01 maart 2018

Woorden waar je bang voor bent

‘Ik ben blij dat je er bent. Het was tijd stilaan, om weer iemand te zien hier.’
‘Waarom zei je het niet? Dat je hier alleen was?’
‘Goh, het is niet zo belangrijk. Misschien is dit wel goed voor mij, zoals het was de voorbije dagen.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet zo goed.’
‘Maar nu ben je er, en dat is toch beter.’
‘Heb je veel kunnen nadenken?’
‘Mijn hoofd was niet altijd fris genoeg, maar toch ook wel, tussendoor.’
‘Het zou me verwonderen als het niet zo was.’
‘Heb jij ook woorden waar je bang voor bent?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Gewoon, zoals ik het zeg.’
‘Oei, daar kan ik niet zo meteen op antwoorden. Je overvalt me een beetje. Heb jij er dan wel?’
‘O ja.’
‘Zoals?’
‘Het woord helen. Om een of andere reden moest ik er weer aan denken. Dat woord is zo angstaanjagend groot, en tegelijk ook iets waar erg veel verlangen in vervat zit.’
‘Misschien heb je dus schrik van het woord verlangen?’
‘Wie weet.’
‘Zou je graag geheeld worden? And the healing has begun, zoals onze geliefde zanger zingt.’
‘Ja, natuurlijk. Willen we dat niet allemaal?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Er waren enkele mensen in mijn leven van wie ik het geloofde wanneer ze het zeiden tegen mij, dat alles goed zou komen. Soms wou ik gewoon bij hen zijn, opdat ze dat zouden zeggen, zodat ik het weer zou geloven.’
‘Alles is toch goed gekomen?’
‘Ja, eigenlijk wel. Misschien omdat zij dat zegden.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Op een bepaalde manier was ik minder bang van de koorts dan andere keren. Ik voelde me iets minder kwetsbaar, alsof de vlucht toch een beetje voorbij was. Een beetje.’
‘Maar lang moet dat niet duren voor jou denk ik?’
‘Nee, dat nu ook weer niet. Er moet wel gewerkt worden natuurlijk.’
‘En over het woord genot hadden we het eerder al.’
‘Heel moeilijk woord. Voor sommige vormen van genot, voor andere helemaal niet, integendeel.’
‘Misschien ben ik wel bang van het woord thuis.’
‘Jij?’
‘Wist je dat dan niet?’
‘Eigenlijk wel, ik ben blij dat je het zelf zegt nu.’
‘En het woord blijven, dat is er ook zo een.’
‘Mooi toch, hoe we telkens rond dezelfde woorden cirkelen. Het zijn eenvoudige woorden, misschien daarom.’
‘Soms, als je alleen bent, zie je die woorden ineens voor je. Zo is het toch bij mij.’
‘Bij mij is dat minder zo, denk ik. Maar mijn verhouding tot de woorden is anders dan de jouwe. En dat is niet erg.’
‘Ik vertelde je vorige week nog over een ander woord dat ingewikkeld is voor mij, en dat ik iets wil doen daarmee. En jij vroeg wat mijn plan was. Dat woord plan maakte me nog banger, denk ik.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, eigenlijk wel. Misschien moet je me nog eens vertellen wat je met dat woord bedoelt. Maar nu niet, een andere keer.’
‘Heb je nog van die lekkere gemberthee?’
‘Ja.’
‘Daar heb ik nu wel zin in.’
‘Komt eraan.’

Geen opmerkingen: