indrukwekkende landschap, als een bezielde entiteit, een hoofdrol. Wie wil leven met de natuur, kan dat. Je moet weten hoe de stroming is, hoe je met de wind mee kunt buigen, waar je het water over kunt steken. Je moet kunnen lezen en luisteren. Zodra je wilt hebben, bezitten, zodra je meester of eigenaar wilt zijn, gaat het fout uiteindelijk. De natuurkrachten kunnen meer dan een dreigend decor worden. De menselijke bezitsdrang wordt als een niet meer te stoppen wervelwind. Schoonheid en kwetsbaarheid worden naar de marge geduwd, waar ze hun uitweg zoeken.

Dit boek is geen eenduidige of eendimensionale parabel waarbij de vorm ondergeschikt zou zijn aan de boodschap. Veeleer het tegendeel eigenlijk. Het boek heeft een bijna experimentele vorm die je als lezer uitdaagt. Het vertelperspectief verschuift de hele tijd, samen met de verteltijd, soms zelfs binnen eenzelfde zin. Het is in het begin een beetje verwarrend, maar na een tijdje voel je hoe het de kracht uitmaakt van het boek. Het versterkt de dreigende ondertoon die je al vanaf de eerste bladzijden voelt. Het werkt soms als een montage van blikken en woorden van toeschouwers (meestal de mannen). Die zeggen iets over het beklemmende van traditionele rollen, maar evenzeer over angsten en driften. Zo graag zou je soms het meisje willen kunnen zien bevrijd van die blikken en verwachtingen, zou je gewoon haar aan het woord willen horen, maar dat lukt nauwelijks. Het gaat in dialoog met de zinderende kracht van de natuur die reageert op de mensen zodra grenzen worden overschreden, zodra de tragiek in gang is gezet. Soms is er een ‘wij’ aan het woord, als een Grieks koor dat commentaar geeft.

Om het boek te kunnen lezen moet je je als lezer voor een deel uit handen willen geven aan een boek dat in zekere zin zelf bezield en betoverd is, als spiegel van het levende landschap waarin het verhaal zich afspeelt. Als je het wilt overmeesteren of controleren of herleiden tot gekende schema’s of traditionele vormen, loop je vast. In het verhaal merk je al snel dat de tragische hebberige krachten het niet aandurven om schoonheid schoonheid te laten zijn. Er lijkt op aarde geen plaats te zijn voor schoonheid. Maar als je er als lezer voor openstaat, als je kunt kijken en luisteren, zul je kunnen ervaren hoe de schoonheid er wel kan zijn.

09 april 2023

Grensverhalen


De trein brengt je over de grens. Je verdwijnt langzaam in de trein. De trein tintelt in je huid, na een tijd, zul je vaststellen. De verhalen krijgen de ruimte om te bewegen in je adem.

Zo werkt het, denk je.

Het boek beweegt mee. (Trouwens, denk je, dat boek dat je ooit zou schrijven, je zou eerst het ritme moeten hebben, denk je.) De zinnen, hoe ze zich laten zien.

En kijken, kijken naar verhalen.

Hoe je naar de liefde kunt kijken. Hoe je ziet wat je ooit zag, hoe je dat nog steeds kunt zien, en hoe je het nu kunt zien. Hoe iets blijft, en iets beweegt.

Hoe je naar de kinderen keek, toen ze er nog niet waren. Hoe je de kinderen ziet, nu ze er al zo lang zijn.

Je ziet lichamen bewegen, van moeders in kinderen.

En verhalen. Vertel, denk je, ik luister.

Een broer en een zus zitten bij het raam. Er is zoveel tijd in dit moment. Er is zoveel, je zou zoveel, het is.

Het is niet altijd gemakkelijk om te vertrekken, je zou nog zoveel.

Je kijkt. Hoe ze bewegen. Hoe ze elkaar aanraken. Hoe ze groot geworden zijn.

En de boeken. Vertel het me, zou je willen vragen, wat het boek je zei.

Je zit zomaar aan de tafel, je kijkt, je luistert. Ooit vroeg je je af waar je plaats was. (Het was alleen jouw vraag, denk je.)

Overstapstations. Ze lijken uitgespaard uit de tijd, uit de ruimte.

