31 maart 2018

De hel is er al

In de kranten stond dat er een belangwekkende discussie bezig is. Heeft de paus nu wel of niet gezegd dat de hel niet bestaat? De communicatiedienst van het Vaticaan werd er helemaal tureluurs van. Het was alsof Bart De Wever had gezegd dat de slechte Vlaming niet bestaat. Sommige mensen denken graag in zogenaamde binaire opposities. Als de negatieve variant niet bestaat, bestaat de positieve misschien ook wel niet. Zeker niet als de positieve zijn of haar identiteit construeert als het omgekeerde van de negatieve. Of zoiets. Als de hel niet bestaat, komt de marktwaarde van de hemel in de problemen.

Het is een beetje raar allemaal, want eigenlijk zou de hemel inherent goed moeten zijn, zonder behoefte aan de hel. Als de hemel bestaat, zou je als mens aan het streven naar het goede genoeg moeten hebben. Je zou toch geen behoefte moeten hebben aan een of ander afschrikwekkend voorbeeld, ergens ver weg, om voor het goede te kiezen. Als je alleen maar voor Bart De Wever stemt omdat hij zegt dat zonder die stem het Romeinse Rijk voor de derde keer gaat vallen, dan is dat meer een negatieve of angstkeuze dan een positieve. En zelfs Bart De Wever zal toch uiteindelijk alleen maar willen dat mensen voor hem stemmen omwille van inherente redenen, niet omdat hij zelf bv. eerst de polarisering zou georganiseerd hebben. Ik wil hier vanzelfsprekend helemaal niets insinueren.

Bij uitbreiding zou je denken dat god, die toch een en ondeelbaar is en ook nog eens oneindig goed, geen behoefte zou hebben aan polarisering. Ik lees nu in de kranten dat de ruimtelijke voorstelling, van een soort heelal met twee polen, meer een metafoor is om het gemakkelijker te maken. Die geleerde mensen die al die boeken over god geschreven hebben zeggen nu tegen mij dat ik eigenlijk niet slim genoeg ben om het te begrijpen, en dat ik een beeld nodig heb. En dan hebben we het nog niet over wat de impact van de klimaatverandering zal zijn op de hemel en de hel. We hebben de voorbije weken gemerkt wat er kan gebeuren als de stabiliteit van de pool begint te wankelen. Maar ook dat is voer voor theologen waarschijnlijk.

Gelukkig ben ik dus niet slim genoeg. Binnen mijn beperkte vermogens dacht ik altijd dat de hemel en de hel allebei op aarde zijn. Ik ging ervan uit dat de hemel een moment is, en niet een plek. Met iemand die je graag ziet in een voorstelling zitten, de mooiste muziek ooit horen, fascinerende bewegingen zien, en zodanig in volle aandacht in dat nu zijn dat je in vrede bent met jezelf, dat zou de hemel kunnen zijn. Bestaat de hemel als een aparte plek? Ik ga ervan uit dat vragen waarvan ik weet dat ik ze toch niet kan beantwoorden misschien gewoon mogen rusten op de pechstrook. (Aangezien ik ook nog eens officieel niet slim genoeg ben, komt dat helemaal goed uit.) De hemel is dus een mogelijkheid die in mij rust, en op volledig aardse wijze tot stand komt. De hel is volgens mij het Wijnegem Shopping Center. De aandachtige lezer zal zich afvragen of de hel dan wel een plek is in mijn redenering. Ik zou zeggen dat je alleen al maar moet denken aan het Wijnegem Shopping Center (of Uplace, voor mijn provinciegenoten) om een spontane lichamelijke rilling van het onaangename soort op te wekken die duidelijk maakt dat de mogelijkheid tot hel veel eenvoudiger te begrijpen is dan die slimme theologen beweren.

Maar goed, ik deed wat ik in zo’n gevallen altijd doe: gewoon even bellen met god zelf. Ik heb het nummer van haar rechtstreekse lijn. Zij heeft nog zo’n oude Nokia, en is voorlopig niet van plan over te schakelen op een smartphone. Om een of andere reden lijkt god altijd blij als ik nog eens bel. Ik begrijp dat wel, het moet ook niet eenvoudig zijn om voltijds god te moeten zijn. Soms wil je ook wel eens gewoon even niet de hele tijd volmaakt zijn.

