11 januari 2019

Pernilla

Ik zag haar voor het eerst in de trein. Op woensdagochtend heb ik altijd een afspraak bij de kinesiste, die me dan steeds stevig onder handen neemt. Met haar handen, dus. Daardoor heb ik op die dag een latere trein. Een andere trein betekent ook andere mensen, andere gezichten. Het zou een opdracht kunnen zijn voor een of andere sociologische analyse. Welke mensen nemen de trein om half acht, om acht of om half negen?

De ochtend op het perron is altijd een beetje bijzonder, zeker bij het begin van het nieuwe jaar. Tegen februari is er het licht van februari. Je voelt dan echt dat de dagen langer worden, met dat mooie licht.

Ik zit meestal in de laatste wagon in die latere trein. Sommige mensen hebben er al een hele reis op zitten, komend van Eupen. Sommige mensen slapen. Sommige mensen zijn in een druk gesprek. Sommige mensen kijken een beetje droef.

Je hebt er van die banken met twee plaatsen, achter een andere bank. Daar kun je ook zo’n klein tafeltje uitschuiven. Het is zo’n plekje waar je je veilig terug kunt trekken.

Ze kwam naast me zitten. Ze leek een beetje verlegen. Ze haalde een mooi schriftje uit haar tas, zo’n schriftje met een lintje errond. Voor diepe gedachten. Of wanhopige liefdes, misschien. Ze zat een tijdje naar het witte blad te kijken, en stak het schriftje toen terug in haar tas.

Ze kwam nog iets dichter tegen me aan zitten. Soms gebeurt dat. Soms is dat niet fijn. Soms is dat wel fijn. Misschien wou ze ook een veilig plekje. Ze heette Pernilla.

‘Zou ik u iets mogen vragen? Zou het kunnen dat ik u maandag in de krant heb zien staan? Dat artikel over mannen zonder kinderen. Met die grote foto. In het echt bent u precies een beetje ouder.’

(En ik die dacht dat het omgekeerd was…) Ik bevestigde. Een beetje verlegen. Ik had al veel mooie reacties gekregen op dat interview, en telkens wist ik eigenlijk niet zo goed hoe te reageren.

‘Het was een mooi verhaal. Toen ik het las, dacht ik dat het iemand was die ik wel eens tegen wou komen. En nu zit u hier zomaar.’

Ik vroeg me af wat ze juist bedoelde met dat laatste. Dat zomaar.

‘Weet u, ik heb altijd twee schriftjes bij me. In het ene schrijf ik dingen voor mezelf. Over de dingen, en over kijken naar de dingen. Je kunt elke dag dezelfde weg nemen, naar huis of naar het werk, en toch zal die er elke dag anders uitzien. Ik zou elke dag tegenover u kunnen komen zitten in de trein, en kijken, en elke dag zou u er anders uitzien. Hebt u daar soms ook zin in, om lang naar iemand te kijken? Maar goed, nu zit ik naast u, dan valt het nog meer op. En in het andere schriftje schrijf ik dingen voor de dochter die ik misschien ooit zal hebben.’

Ik vroeg haar of ze in haar hoofd die dochter al kon zien.

‘Nee, niet echt. Ik zie wel een heel vaag beeld, een soort licht. Het gezicht kan ik niet zien. Maar ik zie wel dat de woorden naar haar gaan, en daar wachten. Het is raar, normaal durf ik daar nooit over praten, maar nu ik hier zit, gaat het vanzelf precies.’

Haar woorden ontroerden me.

‘Ik loop soms een beetje verloren in het leven, eerlijk gezegd. Zoveel mensen zijn precies alleen met zichzelf bezig. Ze willen wel veel likes krijgen, maar ze zijn bang voor een gewoon gesprek dat ergens over gaat. Ik ben eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in echte mensen. Mensen die ook een beetje op de dool zijn, ook al zou je dat niet zeggen als je hen ziet.’

Het voordeel van een trein die rechtdoor rijdt, is dat je niet hoeft te merken dat je op de dool bent.

‘Waar ik nog aan twijfel, is of ik mijn kind wel genoeg veiligheid zal kunnen geven. Dat klinkt een beetje zwaar, maar misschien weet ik zelf wel niet genoeg wat dat is of hoe dat moet. Waarschijnlijk is dat wel een beetje zo voor iedereen die kinderen heeft of zou willen. Je weet nooit echt of je het wel goed doet. Je probeert te vermijden dat je je kind te veel kwetst, maar je weet niet of je dat wel kunt, met je eigen littekens. Waarschijnlijk weet je het nooit, en kun je alleen maar je best doen.’

Ik wou veel zeggen, maar we naderden Brussel. Ik zei haar dat ik dacht dat het wel goed zou komen met haar.

‘Ik denk eigenlijk ook dat u een goede papa zou zijn geweest, zoals in het artikel stond, dat mensen dat zeggen soms.’

Ingewikkeld onderwerp, zeker als je bijna uit moet stappen.

Ze glimlachte, ook een beetje verlegen.

Die veilige plekjes in de trein met zo’n uitschuiftafeltje zijn wel leuk, maar als je eruit moet, moet je aan die andere persoon vragen om even op te staan. Sommige mensen doen dat niet, en laten je langs hun benen kronkelen. Als je zo lang bent als ik is dat wel een heel gedoe.

Ze stond wel op, wou me een hand geven, en wist het ineens niet meer precies of dat wel klopte of zo.

‘Ik denk dat we elkaar nog wel eens zullen tegenkomen, ergens onderweg, in de trein. Lijkt u dat een goed plan?’

Ik zei dat we er dan voor zouden moeten zorgen dat de treinrit lang genoeg zou duren voor trage verhalen. Een treinreis, dus.

Toen ik aan de deur was en nog even omkeek om te zwaaien zag ik dat ze al op mijn plekje was gaan zitten, bij het raam.

Geen opmerkingen: