17 maart 2024

Lagen


Misschien ben je lagen. Ze bewegen, schuiven over elkaar, laten zich zien, of niet.

Wachten tot het stil wordt, de dingen kunnen bewegen.

Misschien zijn er lagen van toen, die je nu nog kunt aanraken.

Misschien is dat wat op je buik ligt, de baby van toen.

Je maakt het warm, je beweegt zachtjes, over zijn rug.

Misschien verandert er ergens iets. Je hoeft het niet te weten.

Hoe het verdriet soms wacht, met alle tijd.

Misschien is het meer vloeibaar geworden. En kun je kijken.

Je zit in het concert, het strijkkwartet.

Iets is wankel.

Waar is het jongetje?

Je ziet hem, hij zit naast je.

Hij kijkt geboeid naar de muziek, hij lijkt gelukkig, hij glimlacht.

Je zit in je eigen zwaartekracht.

Misschien zijn er lagen in die muziek.

Iets in dit nu is droef.

Je loopt traag naar huis, doorwaadbaar.

Je kunt lege plekken niet vullen, misschien kun je er iets zachts omheen bouwen.

Misschien is dat goed genoeg.

Je blijft kijken naar die tekening, uit het boek, nu in de lijst.

Het is tijd voor die andere twee.

Wat ze je zei, en wat jij zei, over wat veranderd is.

En de plekken waar de lagen bewegen.

En soms mis je wat je niet mist. Soms laat wat je mist zich zien.

Misschien zou je het nooit gekund hebben.

Je hebt geoefend in alleen, ondertussen.

Het ademt de zondag in.

De woorden in het boek, ze zijn zo mooi, zo zichtbaar.

Je zit in de stoel bij het raam.

De stoel is van toen, en daar.

Hij is gelukkig hier, denk je.

Hij is niet achtergelaten.

Het huis blijft bij je.

Ook al moet je het elke dag zien.

Misschien is het een laag.

Je ruimt de kranten van de tafel.

Je zet de plant in een andere pot.

Je knipt wat dorre takken weg.

En dat wat al gestorven leek, je ziet een stukje vers groen.

Iets met geschenken.

15 maart 2024

Grensgebieden


Je bent nog een beetje moe van de week die voorbij is, bij het begin van de nieuwe week. (Gewoon water zijn, het zou wel mooi zijn, denk je. Of iemand die je wiegt, dat zou ook mogen.)

In de vergadering. Je ziet de anderen op het scherm. (Je kijkt naar hoe ze bewegen. Je weet hoe ze bewegen in het echt, buiten het scherm, je vult het aan.)

Je werkt de grote tekst af, zoals je had gehoopt. In de trein, op weg naar huis, is het alsof er een zwaarte over je komt, een rustende zwaarte misschien. (De tekst is nu weer even uit je lichaam, en dat is goed.)

Een afspraak met een vriendin. De verhalen bij elkaar leggen, rustig. (Je doet je best om niet te veel te knoeien met het eten.)

Een andere dag. Het staat in je agenda, het zou de verjaardag zijn van Julia. 121 zou ze zijn. (Ze is er nog altijd, denk je. Soms kijkt ze je stilletjes aan. Je doet dat goed, zegt ze, zonder het te zeggen.)

Die middag. Je mag een speech geven voor een goede vriend, je bent zijn verjaardagscadeau. Het is wonderlijk hoe zijn speech, daarna, een spiegel lijkt van de jouwe. Je wilde dat je woorden een mooie plek zouden zijn, misschien is het wel een beetje gelukt.

Een gesprek. Terugkijken naar het voorbije jaar, vooruitkijken naar het volgende. En hoe je dat in woorden zet.

Een fijn gesprek, aan de grote tafel in het café. De grote tekst, je kent hem ondertussen helemaal. In omtrekkende bewegingen kun je de tekst verder kneden.

(Er wacht nog een afwas. Je ruimt alles rustig op, het huis ademt met je mee.)

Alle dingen op je lijstje, je werkt ze rustig af. Ze leggen zich neer.

Op weg naar de avondvergadering. De trein rijdt ineens niet meer verder. Je stapt over in een andere trein, die net voor de bestemming nog lang stilstaat. (Interne dialoog, iets over uit handen geven, of poging tot.)