God legde me uit dat zij eigenlijk ook niet alles begrijpt van wat in die boeken van die theologen staat. En wat dan de kwestie van de hemel en de hel betreft. God vertelde me dat het hele verticale idee van de hemel heel ver naar boven, en de hel heel ver naar beneden, niet echt klopt. Ze liggen eigenlijk meer naast, en zelfs door elkaar, zonder harde grens. Hemel en hel zijn een kwestie van willen zien, zo zei god het. Daar moest ik eens over nadenken. We weten dat god soms in raadsels spreekt, om onze geest aan te scherpen.

Maar god kan ook niet alles, zo blijkt. Zelfs die mensen die in de hemel zijn, zijn niet altijd voor rede vatbaar. Ze worden soms ook een beetje laks, of eigenlijk hypocriet. Enkel en alleen op de inherente kwaliteit van de hemel vertrouwen is nog een beetje te hoog gegrepen (wat op zich dan weer verticaler klinkt dan god het wil). Het komt erop neer dat wie in de hemel is tot nader order best de mogelijkheid van de hel kan zien. Wanneer die mogelijkheid nabij is, beseffen we dat ze ook een deel van onszelf kan zijn. Dat was het pedagogisch concept oorspronkelijk.

Maar het ging dus fout. Een aantal hemelmensen wou niet gestoord worden door de mogelijkheid tot hel, door zichzelf als het ware. En die mensen hebben er ondertussen voor gezorgd dat de hele hel overkapt is. Ze hebben er een soort plafond op gebouwd, en daarop dan groen aangelegd. Wie niet goed wil kijken, ziet alleen dat groen. Het is een soort zelfbedrog. Door alleen naar dat groen te kijken, hoef je niet tot je hoofd toe te laten wat er onder dat dak zit, hoef je zelf geen existentiële vragen te stellen. God had het nochtans allemaal goed proberen uit te leggen, met een powerpointpresentatie. Maar het mocht niet baten. Het gouden kalf was al verdronken, bij wijze van beeldspraak. En wat god altijd gevreesd had, door die overkapping was het in de hemel niet beter geworden, integendeel. De hemel was uit balans. Met de hel dichtbij, zichtbaar, aanraakbaar, was er een soort yin en yang, zonder harde grens. Het ene hield de mogelijkheid van het andere in zich.

Het zijn dan wel de paasdagen, maar god is verdrietig. Soms kan zelfs god zich machteloos voelen. Gezien vanuit de menselijke ervaring hebben we wel eens de indruk dat god zwijgt, op oorverdovende wijze. Maar we moeten ook de mogelijkheid overwegen dat god soms verdrietig is.

Voor ik weer inhaakte, hadden we het nog even over Temptation Island. Misschien, zo dachten we, heeft de communicatiedienst van het Vaticaan te intens naar dat programma gekeken toen ze, als door een bliksem geraakt, met alle middelen ontkenden dat de paus het bestaan van de hel zou kunnen ontkend hebben. Sommige mensen hebben een voorliefde voor dubbele negaties.

Het is niet geheel uitgesloten dat de kwestie van het al dan niet bestaan van de hel voorlopig nog niet definitief beslecht wordt. Woorden die met woorden zeggen dat ze zelf onfeilbaar zijn en dogma’s die woorden nodig hebben om te zeggen dat ze een dogma zijn zullen daar niet veel aan veranderen. Woorden zijn in mensenhanden, als twijfelende hemels. En dat is een hele geruststelling.

25 maart 2018

Alles wat je niet weet

Eindeloos. (En gelukkig maar.)

Hoe herinnert je lichaam zich de tijd? En de dingen van de tijd. Er zijn vermoedens, er zijn lezingen (zoals je een plek kunt lezen).

Kun je de tijd blootleggen? En de aanraakbaarheid die daarmee zou komen.

Wat doe je, wanneer je de woorden niet aan kunt raken? Soms is wachten genoeg.

Moet je alle mensen opbellen die in je dromen komen? Soms is dat geen goed plan, waarschijnlijk.

Wordt de wereld een betere plek als je bij het poetsen staat te dansen op Doe Maar? Het kan ook een hele geruststelling zijn dat er op zondagochtend relatief weinig menselijke bewegingen waar te nemen zijn op het plein.

Vertel je over littekens of doen zij dat zelf? Sommige existentiële vraagstukken lossen zichzelf op.

Hoe draaglijk is boekfantoompijn? Soms zijn de dagen zo gevuld, nemen de dingen jouw agenda over, dat je de tijd om te lezen moet uitgraven, zoals een fossiel. Het is nochtans algemeen geweten dat boekfantoompijn dodelijk kan zijn.

Wat heb je over de liefde geleerd? Het is een vraag van elke dag, ongetwijfeld. Iemand zei je iets over liefde uitstralen, en je was in de war.

