30 december 2017

Namiddagrimpel

‘En ergens in de namiddag komt dan soms het verdriet. Je moet er soms enkele dagen op wachten, het neemt de tijd die nodig is.’
‘Alsof het eerst stil moet worden boven het water of zo.’
‘Ja, zo is het wel.’
‘Ben je nooit bang van het verdriet? Dat het te groot zou worden?’
‘Ik denk het niet. Als het komt, zorg ik ervoor dat het goed ontvangen wordt. Als een gast, een stille gast weliswaar.’
‘En gasten vertrekken ook steeds weer.’
‘Ja, tegen de avond zijn ze weer weg. Je bent blij dat ze er waren, en het is ook goed dat ze weer weg zijn.’
‘Het lijkt bijna alsof je erop wacht.’
‘Ik weet het eigenlijk niet zo goed. Het is zoals jij zei, dat het stil moet worden boven het water. Daar wacht ik wel op. En die stilte doet iets met mijn lichaam, dan voel ik dat ik op een plek ben die dicht bij me is.’
‘We doen dat wel goed eigenlijk. Misschien worden we wel zachter, met het ouder worden.’
‘Het is dubbel. Aan de ene kant zie je beter de sporen van wat was. Misschien ben je meer gekwetst dan je eerder wilde zien. En aan de andere kant wat je deed om goede dingen te maken. En wat je misschien niet kunt veranderen of herstellen. Je kunt beter kijken naar jezelf, als naar een rivier die voorbij stroomt, of zoiets.’
‘Jij houdt wel van beelden die met water te maken hebben.’
‘Blijkbaar wel ja.’
‘Meestal zie ik dat zachte wel, en voelt het ook goed. Maar soms is het toch alsof ik alleen maar de sporen zie, en hoe die zich teruggetrokken hebben onder mijn huid.’
‘Dat herken ik ook. En soms ben ik dan bang voor hoe het zal worden als ik oud ben. Alsof alles zich op zou sparen.’
‘Maar het kan toch ook anders gaan, dat kunnen we toch ook geloven. Dat alles zacht wordt.’
‘En dat zo de cirkel weer rond is of zo?’
‘Ja, zo bekeken wel.’
‘Dat is een mooie gedachte. Misschien is dat iets dat we ook samen moeten doen, op een of andere manier.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Kijk, zie je de lucht daarbuiten? Het lijkt zo rustig, zo helder.’
‘Soms als ik naar de lucht kijk ’s nachts moet ik aan je denken. Aan de verhalen die je vertelde.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, ze zijn altijd een beetje bij me gebleven.’
‘Zo’n heldere nacht lijkt soms ook te zeggen dat het mag, dat je zonder opsmuk mag zijn, dat je je niet hoeft te verbergen achter je dikke kleren of woorden of zo. Dat het mag.’
‘Geloof je dat dan nog altijd niet? Na al die jaren?’
‘Officieel wel natuurlijk.’
‘Het mag, geloof me maar.’
‘Het is wel fijn om hier zo te zitten. Het is veilig.’
‘Misschien zijn we wel aangekomen in het hier en nu.’
‘Zoals in die film?’
‘Ja, wie weet.’
‘Dat zou mooi zijn.’

28 december 2017

Soms nog meer

Soms lees je dingen die je nieuwe inzichten verschaffen. Puzzelstukken over jezelf die (eindelijk) een beetje meer in elkaar vallen. Misschien moest je zo oud zijn om de dingen te kunnen zien. Het verandert iets in je lichaam. Al weet je nog niet helemaal wat je met de puzzel moet doen.

Soms voel je je zo machteloos als je het machteloze verhaal hoort van iemand die je dierbaar is.

Soms is het zo fijn een ochtend door te brengen met mensen bij wie je je rustig jezelf voelt.

Soms is het blijkbaar koud in de Efteling.

Soms hoop je iemand te zullen herkennen op een foto en lukt dat ook.

Soms begin je ineens te snotteren bij een film. Meer dan soms een watje.

Soms zou je zo willen kunnen liggen dat alle pijn ineens evaporeert, of zoiets.

Soms stellen mensen je teleur. Het maakt je droef.

Soms zegt je lichaam je heel duidelijk of je ergens wilt zijn of niet.

Soms begint de mevrouw bij wie je die twee koffies komt betalen zomaar een heel verhaal over de kerstdagen en over hoeveel mensen eten. Ze eet graag wild, zo blijkt.

Soms zou je ineens een hele hoop spullen weg willen hebben.

Soms denk je midden in de nacht aan fototoestellen van Leica. En andere dringende kwesties.

Soms geniet je van de verhalen van een vriendin, zouden ze nog veel langer mogen doorgaan, maar heb je toch hoofdpijn door te veel lawaai in het café en een rug die iets droefs opspaarde.

Soms heeft de mevrouw aan het open loket van het postkantoor een trui aan met geweldig veel glittertjes. Bijna had je gezegd dat ze glittert. Ze vraagt met veel professionele ernst of het ook kerstzegels mogen zijn. (Kerst is al voorbij, maar de kerstzegels lijken nog even klaar voor de grote wereld.) De strookjes met kerstzegels worden met forse bewegingen geteld. Ze vraagt of je ook een elastiekje wilt. Maar dat hoeft niet, zeg je.

Soms vraag je je af hoe het komt dat een roos op je terras, die in bloei staat in de winter, donkerroos is, en een roos uit dezelfde pot in de zomer oranjegeel is. Het zal wel geheel normaal zijn, maar je kunt er naar blijven kijken.

Soms vraag je je af hoe het gaat met de nieuwjaarskaarten die zomaar in de wereld zijn losgelaten. In je hoofd probeer je hun reis te volgen.

Soms zijn er mensen die postzegels (correctie: kerstzegels) aan de verkeerde kant van de omslag plakken. Het lijkt een spannende gedachte dat die subtiele anarchie tot een kleine disruptie van de megamachine zal leiden.

Soms lijk je een goede verkoper. De vijf boeken zijn verkocht.

Soms denk je dat je echt die mooie kerstroos in dat kleine potje zou moeten verpotten.

Soms denk je dat er echt iets is veranderd toen je vijftig werd.

Soms is het een van de fijne dingen van vakantie dat je aan het geklepper van de bussen kunt horen dat de postbode misschien iets in jouw bus heeft gestoken. Het is elke keer weer spannend.

