31 maart 2024

The Pole & Other Stories


Overleeft de liefde de vertaling? Is misschien wel elke vorm van communicatie een vertaling? Misschien lopen we hopeloos verloren in een universum waarin we elkaar niet begrijpen, niet kunnen of niet willen begrijpen. Misschien verschuilen we ons achter het vertaalprobleem om ons verlangen niet te moeten zien, om niet te worden geconfronteerd met de wankele schijn van wie we in de spiegel zien. Onkenbaarheid en onbereikbaarheid zijn thema’s die wel vaker terugkomen in het werk van J.M. Coetzee, en nu ook weer in The Pole & Other Stories (in het Nederlands: De Pool). Net als bij eerdere boeken van Coetzee verscheen de Nederlandse vertaling eerder dan de originele versie. De auteur is niet zo opgezet met de machtspositie van het Engels en is er ook van overtuigd dat vertalingen min of meer op zichzelf staande versies van zijn werk zijn. En vertalen speelt een belangrijke rol in The Pole, het meest uitgebreide verhaal in dit boek, dat daarnaast nog vijf kortere verhalen bevat.

Beatriz, ergens in de veertig, is lid van een culturele cirkel die concerten organiseert in Barcelona. Ze is getrouwd met een rijke man, maar erg sprankelend is hun huwelijk niet meer te noemen. Ze is nogal stug, een beetje hautain. Diep tussen de regels vermoed je als lezer wel dat er onderhuids meer gebeurt dan ze laat merken. Ze komt in contact met Witold, een Poolse pianist van in de zeventig met een ingewikkelde achternaam, die dan maar telkens “de Pool” wordt genoemd. Hij was ooit redelijk beroemd, maar is nu in de herfst van zijn carrière. Hij komt een concert spelen en Beatriz moet hem begeleiden. Hij speelt Chopin, ook een Pool. Ze verwacht er veel van, maar zijn manier van spelen lijkt erg koel. Ze heeft het meer voor de uitvoeringen van een andere pianist, die een meer romantische Chopin brengt. Het is meteen een deel van de verwarring tussen hun twee. Mag je verwachten dat een Pool een Poolse componist ‘echter’ of ‘authentieker’ kan brengen? En wat als je meer houdt van de ‘vertaling’ door een niet-Pool?

Na het concert gaan ze samen eten. Ze spreken Engels. Hij doet dat met moeite, en spreekt dan ook nog eens een heel formeel Engels, waarin een bijna hoofse ondertoon zit. Zij vindt hem eigenlijk nogal oninteressant. Hij wordt compleet verliefd op haar. Al vrij snel na het concert stuurt hij haar een bericht (samen met een cd) waarin hij op een wat houterige manier, die tegelijk verheven, direct en daardoor ook wat stuntelige manier, laat weten dat zij zijn leven heeft veranderd. Ze vindt het maar niks en wijst hem af. Maar dat lijkt hem niet tegen te houden. In de maanden die volgen gaat die dynamiek van wegduwen maar toch onderhuids gefascineerd blijven door de bewonderende aandacht van die oudere man door. In de omgang is zij kil, terwijl hij onverstoorbaar zijn ouderwetse romantische zelf blijft. Hij vraagt haar om mee te gaan naar Brazilië, wat ze ook afwijst. Maar zij nodigt hem uiteindelijk wel uit voor enkele dagen in het familieverblijf. Zij laat hem toe, vanuit een soort medelijden, of dat is wat ze zelf wil geloven. Ze vindt hem ook als minnaar maar middelmatig en ietwat afstotelijk. Voor hem lijkt er iets heel existentieels te gebeuren, al weet hij ook wel dat de gevoelens niet wederzijds zijn.

Enige tijd later krijgt Beatriz via zijn dochter het bericht dat hij is overleden. Ze komt in het bezit van een hele reeks gedichten die hij over en voor haar heeft geschreven. De gedichten zijn in het Pools. Ze laat ze vertalen in het Spaans. Wat ze leest, brengt haar in verwarring. Een groot deel van de gedichten vindt ze maar middelmatig. Ze is tegelijk wel onder de indruk – al weet ze niet goed wat ze daarmee moet doen – van hoe hij naar haar keek. Ze heeft blijkbaar echt een fundamentele rol gespeeld in zijn leven. Dat raakt alsnog iets onder haar huid. Misschien was ze meer op hem gesteld dan ze zichzelf wilde toegeven. Misschien had hij toch iets geraakt in haar wat al lang geen plaats meer kreeg in haar kille huwelijk en in de rol waarin ze zichzelf was gaan nestelen.