Je wacht. Je kijkt. Hoe ze daar staan, net in het volle licht, terwijl jij hier staat. Misschien zijn ze gekanteld in de zon. Straks zal de trein deze schaduw verlaten, naar dat licht.

Wat zou haar verhaal zijn, daar in de zon?

Je verdwijnt in het boek.

Iemand zou naast je kunnen zitten, iemand zou kunnen blijven, deze reis.

Dit warm, het mag er zijn.

Dat wat ze zei, over in de tijd zijn. Je ziet het. Je zou haar meer willen kunnen geven.

Dat wat jij zei, over grenzen. Het was er al voor de woorden. De trein wist het al. Kijk maar, zou je kunnen zeggen.

Je bent veranderd, denk je. Je kijkt van een andere plek, heeft de reis je gezegd.

Je wandelt op het perron, tussen schaduw en zon, als in een trage dans. Tot die laatste trein komt.

En alle verhalen.

08 april 2023

Jouw namen


Er is een lichte onrust in je lichaam. Het is de week van. Het weekend was goed. Het feest was mooi en warm. En nu is er de week van.

(Alsof er een rusteloze lijn door je lichaam loopt, recht naar nu een knobbel op je voet. Iets trilt, zal pas over zijn na.)

(Zal het anders zijn dan vorig jaar? Officieel denk je er niet aan. Het denkt zichzelf, zoiets.)

Sommigen zouden het geweldig vinden, drie dagen alleen maar wit brood en witte pasta. Jij vindt het een klein beetje suboptimaal qua lekker, maar erg is het niet.

De vergadering. Je hebt alles netjes voorbereid, je ideeën staan op een papiertje. (Ze vinden het blijkbaar interessant.)

(Je maakt er een stille avond van. Het heeft iets van inkeer, die dagen voor.)

(Die nacht. Je bent rustig en rusteloos tegelijk. Het zal anders zijn dan vorig jaar, denk je.)

Een andere dag. Je fietst naar je vergadering. Je bent te vroeg. (Zoals steeds.) Je loopt nog even naar het kerkhof. Je gaat zijn graf groeten. Er groeit een boom op zijn graf. Hij glimlacht naar je.

Na de vergadering haal je de trein nog net. Het landschap kijkt naar je, zegt bij jou te zullen blijven.

(Misschien wordt iets kleiner. Misschien zijn er snaren in je lichaam die aangeraakt worden.)

De opleiding. Het duurt even eer ze allemaal zitten. Je vertelt je verhaal. Ze zijn mee, denk je. (Je stem is een beetje lager dan anders.) De vrouw op de eerste rij kijkt heel diep in je ogen. Je ziet een bekende in de zaal.

De laatste keer iets warms eten voor. (Het telt af.)

(Die nacht. Je denkt aan iemand.)

(Je geeft je uit handen. Bijna.)

Een andere dag. (De dag voor.) Iets keert zich verder naar binnen.

Je stem is laag en diep in de vergadering. Het geeft niet.

Je bent weer thuis. Je zet de spullen klaar. (Het gaat nu beginnen.) Je bent hier en nu, zeg je. Je opent het zakje. (Het andere product, hopelijk zal het beter zijn dan dat van vorig jaar.) Het gaat meteen, er gebeurt niets, je kunt daarna gewoon water drinken. (Oef. De eerste drempel.) Je zit aan de tafel, leest wat, kijkt naar een aflevering van een serie, je drinkt rustig, je wacht. Het gaat zijn weg nu.

Die avond, dat eerste stuk ligt al achter je. (Het moeilijkste is voorbij.) Je kruipt onder het dekentje, de gordijnen zijn dicht. (Nu volgen de dingen zich vanzelf wel op.)

In bed is je lichaam vanbinnen koud, het is leeg.

(Een droom, na een lege plek in de nacht, je danst met haar.)

De dag. Je loopt naar buiten in de vroege ochtend om het oud papier aan de straatkant te leggen. (Alles zal goed gaan, je bent er klaar voor.)

(Heel even ben je onrustig. Hoe kan dat?) Je zet de spullen klaar. Het tweede zakje. (Oef, het is voorbij.) Je gaat aan de tafel de kranten lezen, drinkt rustig verder. (Nu is het gewoon wachten.) Je gaat naar de andere kamer, begint te werken. (Het komt wel.) Je drinkt nog wat thee. (Zo heb je weer een glas meer.) Dit is duidelijk veel beter voor je buik, denk je. (Zal die lijn straks zomaar weggaan?) Het komt. Gewoon. Je sluit nog aan bij de vergadering op je scherm. (Af en toe rommelt er iets in je buik.) Je gaat daarna even liggen, leest wat in je boek, je lichaam is niet warm. Je wacht.

Je hebt met jezelf afgesproken dat je niet te vroeg naar de bus zult vertrekken, zodat je niet veel te vroeg in het ziekenhuis zult zijn, zodat je nog heel lang moet wachten in die wachtkamer. Hoewel, eens je in die wachtkamer zit, is het eigenlijk al voorbij. Maar in het kader van de zelfopvoeding herhaal je dat je niet van plan bent om te vroeg naar de bus te gaan. Waarna je vertrekt naar de bus, traag probeert te stappen, al onmiddellijk de bus ziet komen, en dus veel te vroeg in het ziekenhuis bent. Met je nummertje ben je al heel snel aan de beurt. De mevrouw glimlacht, doet een bandje om je pols. Je kent de weg, zeg je. Ze glimlacht.

Je moet nog voorbij de poortwachtster, alleen zij staat nog tussen jou en de wachtkamer. (Dat is telkens een schrikmomentje, waar alles nog fout zou kunnen gaan.) Ze is vriendelijk, vraagt even of de voorbereiding goed is gegaan. Ze noemt een product. Nee zeg je, dit jaar deed ik het met. Het is goed, zegt ze, ga maar binnen.

(Misschien zijn er zoveel lagen samengedrukt in je lichaam in dit moment. Er is toen, toen je lichaam het liet afweten. Er is vroeger. Er is nu. Dit onderzoek is helemaal niet erg, denk je. Ineens beseft iets in je, ergens tussen die lagen, dat het resultaat van het onderzoek je terug naar toen zou kunnen brengen. Iets zou zomaar de dood kunnen aanraken.)

Je zoekt een plaatsje in de wachtkamer, de plek waar je meestal zit. Je begint in je boek te lezen. (Je bent dus nog meer dan een uur te vroeg voor het voorziene uur van het onderzoek.) Iemand roept je naam. Je mag al. Iemand anders is niet gekomen of is er nog niet. Ineens gaat het zo snel.

In de gang vraagt ze wat jouw namen zijn. Je zegt er drie, zou er liever twee willen zeggen. Het is goed, zegt ze. Je ligt al snel op de tafel. Vier mensen beginnen allerlei dingen met jou te doen. Je vraagt nog even (zoals elke keer) om niet helemaal in slaap te gaan, zodat je kunt volgen. Je voelt iets door het darmpje komen. Iets licht zalig kantelt in je achterhoofd. (…) Je wordt wakker in de ontwaakkamer. (Dit bed is veel te kort, zoals steeds.) Je hoort allerlei dingen piepen. De mevrouw aan de andere kant lijkt het een beetje moeilijk te hebben. De verpleegster komt je zeggen dat alles goed is verlopen, dat ze niets hebben gevonden. (Iets in je lijkt het niet helemaal te geloven omdat je het dit keer niet zelf hebt gezien.) Je mag vertrekken. Je loopt een beetje wankel, leeg vanbinnen, naar de bus. Bij het uitstappen zwaai je even naar de chauffeur. Je loopt naar huis, eet al even iets (wat is dat lekker!), maakt een beetje koffie, stuurt een bericht naar je vrienden, kruipt onder het dekentje. (Het is goed.) Later kook je weer. (Hoe extreem lekker is dat, groenten.) Op het bandje dat je van je arm hebt losgeknipt, zie je het nu pas: er staan twee namen op, geen drie.

Wat je denkt later: eigenlijk was ik de hele tijd min of meer hier en nu, iets is niet meer zoals het was, waardoor alle dingen er net een beetje anders uitzagen. (Je kunt dat niet uitleggen aan anderen.) (De lijn is nog niet weg, maar ze is anders.)

Een zachte nacht. Een andere dag. Je hebt nog een vergadering in de ochtend. Je neemt de trein. (Je bent veilig. Een beetje slap nog, maar veilig.) Je doet de dingen, zoals tien grote dozen halen bij de loskade. Net voor de middag begin je naast het werk ook te luisteren naar de passie, het is die dag.