Soms tel je af.

Soms denk je dat je toch snel de spelregels zou moeten bestuderen van dat nieuwe spelletje dat je kreeg van je zus. Kwestie van op oudejaar quasi nonchalant te kunnen doen of je ze allemaal al goed kent. (En dan terug denken aan ingewikkelde spellen op oudejaar, met twee slimme meisjes die de rest van de tafel van het bord speelden.)

Soms denk je aan een warme trui.

Soms denk je aan wat je grootmoeder zei.

Soms denk je aan een plek waar haaien zijn, waar je onderdoor kunt lopen, blijkbaar.

24 december 2017

Hoe stil is de nacht

Het lijkt zo stil buiten. Misschien is iedereen ergens, of lijkt het zo.

Een mooi moment voor het Weihnachts-Oratorium. (Alsof dat een beetje beter lijkt te kloppen dan de rusteloosheid in de winkelstraat en de berichten over ultieme records in het elektronisch betalingsverkeer.)

Wie soll ich dich empfangen.

Het koraal doet iets met je. Ook al hoorde je het al eindeloos veel keren. Alsof de dingen zich neer kunnen leggen.

En je denkt aan mensen die je nu graag iets in het oor zou willen fluisteren, heel zachtjes. Misschien horen ze je wel.

En je weet niet waarom, maar die sierlijke trompetten die zich als een slinger wentelen omheen die wonderlijke stemmen, ze brengen je tranen.

Om te ontvangen moet je ook een beetje nederig kunnen zijn, denk je. Wie zou de koning kunnen zijn op wie we wachten?

Enkele dagen geleden heb je even het hoofd gebogen voor de tijd die kantelt. De kortste dag ligt achter ons ondertussen. In je hoofd was er een trage dans, die niemand zag.

Misschien zijn er mensen nu die eenzaam zijn tussen anderen. Misschien kun je iets doen voor hen, zodat zij nu ook die stemmen van Bach horen.

Brich an, o schönes Morgenlicht.

Misschien kunnen ze even wegdromen, zichzelf uit handen geven.

Je denkt aan iemand, je hoopt dat de dingen goedkomen voor haar. Je zou iets willen kunnen doen.

Het feest van het licht in de duisternis. Soms, de voorbije dagen, dacht je: met iets minder licht zou er misschien wel meer feest zijn, meer overwinning op de duisternis. Soms lijkt er iets van angst in de overdaad, of zoiets. (Gelukkig leest niemand het.)

Je kijkt naar je handen. En de tijd.

Herrscher des Himmels, erhöre das Lallen.

Je zou hier gewoon kunnen zitten, en alleen maar luisteren. Het zou genoeg zijn.

Misschien past het woord genoeg wel bij deze dagen.

Een hele dag geen woord gezegd tegen iemand, en het is niet erg. Misschien is het ook een vorm van wachten. Om later de woorden te ontvangen.

Even denk je terug aan vroeger.

Even denk je aan de kinderen. En wat je hun zou zeggen.

Het is goed dat je woorden niet voorbij de stilte daarbuiten geraken. Alleen wie ze zou willen horen nu, zal ze horen.

En je denkt aan hoe je ooit bij iemand was, tijdens een feest, zonder bij haar te zijn. Maar in de verte, ergens. En dat dat bijna genoeg was.

Schließe, mein Herze, dies selige Wunder.

Misschien komt deze stilte dichter bij de volle leegte, als je even wacht.

Wachten tot iemand aankomt, of iets aankomt. Misschien weten we het nooit.

(En je spoelt even verder, omdat je dat allerlaatste deel zo mooi vindt.)

Nun seid ihr wohl gerochen.

Het heeft iets van een derwisj, denk je even,  hoe alles draait in die noten. Iets van wat het ultieme geluk zou kunnen zijn, het huist in die noten.

23 december 2017

Aan de randen van het leven

Het brengt je altijd in de war, en leidt tot een lichte schaamte. Dat je bij een begrafenis toch ook aan jezelf denkt af en toe. Aan je eigen leven, of het tot iets heeft geleid. Aan je eigen dood, en hoe het zou zijn dan, of er iemand verdriet zou hebben.

Misschien is het niet zo erg, misschien is het wel goed, eigenlijk. Als een soort rimpel die zich op het water verspreidt.

Je zit in de zaal. Je kijkt rond. Met die blanken houten vloeren is ze op een bepaalde manier warm geworden. Het zachte licht en het hout maken iets rustig. En je kijkt rond. Je ziet de gezichten. Mensen zijn samen. Alleen al kijken maakt het mooi, hoe droef het ook is.

En je hoort de verhalen, en je ziet de foto’s. Er is een zachtheid in de diepe droefenis. Misschien is het door die houten vloeren, denk je even. De verhalen zijn intens. Ze raken je diep. Je bent niet de enige die zit te wenen. Bij de anderen komen de tranen later, zo lijkt het. Als in golven door de zaal.

Momenten na die tranen. Dan is het alsof je even je eigen leven kunt zien. Het falen en het stotteren. En ook het gevoel dat het goed geweest is tot nu toe. De dingen schuiven door elkaar. Maar eigenlijk zie je vooral anderen als je naar jezelf kijkt, denk je.

En het lijkt alsof het niet mag, dat je even ook jezelf ziet. En misschien mag het wel. Misschien is het goed om rustig naar de dood te kijken, om zo het leven te zien.

Je ziet mensen in de zaal, en je denkt: zij zullen ook misschien wel denken aan wie zij verloren hebben. Misschien mag het wel.

Het ritueel is zacht, hoe heftig het ook is. Je weet niet goed wat het heelt.

(Tussendoor denk je aan anderen, die nu ook bezorgd zijn voor een leven.)

En even denk je aan je eigen dood. Je vraagt je af wie je hand vast zal houden op dat moment. En je denkt aan de brief die je zou willen schrijven aan wie in jouw zaal zou zitten. En de gedachte verwart je.

Je schuift heen en weer, tussen werelden, over de randen van het leven.

Er is een trage machteloosheid in dit verdriet, denk je, terwijl je naar de gezichten kijkt. Het licht op die houten vloeren maakt het anders.

Er is iets fataals in deze afwezigheid, denk je.

