25 juli 2024

Leeuwenhart


Misschien pas je niet helemaal in het leven. Misschien verlang je zelfs niet echt om te leven. Tot dat leven je een rol geeft en je ineens een vader bent. Misschien weet je niet echt wie je broer was, maar wil je wel proberen zijn leven uit de vergetelheid terug te halen. De tijd geeft gewicht mee, van generatie op generatie. En daar moet je het dan mee doen. Maar het is altijd nog mogelijk om in een gedeukt leven de liefde te zien en die terug te geven door een heel mooi boek. Dat is wat Monika Helfer doet in het heel bijzondere boek Leeuwenhart. Het is het derde deel van een familiekroniek (met als eerste deel De bagage en als tweede Waar vader was), ook perfect leesbaar zonder dat je de andere delen las. Het is ontroerend, teder, tragisch. Het is het verhaal van een jonge man die nooit oud werd, en het is tegelijk het verhaal van zijn zus die probeert het boek met dat verhaal te schrijven.

Richard is de broer van Monika. Wanneer hun moeder vroeg sterft, trekt hun vader zich min of meer terug uit het leven. Hij sluit zich op, leest alleen nog boeken. Monika en haar twee zussen komen bij een tante terecht, hun broer Richard (die door zijn vader Leeuwenhart werd genoemd) wordt naar een andere tante gebracht. De kinderen zullen ver van elkaar opgroeien, zien elkaar maar af en toe, onder meer omdat de twee tantes niet met elkaar kunnen opschieten. In een heel aangrijpende passage in het boek gaan de zussen op bezoek bij de andere tante, om te zien of hun broer nog wel leeft. Ze krijgen hem even te zien, en het is duidelijk dat hij niet gelukkig is daar. Het duurt jaren eer ze terug in elkaars leven komen.

Richard is een beetje een zonderling als jonge man. Hij lijkt licht door het leven te bewegen, verzint verhalen waar hij zelf in leeft. Je weet nooit helemaal zeker wat echt is en wat niet. Terwijl Monika worstelt met wat er in de wereld gebeurt – zoals de gebeurtenissen rond de terreurgroep RAF – lijkt Richard zich niets van dat alles aan te trekken. Monika zit al een tijd in een ongelukkig huwelijk, heeft een minnaar, en bereidt zich voor om weg te gaan bij haar man. Haar nieuwe partner kent Richard ook, en hoort soms meer van hem dan zij.

Richard werkt als letterzetter en maakt mooie schilderijen. Hij doet soms gekke dingen, vliegt overal in. Hij krijgt een nauwe band met een hond, die na hun eerste contact altijd bij hem zal blijven. Het klopt ineens helemaal. Richard weet niet altijd hoe hij voor zichzelf moet zorgen, maar met die hond lukt het meteen.

Na een van zijn avonturen, op een meer, wordt hij door een vrouw uit het water gehaald. Als wederdienst verwacht ze van hem dat hij zo ongeveer vanaf dat moment een vader zal zijn voor haar ene dochter. De andere is op komst. En zo gebeurt. Putzi, haar bijnaam, heeft meteen een band met Richard. Uit het niets is hij ineens een vader geworden, in een gezin van drie, met de hond erbij. Het geeft meteen ook structuur aan zijn leven.

Er komt een vrouw in zijn leven. Zij komt uit een totaal andere wereld dan de zijne, maar ze vullen elkaar aan. Zij wil de dingen mee in handen nemen, regelen wat tot nu toe in het ongewisse bleef. Wat door liefde was ingegeven zal uiteindelijk tot een tragische afloop leiden. Richard blijft verweesd achter, schuift langzaam weg uit het leven. Alleen zijn schilderijen zijn er nog.

Monika Helfer is de auteur, en ook de verteller van het boek. Ze wil het verhaal van haar broer vertellen en worstelt daar ook mee. In het boek hoor je haar als verteller, en kun je soms ook lezen hoe ze praat met haar vriend omdat ze niet weet hoe ze het boek moet aanpakken. Door het schrijven probeert ze iets te begrijpen van het korte leven van haar broer. Nadat ze in de vorige boeken schreef over haar oma en haar vader, is het nu die speciale broer van haar die in beeld komt. Het is een verhaal van trauma’s die door de tijd zijn doorgegeven en die ervoor zorgden dat binnen eenzelfde gezin de zus een betere startpositie kreeg om om te gaan met de bagage dan de broer. Het is een verhaal over herinneringen uit de kindertijd. (Zou de wankele gezondheid van haar broer iets te maken hebben met dat wat zij en haar zus lieten gebeuren toen Richard nog een baby was?)