Weer thuis maak je je klaar voor de avond. Je wilt traag werken in de keuken, alles zorgvuldig doen. Straks komt ze bij je eten, het is al zo lang geleden. (Even komen beelden terug, van hoe het was. Het is nu, nu.) Het wordt een mooie avond. De zinnen leggen zich heel rustig neer. (Het is mooi, denk je, hoe het verhaal dat jullie nog altijd delen verder beweegt. Iets van dit verhaal zal er altijd zijn.) Je loopt nog even mee met haar naar de bus.

Er is een vrede in de nacht.

Een andere dag. Je doet de afwas. Je fietst naar de winkel. (Nog net op tijd.) Je doet de andere boodschappen. En ook die nieuwe plaat. Je haalt de taart. Het huis is klaar voor de mannen straks. Je geeft het kleine plantje op je tafel een grotere pot. Alles is klaar. De jazzplaat staat op. Ze mogen komen. Daar komen ze aan.

02 april 2023

Tussen identiteiten


De week dient zich aan als gevuld. In je hoofd is er dat ene moment, aan het einde van de week. Het lijkt zo overzichtelijk, je zult het allemaal heel goed kunnen voorbereiden. In het echt zijn er de dingen die tussen de andere dingen komen. En zo beweegt de tijd, en zo is het ook goed.

Er staan nog enkele dingen op je lijstje, gewoon alles afwerken, en het komt wel goed, denk je. Je lichaam hapert nog een beetje, is nog een beetje in de vorige week, in de zondag. Misschien beweegt je lichaam altijd tussen lichamen. Misschien ben je elke dag een nieuw verhaal over al je delen. Misschien beweeg je in meervoud.

De vergadering. Je hebt geprobeerd alles netjes voor te bereiden, zoals steeds. (Je ziet de tabellen met opmerkingen, even ben je weer toen.)

Een andere dag. Het gesprek loopt een beetje moeizaam, zoals je enigszins had verwacht. Je probeert hier te blijven, maar het raakt aan andere verhalen. Misschien voert je lichaam terwijl andere gesprekken.

Die avond loop je na de vergadering weer naar huis. (Je vraagt je af of het zal lukken om alles netjes voor te bereiden. Zul je op tijd een menu in je hoofd hebben, zul je de lijstjes zien, de volgorde van de dingen, zal alles op tijd klaar zijn, zullen ze het lekker vinden, …)

Een andere dag. Je bent een klein beetje rusteloos. Die avond staat er iets belangrijks te gebeuren. Je hebt alles al dagen voorbereid, je bent klaar, denk je. Je weet nog niet hoe ze zullen reageren. Het komt wel.

Voor je vertrekt die avond pak je haar cadeautje nog in. (Ooit zal die rol inpakpapier op zijn, maar ooit is voorlopig nog onbepaald.) Op weg naar de vergadering zie je haar nog even.

Ze luisteren allemaal naar je verhaal. (Over energie, zonnedaken en laadpalen, een studie, communicatie, …) Je hebt geoefend in je hoofd, welke woorden je best wel en welke je beter niet gebruikt. Je bent blij wanneer iemand anders begint over kinderen, en wat we nalaten. Het gaat vlotter dan je had gedacht. Een verhaal kan beginnen. Wanneer je bijna thuis bent, vraagt een van de buren of je er al meteen die avond aan zult beginnen. Je antwoordt dat je eerst nog even de afwas moet doen. (Iets in je is een beetje trots.)

Een andere dag. Die namiddag zit je samen met je andere collega’s. (Zo denk je nog steeds over hen.) Je bent dankbaar dat je daar mag zijn, bij hen, op die plek waar je vroeger zoveel tijd doorbracht. Je beweegt tussen toen en nu, je bent nu en hier.

Op weg naar huis loop je even langs bij de apotheek, voor wat zich de volgende week zal afspelen. (Iets in je is een beetje zenuwachtig, zal het dit jaar wel goed verlopen? Iets in je zegt dat alles goed zal komen.)

(In je hoofd was het voorzien dat je die avond uitgebreid met de stapel kookboeken voor je zou zoeken en wachten op wat zich zou laten kiezen.) Er zijn nog al die andere dingen die zich naar voor hebben geduwd, die eerst willen. (Misschien is een dag later kiezen ook nog wel goed, denk je.)

Een volgende dag. Je probeert snel alle dringende dingen af te werken, je wordt verwacht in die commissie. (Je hebt al drie keer gemeld dat je te laat zult zijn, ze weten het, zullen het niet erg vinden, en toch…) Het verloopt goed allemaal, je leert weer veel. Tijdens de pauze is er ineens een gesprek over kanker. (Je vertelt over de mensen die er niet meer zijn, die over je schouder meekijken.)

Op weg naar huis al snel een deel van de boodschappen voor de volgende dagen doen. (Het geeft een beetje controle.)

Die avond zou je naar die samenkomst gaan. (Iets in je hoopt stiekem dat het niet lang zal duren, zodat je die avond alsnog het kookboekenritueel zou kunnen doen.) Je komt binnen, ziet meteen enkele bekenden, de avond begint.

De drie vrouwen in het panel, de vrouw die het gesprek leidt. Het raakt en ontroert je, het verwart je, het maakt je stil. Je hoort verhalen over tussen talen, identiteiten, lichamen, plekken zijn. Overal een beetje vreemd, ontheemd, op de dool. Je bent doorwaadbaar.

Een mooi gesprek nadien. Het was al weer een lange tijd geleden dat je haar nog zag. Telkens was er een gesprek dat de volgende keer verder zou gaan. En het begint, even, en het is mooi en breekbaar. Het gaat een andere keer verder.

Nog een mooi gesprek nadien. Ze vraagt je allerlei dingen, je probeert zo goed mogelijk te antwoorden. Je hoort jezelf dingen zeggen waar je een leven voor nodig had. Je hoort haar dingen zeggen die je verdrietig maken. Het gesprek gaat een andere keer verder.

Het is al laat wanneer je thuis komt. (Nog steeds geen menu, dat zal de dag zelf zijn.) Je begint nog aan de afwas, ook al heb je geen zin. Je wilt dat het leeg is, de volgende ochtend.

In de nacht denk je aan een dag met zoveel bijzondere gesprekken. Je zou ze allemaal een voor een netjes willen laten indalen in je lichaam. (Dat zal vanzelf wel gebeuren de volgende dagen, denk je.)

Je had gehoopt dat je heel vroeg wakker zou worden, zodat je veel kookboek- en lijstjestijd zou hebben. Niet, dus. Je bladert snel, kiest snel, maakt het lijstje met alles wat je nodig hebt, en de dag begint.

(Ergens in de ochtend komen er tranen. De gesprekken van de vorige dag bewegen door je lichaam.) 

Die dag van elk jaar, alsof jullie dat al een eeuwigheid doen. De hele dag ben je alleen bezig met koken, opruimen, alles netjes klaarzetten. (En niet letten op je loeiende rug.) Tot het huis klaar is om hen te ontvangen, en alles loopt zoals je het had kunnen dromen. Je bent dankbaar. (Je dankt de nacht, wanneer zij al lang weg zijn en je alles weer aan kant hebt.)

Nog een dag. (In je hoofd ben je nu al een beetje aan de andere kant van de lijn. De volgende dagen mag je weinig of niets eten, er is dat onderzoek dat op je wacht. In je hoofd zie je al hoe het zal zijn als je daar weer bent. Zodra je daar bent, is het eigenlijk al voorbij, zo voelt het. Naar het daarzijn kijk je een beetje uit. En de dag daarna begint alles weer gewoon, kun je weer uitkijken naar een andere afspraak.) Je begint met de grote afwas. Het legt zich neer.

Je wilt nog even bij je maatje zijn. (Misschien zou er iets gebeuren als je dat niet zou doen.) Het is koud op het terras, maar de koffie is lekker, je bent blij bij hem te zijn.

Je bent op weg, fietst tegen de koude wind in. Je hebt het cadeau netjes ingepakt. (Weer een boek?!) Iets in dit alles zal eeuwig duren, denk je. Wat is ze groot, denk je. (Elke keer weer zie je dingen veranderen. Het ontroert je. Je ziet de tijd bewegen.) Ze begint in het boek te lezen. (Dat je er zomaar mag zijn, telkens weer, je bent dankbaar.) Je fietst weer naar huis, de week mag zich neerleggen.