27 januari 2019

Nawarmte

‘Dit is wel een goed plan zo, om helemaal op te warmen.’
‘Wie had gedacht dat we dit ooit nog zouden doen?’
‘Ik officieel niet.’
‘Ik officieel wel.’
‘En waarom zeg je dat nu pas?’
‘Tja, wat denk je?’
‘Ik ben te braaf, het is nog maar eens bewezen.’
‘Je kijkt zo. Je maakt me verlegen.’
‘We zitten hier nu toch, en ik kijk graag.’
‘Soms ben ik bang dat we te snel oud zullen zijn. En dat we de dingen die we echt hadden moeten doen niet gedaan zullen hebben.’
‘Zoals dit?’
‘Ja, misschien wel. Ik weet dat ik tegenover jou niet de best geplaatste persoon ben om zo’n dingen te zeggen waarschijnlijk. Ik heb je al genoeg verdriet gedaan, toen.’
‘En wat denk je dan?’
‘Soms ben ik een beetje in de war. Ik weet dat ik dingen doe die nog niet zijn wat ze moeten zijn, maar het lijkt alsof ik niet anders kan. Misschien durf ik gewoon niet anders, dat kan ook. Misschien maak ik keuzes die gemakkelijk zijn. En ergens denk ik nog altijd dat ik later dan de goede dingen zal doen, als ik uit de war ben. Maar zo gaat dat niet, denk ik.’
‘Ik begrijp denk ik wel wat je bedoelt. Misschien is dat een van de dingen die ik een beetje heb geleerd van die ziekte, dat je niet moet wachten tot ooit. Vandaag kan de enige kans zijn om te zeggen dat je blij bent dat iemand er is. Ik ben dus blij dat je er bent. En dat ik naar je kan kijken.’
‘Die muziek is zo mooi. Sorry dat ik nu ineens over iets anders begin, maar anders vergeet ik het. Past helemaal bij jou, bij hier. Ik mag dat niet zeggen waarschijnlijk, maar vaak heb ik dat gemist.’
‘En wat miste je dan?’
‘Hier bij jou werd mijn hoofd rustig, als ik het toeliet. Misschien dat ik daarom ook altijd weer wegliep.’
‘Daar ben je wel goed in. Weglopen.’
‘Ja, dat is zo. Maar ik neem me dus voor om dat niet meer te doen als ik oud ben. En ik ben ook bang dat we te snel oud worden.’
‘Misschien moeten we nu alleen maar opwarmen, zo lang mogelijk. Meer niet.’
‘En kijken.’
‘Ja.’
‘Je bent veranderd, maar ik kan niet goed zeggen hoe. Alsof je rustiger in jezelf bent.’
‘Ik denk dat ik veranderd ben. Dat is zo. Ik begrijp zelf nog niet goed hoe, maar mijn lichaam is veranderd, en ik volg. Vroeger was het omgekeerd.’
‘Ik zou misschien beter met mijn hoofd beginnen. Wie weet wat er dan gebeurt.’
‘Voel jij die muziek ook in je huid? Die Afrikaanse geluiden, die wonderlijke stem van die vrouw, en dat strijkkwartet er nog bij. Het is bezwerend.’
‘Die muziek maakt dat ik zou willen blijven. Even toch.’
‘Gaat het eigenlijk goed met jou? Je ogen lijken zo moe.’
‘Officieel wel.’
‘Misschien moet je niet wachten tot je oud bent.’
‘Ik weet het.’
‘Heb je al warm genoeg?’
‘Ja, maar het mag nog blijven duren.’
‘Zoals de muziek.’
‘Ja, zoals de muziek.’

26 januari 2019

Waar de muziek je brengt

Een week met veel emoties, blijkbaar. Dingen die je vertederden. Dingen die je meer pijn deden dan goed was.

In een zaal zitten met velen. Zij zijn je vrienden. Met hen deel je je dromen. Er zijn keuzes te maken. En dat gebeurt.

En terwijl denk je soms aan dingen ver weg. Aan minder goed nieuws dat je hoorde. Over die kloteziekte.

En aan de boodschappen die je nog moet doen.

En vooral eigenlijk ook aan dat gesprek dat straks zal komen. Over muziek, over wat het betekent.

Je bent een beetje zenuwachtig, eigenlijk. Heb je daar wel iets zinnigs over te vertellen? Zul je wel de woorden vinden om dat wat je in je huid ziet als het over muziek gaat te benoemen zodat een ander het zou kunnen begrijpen?

Na de boodschappen nog net op tijd weer thuis. Je dacht eigenlijk nog even het hele huis te poetsen voor je gasten zouden arriveren. Een beetje opruimen en koffie zetten lukt nog net.

Voor hem is het een deel van een eindwerk dat hij maakt. Wat je zegt zou dus wel ergens over moeten gaan, denk je.

Wat muziek voor je betekent, is een vraag.

Je probeert uit te leggen hoe levensnoodzakelijk het is. Hoe je niet kunt zijn zonder muziek. Hoe het een plek is, waar je naartoe kunt gaan, waar je kunt zijn. Hoe het je kan helen, een moment lang.

(Het klinkt allemaal zo abstract precies, denk je…)

Je probeert uit te leggen dat je lichaam pijn doet als er te lang geen muziek is. Hoe je alleen al kunt denken aan muziek en dat dan je lichaam al een beetje thuiskomt.

(Eindeloos veel verhalen en beelden komen door je hoofd. Over wat muziek in je leven betekende, hoe het altijd aanwezig was. Je schrikt er zelf een beetje van. Het verwart enigszins, om allerlei redenen.)