In alle richtingen lijkt er de hele tijd iets verloren te gaan in de vertaling tussen de twee hoofdpersonages. Naarmate het vertelperspectief verschuift naar Beatriz voel je als lezer ook wel de hele tijd dat ze dingen op afstand houdt. Witold, als in een spiegel van het verhaal van Dante en zijn Beatrice, is dan wel een onhandige hoofse oude man, je weet nooit wat er werkelijk door hem heen gaat. Je weet ook niet wat er had kunnen gebeuren als Beatriz een manier had gevonden om een meer ontspannen ruimte te creëren voor wat ze samen hadden kunnen delen. De heel ingehouden en erg spaarzame manier van schrijven van Coetzee lijkt de afstand nog meer te vergroten. Tegelijk heb je daardoor wel het gevoel dat er allerlei dingen tussen de regels gebeuren, dat wat tragisch is vaak tegelijk ook wel grappig is. Het is vintage Coetzee dat er een tragisch universum is waarin liefde geen kans maakt. Maar tegelijk is de tekst voor zijn doen behoorlijk melancholisch en zelfs zacht. Beatriz laat Witold niet zomaar los.

De rest van het boek bevat vijf korte verhalen. In verschillende daarvan duikt Elisabeth Costello weer op, een personage dat ondertussen al in heel wat boeken van Coetzee te vinden is. Ze is een oudere vrouw nu, dicht bij haar levenseinde. Ze heeft gesprekken met haar kinderen. Over existentiële kwesties van leven en dood, over dieren, over zin en absurditeit. Ze spreken met en naast elkaar, zonder echt dichtbij te komen.

Het is toch vooral het eerste lange verhaal, The Pole, dat het sterkst bijblijft als lezer. Dit is opnieuw een heel sterke Coetzee, die meer dan in vroegere romans ruimte laat voor een zachte melancholie.

29 maart 2024

Ze zit naast je

De week lijkt zo gevuld. Iets zal pas rustig zijn aan de andere kant ervan. En het is goed. (Gewoon de rivier volgen.)

Je bereidt je presentatie van de volgende dag voor. Je bekijkt de route, welke bus vanaf het station, hoe ziet de weg er daarna uit. Je bekijkt de uren van de trein. (Alles zit netjes in je hoofd, staat op een papiertje, de rest van de dag kan komen, morgen ook, wanneer het morgen is.)

Een lang en traag gesprek met je zus. Je bent zo blij haar te zien, ook al is het op het scherm.

Een andere dag. Je probeert eerst nog zoveel mogelijk te doen, voor je gaat vertrekken. (Ja, alles staat op je papiertje, zit in je hoofd, je hoeft niet alles nog eens te bekijken.)

Het is druk in de trein. (Half de wagon lijkt Spaans te spreken.) Mensen blijven heen en weer lopen, alsof er op magische wijze lege plekken zouden komen. Je leest nog rustig al je documenten, als voorbereiding voor je dubbele presentatie.

De trein komt aan in Brugge. Je haalt nog net die vroegere bus. Je kijkt naar de namen van de haltes. (Het kaartje zit in je hoofd.) Alles klopt. (De studenten op de bus lijken zich af te vragen wie jij bent.) Je loopt na het uitstappen naar het grote gebouw. Bij het onthaal zie je dat jouw naam op het aankondigingsbord staat. Je voelt je heel welkom.

In de grote raadzaal. Eerst de korte versie, dan de lange, van je presentatie. Bij de lange zit er veel leiderschap in de zaal, zo blijkt. (Je bent enigszins geïntimideerd.) Naarmate je je verhaal verder vertelt, zijn er meer aanwezigen die zich losmaken van hun laptop.

In de trein terug zoek je een geborgen plekje, omringd door iets.

De avondvergadering duurt gelukkig niet te lang. Op weg terug naar huis, de straten lijken zo zacht. Ze omringen je in je alleen.

Een andere dag. Die ochtend neem je de metro tot het eindpunt. (Die halte nam je nog nooit, denk je.) (Je hebt het plannetje in je hoofd, en in je hand.) Het pad omarmt de vijver.