Misschien is het niet zo erg, dat je aan het leven denkt, zo dicht bij de dood. Ook jij had die ziekte een beetje nodig om te beseffen hoe breekbaar de dingen zijn, hoe dankbaar je mag zijn voor elke dag. (En weer vraag je je af of de mensen wel weten dat je hen graag ziet.)

En je kijkt naar de mensen in de zaal. Het is alsof je hun adem kunt zien, in het breekbare licht.

Misschien is er iets als een onbewust verlangen naar verlies, denk je even. Je laat de gedachte verdampen.

Om een of andere reden is het goed dat het ritueel niet te lang duurt, en dat het in een andere vorm daarna door kan lopen. In het kijken hoe mensen die trap afdalen. Het klopt, denk je, dat er een trap is. Mensen blijven dicht bij elkaar staan, en kijken.

Je ziet ook de scheuren. Je wilt dat iemand dat weet.

Je loopt door de stad. Verhalen over kinderen, de kinderen die je niet hebt, en de kinderen waarmee jouw leven verbonden is, en hoe dat klopt. Het leven raakt iets van de rand.

Verhalen. Er zijn breuken in het landschap van het leven.

Je wilt er alleen maar zijn voor iemand die je dierbaar is. (Je vraagt je af of je het goed deed.)

Terwijl je naar huis loopt, denk je aan de randen. Je ziet de kwaadheid die er ook is in je lichaam. Je denkt aan wat je zelf ooit zei, toen jij daar vooraan stond. Je denkt aan je handen. Je ziet waar je machteloos bent.

En je ziet waar het leven je zacht en mild maakte. Je ziet je adem. En misschien moet je iedereen nog even bellen, om te zeggen dat je hen graag ziet. (Maar je wilt iedereen niet storen, het is bijna kerstmis.)

Je komt van de ene plek waar mensen samen zijn, en onderweg kom je langs de andere plek waar mensen samen zijn. Misschien zijn er levens in een leven, misschien schuren wereld tegen elkaar aan in een leven. Misschien rust er een waarheid in waar het wankelt.

De lange jas beschermt je, maakt je warm, overal, voorzichtig.

En de rivier stroomt verder.

22 december 2017

Een stem

‘Zo wonderlijk, dat ik je nu hoor.’
‘Ja?’
‘Ja. Het zat al een paar dagen in mijn hoofd, dat ik je stem graag wilde horen. Het is al zo lang geleden. En ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn, om je nog eens te horen.’
‘En is het zoals het in je hoofd was?’
‘Nee, anders toch. Beter eigenlijk. Alsof je echte stem toch meer in kleur is, en in mijn hoofd meer zwart-wit.’
‘Het is ook wel fijn om jouw stem te horen. Hoorde je dat al eerder? Van de kosmos?’
‘Alleen nog maar van de kosmos eigenlijk. En nu ook van jou.’
‘Straks geloof ik je nog.’
‘Ik kan je moeilijk vragen nu om een stuk van een boek voor te lezen. Of wel? Om je stem te horen.’
‘Dat zou er wel een beetje over zijn ja. Dat boek verdient beter dan mijn stem.’
‘Ik mag waarschijnlijk niet vragen hoe het met je gaat?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘En als ik het toch doe?’
‘Dan zeg ik je dat het goed gaat, wat dacht je?’
‘Vorige week zag ik nog een gedicht waarbij ik aan je moest denken. Maar ik durfde je niet even op te bellen om te zeggen dat er een mooi gedicht was voor jou.’
‘Waarom niet? Misschien had ik dat wel fijn gevonden.’
‘Het was niet aan mij, denk ik.’
‘Ja, dat is waar.’
‘Maar weet je nog dat het vandaag een speciale dag is?’
‘Ja. Een van de drie.’
‘Ik liep vanavond terug naar huis, na het werk, en even leek het alsof ik je weer zou tegenkomen, op dezelfde plaats.’
‘Dat zal natuurlijk niet gebeuren. Daar zorg ik wel voor.’
‘Je stem klinkt eigenlijk een beetje droef. Mag ik dat zeggen?’
‘Jij mag dat.’
‘Kan ik daar iets aan veranderen?’
‘Nee, gewoon praten. Blijven praten.’
‘Hoe staat het met de kerstboom trouwens?’
‘Hij staat nog, dit keer. Nog niet omver gevallen.’
‘Bij mij ook, maar die is wel kleiner, en volledig uit hout.’
‘Je merkt, ik heb nog steeds niets te vertellen.’
‘Dat was bij jou een soort eerste fase in het gesprek. Zeggen dat je niets te zeggen hebt. Het was steeds een kwestie van een beetje wachten, en dan werd het altijd heel interessant.’
‘Ik moet eigenlijk nog een beetje sorry zeggen, dat het zo lang duurde.’
‘Het is wel oké hoor.’
‘Nee, het is niet oké, en je mag dat ook niet te snel zeggen. Dat doe jij altijd, en zo hoort de wereld jou niet.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
‘Natuurlijk heb ik gelijk.’
‘We kunnen het nog, vind je niet?’
‘Dat heb ik altijd geweten. En dat was misschien wel een beetje moeilijk. Maar dit heb ik niet gezegd.’
‘Ik ben eigenlijk een beetje zenuwachtig. Alsof ik je honderd dingen zou willen vragen, en niet weet of het wel mag.’
‘Gelukkig kun je mij nu niet zien.’
‘Je weet toch dat ik door de telefoon kan kijken?’
‘O ja, dat is waar, even vergeten.’
‘Zou je misschien toch even een stukje kunnen voorlezen uit het boek waarin je nu bezig bent?’
‘Er was een stukje, gisteren, waarbij ik aan je moest denken. Zal ik dat voorlezen?’
‘Ja, ik luister.’

17 december 2017

Forest Dark

Na de laatste bladzijde van het boek blijf je een beetje in verwarring achter, misschien wel een beetje in een donker woud. Is het omdat je verlangde naar een meer afgerond verhaal? Is het omdat je meer het resultaat dan het zoeken wilde? Is het omdat er te veel tegelijk aan de gang was in dit boek? Of is het omdat je het nog niet weet? En zo ja, is dat dan erg?

Je kunt niet echt zeggen dat Forest Dark (vertaald als Donker Woud) van de Amerikaanse schrijfster Nicole Krauss een gemakkelijk boek is. Niet dat de verhalen die erin komen op zich zo moeilijk zijn. Maar het is alsof je op de achtergrond de schrijfster ziet worstelen met de vorm van het boek, alsof het boek zelf ademt en zich niet zomaar uit handen geeft. Het is als een spiegelspel over metamorfose, over het verlangen om uit de huls van je gekende leven te schuiven in een nieuwe vorm. Het gaat over weglekkende identiteit. Het gaat over het schrijven zelf en het zoeken naar een vorm. Het gaat over verhalen die we onszelf vertellen, over verhalen waarvan we dachten dat ze waar zijn.

In het boek lopen twee verhalen min of meer parallel aan elkaar. Het zijn twee afzonderlijke verhalen, het ene in de eerste, het andere in de derde persoon verteld. Maar in een aantal opzichten spiegelen ze elkaar. Ze spelen op dezelfde plekken. Ze lopen anders af.

Aan de ene kant is er de schrijfster Nicole. Ze is vastgelopen in haar huwelijk in New York. Ze ziet zichzelf als in een gestolde onveranderlijkheid. De liefde is op, zo lijkt het. En het nieuwe boek wil zich maar niet aandienen. De zekerheid van vertrouwde vormen leidt naar een impasse. Ze gaat weg, naar Israël. Officieel – zo zegt ze het tegen de kinderen – om research te doen voor haar nieuwe boek. Het Hiltonhotel in Tel Aviv heeft een belangrijke symbolische betekenis in haar leven, en dat wordt de plek waar ze iets hoopt te vinden.

Aan de andere kant is er Jules Epstein, een succesvolle en rijke, al wat oudere advocaat. Hij begint, tegen het advies van zijn omgeving in, zijn rijkdom weg te geven. Als een beschermend schild waarvan hij zich hoopt te ontdoen, om iets te vinden. Bij het begin van het boek lees je dat hij verdwenen is en dat zijn kinderen proberen te achterhalen wat er met hem gebeurd is. Ook hij is vanuit New York naar Israël gegaan, langs hetzelfde hotel.

Allebei worden ze door een mysterieuze persoon betrokken bij een project. Bij Nicole heeft het iets te maken met Kafka. Bij Epstein gaat het om een film over het leven van David. Het is niet altijd duidelijk in welk kluwen ze terechtkomen en wat hun rol in het grotere geheel is. Het is niet duidelijk wie die andere personen zijn en hoe echt ze zijn. Anderen stellen bestemmingen voor hen voor, verantwoordelijkheden die ze zouden hebben. Ze komen allebei in de woestijn terecht. En een verblijf in de woestijn kan soms inzicht brengen. Soms moet je weggaan naar een eenzame plek om terug te komen, soms helpt dat om te zien waar je naartoe moet.

Tussen de twee verhalen zijn er allerlei subtiele spiegeleffecten. Existentiële vragen over de mogelijkheid van het schrijven, vragen over wat het betekent om joods te zijn, vragen over veronderstelde wegen die anderen voor je bepalen, vragen over de mate waarin je jezelf kunt kennen en zien als een eenheid. Het zijn thema’s die ook cirkelen rond het werk en het leven van Franz Kafka, die als een motief door het verhaal van Nicole slingert en zelf ook als een soort spiegel functioneert voor beide verhalen.

Het is of het boek zelf ook steeds een beetje van vorm verandert. Soms is het meer beschouwend, soms is het heel grappig. Soms gaat het snel, soms traag. Soms moet je als lezer een beetje ploegen, soms wil je zo snel mogelijk verder lezen. Soms heb je het gevoel dat er te veel ideeën wegen op het overigens steeds bijzonder sterke proza. Soms merk je dat je je vooral betrokken voelt bij de persoonlijke toon van Nicole wanneer ze vertelt over haar falende huwelijk en al haar twijfels die daarmee samenhangen. Soms betrap je jezelf op een verlangen naar een meer herkenbaar ‘verhaal’ en is het alsof het boek je dat plezier niet wil gunnen.

Je weet niet wat er gebeurt als je de vertrouwde dingen achter je laat. Dat beseffen is niet gemakkelijk. Maar het verlangen om een andere versie van jezelf te kunnen zijn, in een meer beweeglijke vorm, stromend met de tijd, kan ook groot zijn. Misschien is vastigheid een verhaal dat je jezelf vertelt. Je hoeft het niet te geloven. Verhalen hebben tegelijk de kracht in zich om de deur te openen naar andere mogelijke werkelijkheden. Ze kunnen je ook op het verkeerde been zetten. Zo is er het verhaal over Kafka, die misschien wel niet echt gestorven is zoals het tot nu toe in de geschiedenisboeken staat. Je weet niet goed waar de zogenaamd echte werkelijkheid ophoudt en waar de verzinsels beginnen.

De titel van het boek verwijst naar het bekende vers uit de Divina Commedia van Dante, waar de verteller zegt dat hij in het midden van zijn levenspad in een donker woud is terechtgekomen. Je kunt Forest Dark zien als een boek over wat er gebeurt met mensen die met een crisis worden geconfronteerd in hun leven. Tegelijk is het alsof het boek ook zichzelf wegschrijft uit het donkere woud en zoekt naar nieuwe vormen en bestemmingen. De prestatie die Nicole Krauss daarmee levert is minstens indrukwekkend. Ze maakt het je als lezer niet altijd gemakkelijk. Soms is het alsof het boek zich tegen je verzet, terwijl het je daarna weer gretig naar zich toe trekt. Je blijft nadien zoals gezegd een beetje in verwarring achter, niet helemaal zeker wetend wat je er nu eigenlijk van moest vinden. Maar misschien is het wel goed om af en toe in een donker woud terecht te komen.

16 december 2017

En momenten

Vaststellen, in je droom, dat je van gezichtspunt kunt wisselen. In je droom praat je met een vrouw. Je ziet hoe ze reageert op de dingen die je zegt en doet. Daarna schuif je in haar hoofd, en zie je door haar ogen wat jij zegt en doet. In je droom denk je dat het toch merkwaardig is dat je van de een naar de ander kunt gaan. Metadromen voor gevorderden. (Of gewoon een raar hoofd.)

Een gesprekje in de boekhandel. Je bent altijd een beetje verlegen als je haar ziet. Je zou haar toch eens moeten zeggen dat ze zoveel heeft betekend voor jou in je leven. (Je hebt dat waarschijnlijk al enkele keren gedaan.) Het idee dat je zomaar zou kunnen worden opgeslokt door een dino zonder dat je dat aan haar gezegd had, en dat het dan verloren zou zijn in de plooien van de tijd.