Hoe muziek in de tijd is.

(Eigenlijk is het gesprek met de muzikant in alle opzichten een geschenk. Gewoon het gesprek volgen, als een rivier, doet je even vergeten dat je je voornam om goede antwoorden te geven. Het is wonderlijk boeiend allemaal, gaat allerlei richtingen uit.)

Alleen al zo lang kunnen spreken over muziek verandert je lichaam, denk je. Alleen al het gesprek is een plek waar je wilt zijn.

(Beelden over hoe je opgroeide in muziek, hoe dat er altijd was, op een of andere manier.)

Veel herkenning. Hoe je iemand zou willen zeggen, telkens weer. Luister nu eens, hoe mooi dat is! Hoor je dat? (Zie je dat?)

De dingen die je eindeloos fascineren. Hoe muzikanten met elkaar communiceren. (Zelf ben je als muzikant veel te beperkt, weet je. Je zou zoveel willen vragen.)

(Hoe het ook altijd wel een verlangen was, om dat wel te kunnen, om daar wel te staan, en dan een plek te maken, gesprek te zijn. Of zoiets.)

Vertellen over de plaat die je had opgelegd. (Zoveel herinneringen, zoveel dingen die je nog weet blijkbaar. Het verwart je.)

(Iets over muziek en vaders.)

Het gesprek loopt verder in je hoofd, daarna nog.

(Hoe dat zit met muziek en met woorden in je hoofd. Misschien zijn woorden meer jouw taal. Het verlangen is even groot, maar je hebt de woorden meer in je handen, denk je. Hoewel ze allebei in je lichaam zijn. Of zoiets.)

(Eigenlijk zou je lang willen wachten met de woorden. Maar je wilt ook dat er woorden zijn, dat er een stukje is. Want je gaat nog naar een concert, naar muziek dus.)

Het gesprek gaat door.

20 januari 2019

Woordranden

Iets willen vragen aan een vriendin. Aarzelgrens. Je zit naast haar. Je ziet waar de woorden zullen komen. Als. Kleine lege plek net voor het stotteren.

Aan een vers boek beginnen. Je hebt niet veel tijd, maar je wou echt nog even beginnen. Je leest. Je ziet de woorden. Hoe ze een plek worden. Niet willoos.

De oefeningen. En wat ze zouden doen bewegen. Je benen trillen, later je buik. Zo was het voorzien. Misschien zijn er niet afgemaakte zinnen in de sedimenten van je huid. Uitgespaarde woorden, als fossielen.

De drie mooie acteurs in de film. Hoe ze om elkaar heen cirkelen, in onvermogen, in verlangen, in falen. De woorden veranderen het gewicht van de lucht in de kamer.

Zinnen in de krant. Sommige blijven daar, niet veel verder dan het papier. Andere laten zich betasten. Hun zwart heeft een andere kleur.

Een verhaal over kleurpotloden. Sommige kleuren wachten op een toestemming. Ze hebben tijd, ook al weet je dat niet.

Soms zijn er woorden in je dromen. Ze nemen hun plaats.

Namiddagverdriet. Soms zijn er zinnen in je hoofd. Bevrijd of ontsnapt. Soms vragen ze om onleesbaar te blijven.

Iemand vraagt iets over de liefde. Je hebt geen zin voorbereid. Je hoort je woorden.

Peren zien er anders uit dan woorden. Toch lijken ze meer op woorden dan appels.

Het woord afstand. Hoe vaak hebben mensen dat woord naast je neergelegd. Je keek ernaar, in toestand van lichte bevriezing.  Het woord zelf veranderde niet.

Je fietst naast een vriendin. Het is koud. Je stelt je vraag iets trager. Woorden zien verandert iets aan de temperatuur.

Waarom je nooit een boek zou kunnen schrijven. Iets met de moed om de woorden te volgen.

Hoe zit dat met je nek en de woorden? Het geheugen van de woorden, ingeschreven in je huid. Iets weet je nog niet.

Het lawaai van de pauze. Je probeert te bellen. De stem van je zus ontglipt je, alsof ze iemand anders is. Waardoor je de woorden anders voor je ziet. Je wringt jezelf naar buiten. De woorden vallen weer met zichzelf samen.

Je probeert zinnen te maken. Je ziet de woorden verschijnen. Misschien maken ze de weg voor je vrij. Waar je je op onbekend terrein kunt wagen.

Je leest het interview met een van je muzikale helden. Wat hij zegt over waar de woorden vandaan komen.

Je herinnert je het ritme van de woorden, terwijl je een brief aan het schrijven was. Daar op de tafel, met die pen.

Iemand vertelt je iets, over de woorden in het interview in de krant. Hij heeft iets gezien in die woorden. Het was er altijd al, zegt hij. Die woorden had je van hem niet verwacht.

De pijn in je schouders lijkt zich naar buiten te duwen. Ergens aan je voetzool gebeurt iets.

Hoe je ineens merkte hoe je armen en je handen warm werden. En hoe die woorden zich niet hadden laten opmerken.

In een nacht denk je aan je hand, en waar je die legde. Het centrum van de wereld.

Je ziet iemand die je dierbaar is. Je stapt naar haar toe, om te zeggen dat ze binnenkort misschien een cadeau zal krijgen van jou. Wat wel een rare boodschap is, besef je onmiddellijk daarna. Maar als je straks dood zou vallen zou er toch al een spoor gemaakt zijn door de aankondiging.