De vergadering begint. Je hebt straks een woordje te doen. Je luistert naar het gesprek, schrijft de woorden van wat je straks wilt zeggen in je schriftje. Het verhaal laat zich vertellen. (Ze lijken te luisteren.)

Terug op kantoor hoop je op een lege namiddag, om alle dingetjes rustig en alleen af te werken. Het gaat net anders, alles en iedereen heeft je net nu nodig, zo lijkt het. (Iets ophalen aan de loskade, een software-update, een te veranderen paswoord, of je dit even wilt tekenen en weer doorsturen, en dit ook, en dit ook, of dat document wel klopt, en of je het anders even kunt doorsturen, of je dat ook nog even kunt doen, een vel papier uit het kopieerapparaat prutsen, iemand heeft dat er gisteren in laten zitten, de afwasmachine uitladen, …) De kosmos nodigt je uit tot zen.

De eerste avondvergadering. Je ziet iemand die heel erg moe lijkt, het is in haar ogen. Het, je ziet het.

De tweede avondvergadering. Je mag iets vertellen, terwijl een joekel van een foto van jouw gezicht achter je op het scherm staat. Het borrelt, de hele avond. Een lang gesprek. Je krijgt ook nog bloemen mee.

De volgende dag. (Je bent een beetje zenuwachtig, dit is de heuvel van de week, denk je.) Je loopt heen en weer in de vergadering, maakt foto’s. Het licht lijkt zo zacht. (Zou licht mensen zacht kunnen maken?)

De namiddagvergadering. De puzzelstukjes vallen netjes in elkaar. (Iets met een zonnedak en laadpalen. Iets over algemeen belang. Iets over wel solidair zijn.)

Je kunt nu eindelijk alleen nog maar denken aan straks, daar, in die andere stad, waar je iets mag vertellen over je boek. Eens op het perron ben je al in de rivier, in je. De trein laat op zich wachten, en komt dan uiteindelijk toch. (In je hoofd ‘komaan’ roepen wanneer je de vertraging ziet oplopen op het bord. En dan ineens beseffen dat je daarmee ook ‘kom aan’ roept. Waarna er op het bord ‘komt aan’ verschijnt.)

Je studeert je eigen boek weer in. Wat je ooit zelf geschreven hebt, het verrast je weer. (Je zoekt iets op over Camus, bent verbaasd over iets dat dus al eerder gedacht was.)

Je kijkt naar de lege plek naast je op de bank. Ineens zie je dat zij daar zit. Julia zit naast je, je kunt haar zo goed zien. Het ontroert je. Ze is er graag, zo lijkt het, en het mag. (Week. Beetje al.)

In het zaaltje. (Je bent al helemaal week ondertussen, al bij het binnenkomen.) Mooie muziek, door twee mooie jonge mensen. Daarna mag je gaan zitten, naast een jonge man waar je erg naar opkijkt. Het gesprek beweegt, als een rivier. Je mag vertellen over de rivier. Je vertelt over Julia, die naast je zat in de trein. Regelmatig komen er tranen. (Het mag.) Ze dragen je door de avond. Aan het einde is er nog dat ene stukje muziek dat altijd bij je was, toen, zoveel jaar geleden, in het ziekenhuis. Bij het signeren komen mensen je bedanken. (Je weet nooit waar je dit alles aan verdient.) Het is een geschenk.

Het is bijna middernacht wanneer je weer op het perron bent. Een onverwachte en mooie ontmoeting. In enkele minuten een teder gesprek. (Iets over imposter syndrome. Nooit weten of je over de kinderen mag vertellen.) Ze zegt net die woorden waardoor de dingen zich neerleggen. (De rivier is blij.)

Na een korte nacht, een dag aan de andere kant van de heuvel. Er staat veel op je lijstje, maar het komt allemaal gewoon.

Het is die vrijdag. Helemaal ideaal is het niet, tijdens het werk, maar je wilt dat de Matthäus-Passion zich om je heen legt, je omhult. (Gelukkig zijn er niet te veel andere collega’s op het werk.) Je adem komt weer thuis.

Het moment is daar. Wir setzen uns met Tränen nieder.

Je mag naar huis gaan, het mag.

22 maart 2024

En iets met Bach

Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig voor de week die komt. Misschien maakt het niet uit. De dingen die je te doen hebt, ze komen wel gewoon naar je toe. (Interne dialoog, oefenen. En zo.)

(Goed dat er weken zijn, denk je. Alsof je in je lichaam dat hoopje dagen als een ritme kunt zien.)