De reis terug. Je begint (eindelijk) te lezen in het manuscript. Je glimlacht. Je voelt hoe de tekst zich beter gelegd heeft, zichzelf beter begint te kennen. De twee vrouwen, enkele banken verder, hebben een redelijk gigantische ballon bij zich, in de vorm van 18.

Een andere dag. Je lichaam komt traag op gang, zo lijkt het. (Je zou een beetje willen verdwijnen, als een zee die zich terugtrekt.) Je kijkt naar de dag.

Tussendoor probeer je nog die ene tekst te schrijven. Hij zit al enkele dagen in je hoofd te wachten op de woorden. (Misschien kan hij naar de krant, misschien niet. Misschien zal de krant hem willen, misschien niet. Hij is er nu.)

De vergadering van die avond. Je beslist om die toch maar van thuis uit te volgen. (Hoe belangrijk het voor je is, die vooravond. Het ritme, alleen thuis, van koken, eten, afwassen, opruimen.)

Je komt thuis. De bloemetjes die je kreeg, beginnen uit te komen. Buiten ruikt het naar een lente.

Je volgt de vergadering. De gast van die avond heeft een interessant verhaal. Woorden en identiteiten. Misschien zijn velen, misschien zijn we allemaal, wel hybride en fluïde. Misschien is dat de normale positie, de nulvorm. Misschien zijn het de woorden die ons naar de ene of de andere kant willen trekken, waar we iets zijn dat door een woord te vatten is. Misschien zou het goed zijn dat we meer woorden vinden voor dat tussenin, dat eigenlijk geen tussenin is. (Het gaat nog lang door je hoofd.)

(Ingewikkelde dromen.)

Een andere dag. Je begint zo vroeg mogelijk, om de vrijdagtekst tijdig klaar te hebben. Er is nog een overleg. Over de lezing die je binnenkort zult geven. (Je hebt een rol te spelen.)

De afspraak met een dierbare vriendin. Je bent zo blij haar te zien. Mooie verhalen, over grensgebieden. Identiteiten die leven in de strook van het strand waar het water heen en weer beweegt. Het is een tussenin, het kan niet los zijn van het zand of het water. Het is, en het verdwijnt de hele tijd. De nulvorm.

Ze vraagt wat het boek met je gedaan heeft. Je probeert het te vertellen. Je schrikt een beetje van jezelf. Je bent fluïde. Je vertelt over waar Julia nu is, je ziet haar.

Nog een vergadering in de vooravond, met je buren. (Je bent zo moe, probeert je te concentreren.)

Het huis is weer leeg, het mag beginnen nu.

10 maart 2024

Waar zijn de kinderen

De week begint. Je zit in de conferentie in de grote zaal. Je kijkt rond. Sommigen zijn hun tussenkomst aan het voorbereiden. Anderen kijken een beetje verloren alle kanten uit. Iemand doet een tussenkomst, met een bitter gezicht, zonder schroom voor wat hij zegt. (Je vindt het verschrikkelijk.) De vrouw die later tussenkomt zit net voor je. Heel haar lichaam beweegt mee met haar woorden. (Ze is een vulkaan. Ook.)

(Je hebt te veel te doen deze week, denk je. Je zou alles na elkaar willen kunnen doen, traag misschien wel. Je zult alles bijna goed proberen te doen, dat is ook al iets, denk je.)

Je geeft je opleiding, zoals elke maand. Er is altijd wel iemand bij die na enkele minuten ineens heel actief begint mee te volgen, een beetje onverwacht precies. Je kunt het nooit voorspellen bij het binnenkomen wie het zal zijn. (Een geschenk.)

Een ontmoeting, in het kleine zaaltje boven het café. Nadien fiets je nog naar die andere vergadering, die al voorbij is. (Je bent doodmoe.)

Een andere dag. Je beslist om toch maar niet opnieuw naar de conferentie te gaan. (Iets met de dingen na elkaar, en zo gebeurt.)

Het overleg dat je mag voorzitten. (Je hebt de voorbije dagen hard gewerkt om alles zo goed mogelijk voor te bereiden.) Ze zijn er allemaal, zo lijkt het wel. (Je kijkt naar het ritme, je wilt die energie overbrengen, … Je bent en je kijkt tegelijk, denk je.)

Die avond. Er is nog zoveel te doen, maar je wilt gewoon rustig kunnen antwoorden op een verhaal. (Alleen maar dit.) De webmail begint te sputteren, aarzelt, en valt uit. (Je zegt iets tegen jezelf over soepel en veerkrachtig zijn, of zoiets. En tegelijk is het alsof een band is doorgesneden. Je doet je best om er iets van te maken in het kader van de zelfopvoeding.)

Een andere dag. Een ochtendgesprek. (Welk soort chocolade hoort er bij welk kleurtje, je vergeet het telkens weer. De koffie is lekker.)

Je hebt die ochtend de minister op de radio gehoord. Je bent nog altijd verontwaardigd. (Een vulkaan.)

Een voorbereiding van een panelgesprek binnenkort. (Je denkt iets over hoop.)

(Je zou de volgende dagen lege momenten moeten hebben om na te denken over het menu voor zaterdag, denk je. Het zal komen.)

De avondvergadering. Het gaat ook over de minister.

Weer thuis, een verdriet omhult je.

Een andere dag. Je haalt verder de dingen in.

(De mail werkt nog steeds niet. Het maakt je een klein beetje rusteloos. Alsof je faalt. Misschien is er een antwoord dat zo op zich laat wachten.)

Een vooravondafspraak, in het drukke café. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden op alle vragen. (Je zou ook al thuis willen zijn, om rustig te koken.)

Een bezoekje bij een vriendin die thuis gekluisterd zit, na een val. Ze is blij dat je er bent. Je ziet iets over ouder worden. (Soms weet je niet hoe je dat zou moeten doen, soms ben je het al.) Je ziet iets van de tijd die jullie samen al gedeeld hebben.

Je rijdt nog even langs bij het panelgesprek. Je wilt haar even kunnen zien. Ze praat rustig. Je bent blij dat je haar kent, denk je.

(Iets of iemand doet zich voor als jou, hoor je. Je fietst snel naar huis om het recht te zetten. Het maakt je moe. Je ziet dat de mail het weer doet, je antwoordt snel al op enkele berichten.)

Je voelt je kwetsbaar. (Laat de nacht zacht zijn, je geeft je uit handen.)

Een andere dag. Je haalt nog wat berichtjes in. (Hopelijk was je falen toch niet te erg, uiteindelijk.) Je werkt de vrijdagtekst af.

Er is een knoop door te hakken. (Iets over een zonnedak.) Het is aan jou, denk je, om dat te doen.

Je knutselt nog wat verder aan de grote tekst. (Misschien wacht men er al op. Het zal de tijd vragen die nodig is, denk je.)

Die avond, in de filmzaal. Een heel mooie documentaire, een heel mooi nagesprek. Het ontroert je allemaal heel erg. Verhalen over kinderen, verhalen over vrouwen. (Je voelt je ook klein.) Je gaat het nadien even zeggen aan de vrouw die de film maakte, je wilt haar zo graag bedanken.

Een andere dag. De dag van het feestje. Alleen maar dat, de hele dag. Rustig boodschappen doen, het huis in orde brengen, de recepten in je hoofd herhalen, de tafel dekken, bakken en koken. (Er was een hevig citroentaartverlangen.) Twijfelen over de hoeveelheden die er in dat recept staan. Mooie muziek. (Hevige rugpijn.) De uren gaan voorbij. Ze komen eraan, zie je. Je bent zo blij dat ze er zijn. Je wilt veel baby- en kinderverhalen, zeg je. Een mooie avond, ze zijn je zo dierbaar. De verhalen over kinderen.

Je ruimt nog op, je bent weer alleen, met de planten, en de verhalen die nog in de ruimte hangen. (Ontroerd, en warm, en klein.)

Je bent al vroeg weer wakker, schuift in en uit ingewikkelde dromen. Je staat maar op, een beetje gedeukt.

De grote afwas, met die mooie muziek die je kreeg. (Verhalen gaan nog door je hoofd.)

Buiten is de mama bezig met haar dochter die leert fietsen. De mama loopt heen en weer achter het fietsje, het plein over. (Je kunt blijven kijken.)

Een mooi gesprek, het is ook een geschenk. (Ook al ben je moe.)

Je wilt alleen maar verdwijnen in een middagdut, je verlangt naar het zondaggevoel. Het komt. Loom en stil, je leest verder in het boek. In de stoel bij het raam. (Het zondagverdriet neemt het langzaam weer van je over, het is goed.)