Hoe ver moet je gaan staan om alleen een vlek te zien? Weten dat de vlek een woordvlek is verandert de verwachting. En het verlangen. Ergens is er een rand, waar de woorden in en uit het aanraken vallen. Als je daar gaat staan, en je beweegt naar voor en naar achter, laat alles van de dingen zich weten. Als je wilt.

19 januari 2019

Netwerk

(Het is al laat na een lange dag ginder. Nu terug hier. Er zou nog zoveel. Maar eerst woorden. De rest is voor later. De afwas, om maar iets te zeggen. En de antwoorden op alle wachtende vragen. En ook het oplossen van alle wereldproblemen. Een paar moet kunnen nog, eventueel. Maar allemaal? Dat is een beetje veel van het goede.)

Waarna de eeuwige vraag blijft. Waar hier begint en eindigt, waar het overgaat in daar, en waar daar zou kunnen veranderen in ginder. Terwijl je – van hier gezien – ginder ook in het hier en nu kunt zijn, daar ook, eigenlijk. En toen je ginder was, verlangde je naar het ginder dat nu hier is.

Als je hier hier bent, is het gemakkelijker om anders te gaan ademen, denk je. Anders dan daar hier. Deze plek is waar je bent aangespoeld. Of misschien is deze plek aangespoeld in jou. (Je had er lang op moeten wachten, denk je.)

Beelden van de dagen.

Na een vergadering op weg naar huis. Je voelt de beweging. Soms loop je groter en soms loop je kleiner.

Een avond. Je zou je lichaam uit elkaar moeten kunnen plooien, en dan wachten op hier.

Een vergadering. Je ziet de ideeën voor je, uitgespreid op de tafel. Daar bewegen ze. Soms duw je een beetje, soms trek je een beetje. De woorden volgen wat je ziet. Anderen knikken, ze bewegen mee.

Je zit bij een goede vriendin. De verhalen bewegen sierlijk, zo denk je. Het gaat ook nog even over die papieren met een laatste wil. Met haar naam erbij, wordt het papier rustiger. Het legt zich neer.

Een ochtend. Je spieren worden aangepakt. Spierherinneringen. Zo blijkt. Soms zijn ze in de war. Zo blijkt.

Die plek op het werk. Je bent rustig met de dingen bezig. Even is er alleen maar dat. Het maakt je lichter. De toetsen verwelkomen je.

Elke week zijn er twee treinreizen met een literair katern. Die mogen langer duren. Zelfs lezen over boeken brengt je hier.

Een avond. In de warme hoek van de kamer. Het is tijd om het boek uit te lezen. Je weet iets meer over de deuken. Wat hier lijkt, zou nog altijd daar kunnen zijn. En wat je daarmee doet.

Een nacht. Wonderlijke omzwervingen. Soms slaap je groter en soms slaap je kleiner.

Een ochtend. Je maakt de dingen klaar voor het eten straks.

Koud en nat. Gelukkig is het warm in de trein. De verhalen gaan traag.

Op weg naar het grote huis. Kijken of de werkelijkheid overeenkomt met het plannetje in je handen.

De poort van het huis draait open. Je adem zal zichzelf wel kiezen, heb je beslist.

Je kijkt de tafel rond. Het maakt je een beetje week. Je luistert naar de stemmen. De woorden nemen hun tijd. Je ziet iets voor het eerst.

Je speelt op de mooie piano. De anderen sluipen achter je rug de kamer binnen. Wat niet de bedoeling was, uiteraard. Je zou alleen voor jezelf spelen. Misschien is het niet zo erg. Je ziet je stem. Saint James Infirmary. Of Mercy Mama. (Doorwaadbaar.)

Op weg terug naar het station lijkt de bus tot op een centimeter van de auto te komen. De trein heeft een ritme dat je rustiger maakt, misschien ligt het aan het landschap buiten, ook al zie je het niet meer zo goed door de duisternis. Tussen daar en hier.

Momenten van vooravondverdriet. Heel schoorvoetend.

Een receptie. Je bent een toeschouwer. En de gesprekken. Soms zie je het netwerk. Soms zie je jezelf.

Een andere dag. Je knutselt rustig die nota in elkaar. De toetsen bewegen zachtjes.

Iemand die je dierbaar is verjaart. Haar cadeau zal iets te laat zijn. De kosmos zal die onvolmaaktheid gelukkig overleven.

Je denkt aan een verhaal over een huis dat verlangt naar klaar.

Een mooi gesprek. De woorden zijn belangrijk.

Recepties. Je kijkt traag naar de mensen. Je hoort een heel mooi verhaal van een jongen met glimmende ogen. Een mevrouw komt je zeggen dat ze je in de krant gelezen heeft, en hoe ontroerend ze het vond. Op de andere plek. Iemand die je kent, als een redding. Een gesprek dat meandert, en uiteindelijk beweegt rond de kinderen.

Een soepele en diepe nacht.

Vroeg naar de andere stad, voor de verschillende afspraken.

Op weg naar de zaal. Er is een zwaar ongeval gebeurd. Iemand leeft niet meer.

Het congres. Iets maakt je kwaad. Stel je vast. Stellen de anderen naast je vast. Het legt zich neer.

Iemand komt naar je toe om je te bedanken voor iets wat je deed (of was), maanden geleden. Je zegt haar dat haar woorden je heel gelukkig maken.

En mooie verhalen over ijs, op weg naar huis. Naar daar dat hier zal worden, waar je wilt zijn.

(En dan is het nog later.)

13 januari 2019

Een traag landschap

‘Zou je het erg vinden?’
‘Wat?’
‘Gewoon, dit. Hier even liggen. Zo.’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’
‘Ja ja, lach maar.’
‘Een beetje lachen moet wel kunnen, vind je niet?’
‘Minstens.’
‘Ik vind het ook wel fijn. Alsof je de weg kunt zien.’
‘Soms denk ik dat ik nog moet oefenen. Leven voor dummies of zo.’
‘Of gewoon opnieuw beginnen, waarom niet?’
‘Zijn we daar niet te oud voor?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Soms droom ik daarvan, dat je alles uit elkaar zou kunnen leggen. De dingen zijn vaak in het leven een kluwen geworden. Het ene raakt aan het andere. Je zou iets willen, nu, maar toen trekt aan nu. Soms zegt een ander iets, gewoon goed bedoeld, of gewoon bij het moment passend, en dan zou je alleen dat ene moeten kunnen zien of voelen. Maar zo werkt het niet. En in mijn dromen zou je heel voorzichtig al die dingen uit elkaar kunnen halen, ontwarren, en dan netjes naast elkaar leggen, zodat wat nu is alleen maar nu is, en hier.’
‘Weet je, ik denk dat je het erger maakt dan het is. Ik wil je leren kennen in het nu, telkens weer. Misschien is dat mijn goede voornemen. Soms is het alsof je jezelf wilt verantwoorden de hele tijd, als een soort verontschuldiging. Maar dat hoeft helemaal niet.’
‘Nee?’
‘Nee. Ik ga niet weg. Dat zou je ondertussen toch moeten weten.’
‘Misschien voel ik me soms onhandig tegenover mezelf, of denk ik dat alle anderen alles beter kunnen of zo. Terwijl ik wel verlang naar een hier en nu. Een opnieuw beginnen misschien wel, dat is een mooie gedachte.’
‘Alsof jij de enige prutser bent.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Het mooie van jouw verlangen is dat het aan anderen eigenlijk ook meer tijd geeft, als ze het willen zien.’
‘Maar waarom zou iemand geduld hebben?’
‘Dat is het verkeerde woord. Je mag dat niet meer gebruiken. Ik weet wat je bedoelt, maar het brengt je nergens, en het brengt ons nergens.’
‘Ik weet dat je dat vindt, en ik weet dat ik nu niet mag zeggen dat ik mijn best zal doen.’
‘Je begint het te leren precies.’
‘In mijn geval is de zelfopvoeding geheel opgenomen in het stelsel van de permanente vorming. Weliswaar zonder opleidingscheques.’
‘Binnenpretje.’
‘In dit landschap kan ik trager naar je kijken. Alleen maar kijken.’
‘Vroeger wou ik dat niet, weet je nog?’
‘Ja.’
‘Maar het is net goed. Je kijkt ontwarrend.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Weet je nog toen in de tuin? Die ene avond?’
‘Toen hoorde ik voor het eerst die mooie muziek. Ik herinner me nog de geuren.’
‘Je bent dezelfde, en toch ook heel anders dan toen. Eigenlijk ben je aanweziger, en ook wel kwetsbaarder.’
‘Dat zijn moeilijke gedachten, maar ik denk dat ik je begrijp.’
‘Ik ben ook anders. Geworden. Ik wil minder hebben, op een of andere manier. En meer zijn, misschien wel. Maar ik weet zelf nog niet wat dat zou willen zeggen. Jij hebt de woorden al, denk ik. Ik nog niet.’
‘Ergens onderweg is de wind veranderd, denk ik. Dat doet iets met je ogen.’
‘Misschien ben jij wel beter in de wind.’
‘En jij bent beter in landschap. Beter dan je zelf beseft.’
‘Dus moeten we nu denken aan de sterren, zoals toen in de tuin.’
‘Ja.’

12 januari 2019

De fadostem

De vrouw, de stem, de fado.

Zodra je weer thuis bent, dalen de beelden in. Ze leggen zich voorzichtig neer, in lagen, misschien.

(Je lichaamsherinnering herorganiseert zich, telkens weer. Het stopt nooit. Misschien is iets de hele tijd bezig om de stukjes te verschuiven. Je leest het in het boek. Waar je nu bent, bepaalt mee welke beelden zich dichter naar je huid drummen. Of zoiets.)

Beelden van dagen geleden, ze hebben iets van een biljartbal. Er zijn geen gaten in het groene laken.

En andere lijnen schuiven zich ertussen. Het plein verandert steeds.

Die geweldige film, met die drie fenomenale actrices. Ergens tussen vilein, tragisch en hilarisch. De stemmen. En hoe ze in de zwaartekracht staan. Een verleden dat zuigt.

De dingen die je probeert uit te leggen. Hoe de woorden je veranderen, in dat moment. En ook iets met je stem, besef je later.

(De dingen trekken je in alle richtingen.)

Thuiskomen. Die wonderlijk mooie reeks. Dit zijn wij.

Een andere dag. Beneden zie je de stad. De lucht is grijs. Je knutselt de teksten in elkaar. (De lichte weerstand.) Je voelt iets in je armen, en je kaken. Je plakt de foto’s erbij. Het is zoals het moet zijn, denk je. (De kleine afstand.)

Ik zag haar voor het eerst. Verhalen die met die zin beginnen. (Het is niet gemakkelijk om op die plek het ikwoord te gebruiken, maar in die verhalen mag het misschien wel.)

(Je buik schudt, in de nacht.)

Een rare droom. Waarom zou iemand je werkblad in stukken willen zagen?

Een praatje in de boekhandel. Tweemaal hetzelfde boek, een keer met harde en een keer met zachte kaft. Over hoe verjaardagscadeaus op tijd zouden moeten komen, denk je. Je vertelt over die film, en die actrices.

De magie van het postkantoor. Je geeft iets uit handen, het zal ergens in handen komen, hoop je.

(Misschien moet je in dat boek beginnen, om te begrijpen. Niet in woorden, maar in huid. Misschien.)
Stukjes opruimen van het huis. Het lijkt zo nodig. (De kerstlichtjes weer in de doos. De stapels boeken weer op hun plaats.)

Misschien wil de varen je iets zeggen.

(Misschien ben je bang van wat het boek je zal zeggen, van wat je eigenlijk al weet.)

Je hoort mooie verhalen in het gesprek.

Dagen met een kleur. (Je kijkt in je hoofd.) De melancholie die een dag kiest.

Dicht bij de muziek komen, en er ook een beetje voor wegkruipen, en er naartoe willen.

Het kindje met de bal, telkens weer. (In welke hand zit de bal?)

(Wat ziet het kindje met de bal?)

De woorden veranderen je lichaam. Alles is te zien, ongetwijfeld. (Ze heeft weer helemaal gelijk.)

(Dat van die man en die vader, en de kortsluiting.)

Kijken naar de woorden in je huid. (Misschien is schrijven beter, dan zijn ze met minder.)

(Misschien is de schaamte niet nodig.)

Zwaarte.

Iets over kwaadheid, het wacht, tot het moment daar is.

(Binnenkomen in het huis, denken aan lang zwijgen.)

De varen mag weer binnen. (De varen zou heel dit leven bij je moeten kunnen blijven, denk je.)

(Stotterend verdwalen. Het sijpelt wel weer door je heen.)

11 januari 2019

Pernilla

Ik zag haar voor het eerst in de trein. Op woensdagochtend heb ik altijd een afspraak bij de kinesiste, die me dan steeds stevig onder handen neemt. Met haar handen, dus. Daardoor heb ik op die dag een latere trein. Een andere trein betekent ook andere mensen, andere gezichten. Het zou een opdracht kunnen zijn voor een of andere sociologische analyse. Welke mensen nemen de trein om half acht, om acht of om half negen?

De ochtend op het perron is altijd een beetje bijzonder, zeker bij het begin van het nieuwe jaar. Tegen februari is er het licht van februari. Je voelt dan echt dat de dagen langer worden, met dat mooie licht.

Ik zit meestal in de laatste wagon in die latere trein. Sommige mensen hebben er al een hele reis op zitten, komend van Eupen. Sommige mensen slapen. Sommige mensen zijn in een druk gesprek. Sommige mensen kijken een beetje droef.

Je hebt er van die banken met twee plaatsen, achter een andere bank. Daar kun je ook zo’n klein tafeltje uitschuiven. Het is zo’n plekje waar je je veilig terug kunt trekken.

Ze kwam naast me zitten. Ze leek een beetje verlegen. Ze haalde een mooi schriftje uit haar tas, zo’n schriftje met een lintje errond. Voor diepe gedachten. Of wanhopige liefdes, misschien. Ze zat een tijdje naar het witte blad te kijken, en stak het schriftje toen terug in haar tas.

Ze kwam nog iets dichter tegen me aan zitten. Soms gebeurt dat. Soms is dat niet fijn. Soms is dat wel fijn. Misschien wou ze ook een veilig plekje. Ze heette Pernilla.

‘Zou ik u iets mogen vragen? Zou het kunnen dat ik u maandag in de krant heb zien staan? Dat artikel over mannen zonder kinderen. Met die grote foto. In het echt bent u precies een beetje ouder.’

(En ik die dacht dat het omgekeerd was…) Ik bevestigde. Een beetje verlegen. Ik had al veel mooie reacties gekregen op dat interview, en telkens wist ik eigenlijk niet zo goed hoe te reageren.

‘Het was een mooi verhaal. Toen ik het las, dacht ik dat het iemand was die ik wel eens tegen wou komen. En nu zit u hier zomaar.’

Ik vroeg me af wat ze juist bedoelde met dat laatste. Dat zomaar.

‘Weet u, ik heb altijd twee schriftjes bij me. In het ene schrijf ik dingen voor mezelf. Over de dingen, en over kijken naar de dingen. Je kunt elke dag dezelfde weg nemen, naar huis of naar het werk, en toch zal die er elke dag anders uitzien. Ik zou elke dag tegenover u kunnen komen zitten in de trein, en kijken, en elke dag zou u er anders uitzien. Hebt u daar soms ook zin in, om lang naar iemand te kijken? Maar goed, nu zit ik naast u, dan valt het nog meer op. En in het andere schriftje schrijf ik dingen voor de dochter die ik misschien ooit zal hebben.’

Ik vroeg haar of ze in haar hoofd die dochter al kon zien.

‘Nee, niet echt. Ik zie wel een heel vaag beeld, een soort licht. Het gezicht kan ik niet zien. Maar ik zie wel dat de woorden naar haar gaan, en daar wachten. Het is raar, normaal durf ik daar nooit over praten, maar nu ik hier zit, gaat het vanzelf precies.’

Haar woorden ontroerden me.

‘Ik loop soms een beetje verloren in het leven, eerlijk gezegd. Zoveel mensen zijn precies alleen met zichzelf bezig. Ze willen wel veel likes krijgen, maar ze zijn bang voor een gewoon gesprek dat ergens over gaat. Ik ben eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in echte mensen. Mensen die ook een beetje op de dool zijn, ook al zou je dat niet zeggen als je hen ziet.’

Het voordeel van een trein die rechtdoor rijdt, is dat je niet hoeft te merken dat je op de dool bent.

‘Waar ik nog aan twijfel, is of ik mijn kind wel genoeg veiligheid zal kunnen geven. Dat klinkt een beetje zwaar, maar misschien weet ik zelf wel niet genoeg wat dat is of hoe dat moet. Waarschijnlijk is dat wel een beetje zo voor iedereen die kinderen heeft of zou willen. Je weet nooit echt of je het wel goed doet. Je probeert te vermijden dat je je kind te veel kwetst, maar je weet niet of je dat wel kunt, met je eigen littekens. Waarschijnlijk weet je het nooit, en kun je alleen maar je best doen.’

Ik wou veel zeggen, maar we naderden Brussel. Ik zei haar dat ik dacht dat het wel goed zou komen met haar.

‘Ik denk eigenlijk ook dat u een goede papa zou zijn geweest, zoals in het artikel stond, dat mensen dat zeggen soms.’

Ingewikkeld onderwerp, zeker als je bijna uit moet stappen.

Ze glimlachte, ook een beetje verlegen.

Die veilige plekjes in de trein met zo’n uitschuiftafeltje zijn wel leuk, maar als je eruit moet, moet je aan die andere persoon vragen om even op te staan. Sommige mensen doen dat niet, en laten je langs hun benen kronkelen. Als je zo lang bent als ik is dat wel een heel gedoe.

Ze stond wel op, wou me een hand geven, en wist het ineens niet meer precies of dat wel klopte of zo.

‘Ik denk dat we elkaar nog wel eens zullen tegenkomen, ergens onderweg, in de trein. Lijkt u dat een goed plan?’

Ik zei dat we er dan voor zouden moeten zorgen dat de treinrit lang genoeg zou duren voor trage verhalen. Een treinreis, dus.

Toen ik aan de deur was en nog even omkeek om te zwaaien zag ik dat ze al op mijn plekje was gaan zitten, bij het raam.

06 januari 2019

Onwetend

Samengevat, en in het algemeen, ben je een prutser, eigenlijk. Je weet niets. Basically.

Niet weten hoe je op je vingers moet fluiten.

Niet echt goed weten wat je zou moeten zeggen tegen Shakespeare als je hem tegen zou komen.

Niet weten – blijkbaar – wat er gebeurt als een dierbare je vraagt om je hand aan haar te geven.

Niet weten hoe je zonder handen moet fietsen. (Of niet geprobeerd, waarschijnlijk. Dat is een andere categorie misschien.)

Niet weten wat je mist omdat je niet op instagraaaammmmm en 743 andere soosjal miedia platforms zit. (Of is dat staan, of liggen? Waarom is dat zitten?)

Niet goed weten hoe je moet antwoorden op die handgeschreven brief van Penélope Cruz, die je vraagt om een koffietje te gaan drinken om nog eens bij te praten. Moet je dat antwoord dan trouwens net wel met zo’n nieuwe priorzegel versturen, of net niet?

Niet echt goed weten wat je zou moeten doen als je andermaal een bericht krijgt in je mail dat ongeveer zo gaat: “Uw incident INC0292689 werd afgesloten. Gelieve de service desk te contacteren mocht u vragen hebben.”  Niet helemaal zeker zijn of de wereld onmiddellijk daarna zal vergaan of door het ingrijpen van de service desk net van de afgrond is gered. Niet over de nodige skills beschikken om aan de service desk iets te vragen dat niet over zal komen als utterly stupid. Volgens de service desk. Zelf vind je de vraag of alles nu weer gewoon werkt best een zinvolle vraag, eigenlijk. Maar je weet dus niet welke kosmische verdragen bepalen dat dat niet zo is, ongetwijfeld.

Niet weten of dat tantrisch ding in je droom een uitnodiging of een waarschuwing was.

Niet goed weten waar je een trui zou kunnen vinden die je echt mooi vindt. (Waarschijnlijk ook niet echt goed gezocht.)

Niet goed weten waarom er in de winter winterkleuren moeten zijn.

Niet weten of je eigenlijk wel meer dan één aflevering zou willen zien van die ‘prestigieuze’ nieuwe reeks op de televisie.

Niet weten of je wel in de juiste taal spreekt tegen die ficus.

Niet weten hoe lang je die hoop lege confituurpotten nog gaat bijhouden, die ene bak dus.

Niet weten hoeveel aflaten je nog hebt. Niet weten of je je paswoord voor het platform van de e-aflaten nog wel hebt. Niet weten of dat niet weten je nu misschien wel gelukkiger maakt.

Niet weten of je er wel goed aan deed om dat lucratief aanbod om te poseren voor de nieuwe campagne van Calvin Klein af te wijzen.

Niet weten vanaf wanneer je zenuwachtig moet worden voor die afspraak in de kliniek in de lente van 2020.

Niet goed weten wat het allemaal betekent dat het dit jaar 20 jaar geleden zal zijn dat je kanker kreeg.

Niet weten waar de man huist.

Niet weten of het zondagnamiddagverdriet op het juiste uur kwam.

Niet weten of het nog wel de moeite is om aan die cursus balletdansen te beginnen.

Niet weten of je wel genoeg zegt aan de mensen die je graag ziet dat je hen graag ziet, ook al zeggen zij dat het wel redelijk duidelijk is.

Niet goed weten of je van alle dingen de juiste handleiding hebt. Niet weten of dat zo erg is.

Niet weten of het wel goed gaat met Victoria.

Niet weten hoe dat apparaatje van de PC Banking juist werkt.

Niet weten of je het goede doet, elke dag. Wat misschien het wezen van onze existentie is. De twijfel is dus tegelijk de troost.

05 januari 2019

De vragen

Dingen in vertraging. Zo is het vaak.

Iemand zegt iets, vraagt iets. Je denkt na, snel, zo lijkt het. Je antwoordt. Zo goed mogelijk. Uren of een dag later komt de vraag naar je terug, met de kleine trilling.

Zouden die dingen dan bewegen als woorden in je lichaam de hele tijd? Onderweg zijn? Of zou het enkel een rimpel op het water zijn, die langzaam de oever zoekt?

Pas nadien zie je wat je nog niet zag, of kon zien. Zo lijkt het wel.

Een beetje rusteloos wakker worden. Je hebt nog een stukje te schrijven. Het moment is daar. (Zo staat het ook in je agenda.) De mogelijke onderwerpen cirkelen nog ergens in een leegte. Soms komt iets naar je toe. (Daar wil ik niet over schrijven, denk je.) Je duwt het een beetje opzij. Het komt terug. (Daar wil ik niet over schrijven, denk je.) Je weet dat je geen keuze hebt, eigenlijk, als het terugkomt.

Eens je begint te schrijven, dringen de woorden zich op. De zinnen wervelen door je hoofd. Hoe zitten ze daar? Hoe bewegen ze? Hoe woord zijn ze? Misschien kun je een gedachte zien, nog voor de woordgrens. Soms is het omgekeerd. Pas nadat het woord er staat, zie je meanders en zijrivieren.

Het stukje is klaar. Je legt het nog even neer. Je loopt de stad door. Iets met een (heftige) chocoladetaart wegbrengen.

Nadien kneed je de woorden nog een klein beetje, hier en daar. Het is wat het is. Het is zichzelf nu. Je laat het uit je handen schuiven. Het is weg. (Tot aan de andere kant van het weekend. Misschien zegt het dan wel iets voor iemand.)

Een kleine onrust, terwijl je eet. Je lichaam schuift een beetje in achterhoede. Straks is er dat interview.

Je vertrekt. Je vraagt je af of je je moet voorbereiden, of je zinnetjes moet oefenen in je hoofd. Je doet het niet.

Je weet niet helemaal zeker meer waarom je dit eigenlijk doet. Iets in je zegt dat het goed is dat je de vragen beantwoordt die zullen komen. (Het heeft iets met je lichaam te maken, al kun je niet goed zien waar dat dan zou zijn.)

Eigenlijk wil je ook wel kennismaken met de mevrouw die de vragen zal stellen. Je leest haar stukken graag in de krant. Je voelt er steeds een rustige zachtheid. Je probeert je voor te stellen hoe het zou kunnen zijn, dat jij in zo’n woordplek zou terechtkomen.

(Wie je bent, weet je nooit zeker. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt, elke dag opnieuw. Rafelig aan alle kanten. Terwijl je praat, het verhaal uitspreidt over de plek die je die dag bent, bewegen de woorden, bewegen de beelden, beweegt de tijd. En de deuken die de tijd in je maakte, ze veranderen je onderhuid, terwijl je spreekt. En de lege plekken, die je zelf invult, als paden door het donkere woud. Het verandert je adem. En terwijl het verhaal zo zichzelf vertelt, zie je de afdruk die je die dag bent.)

Ze komt binnen. Ze verontschuldigt zich omdat haar handen zo koud zijn. Je zegt dat dat niet erg is, omdat de jouwe lekker warm zijn. Je geeft haar een net iets tragere hand.

Eerst moeten nog de foto’s gemaakt worden. Daarna begint het gesprek echt.

Vragen over de kinderen die er niet zijn, en de kinderen die er wel zijn, en wat zij met je doen.

(Schroom. Is jouw verhaal eigenlijk wel interessant voor een ander? Zijn de dingen die je probeert te beschrijven niet veel te klein, vergeleken met de verhalen van anderen? Je weet dat je die vragen niet mag stellen.)

Sommige vragen verrassen je. Ze doen je even wankelen, ze bleven ongesteld, tot nu toe. Je ziet hoe je antwoorden zich in de ruimte tussen jullie twee neerleggen. Het lijkt of dat willekeurig is. Op allerlei plekken. Naar het einde van het gesprek is het alsof ze toch iets met elkaar te maken hebben.

(Waarom was die ene vraag zo raar, zo nieuw? Misschien is ze gewoon helemaal niet aan de orde.)

Je vertelt haar over Julia, en de brief.

Je voelt je dankbaar voor het gesprek. Alsof je verhaal er zo maar mocht zijn, alsof het genoeg was om verhaal te zijn. Je ziet je verhaal. Misschien is het voor anderen waardeloos. Het is het jouwe. Je bedankt de mevrouw.

De vragen blijven de rest van de dag door je lichaam bewegen. Dat voel je. Misschien zullen ze gewoon verdwijnen.

En ergens onderweg nog een lichtjes hilarisch gesprek over pakken op maat. (Zou het er dan toch van komen?)