Die avond, de vergadering. Je gaat naar voor, legt uit. Het voorstel dat eraan komt. Zoveel vragen. (…) Je kijkt naar de dingen die je zou willen bewegen, je ziet ze ergens, misschien binnen handbereik. Mensen komen je bedanken. “En, blijven schrijven!” (Het ontroert je.)

Het huis heeft op je gewacht, is zacht voor je.

Een andere dag. Terwijl je je staat te scheren, hoor je een bericht op de radio. Je roept tegen de spiegel. (Je bent teleurgesteld.)

Het webinar. Je ziet de mensen binnenkomen, als druppels. Je kijkt naar de tijd. Een moment is compact.

In de trein lees je verder in het manuscript. Je ziet hoe de tekst zich heeft bewogen. Evenwichten zijn verschoven.

Je zou nog veel moeten doen, denk je, die avond. (Het was weer niet gelukt om op tijd terug te zijn, om nog even rustig naar de boekhandel te gaan. De dingen zullen even moeten wachten, tot je ze netjes naast elkaar kunt leggen.) Je laat de dag, gewoon. Het is goed.

Een andere dag. Je ligt op de tafel, ze legt je spieren weer goed. (Je denkt aan verhalen.)

Het overleg. (Sommige mensen zeggen soms te veel, denk je. Telkens net wanneer je er bijna bent. Iets als afrondingsangst.)

Op tijd naar huis, om snel weer te vertrekken. Maar het lijkt belangrijk, om daar nog even geweest te zijn. Eten maken, even zitten, en dan weer weg. Met een tas met boeken.

De stiltewagon. Je studeert je eigen boek weer even in, zoals al die vorige keren. (Misschien is het ook een ritueel.) Je kijkt naar de vragen. (Wat zou je moeten zeggen op die vraag over rouw?)

De route zit in je hoofd, je loopt er zo naartoe. De zaal is nog leeg, mensen druppelen binnen. Een mooi voorafgesprek. Over een gedeelde plek, ergens toen. Over boeken.

Het panelgesprek begint. Het voelt bijzonder, dat je naast die anderen daar mag zitten. Je voelt de ogen in de zaal. (Je bent veilig.) Je probeert iets te zeggen als antwoord op de vraag over rouwen. (Het lukt niet helemaal, of misschien net wel.)

Je probeert iets te vertellen over schoonheid, die blijft in het verdwijnen. Geen dag zonder Bach.

Voor je vertrekt, bedankt ze je. Voor wat je liet zien. Het ontroert je.

Mooie gesprekken in de trein. (Waar je soms geen zin meer in hebt. Wat je bezorgd maakt. Wat je verliest. Over de panische fase. En over grutto’s.) In de nacht loop je weer naar huis.

Een andere dag. (En ook nog de verjaardag van Bach.)

Je stapt uit de metro, je ziet een vriend. Samen lopen jullie naar de conferentie. (Het is je dierbaar. En daardoor doet het ook pijn, denk je. De panische fase, daar is het weer, denk je.)

Een overleg. (Je doet je best om niet te kwaad te worden.)

Die avond. Gesprekken over Illich. Het raakt je, het besef dat ideeën die je toen las, zo lang geleden, mee hebben gevormd hoe je nu nog kijkt.

Tijdens de pauze, je blijft praten met haar. Het was alweer zo lang geleden. Je zou zoveel willen weten, over verhalen uit Somalië. Hoe mooi, hoe het gesprek ademt. Iemand komt zeggen dat de pauze voorbij is.

De nacht is weer te kort. Je laat het.

De vrijdagtekst, je probeert in het ritme te blijven. Het vraagt al je aandacht.

Je hoort dat de tekst die je vorige week maakte dus zal gepubliceerd worden, alleen zal het de volgende dag zijn. (De tekst schuift al enkele dagen telkens een beetje op.)

Het hoopje dingen nog te doen, het wordt iets kleiner.

Een gesprek. Iemand had je gevraagd om erbij te zijn. Voor het verhaal dat je te vertellen hebt. (Je weet niet helemaal zeker welk verhaal ze van je zou willen horen. Het is het verhaal van Julia.) Of men je daarvoor mag vragen. (Je ziet iets.) Ja, het is goed.

Je haalt de nieuwe cd op in de winkel.

Je bent weer thuis. Je voelt het ritme van de week, je bent nu aan deze kant.