Wie kun je opzoeken in je hoofd? Je kunt terugkeren naar herinneringen, de beelden aanraken. Wie vooraan in je hoofd komt, je weet het nooit zeker.

Waar ben je als je tijdens het lezen heel even een soort halfslaapmoment hebt en je dan ineens een hele wereld ziet, als een droomstroom die ergens altijd beweegt? Misschien volgt die stroom jou, zoals anderen een bewaarengel hebben.

Wie zie je in de spiegel? Wie weet kom je het ooit te weten.

In welk universum kom je terecht als je de lepel met scherpe Gentse mosterd aflikt? Het is niet de eerste keer, dus ze kennen je daar al.

Hoe dicht kun je in je dromen bij een pijnloos lichaam komen? Misschien zou je verloren lopen.

Met wie uit het rijk van de doden zou je nog eens willen praten? Ook al zijn ze altijd dicht bij je.

Wat zou iemand zich van jou herinneren? Na die precisiekomeet.

Hoeveel dagen voor dat onderzoek in het ziekenhuis moet je nu ook weer beginnen met het eten van wit brood? Zodat je weer weet hoe lekker muesli kan zijn, de dag erna.

Hoe verlang je naar verlangen? Terwijl je kijkt naar de jaarringen.

Hoe overwin je snoeifaalangst? Planten insnoeien is ongetwijfeld een goede zaak, waarschijnlijk. Je geeft meer ruimte aan het leven. En toch kan het iets aanraken van het algehele falen.

Wat heeft de kosmos met jouw keel te maken? Misschien is er een geheim plan. Waarschijnlijk niet.

Is het een bewijs van overdreven discipline als je bij het ontbijt je natuurlijke krantenleestijd inkort omdat het zomeruur is? Waarschijnlijk wel.

Hoe oud is je ziel? Stel dat er een ziel zou zijn, en stel dat die oud kan worden, dan kan het nog geweldig meevallen misschien.

Wat zie je in de handen van anderen? Je herinnert je de handen van anderen. Als je de handen van anderen in je geest haalt, en daarna naar de jouwe kijkt, schrik je. Waarom weet je eigenlijk niet zo goed.

Hoe ga je om met stemgemis? Er is iemand die je graag nog eens zou horen, alleen al om haar stem.

En al die andere vragen die nog aan de andere kant van schrijfbaarheidslijn blijven.

Eindeloos. (En gelukkig maar.)

24 maart 2018

Mooie gesprekken

Een fijne, trage avond. Een lang gesprek. Je moet even voorbij het snot in je hoofd, het nog wat dwarsliggende lichaam. Je verschuift in rollen, een beetje. En dat voelt goed. Dat je niet alleen vertegenwoordiger van moet zijn. Hoewel je dat ook bent, natuurlijk. Maar het voelt ook goed dat de woorden uitwaaieren naar de liefde, de muziek. De woorden die daarbij horen bewegen anders in je lichaam. Het maakt je randen zachter.

Een niet begonnen gesprek. Je loopt over straat. Je moet binnen enkele minuten daar zijn, daar waar die mensen zijn. Je komt hier iemand tegen. Of eigenlijk loop je haar min of meer voorbij. Je zegt even goeiedag, en zo. Je schaamt je een beetje dat je verder moet hollen. Er wacht nog een gesprek.

Een schiereilandgesprek. In een overschotje aan tijd. Of een niet aangesneden stuk. Een vergadering die nooit begonnen is, omdat niemand komt. Een mooi nabijheidsgesprek. In dat overschotje. De dingen die ertoe doen.

Nachtgesprekken. Met wie door je hoofd doolt. (Je verkouden hoofd stuurt ze ook in een richting, denk je.) Verlangen naar andere nachtgesprekken, ook.

Een kort gesprek bij de apotheek. Iets met ogen. En dan moeten kiezen tussen munt, limoen en aardbei. En limoen wel heftig vinden.

Het gesprek doet je een beetje naar adem happen. Het is wonderlijk. De vrouw is nog jonger dan je dochter nu zou zijn, als die er was geweest. Het is rustig en intens. De gedachten gaan heen en weer, netjes, telkens weer. De dingen die ze zegt, de vanzelfsprekende jonge ernst. Je hoort haar dingen zeggen waar jij een half leven voor nodig had. (Het is niet de eerste keer dat je zo’n ervaring hebt, het is een geschenk.) Je ziet jezelf toen jij zo oud was. Wat je toen nog lang niet wist, waar je toen nog lang de woorden niet voor had. Iets over oude zielen. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen. Misschien hoort ze het niet, wanneer je dankjewel zegt. Je buigt het hoofd.