Helfer heeft voor haar boek een heel bijzondere vorm gekozen, waarin ze beweegt tussen personage, verteller en auteur. En dat werkt heel goed. Het feit dat haar broer fabulerend door het leven ging, voegt daar nog een extra dimensie aan toe. Het is een tragisch verhaal, maar nergens melodramatisch. Het is vooral een verhaal over liefde. Een zus die vele jaren later haar broer weer tot leven wekt tot een wonderlijk personage. Richard past niet helemaal in de maatschappij, maar hij verovert je hart door wie hij is. En dan is er dat kleine gezinnetje van man, meisje en hond. Het past niet in de regels van het land, en het mag er niet zijn van iemand die zelf op de dool is, maar het klopt helemaal. Het is diep ontroerend om te zien hoe die drie verloren, achtergelaten wezens elkaar vinden en in elkaar klikken in een vanzelfsprekende cocon, een veilige thuishaven. Al op de allereerste bladzijden lees je dat dit alles niet goed zal aflopen. Als lezer zou je zo graag hebben dat het anders zou zijn gegaan. Maar tegelijk ben je blij dat je dit diep ontroerende verhaal mag kennen. En door Leeuwenhart blijft Richard leven, dankzij de woorden en de liefde van zijn zus. Een heel mooi boek.

22 juli 2024

Dingen die ik niet heb weggegooid


De dingen die je in je huis stapelt, als een warme muur om je heen. De dingen zeggen iets over wie je bent, wie je was. Ze zeggen ook iets over de wereld daarbuiten, over de anderen. Ze laten iets na in anderen, of zouden dat kunnen. De dingen opruimen brengt je onvermijdelijk ook bij jezelf. Om op te kunnen ruimen moet je in zekere zin over jezelf heen stappen, over wie die persoon van de dingen was, om ze op te kunnen ruimen. Dat is niet anders in het heel erg mooie boek Dingen die ik niet heb weggegooid van de Poolse auteur Marcin Wicha (vertaald door Charlotte Pothuizen). Misschien heb je omwegen nodig om het leven van een ander te benaderen. Misschien zijn de dingen bruggen die het leven laten vermoeden.

De auteur vertelt in dit boek hoe hij het appartement moet leegmaken waar zijn overleden moeder Joanna woonde. Zij was van het verzamelende type, om het vriendelijk te zeggen. Hij probeert door de spullen te gaan, weegt af wat hij wel of niet zal weggooien. En zo komt een keten van herinneringen op gang aan die wonderlijke, dwarse, grappige, eigenzinnige, bange en trotse Joodse vrouw die zijn moeder was. Het is tegelijk een geschiedenis van het Polen van de Tweede Wereldoorlog, de communistische periode en de periode daarna. Die geschiedenis wordt verteld via spullen. Maar tegelijk voel je als lezer hoe het universum van dat appartement iets is als een veilige plek die veroverd is op de wereld daarbuiten, waar er weinig gezegd mag worden over wat er in de oorlog gebeurde, waar Joodse mensen nog steeds moeten bewegen tussen zwijgen en stille vijandigheid. De muur die dit volgestouwde appartement is, zegt ook iets over wat er aan de andere kant van die muur is.

Joanna is een fascinerende vrouw, zo kun je opmaken uit alle fragmenten die telkens iets laten zien van wie ze was. Ze is koppig, een beetje een ‘moeilijk mens’. In haar werk vecht ze voor kwetsbare jongeren. Ze houdt ervan, als ze vindt dat dat nodig is, om vervelende mensen aan een loket op hun nummer te zetten, gedreven door een rechtvaardigheidsdrang. Met haar zoon en man gaat ze graag naar de winkels om welbepaalde producten te zoeken. Ze sleept stapels boeken aan. Ze verzamelt knipsels en boeken met recepten. Ze droomt van migreren naar Canada. Ze plaagt haar zoon. Ze waakt over de woorden, die haar koninkrijk zijn. Ze heeft een groep vriendinnen die als een falanx voor haar klaarstaan. Ze lijdt op haar manier door de pijn van de geschiedenis en van het zwijgen over het onrecht.