Vaststellen, eens te meer, dat je genetisch niet voorbestemd bent voor het ondergaan van kerstmarkten. (Tenzij van het andere soort dan.) Er in een zo groot mogelijke boog omheen lopen om aan de andere kant in de boekhandel terecht te kunnen komen. (Ongetwijfeld ben je niet alleen een sukkel, maar ook nog eens ongezellig.) Gradaties van genetische onbeholpenheid.

Ineens beseffen dat je binnen enkele dagen je nieuwjaarskaart zou moeten maken. Wat wil zeggen dat het einde van het jaar in zicht is. Dat even gaan controleren in je agenda, en tot de conclusie komen dat dat zo is, volgens de agenda dan. In je hoofd klopt dat niet helemaal. Alsof dat zo ergens boven de tijd blijft ronddobberen. Niet begrijpend wat er gebeurt.

Daarbij ook ineens denken aan al die namen die je binnenkort op die omslagen zult schrijven. En natuurlijk aan de mensen die bij die namen horen. Het is een ritueel dat je bij de aarde houdt. En denken aan één stem die je al lang niet meer hoorde. En beseffen dat je die stem mist. Ze zou je mogen bellen. Om stemmen uit te wisselen, traag en lang. Niet meer dan dat. Het mag.

Na die vergadering in de andere stad weer naar huis. Er zijn twee treinroutes die je kunt nemen. Je neemt de andere dan de gebruikelijke. Om een of andere reden voelt die heel anders aan. Je zou niet kunnen zeggen waarom. Het is een betere leesroute. Alsof je, als je die trein neemt, beter kunt lezen in je boek. Alsof die trein je beter omarmt.

Stukken van je lichaam die kraken. Of toch doen alsof. Soms probeer je je voor te stellen hoe het zou zijn. Als alle plekken zacht en soepel zouden zijn. Hoe het dan zou voelen om rechtop te staan of te liggen. Hoe je stem zou klinken. Hoe je zou bewegen door het huis. Hoe je iemand zou vragen om even te dansen. Alsof je het allemaal zou kunnen, zomaar.

Niet goed weten of met die nieuwe televisie die gruwelijk kleffe kerstfilms nog klefferer zijn. Nu je al die acteurs zo hyperscherp kunt zien worden sommige dingen nog eens extra droef. En toch. Ook in hogere definitie kun je bezwijken – geheel onbegrijpelijk – voor die romantiek. Het voordeel is dat ze middagdutbestand zijn. Even slapen, en meteen zien hoe ze elkaar vinden aan het einde.

Een herinnering aan een saunabezoek komt door je hoofd. Warmte en water. Misschien is dat het verlangen. In die herinnering lijk je minder hoekig dan je bent. Of is dat een verlangherinnering? Je kijkt even in de spiegel, en die brengt je netjes weer naar hier. Een mens beschikt over de capaciteit tot boetseren van herinneringen. Zelfs aan wat niet gebeurde.

Je lichaam staat nog niet in vakantiemodus. Dat kan op wetenschappelijke wijze worden vastgesteld tijdens het lezen van de kranten bij het ontbijt. Zou ik nu zo lang mogen blijven lezen als ik eigenlijk wil? Nee, je mag niet te lang blijven plakken, je moet je klaarmaken. Ja maar, het is zaterdag, het mag eigenlijk wel. Een beetje toch. (Iets meer kans met een zondaglichaam.)

Die ene cd die je telkens weer terugbrengt naar toen, in het ziekenhuis. Die Walkman die je mocht lenen van een vriend. En hoe je je met die plaat kon terugtrekken in een landschap ergens net onder je huid. Waar er kleuren waren. Waar je aan iemand kon denken. Het zou nog lang duren eer je je lichaam terugkreeg. De littekens zouden zich in zichzelf terugtrekken, zo zou blijken.

15 december 2017

Alsof een klein jongetje

Het was een heftige week, denk je.

En het begon met een tekstje. Enkele woorden op een rijtje.

Wat eraan voorafging. Het gesprek dat je had met dat meisje, na de les die je had gegeven. Ze bleef maar vragen. Hoe het zou zijn, concreet, de klimaatverandering. Ze wou het zich kunnen voorstellen, hoe het voor haar zou zijn. En ze leek bang, bezorgd. En je wou iets kunnen doen, om haar hoop te geven. (Misschien klinkt het een beetje melig zo, maar het was wel zo, eigenlijk.)

Het was alsof je je verantwoordelijk voelde voor haar, en die anderen in de zaal, of zoiets.

Dat had er iets mee te maken, denk je.

Een tekstje dus.

Het is raar, je weet nog altijd niet hoe dat werkt. Vooraf zie je enkele dingen in je hoofd. Heel troebel zie je stukken, als stenen, die je in elkaar gaat passen. Je ziet, soms, in welke volgorde ze liggen.

En je begint te schrijven. De woorden schrijven zichzelf, denk je soms. Het gebeurt voor je ogen. En na even, niet zo heel erg lang, is het klaar. Je leest het nog eens na, en je verstuurt het. Enkele dagen later zal het verschijnen op die site, en dan zullen misschien enkele mensen het lezen, denk je. Je vermoedt dat het niet veel zal doen.

Het blijft hoe dan ook een mysterie. Uit de leegte komen die woorden. Via je vingers komen ze daar na elkaar te staan, netjes in volgorde. Het tekstje vliegt van je weg, ook weer in de leegte. En dan, misschien, ergens, je weet niet waar, zal er iemand zijn die die woorden weer gaat lezen. Die woorden doen dan, misschien, iets in haar of zijn hoofd. Iemand, ergens, kijkt naar jouw gedachten. Voelt iets. Of niet. En verder gaat het ding zijn eigen leven leiden. En misschien is er iemand die je ooit erover zal aanspreken, en zegt dat het mooi was of zo. En dat lijkt je al heel veel. Meer dan je verdient.

Het tekstje hangt ergens in de lucht. Er gaat een weekend over.

De ochtend van de nieuwe week, bij het wakker worden, herinner je je ineens dat het tekstje straks zichtbaar zal zijn. Om een of andere reden voel je je een beetje op je hoede.

Wanneer je op het werk bent, staat het daar inderdaad op het scherm. Klaar. Het is in de wereld. (Toch voor die tien mensen die het zouden kunnen lezen, denk je.)

Terwijl de uren vorderen zie je dat mensen het beginnen op te pikken, zachtjes aan. Morgen is het wel weer weg, denk je.

Morgen. Een telefoon. Een aardige mevrouw  van de radio. Of ze je zouden mogen interviewen. Over dat stukje. Ze vinden het heel goed. Ze heeft veel vragen. Ze vraagt ook waarom je het hebt gemaakt, en je zegt iets over het meisje.

Even later belt ze terug. Of je niet gewoon naar de studio kunt komen. Dat is zoveel handiger.

Tussendoor heb je ook nog even je evaluatiegesprek. Daarna maak je je klaar om naar de studio te gaan. Te voet naar de omroep lijkt wel het handigst. Dan kun je terwijl nog even nadenken. En ook zien wat er gekomen is van dat grote gat in de weg.

En onderweg is het ineens alsof je het kleine jongetje ziet dat je bent. Dat je gewoon een tekstje in elkaar prutst en dat er dan een mevrouw met een mooie stem belt of je naar de radio wilt komen. En dat je je realiseert dat het dus zou kunnen dat er iemand (iemand van die tien of zo) zou kunnen zijn die je zou kunnen horen. Het jongetje stapt dapper verder over de steenweg. Net echt.

In het gebouw komt de mevrouw die je belde je ophalen. Het is een fijne mevrouw. Je bent een beetje verlegen als je met haar in de lift staat. Ze praat honderduit. Je mag even op de bank gaan zitten (je bent zoals gewoonlijk weer veel te vroeg). Je kijkt rond. Een wonderlijke plek. Daar een beetje verder zijn die mensen radio aan het maken. Je praat nog even met iemand die je kent die daar ook werkt.

En dan zit je ineens in die studio. De meneer met de heel mooie stem – nu zie je eindelijk hoe hij er in het echt uitziet – zegt dat jouw stukje enorm veel wordt gelezen en gedeeld. Of dat zo is, vraag je. (Misschien zijn het er toch meer dan tien, denk je. Dat je die namiddag ook al een vraag kreeg van een mevrouw van de krant, zou daar ook op kunnen wijzen.) Het is wel spannend om te zien, hoe het allemaal werkt in die studio. Hoe ze alles in elkaar passen. (Het kleine jongetje wil zoveel vragen, maar daarvoor zat je niet hier eigenlijk.) Het wordt een fijn gesprek met de meneer. Je bedankt hem.
Nog voor je buiten bent, heb je al een berichtje gekregen van een vriendin die je had gehoord.

Morgen zal het wel echt voorbij zijn, denk je.

En wat je de volgende dag eigenlijk vooral denkt, is dat je stiekem hoopt dat je maatje je gehoord heeft of dat hij je stukje gelezen heeft. En dat hij het misschien goed zal vinden. (En een beetje later stuurt hij je inderdaad een berichtje, en je bent gelukkig.)

Je krijgt de indruk dat er iets aan het gebeuren is, daar, ergens. Op de nieuwssite is een stukje gemaakt over dat gesprek de vorige dag. Dat stukje begint geweldig rond te gaan, blijkbaar. Er komen steeds meer reacties binnen, langs allerlei kanalen. Later komt er nog een ander stuk, op een andere site. In de vooravond praat je met een journaliste.

Om een of andere reden heb je een gevoelige plek geraakt, blijkbaar. Je weet niet goed wat je moet denken. Het is natuurlijk fijn dat dat tekstje enige rimpel veroorzaakt, maar dit had je helemaal niet verwacht. Maar morgen zal het wel over zijn, denk je.

Morgen. Het is nog niet gedaan. Je zit in een vergadering. Verschillende mensen daar kijken je veelbetekenend aan, of zoiets. Blijkt dat ze allemaal je stukje en de stukjes erover gelezen hebben. En dat ze het om een of andere reden goed, en moedig of zo vinden. Er belt nog een journalist. Of je snel zou kunnen terugbellen. Je vertelt nog eens het verhaal. Je vertelt ook over het meisje. (Dat zal wel niet in de krant komen, denk je. Maar voor jou is het wel belangrijk.)

(Ondertussen zie je op allerlei plekken ineens artikels verschijnen over hetzelfde onderwerp. Onbewust ben je misschien een heel klein schakeltje geworden in een kleine golf op het water. Het zou te veel eer zijn, maar misschien is het wel zo, toevallig. Er blijven reacties binnenkomen. Het zal nog even doorgaan. De volgende ochtend zie je jouw naam in de krant staan.)

Het kleine jongetje ziet het allemaal  gebeuren. Met de verwonderde ogen van zijn grootvader.

En je denkt aan het meisje. Misschien hoort ze ooit wel dat zij mee zorgde voor een kleine rimpel op het water.

10 december 2017

Alsof een winterroos

Je kijkt verwonderd naar de seizoenen. Naar een roos in december. Het beeld beweegt. Misschien verlangt de roos naar de wind.

Misschien is het goed, naar verlangen te kijken met een trage sluitertijd.

Beelden schuiven soms traag, soms rusteloos, door je heen. Een week die te vol was, of zoiets.

Nog net op tijd voor het concertje. Je zit op de eerste rij. Verbergen dat je zo hard gefietst hebt zit er niet echt in, maar misschien is dat niet zo erg. Een beetje verlegen, een beetje verward, en tegelijk alsof alles klopt, alsof je hieraan zou kunnen wennen. Het grote kleine meisje komt naar voor. Met haar blinkende instrument. Samen met drie anderen speelt ze haar stukje. De juf beweegt mee met elke noot, ze ontroert je. Snel weer terug de duisternis is. Je fietst snel weer weg. Naar waar je ook nog moet zijn. Het is alsof je handen je iets willen zeggen.

De dagen schuiven in elkaar, zonder tijd om tijd te verliezen. Tijd te zijn.

Je maakt je klaar voor de avond. Alle dingen zitten in je hoofd. Alles is voorbereid. Je wilt dat de dingen goed verlopen. De nacht daarna duurt het lang eer je lichaam zich neerlegt. Het ritme bij zo’n nacht is steeds hetzelfde. In twee stappen. Een eerste slaap, verward en rusteloos. Dan weer wakker worden. En wachten. En de wonderlijke rust die dan kan komen, alsof alles rondom jou anders is geworden. Buiten lijkt de nacht rustig en veilig. Kijken naar je lichaam, hoe het zich in die nacht legt.

Een beetje hoekig nog, de dag daarna. De dingen doen die moeten gebeuren. Thuiskomen, en traag door het huis bewegen. Trager ademen. Anders kijken naar wat je eet. Je maakt je klaar voor het optreden. Samen met een dierbare vriendin stap je naar de schouwburg. Vanaf de eerste noten is het alsof er iets met je huid gebeurt. Je voelt je dankbaar. (De plekken waar je jezelf weer terug kunt vinden wanneer je jezelf dreigt te verliezen.)

De nacht daarna is anders, zoeter. Je staat enkele keren weer op. Alles lijkt eindeloos te duren, het is goed. Een droom die je niet zo goed begrijpt, met ook legoblokken erin. Een droom die nog dagen later door je hoofd gaat, met een vrouw die op de trap naar boven loopt. Iets met je handen.

Een andere dag. Het herschikken van lijstjes. Alsof je zo langzaam de dingen onder controle krijgt.

Na een avondvergadering in die andere stad in de trein weer naar huis. Dat uur om te lezen. Het doet je goed.

En de volgende ochtend naar de markt. De geur van verse wafels, terwijl je nadenkt over welke soort aardappelen je mee zult nemen. (Overzichtelijke problemen, die eenvoudig op te lossen zijn. Er zijn twee soorten. Het is anders dan sommige andere dingen eerder die week.)

Na het werk nog even bij gaan praten. Je voelt hoe rusteloos het je maakt, als de dingen je te veel opslorpen, als je niet af en toe kunt zijn bij wie je wilt zijn, als je verhalen in de lucht blijven hangen, als je niet kunt horen en zien dat het die anderen goed gaat.

Nog een vergadering. Je hoofd blokkeert soms, woorden haperen. Napraten in de koude nacht. Het is goed om even bij de verhalen te zijn. Ook al zijn ze droef.

De volgende ochtend naar de andere stad. Nieuwe dingen bij leren. Ongeveer al die Catalanen die eerder die week in de stad waren, proberen nu op de trein te stappen.

Die avond. De vragen van de quiz schuiven voorbij. De volgende tafel blijkt de hele tijd alle antwoorden goed te hebben. Maar dolle pret is er niet echt bij hen, denk je. Je bent moe, maar het is fijn, in goed gezelschap.

Een ochtend met sneeuw. Je komt traagjes op gang. Je keek uit naar deze dag. Naar de leegte, zoals het in dat boek gezegd wordt. En bijpraten. Verhalen bij de koffie. Je kijkt naar hen, het is goed hier te zijn, denk je. De plekken waar je jezelf terugvindt. Nadien is het alsof je lichaam anders beweegt.

De kranten. De middagdut. Weerloos liggen snotteren nadien bij een programma waarin mensen elkaar na eindeloos veel jaren weer terugvinden.

In de verhalen die je vertelde zie je nu enkele lijnen, nu het einde van de week nadert. Iets in je is veranderd, en het is goed.

Je leest de toneeltekst die je kreeg van een dierbare vriendin. En je ziet de zee.

En het is goed.

03 december 2017

Sporen nalaten

Een vraag die af en toe weer in je hoofd binnen dwarrelt. Misschien is het ook een van die vragen waarop je het antwoord herformuleert met het ouder worden. Hoe zit dat? Sporen nalaten?

Je dacht het een van de vorige dagen nog, hoe gelukkig je bent dat zoveel mensen zomaar in je leven zijn gekomen. Dat ze je veranderd hebben, en dat blijven doen. Het is zoals in je huis, waar je kunt zien wie met je mee ging om gordijnen te gaan kiezen, wie mee de kleuren heeft gekozen, wie mee schilderde, wie de randjes afplakte voor het schilderen, wie mee ging om het bed te kiezen, wie de keuken inrichtte, wie de kussens koos, … En dan nog alle verhalen van al die mensen, verteld daar, op die plek. En verhalen blijven altijd. Al die mensen zijn op die manier dicht bij je. Ze zijn jouw huis. En zo voelt het ook in je huid.

Je denkt aan de mensen die heel dicht bij je waren toen je ziek de rand van het leven naderde. Ze hielden je bij het leven. En nadien, toen het moeilijke stuk voorbij was, nadat de sporen zich in je lichaam hadden genesteld, besefte je dat jouw leven niet zomaar van jou alleen was. Het was alsof je het leven in je handen kon zien. Het was alsof je nog beter zag dat je heel zorgzaam moest omgaan met dat kostbare geschenk, voor hen. Jullie hadden sporen in elkaar nagelaten. En dat was goed.

Soms denk je aan al wie je dierbaar is. Je bekijkt hun plek in het landschap dat jij bent. Misschien om zeker te zijn dat ze er nog zijn. (Je bent niet zo goed in mensen laten verdwijnen uit jouw landschap.) Maar ook om te zien hoe ze jouw landschap veranderd hebben. In het landschap blijft alles, maar het landschap is ook een verhaal dat elke dag opnieuw moet verteld worden. Elke dag opnieuw vertel je jezelf samen uit de fragmenten van je leven. Het landschap herinnert zich de sporen.

Of je zelf sporen hebt nagelaten in de wereld, het is een moeilijke vraag. Misschien ben je bang voor wat het antwoord zou kunnen zijn. Of bang voor een verlangen naar het nalaten van sporen. Je had het ooit beloofd, aan de kinderen die je zou krijgen, dat je je best zou doen, om iets te helen in de wereld. (Je weet niet hoe je dat in kleine woorden moet zeggen.) (Ingewikkelde discussies met jezelf.) Dat je het probeert, dat is voldoende. Verlangen dat er sporen zijn, is niet zo goed, denk je. Hopen dat je op een onzichtbare manier, zonder dat iemand het merkte, voorzichtig mee, met anderen, de bedding wat hebt verlegd, waardoor de rivier anders zou gaan stromen, dat mag misschien wel.

Of je zelf sporen hebt nagelaten in anderen, dat is een vraag die nog moeilijker is. Het zou mooi zijn, als mensen nog af en toe aan je denken, als je er niet meer bent. Het is wat je verlangt, na je dood te verdwijnen in wie je lief is. Zoals een blad in de bodem verdwijnt, dicht bij een boom, waardoor die boom heel misschien een iets ander verhaal zal vertellen over zichzelf, waardoor het blad dus eigenlijk ook niet echt verdwijnt, wel als blad, maar niet als leven, of zoiets. Verlangen om dat blad te zijn lijkt goed, verlangen om sporen na te laten iets minder, denk je.

Het is niet moeilijk, helemaal niet, om te zien hoe een ander iemand is voor jou. Iemand zonder wie jouw landschap anders zou zijn. Het voelt alleen maar goed. Het is moeilijker te beseffen dat jij iemand bent voor een ander, om het even zo eenvoudig te zeggen. Misschien heb je wel nooit geleerd dat dat kon.

Iemand die je dierbaar is zei het je ooit: “Jij beseft niet hoe belangrijk jij in mijn leven bent geweest.” Dat ze dat zei, was een van de mooiste momenten uit je leven. Het bracht je helemaal in de war, nog steeds eigenlijk. (Iemand zou je vragen waarom je iets in de ene richting volledig normaal vindt, en in de andere richting niet. Je zou antwoorden dat dat een goede vraag is, waarschijnlijk.) Misschien is het wel een mooie gedachte, iemand te kunnen zijn in het landschap van een ander.

En nog meer sporen. Je weet niet goed wat een veilige plek is, maar misschien kun je er wel een zijn voor een ander. Ingewikkeld. Zoals je aan een kind kunt zeggen dat er een spoor is, dat je er altijd zult zijn, dat er altijd een plek zal zijn aan de andere kant van dat spoor. Het besef van zo’n sporen liet sporen na in het kind in jou. Het kind dat ondertussen omhuld is door jaarringen. En het besef dat je misschien wel zo’n spoor zou kunnen zijn, of al geweest bent, voor een kind. Het is ingewikkeld. En mooi.

En de sporen naar waar je je verbonden kunt voelen met wat groter is dan jezelf. Zijn het de woorden? Is het de muziek? En al die andere dingen? Je kunt de sporen zien, ze zijn aanraakbaar. Misschien waren ze al in je huid aanwezig, als dunne lijntjes in potlood. Toen nog uitgombaar, maar langzaam ingesleten. (Al zou ontvangen hier een beter woord zijn.) Ze laten je een weg zien, ze laten zich verlangen.

Zoveel sporen. En nog veel meer. Je dacht het nog, een van de vorige dagen: het is echt, het is allemaal echt. (Alsof je dat nog niet doorhad. Iemand begint even te glimlachen nu.) Misschien is er niet altijd vrede in het landschap, maar er is vrede in het besef een landschap te zijn. (Al zul je voor de juiste woorden nog de rest van je leven nodig hebben. Wat ook een hele geruststelling is.)

02 december 2017

Hoe dicht

‘Is het erg als ik niet heel erg veel zeg vanavond?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Het ligt niet aan jou, integendeel.’
‘Hoe bedoel je, integendeel?’
‘Ik ben gewoon blij dat je er bent. Misschien ben ik gewoon een beetje moe, of bang.’
‘Waarvoor?’
‘Ik kan het moeilijk uitleggen. Iets als: bang dat je te dicht bij zou komen.’
‘Is dit al te dicht?’
‘Nee, dit is goed.’
‘Het is raar, soms wil je dat iemand dicht bij je is, maar tegelijk niet te dicht. Ik kan het niet goed uitleggen. Misschien zou er iets scheuren, als je me nu zou aanraken. En daar schaam ik me een beetje voor.’
‘Ik ken je al langer dan vandaag, en ik zie die dingen wel aan je. Je hebt een gebruiksaanwijzing, maar zo moeilijk is die nu ook weer niet.’
‘Ik vind het fijn om gewoon te kijken naar jou, naar je stem te luisteren. Alsof ik alle stukken van jou een voor een tot me laat komen, niet allemaal samen. Dat klinkt bijna alsof jij een bouwpakket zou zijn, maar zo bedoel ik het niet.’
‘Je bent wel grappig. En je hoeft je echt niet de hele tijd te verontschuldigen, je doet dat al te vaak.’
‘Weet je nog toen we samen in de Ardennen waren? Die lange wandelingen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik droomde er nog van, vorige nacht. Ik heb al een paar nachten dromen die met water te maken hebben. En in mijn droom moest ik weer denken aan dat bad daar, dat te klein was voor ons allebei.’
‘Nee, jij was te groot.’
‘Ja ja…’
‘Het heeft blijkbaar toch indruk gemaakt. Misschien zegt het iets over jouw verlangen.’
‘Een verlangen naar water?’
‘Wie weet.’
‘Misschien weet jij het, wat ik niet weet.’
‘Jij doet dat wel vaak, zo dingen terughalen uit je herinnering. En het ontroert me altijd. Misschien doe ik dat te weinig, of durf ik dat te weinig. Ineens is het daar dan weer.’
‘Ik ben vooral blij dat je de dingen nog weet, als ik zoiets vertel. Soms ben ik bang dat ze alleen in mijn hoofd bestaan.’
‘Natuurlijk niet. Maar jij durft ze wel aanraken.’
‘Soms.’
‘Je stem is rustiger geworden. Je leek een beetje rusteloos vanmiddag.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Wat is er?’
‘Is het niet raar? Dat ik je vraag om hier te zijn, zonder mij aan te raken?’
‘Ik denk dat je me vraagt om je nog niet aan te raken.’
‘Ja, dat is het.’
‘En dat is goed. Misschien vind ik dat ook wel goed, trouwens.’
‘Ik besef het steeds meer, hoe ik me bij jou altijd veilig heb gevoeld.
‘Dat is een heel mooie gedachte. Het maakt me gelukkig dat te horen.’
‘Soms schaam ik me, maar ik heb me voorgenomen dat niet meer te doen.’
‘Dat zeg je weer met je hoofd, veronderstel ik?’
‘Bij mij loopt dat allemaal in elkaar over, dat weet je toch?’
‘Laten we zeggen dat ik daar nu nog niet op ga antwoorden.’
‘Zal ik een lekker theetje voor jou maken?’
‘O ja, dat mag je doen.’
‘En daarna kom ik iets in je oor fluisteren.’
‘Is dat dan niet te dicht?’
‘Nee hoor, ik kan zeer gericht van op een afstand fluisteren.’
‘Onnozelaar.’