Een namiddaggesprek dat zichzelf meteen geruststelt. Het valt meteen in een plooi. Je nog wat ingedeukte hoofd (zo lijkt het een beetje) verliest even een woord. Het valt even uit handen, misschien. Om dan snel weer terug te komen. Een verwarring van namen. Er is een ritme in het gesprek waardoor je je zo oud voelt als je bent, of zoiets.

Een verlegen gesprekje. Je ziet dat naast je aan de tafel in het café een bekende muzikant zit. Hij hoort bij een belangrijk stuk van je jeugd. Je hebt onlangs kaarten gekocht voor het concert dat de groep waar hij deel van is zal spelen in het najaar. Voor hun 40ste verjaardag. Het was bijna 40 jaar geleden toen je hen voor het eerst zag. Je voelt je verlegen. Zou je iets durven gaan zeggen? Zou je hem een hand durven geven? Tot je eigen verbazing doe je het wel. Hij lijkt het wel leuk te vinden. Een klein gesprekje van een klein jongetje.

Een onverwacht gesprek. Een vriend die toevallig in de stad is, en even op bezoek komt. Even verhalen uitwisselen. En een stem laten horen. De stem van die zwarte zangeres die je binnenkort zult zien.

Een verwarrend nachtgesprek.

Een glimlachend gesprekje aan de kassa.

Een gesprek met een vriend in de trein in vertraging.

Je staat op het podium voor het gesprek. Je schuift tussen rollen. Het gesprek in goede banen leiden, en tegelijk mee voeren. Het onderwerp komt dicht bij je huid. Je laat er iets van zien, in de hoop dat de ruimte kleiner zal worden. Het loopt mooi heen en weer. De gedachten komen dicht bij elkaar, nemen hun tijd. Iets over verdriet, en hoe dat ook niet zo erg is. Je denkt aan iemand.

Een mooi gesprek dat op zichzelf gewacht had. Met de zon dichtbij. Je hoort woorden die je heel verlegen maken. Het verwart je, om die woorden over jou te horen, maar ze zijn mooi. Verhalen vertellen over de kinderen. Vertel me een verhaal over je kinderen, over de kinderen. Je vertelt over iemand die je net daarvoor even sprak, om uit te leggen wat je zou willen zeggen. Over waar ze zijn in jouw leven. En je hoort verhalen die je voor je kunt zien. Tot het tijd is om te gaan.

Het wachtgesprek was onderbroken door een ander gesprek. Een man die je erg bewondert. Als je hem ziet, ben je steeds een beetje verwonderd dat hij naar je toe komt en graag met je lijkt te praten. Zoals je elke keer een beetje denkt dat er een vergissing moet zijn. En dat ook probeert af te leren.

Voor je naar de trein gaat, wil je nog even iemand zien. Ze zit buiten. Je wilt even dicht bij haar zijn, voelen of het een beetje goed gaat met haar. Je voelt je klein, maar het is niet zo erg, denk je. Het is goed, hoe het verdriet beweegt. Hoe ook de lente een plek vraagt.

In de trein nog een traag gesprek, langs twee kanten. De man links en de man rechts van je. Je hoorde net mooie woorden van een van hen, over hoe je het deed, daar op dat podium. Je voelt je dankbaar voor wie je mag zijn. Een gedachte die je zelf niet helemaal begrijpt.

Op  weg naar huis gaat het gesprek in je hoofd verder, heel traag. De dingen leggen zich neer, straks.

18 maart 2018

Waar de wind niet komt


‘Kom binnen. Is er iets?’
‘Nee, ik wou gewoon even bij je komen zitten. Ik weet ook niet waarom. Misschien gewoon om je stem te horen.’
‘Mijn stem hapert een beetje vandaag.’
‘Dat is niet zo erg. Bij mij hapert alles. En dat is ook niet zo erg trouwens.’
‘Ik ben eigenlijk wel blij dat je er bent. Stiekem.’
‘Gelukkig valt het niet op.’
‘Had je geen last van de wind?’
‘Ja, eigenlijk wel een beetje. De wind was zo genadeloos.’
‘Ja, inderdaad. Ik probeerde hier buiten die planten te beschutten tegen de koude, met die grote doeken en zo. Maar die wind blijft maar komen, en trekt het elke keer weer los. Ik voel me zo machteloos. Het is alsof ik die planten in de steek heb gelaten, dat ik hen gewoon niet kan beschermen. Misschien kan ik wel helemaal niets beschermen.’
‘Dat denk ik niet. Misschien kun je het ook gewoon aanvaarden, dat je maar een beetje kunt doen.’
‘Maar die wind bleef maar komen. Op een bepaald moment wilde ik roepen tegen de wind. Alsof dat iets zou uithalen.’.
‘Het past wel bij je, roepen tegen de wind.’
‘Ja? Vind je dat?’
‘Ik zie het zo voor me. En het is wel vertederend eigenlijk. Je lijkt er echt onder te lijden, dat je die arme plantjes niet kunt beschermen. Misschien komen ze wel gewoon vanzelf terug, als de winter echt voorbij is?’
‘Ik hoop het. Anders voelt het weer alsof ik gefaald heb. En zo.’
‘Ik stelde me voor dat het hier warm zou zijn, en rustig. Zoals altijd, eigenlijk. Ik wou even weg thuis. Het was alsof het huis rusteloos was. Ook door de wind misschien. Zou een huis ook moe kunnen worden? Zou een huis kunnen verlangen naar de lente?’
‘Dat denk ik wel.’
‘En dat zo’n huis het dan niet echt kan opbrengen om mij te beschermen tegen de koude en de wind.’
‘Misschien wil het huis wel dat je af en toe een verhaal vertelt. Midden in de nacht of zo, wanneer het stil is.’
‘Wat voor soort verhaal?’
‘Misschien iets over dat litteken op je arm. En over de wind in jou, hoe die beweegt. En over je dromen.’
‘Zou een huis mee kunnen kijken in je dromen ’s nachts?’
‘Dat is een goede vraag. Ik denk het eigenlijk wel. Bij een goed huis zijn al je gedachten veilig.’
‘Ik zou ook wel eens in jouw hoofd willen kijken soms.’
‘Dat lijkt me niet zo’n goed idee. Misschien zou je wel schrikken.’
‘Gebeuren er zoveel spannende dingen in je hoofd dan?’
‘Ongetwijfeld.’
‘Misschien moet ik me op een nacht vermommen als muur, van je huis. Dan weet ik alles.’
‘Lijkt me een heel uitvoerbaar plan.’
‘Ik moet nog een beetje oefenen.’
‘Wil je trouwens geen kopje gemberthee?’
‘O ja, van die lekkere.’
‘Komt eraan.’
‘Je loopt een beetje raar, heb je weer pijn?’
‘Ja, zondagpijn. Is niet zo erg.’
‘Het maakt me altijd een beetje droef, dat te zien bij jou.’
‘Dat hoeft echt niet hoor, het is niet zo erg.’
‘Ik kies zelf wel wat me droef maakt.’
‘Ik zal dat maar aanvaarden zeker?’
‘Een beetje zoals de wind.’
‘Een beetje maar, want de wind is koud.’
‘Goed bezig, je leert het ooit nog wel eens.’
‘Ooit, dat lijkt me wel een goed plan.’
‘En laat die thee nu maar komen.’

17 maart 2018

Verdrietranden

Ook een stoeptegel kan wachten. Je had hem al vaak gezien. Eenzaam, tegen de muur. Het voetpad in de tunnel. Elke werkdag kom je daar langs. Op die ene plek ontbrak een tegel. Tien meter verder stond een tegel. Het leek niet geheel uitgesloten dat er een verband was tussen het ene en het andere. Zo vaak was je van plan om die tegel op te nemen en terug in die lege plek te leggen. Om een of andere reden deed je het nog niet. Er liep altijd wel iemand net voor of achter je, en het zou misschien wat onnozel lijken. Of je zou een opmerking krijgen. Elke dag keek die tegel je lichtjes verwijtend en lichtjes vol verwachting aan. De tegel wilde terug bij zijn familie zijn. Tot die ene ochtend. Je nam de tegel en legde hem tien meter verder in de lege plek, in zichzelf als het ware. De tegel wiebelt nog een beetje. De lege plek was misschien een beetje veranderd in de afwezigheid van de tegel.

Misschien draag je ook wel je lege plek mee.

Soms wacht je op verdriet. Als op een thuiskomst. Alsof het je verbindt, terug, met een plek waar je dichter bij de zee bent.

Hoe je even dacht dat je het niet wou. Dat gevoel dat te veel mensen op hetzelfde moment te veel van je wilden. Zij konden er weinig of niets aan doen. Je wou het gewoon even niet. Laat me gewoon doen, het komt wel wanneer het komt, dacht je.

En dan kijk je naar jezelf, en is het alsof je de randen kwijt bent.