Ruim een dag later komt die ene vraag ineens terug. Waarom je boeken geeft aan kinderen. Of dat ook iets te maken zou kunnen hebben met het verlangen van vaders/mannen om kennis door te kunnen geven aan hun kinderen? Je antwoordde iets als dat je denkt dat het gewoon is omdat je graag boeken leest, en het belangrijk vindt dat ook kinderen kunnen leren houden van boeken. (Het was alsof de woorden vader en man helemaal niet in je hoofd pasten.) Een dag later zie je in je hoofd de lege plek van die woorden. Een traanplek.

(Het terugkeren van de vraag valt samen met een antwoord dat jij kreeg op een vraag die je aan iemand stelde eerder die dag. Een totaal andere vraag, over een totaal ander onderwerp. Maar om een of andere reden hebben ze allebei gewacht op hetzelfde moment om aan te spoelen.)

Even loop je verloren in je huis. Even val je niet samen met je adem.

(Sommige stukjes schrijven zich trager dan andere.)

03 januari 2019

Iets met verdriet

Tragedagenverlangen, soms onderbroken door wat je naar zich toetrekt. Het gewone leven waarschijnlijk.

De laatste avond van het oude jaar. (Het voelt zo lekker, trouwens, weer met kort haar. Je wappert iets minder in de wind.)

Je kijkt naar die fijne mensen rondom je. Het voelt als een voorrecht hier te zijn, denk je. Misschien mag je er wel zomaar zijn. De verhalen ontroeren je. Verhalen over de kinderen. (En iets in jou zou willen dat die verhalen nog veel langer duren.) Je zou willen zeggen dat ze het zo goed gedaan hebben, dat je dat gezien hebt, dat je getuige mocht zijn. (Het zou een beetje onnozel zijn, waarschijnlijk.)

Je weet nooit helemaal zeker hoe dat moet, leven. (Zoals iedereen, waarschijnlijk.)

In de nacht fiets je weer naar huis. (Een weg die je ooit vaak deed.) Je slaapt in etappes, van honk tot honk.

Je staat vroeg weer op.

Rituelen van het nieuwe jaar. Een verse agenda invullen. Nog wat verder lezen in het boek. Enkele wensen versturen. (Er zijn mensen die jouw wens willen lezen, zie je.) (Je weet nooit hoe dat werkt, maar het voelt ook als een voorrecht, dat jouw woorden ergens in de verte iets kunnen doen bewegen, zoals een heel kleine glimlach.) En dan onder het dekentje het muziekprogramma dat ergens in de nacht is opgenomen. Je houdt van al die stemmen. Je ziet die ene zangeres weer, je zag haar al enkele keren. Het is een fijne mevrouw, denk je. Ze is genereus. (Dat is een woord waar je van houdt, denk je. Je zou het zelf ook graag willen zijn, denk je.)

Er is ook een leegte in de dag. Misschien is die wel goed voor iets.

Een andere dag.

Je duizelt een beetje de dag in.

Een dag met twee momenten.

Een lang moment. Je zit bij het raam, met een van de heel bijzondere mensen in je leven. Je keek ernaar uit om nog eens met haar te zijn. Je luistert naar haar verhalen. Je deelt de jouwe. Zij begrijpt ze allemaal, zo was het altijd al. Zij ziet je. En je hoopt dat je haar ziet. Iets over verdriet, dat is er ook. Het zoekende leven in haar ogen. En dingen in lichamen geschreven. En lachen, natuurlijk ook.

Een ander moment. Het is druk in de zaal. Een plechtig moment. Dingen met een eed en zo. Je beweegt in en uit. Je ziet de lijn die aan dit moment voorafging. Je beweegt tussen stille trots en toeschouwer en iets van verdriet. Je glimt een beetje. Je kijkt naar de mensen in de zaal, boven en beneden. Misschien mag je er wel zomaar zijn. Misschien ook bedding.

Een andere dag.

Je denkt nog na over de dingen in het boek. Dingen die verhelderen en beangstigen. Iets over een weg waar je moest komen. Iets over alle dingen die hieraan voorafgingen. Iets met verdriet, ook.

Een fijn gesprek, met grote koppen koffie. (Misschien zijn littekens ook alleen maar littekens.) En hoe sommige zinnen je lijf in elkaar trekken, en andere het openen.

Het ritme van de dag weer gezocht.

De mevrouw in het postkantoor vraagt of ze je pakje prioritair moet verzenden of niet. Doe maar prioritair, zeg je. Het is voor een verjaardag. (Je hoopt altijd dat je pakjes of wensen op de juiste dag op hun bestemming komen.)

Dichte drommen in de stad. (Het duurt even eer je doorhebt wat er aan de hand is.)

Een vraag blijft door je lichaam gaan.

Een dekentjesmoment.

Op weg naar de keuken, vier stappen verder zo ongeveer, een verdrietflits.

Een andere vraag, ergens halverwege het koken. Iets over kinderen. En verhalen over kinderen. Je aarzelt een beetje, maar zegt toch maar ja.

Is het een traag verlangen naar woorden, of een verlangen naar trage woorden?

01 januari 2019

Wens 2019


Ze keek je aan en zei
Dat ze het al lang wist
Wat jij nog te ontdekken had
Zo gaat dat met de zee

Iemand zei iets over
Het weten van je huid
En wat je achter je zou laten
En je glimlachte

En de wind in je ogen
En het keren van de tijd
En de trage dans
Van jouw rivier

Alles is er al


jan