Het boek heeft de vorm van kleine losse stukjes, in drie delen. In het eerste deel gaat het vooral over de spullen in het appartement. Via de boeken die de auteur door zijn handen laat gaan leer je telkens iets over het Polen van de voorbije eeuw en over Joanna. Er is gelukkig heel veel aandacht besteed aan voetnoten die je als niet-Poolse lezer mee op weg helpen. Via die fragmenten krijg je iets te zien van de soms absurde wereld die de communistische maatschappij was, over de veerkracht (die een subtiel verzet was) van veel Polen in de omgang met die context, en ook over de persoon die Joanna was. Vaak is het allemaal heel erg grappig, op een heel spitse manier. De verhalen zeggen ook iets over onvervulde dromen of verlangens (migreren) of over rituelen om om te gaan met moeilijke momenten (een boek van Jane Austen letterlijk stuk lezen). En misschien staat het niet willen weggooien van dingen die beschadigd of stuk zijn voor de drang om wat gekwetst is toch dicht bij je te houden, niet af te stoten. Daar heb je zelf controle over, ben je minder de speelbal of het slachtoffer van een anoniem machtssysteem.

In het tweede deel gaat het veelal over de woorden. Hoe woorden worden gebruikt om iets net wel of net niet te zeggen. Hoe je ze kunt gebruiken om op een feilloze manier een scène te schoppen op een postkantoor. Hoe woorden dienst doen om ‘de andere’ in een maatschappij te omschrijven (inktvlek). De manier waarop woorden functioneren in een autoritair systeem. Joanna waakt over de woorden als een leeuwin, zo lijkt het wel. De zoon weet dat ook, en moet ingewikkelde strategieën bedenken om door haar woordmuur heen te breken, wat niet echt lukt (zoals in het hilarische stuk over het theoretische doelpunt).

Het derde, zeer aangrijpende deel gaat over het verlies van de woorden. Joanna wordt ziek, glijdt langzaam uit het leven en begint de woorden te verliezen. Ze blijft op haar manier strijdbaar, maar verdwijnt langzaam in de mist.

Je voelt als lezer dat de auteur/verteller door het schrijven probeert om dichter bij zijn moeder te komen. Hun relatie was niet altijd gemakkelijk. Tussen de regels lees je hoe er wel eens spanning op de lijn zat. Door te schrijven over de dingen lukt het mogelijk beter om in omwegen te naderen dan met een heel verhaal. We komen enkele dingen te weten, maar heel erg veel ook niet. Die vorm zegt iets over hoe we als mens een leven creëren, als een huis dat ons beschermt, en hoe we via de dingen die we verzamelen ook sporen nalaten bij onze geliefden (bewust of onbewust). Als kind het huis van je ouders moeten leegmaken kan heel moeilijk zijn. Je kunt er niet aan ontsnappen dat de dingen beladen zijn met zoveel betekenis, zoveel geschiedenis, zoveel dat onuitgesproken of moeilijk was. Je moet als het ware door jezelf heen en door wat die ander voor jou was om bij de dingen uit te komen. Alleen dan kun je beslissen wat je wel en niet wilt houden. Marcin Wicha doet dat op een heel erg mooie manier, in een soort compacte tederheid. De fragmentarische vorm van het boek, dat beweegt in die context van zoveel referenties naar de geschiedenis van een land dat je als lezer mogelijk niet kent, werkt heel goed. De vorm verzet zich tegen willen construeren van een groot verhaal, alsof een leven daarin zou passen. Als lezer voel je dat de auteur dat leven van zijn bijzondere moeder behoedzaam nadert. Het is gemakkelijker misschien om te beginnen met de dingen en de fragmenten en herinneringen dan gewoon zelf te laten bewegen. De dingen in het appartement waren op zich een poging om zin te geven aan een geschiedenis, en het schrijven erover doet dat ook. Heel erg mooi boek.  

20 juli 2024

Reisverhalen


Het is de laatste week voor. Voor de lange leegte. (Min of meer leeg toch.) Het aftellen. (Je lichaam is moe, het mag.)