Een lange en ingewikkelde droom. Als in een of andere Deense of Zweedse serie. Je bent in een huis met een hele hoop vrouwen (zo blijft het nadien in je herinnering). Je weet niet goed waar je bent, maar je voelt dat je op een plek bent met geschiedenissen. De vrouwen veranderen telkens, waar je bij staat. Zoals in zo’n serie. Je dacht iemand te kennen, ongeveer te weten welke plek die ander is. En dan ineens komt er een verhaal bij, onverwacht. Je weet niet meer wie die ander is. Je dacht even, tot dan, dat je die ander zou kunnen kennen, en dat die zo zou kunnen blijven, op de plek waar jij bent. Maar ze zijn allemaal in een geschiedenis, die zich langzaam laat kennen. Daardoor zijn ze telkens ook ergens anders. Je praat met hen. Niemand blijft.

Soms kun je kijken naar je lege plek.

Soms kun je het verdriet zien.

Sommige mensen doen iets met je lichaam. Ze maken het rusteloos, met terugwerkende kracht. Je merkt het pas uren later. Het is raar hoe het werkt. Pas later merk je dat je op de dool bent. Je lichaam weet het beter dan jij. Op dat moment val je niet samen. De terugkeer is niet eenvoudig, je moet wachten. Ook het verdriet wacht, tot het tijd is.

Je lichaam herkent ook de anderen. De ene plek herkent de andere. Daar waar je stem kan zakken, waar de verdrietranden je kunnen naderen.

De sporen.

Soms kom je langzaam thuis. Zelfs thuis ontsnapt je een beetje, altijd. En toch kun je er blijven.

Je loopt door de stad, op weg naar waar je huis zou moeten zijn. Je ziet iets in je hoofd over de liefde. Misschien had je het eerder moeten zien, misschien zag je het al.

Je fietst weer terug, door het duister. Iets heeft je verdrietig gemaakt. Je weet nog niet welke weg naar je lichaam het zal kiezen.

Je luistert telkens opnieuw naar dat klavierconcerto van Bach. Je zoekt tussen verschillende versies. Je wilt de snelle versie. Die eerste noten, piano en strijkers tegelijk, die als een pletwals over je heen komen. Het draaft. Het swingt. Het stuwt zich voort. Soms gaat het even liggen, en dan trekt het zich weer op gang. De noten vullen je lichaam. Je vraagt je af wie dat lichaam zou kunnen zien, wie het zou kunnen aanraken. Je huid onthoudt de noten.

De koude is teruggekeerd. Een beetje genadeloos. Alsof je nooit kunt vertrouwen dat iets blijft.

De bloemen hadden zich al uit handen gegeven. Zij kunnen het wel. Ze lieten zich bekijken, vroegen zich niet af of ze verdwaald waren. Misschien hebben ze geen verdriet.

Het moment waarop je stem terug in de juiste plaats schuift. Waar de dingen elkaar raken. Waar je de thuisplek zou kunnen zien. Waar je de randen kunt voelen, en meer. Misschien is het verlangen ook daar.

Het is goed. Het is.

11 maart 2018

Rafels onderweg

Onderweg naar je afspraak. Er is nog een plaatsje bij het raam. De luxe van de boekenbijlage.

Na het gesprek gaan de verhalen nog door je hoofd, terwijl je door de stad loopt. De regen gaat mee.

Het stuk appelcake kan mee straks.

Een of andere namiddagdip.

Een avond, onderweg. Iets met de wind. (En verhalen.)

Een groot klein meisje doet de deur open.

Een ander groot klein meisje zit aan de tafel.

Het stuk cake gaat in vier stukjes.

Verhalen gaan door je hoofd, als je later in de nacht weer naar huis fietst.

Je kijkt in je herinnering.

Thuis wil je nog even in nietstijd zijn, niet denken aan hoe vroeg het de volgende dag zal zijn.

Heel vroeg dus. En toch ben je wakker net voor de radio aanspringt.

Je fietst naar het station. Je benen aarzelen nog een beetje.

Een geanimeerd gesprek aan het andere loket.

Die paar minuten voor de trein komt. De geuren van een ochtend, bijna lente.

Het is stil in de trein. Je moet je tussenkomst nog voorbereiden.

Herinneringen schuiven er nog tussendoor.

Je bent in die andere stad. Normaal zou je het zonder kaartje moeten kunnen doen.

Je loopt door de straten. Zoals je later zult zeggen: de lelijkheid ontbreekt.

Het beangstigt je een klein beetje.

Je bent nog goed op tijd. Het kaartje in je hoofd klopte helemaal.

Je schuift in de gesprekken. Met enige aarzeling, als enige van elders, zo ongeveer.

Je vertelt wat je had voorbereid in de trein. Iets over een speeddate en over de liefde.

Wanneer je terug op weg bent naar de trein is de stad al veranderd.

Je hoort verhalen op het perron, terwijl de trein er nog net niet is.

In de trein trek je je terug in het ritme, en het boek dat je nog moet lezen.

Herinneringen komen er weer tussendoor.

Verhalen uit het boek vermengen zich met het landschap.

Terug op je bestemming. Je fietst door de stad.

Jouw stad is anders rusteloos dan de stad waar je net vandaan komt.

Onderweg zie je een bekend gezicht in een winkel.

Graag wil je even stoppen om aan haar te gaan vragen of alles goed gaat.

Verhalen in de winkel. Ze blijven bewegen.

Even thuis, even enkele dingen opruimen.

Op weg naar de bijeenkomst die je zo zal raken. Met een omweg langs die winkel. Ze is al weg.

Je neemt het verdriet mee de nacht in. Je vraagt je af wie het zou kunnen zien.

Een nieuwe ochtend. Je loopt door de stad. Je handen warmen op.

Je dacht alleen te zijn. Het loopt anders. Verhalen in de trein.

Het verdriet is bij je gebleven, maar anders.

Terug op weg naar huis, later. De mannen in de bus zijn op zoek naar een carnavalsstoet. Ergens.

Weer een onverwachte ontmoeting in de trein. Ze maakt je gelukkig.

De dingen lopen anders dan je had verwacht, maar het is goed. Sommige dingen moeten wachten.

Het boek schuift in het ritme van de trein. Dat laatste stuk ben je alleen.

Terwijl je naar huis loopt denk je aan bloemen. Hoe ze op je wachten.

Het zijn dagen geworden met veel heftige rafels. Misschien moest het zo zijn.

10 maart 2018

Heftig

Misschien was het gewoon omdat je die ochtend zo vroeg op was. Zo vroeg uit je bed om die trein te halen, om vroeg in die andere stad te zijn om te gaan spreken over toerisme.

Misschien was je daardoor gewoon een beetje moe, en daardoor nogal doorwaadbaar.

Misschien.

Misschien was je gewoon jezelf.

Een speciale feestzitting. Het kraamcentrum viert een kwarteeuw. En je zit daar, en het komt allemaal over je heen. Je begrijpt het niet helemaal.

Het raakt iets oers, denk je.

Je ziet die mensen, je hoort de verhalen, je ziet de filmpjes. De vroedvrouwen. De hele wereld die zo wordt opgeroepen. Het is zo’n intens vrouwelijke wereld. Er gaat zoveel kracht van uit. Zoveel wijsheid. Het is intens, en aards, en wijs, en groots tegelijk. De wereld waar die vrouwen telkens zo dicht bij het mysterie van het leven komen. Dat ze dat kunnen. Dat ze weten wat er gebeurt. Dat ze daar zijn. Dat ze het durven. Dat ze daar staan, op dat punt van het leven. De dingen die hun handen weten. Er gaan zoveel dingen tegelijk door je heen.

Je weet niet goed wat er allemaal gebeurt.

Iets is zo groot. En jij bent zo klein.

Misschien is het ineens zo futiel, zo klein. De dingen die jij kunt (als je al iets kunt). De dingen die je kunt, die je doet, het lijkt ineens allemaal zo veilig of zo. Je zou niet weten wat het woord is.

Heftig.

Misschien, waarschijnlijk, is het gewoon dat het jouw verdriet raakt. Het verdriet dat rust in je huid. Misschien is het niet meer dan dat.

(Dat wat het raakt, het is ook groot, al ben jij klein. Misschien is de afwezigheid van iets intens aanwezig.)

(Je bent niet zo in voor de grappige intermezzo’s, denk je.)

Daarna komt er nog de lezing over de maakbare baby. De dingen die op ons afkomen.

Het brengt je in de war. Op een heel andere manier, of misschien wel niet.

Je probeert het nadien aan enkele mensen uit te leggen. Het lukt niet echt. (De tranen zijn te dichtbij, of zoiets.) Of misschien lukt het net wel.

Je weet niet goed hoe het juist zit. Je zou iets willen delen. En tegelijk wil je alleen zijn.

Als je even later naar huis loopt, komen alle tranen. Veel.

Wie zou het kunnen zien? Wie zou het begrijpen?

Misschien maakt het niet uit.

Thuis ruim je eerst wat dingen op. Daarna maak je eten. Het brengt je een klein beetje terug bij iets. Al zou je niet goed weten wat dat is.

Je huid weet ook iets.

Het zal zich wel neerleggen in de dingen.

Of niet.

Het is goed.

04 maart 2018

Kleine gebeurtenissen en zo



In die rare droom niet op een naam kunnen komen.

Je afvragen waarom jij precies altijd de enige bent die het voetpad en de weg naar je deur ijs- en sneeuwvrij probeert te maken.

Beseffen dat je vader ondertussen tien jaar dood is.

In dat merkwaardige programma duikt ineens in een totaal merkwaardige context dat ene liedje op. Je houdt van de lichtjes dreigende sfeer in dat liedje. In dat programma lijkt het ineen plat gekookte prut. If your mem’ry serves you well / We were goin’ to meet again and wait / So I’m goin’ to unpack all my things / And sit before it gets too late … (Dat moet even rechtgezet worden met de juiste versie. Zoals je die zoveel jaar geleden voor het eerst hoorde op die verpletterende live-lp.)

Die maand zonder alcohol is voorbij gevlogen. (Het blijft overigens merkwaardig hoe vaak je je moet verantwoorden omdat je weinig of geen alcohol drinkt…)

In de spiegel opmerken dat je er echt wel behoorlijk verrimpeld uit ziet. (Als kind vroeg je je af hoe je later een karakterkop zou kunnen krijgen. Dat leek je nog het best haalbaar. Mooie kop was een andere afdeling.) Het is misschien toch nog een klein beetje gelukt dus.

Kleine stukjes in het huis opruimen, alsof je iets terugwint op jezelf.

Onder het dekentje kruipen en met jezelf afspreken dat een romantische film aangewezen is.

Een nieuwe TO DO maken. Even vooruit kijken naar de volgende twee weken. Je hoofd wil het weer.

Je probeert je de stem van je grootvader te herinneren.

Een fijne discussie in de boekhandel over de vraag welke serie of welke film echt hartverscheurend is. (Ze gaan voor jou seizoen drie van die hartverscheurende serie bestellen.)

Het veranderde licht maakt je zo gelukkig. Als je ’s morgens opstaat komt het licht al. Als je ’s avonds begint te koken is het er nog een beetje.

Je bent de voorbije week precies niet veel dikker geworden.

Tijdens de vriesdagen waren de bloemen gaan liggen. Je was bezorgd, toen ze zo vroeg verschenen. Wist niet wat ze zouden doen met de vries. Ze gingen liggen, om zich te beschermen. Terwijl de sneeuw helemaal wegsmelt en de temperatuur stijgt, beginnen ze zich weer op te richten. Wat een wonder.

De weekendkranten mooi schikken op de tafel.

Al zoveel dingen kunnen doorstrepen op je TO DO. (Het is dan wel zondag, maar het voelt goed, maakt je rustiger.)

Je wasmachine blijft het goed doen. (Wat niet geheel abnormaal is na een herstelling, maar goed. Wie weet had je met je decadente, wilde en wulpse levensstijl de goden getart. Of zoiets.)

Die muziek tijdens het poetsen is echt lekker.

Denken aan een dansles.

Eindelijk nog eens een boek kunnen uitlezen. (Het is wel het eerste deel van het boek. Het tweede, even dik, zal nu aan de beurt zijn.)

Je buik had blijkbaar nog eens behoefte aan een pubermoment.

In dat boek beschrijft het personage dat hij het moeilijk vindt om zich de smaak te herinneren van de verschillende gerechten die hij enkele dagen daarvoor had gegeten. Hij weet nog dat het heel lekker is. (Hoofdpersonages van die auteur maken altijd een “eenvoudige maaltijd” klaar. Dit keer ging hij eten, en was het indrukwekkend.) Je probeert je de smaak te herinneren van de taart die je onlangs maakte. Het lukt een beetje.

Wat is die actrice goed in die serie.

De planten hadden je ook gemist, zeggen ze je. Ook al was je zogenaamd dichtbij.

Kaarten gescoord voor een band uit je jeugd. Ze bestaan veertig jaar. Je zag hen voor het eerst in een tent in je dorp, en was zwaar onder de indruk. Dat is bijna veertig jaar geleden.

Een urenlange, alles soepel makende, je diepste wezen helende, massage had ook nog gemogen, denk je in een onbewaakt moment. Maar een andere keer is ook wel goed.

Koken met milde aandacht. Eten met milde aandacht. Afwassen met milde aandacht.

En misschien straks ook nog even verse lakens op het bed leggen. (Nadien ben je altijd blij dat je het deed.)