Een kennismakingsgesprek, op het dakterras. (Je stem komt van dieper, die telt ook al af.) De schaduw blijft netjes rondom jou.

De avondvergadering. (Sommige mensen praten de hele tijd door anderen heen, zo lijkt het wel.)

Een andere dag. Op weg naar de vergadering. Op de helling probeert het kleine jongetje op zijn fiets te blijven, terwijl zijn papa ernaast fietst. Hij zwalpt een beetje op dat kleine fietsje, maar stapt niet af. (De papa is trots, denk je.)

Je bent die dag toch niet alleen op het werk. Een leuk cadeautje van je collega, ze dacht dat het bij jou wel in goede handen zou zijn. Het ontroert je.

Die avond. Het orgelconcert. Alleen maar Bach, en bijna allemaal in sol klein. Het is zo mooi, die organist zien spelen op dat grote scherm, hoe hij beweegt. (Je denkt even aan hoe je als klein jongetje naast de organist zat, bij het grote orgel, en je ook een stukje mocht spelen.) Je weet niet hoe het komt, maar het lijkt of zijn muziek op orgel nog abstracter is. Je zou jezelf uit handen willen geven, je bent moe, zou willen verdwijnen. Het duurt even, tot bij het laatste stuk, die wervelende fuga. (Het neemt je over.)

Een andere dag. De kinesiste is terug uit vakantie. (Een nieuw gesprek over wijsheidstanden.)

Een koffieafspraak met een vriendin die je al zo lang niet meer gezien hebt. Ze heeft een moeilijke tijd achter de rug. De afspraak wachtte rustig tot het moment daar was. Je bent zo blij haar te zien.

Op het perron, een bekende. Even bijpraten in de trein. De hele wagon zit vol met jongeren die op weg zijn naar een of ander festival. Ze zien er nog redelijk fris uit, nog vol verwachting. (Ze maken wel veel lawaai.)

Het ene stuk dat je moest schrijven staat online zie je. Het vindt zijn weg. Het andere moet je later die dag nog schrijven. (Het wringt al enkele dagen in je hoofd. Je ziet al enkele elementen, maar nog niet waar ze naartoe zullen gaan.)

Alle andere dingen zijn gedaan, nu mag je dus beginnen. (Je bent nog een klein beetje zenuwachtig.) Dat ene woord komt, enkele zinnen, en van dan af schrijft de tekst zichzelf. Je volgt. (Zoals zo vaak, dingen waarover je eigenlijk niet zo graag wilde schrijven, maar weten dat je moet volgen.) De tekst is klaar, iets valt van je af. (Het was de laatste grote opdracht van de week.)

Je neemt de trein in het andere station. Je kijkt naar de treinen, je kijkt naar de mensen. Elke trein lijkt een reis. Elke trein draagt verhalen.

Die avond lees je je tekst in. Je schrikt een beetje van wat je geschreven hebt, maar je stem lijkt rustig.

Een andere dag. Je krijgt bericht dat de tickets voor his Bobness gescoord zijn. (Binnen enkele maanden mag je weer dus.)

Nu is het rustig toewerken naar de clean desk. In je hoofd ben je al bezig met die twee lezingen die je mag geven over je boek, ze zitten op het kantelpunt van je vakantie. Je past de presentatie aan, ook dat is klaar. Je vult (eindelijk) je aanvraag voor je vakantie in.

Vroeger terug naar huis, om daar verder te werken. Je neemt onderweg nog enkele bloemen mee voor op je terras. Daar lees je nog dat stapeltje rapporten en artikels. (Klaar.)

De laatste dag. Nog een laatste keer de vrijdagtekst in elkaar puzzelen, vertalen en verzenden. De foto op de website aanpassen, zoals elke maand, de laatste mails. Je wast nog alle kopjes en glazen af.

Clean desk, de vakantie begint. (Ineens ben je even heel moe.)

Het is warm buiten. Je kijkt naar treinen, naar mensen, naar verhalen. Het reist.

Weer thuis, gewoon even dutten, je hebt die avond een lezing te geven. (Je weet niet goed waarom je een beetje zenuwachtig bent.)

In de vooravond, in de trein. Je studeert nog eens je eigen boek in.

Het is een wonderlijke plek. Vijftien gezinnen en nog enkele mensen die aan het helpen zijn. Je voelt meteen de bijzondere energie die er hangt. Je krijgt een rondleiding. Het intimideert je een beetje, omdat het zo bijzonder is, je voelt je klein.

Na het eten mag je vertellen, onder de wilgentakken, als een prieeltje, een magische plek. Je volgt de reis van je eigen verhaal. Je voelt je dankbaar. Er zijn nog zoveel verhalen die na je lezing even worden aangeraakt.

Je krijgt de vraag of je niet wilt blijven slapen. (De lezing van de volgende dag is dicht in de buurt.) Je voelt dat het beter is dat je gewoon naar huis gaat. Iets in je moet alleen zijn. In de trein beweegt het verhaal nog na, zoals altijd, het legt zich maar langzaam neer. (Je merkt hoeveel het van je vraagt.) Er is ook verdriet. Zoveel mooie mensen, samen rond die lange tafel, samen aan het werk, met zoveel zorg. (Misschien leer je iets over je eenzaamheid, niet de eerste keer die week.)

Weer thuis wil je absoluut die ene aflevering van die serie, de laatste van het seizoen, nog zien. (Komen ze nu eindelijk bij elkaar? Gaat ze hem nu eindelijk kussen?) In de nacht blijft de avond nog verder bewegen.

Een andere dag. De man in de winkel die met een vergrootglas de sla zit te inspecteren. De mevrouw aan de kassa vraagt zich af of het kleine pepertjes zijn op je hemd. Volgens jou zien ze er ook wel een beetje uit als wortelen.

Op weg in de trein naar het kamp waar je je lezing gaat geven. Je kijkt naar hoe het verhaal in je hoofd zit.

Het voelt bijzonder om bij hen te mogen zijn, die jonge mensen. Tijdens het eten luister je naar hun verhalen.

En dan mag je vertellen over je boek. Nadien krijg je zo’n mooie dingen te horen. (Je voelt je een beetje klein.) Een geschenk.

In de trein terug leggen de dingen zich langzaam neer. Je leest in je boek, min of meer toch. Het landschap draagt je.

14 juli 2024

Zouden de woorden je missen

 


Zouden de woorden je missen?

Als je weg zou gaan, om niet meer terug te komen.

Wat zouden ze doen?

Misschien ben je bij leven ontheemd, altijd.

Maar zijn er de woorden.

Ze komen naar je toe, laten zich aanraken.

Ze blijven, even.

Laten je een plek vermoeden.

Buigen je adem.

Het is raar.

Hoe ze in de tijd bestaan.

In een zin, van hier naar daar.

Zodra ze zich laten lezen.

En hoe ze tegelijk uit de tijd zijn.

Als ze op je huid rusten.

In het moment voor of na.

Zoals je naar een boek kunt kijken.

Zoals je een boek kunt verkennen met je vinger.

Nog voor je een woord gelezen hebt.

Je weet niet.

Of je handen woordloos zijn, kunnen zijn.

Misschien zijn ze als onzichtbaar mos, op je handen.

En is het daarom dat je de weg terug zou kunnen vinden.

Misschien zijn ze in je huid geschreven.

Soms kun je ze vragen of ze een stap achteruit willen zetten.

Om alleen maar te kijken.

Waar je dan zou zijn, soms kun je het zien, in onzichtbaarheid.

Maar ze blijven in de buurt, denk je.

Misschien zijn woorden hun eigen mogelijkheid.

Als een belofte.

Altijd aan deze kant van de verlossing.

Zouden ze weten hoe je naar hen kijkt?

Als je geliefde onbekende.

Je moet springen, zeggen ze.

Elke keer weer.

Je weet nooit in welke zin je zult landen.

Misschien vertrouwen ze je genoeg, je mag hen dragen, soms.

Kijk naar hen, zou je willen zeggen, kijk niet naar mij.

Zie hoe mooi ze zijn, helemaal van zichzelf alleen, soeverein.

En dat ze dan iets mogen doen, bij een ander.

Je zult het nooit begrijpen, en dat weten ze.

Maar het is niet erg, het is.

Maar of ze je zouden missen?

Waarschijnlijk niet.

Maar het is niet erg, het is.